IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 2692

Fijne Dierendag

penb.JPGDe jaarlijkse lijst. Misschien geldt het voor meer rechtsgebieden, maar in de Nederlandse IE-wereld lijkt het wel elke dag dierendag. Harde statistieken zijn er niet, alleen het sterke vermoeden dat dierennamen en namen met dierennamen relatief erg oververtegenwoordigd zijn in dit kleine, fijne, althans rijkelijk geïllustreerde onderdeel van de Rechtswetenschap. Fijne dierendag, aanvullingen op onderstaande lijst zijn welkom. (Foto vrnl: IE-katers Phlox en Botox).

Aad van der Arend, Adonna Alkema, Huib Berendschot, Madeleine de Cock Buning, Aron Das Gupta, Frank Eijsvogels, Louise de Gier,Tanguy de Haan, Maud Hazenkamp, Muriel van den Hazenkamp, Menno Heerma van Vos, Nadien van Herten, Paul Hoenderdos, Stefan Kalff, Merel Kamp, Patrice  Katz, Margriet  Koedooder, Remco van Leeuwen, Theo-Willem van Leeuwen, Joost van Ooijen, Antoon Quaedvlieg, Jacqueline  Schaap, Bastiaan van Ramshorst, Erik Visscher, Derk Visser, Dirk Visser, Theo Visser, Eva Veldhoen, Gala Veldhoen, Niels de Vos, Gregor Vos, Noelle Wolfs, Marcel de Zwaan, Vita Zwaan, Tobias Cohen Jehoram, Herman Cohen Jehoram, Okke Delfos Visser, Pieter Haringsma, J.Th. de Vlieger.

IEF 2691

Reductievoorstellen

poa.bmpAmbtelijke operatie. Het overleggen van een volmacht bij het BMB moet worden gezien als een vergunning en het afschaffen van deze vergunningen door de inwerkingtreding van het BVIE  sluit derhalve aan bij (of is wellicht een gevolg van) het “Project  Vereenvoudiging Vergunningen” van het Kabinet, een poging om het aantal vergunningsstelsels te reduceren ('in het kader van een breed pakket aan acties dat het Kabinet onderneemt om de regeldruk terug te dringen en de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren').

“Binnen het Ministerie van Economische Zaken zijn reducties van het aantal vergunningsstelsels mogelijk binnen een vijftal wetten: (...) de Beneluxwetten merken- en modellen (...). Hieronder vindt u een overzicht van de implementatietrajecten per wet.

(…) 5.1. Vergunningen Benelux Merkenwet en Benelux Tekeningen- en Modellenwet. De regeling voor het voeren van een titel door merken/modelgemachtigden is – na ruim 20 jaar – nog niet geregeld omdat er nog geen register is opengesteld door het Benelux Merkenbureau/Benelux-Bureau voor Tekeningen of Modellen (vanaf 1 september 2006 Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom). De aanvraag voor een dergelijke titel is dan ook niet meegenomen in dit overzicht.

Wel relevant hier is het overleggen van een volmacht bij het Benelux Merkenbureau/Benelux- Bureau voor Tekeningen of Modellen indien een derde namens de deposant handelingen met betrekking tot een registratie van een merk of model/tekening kan verrichten.

5.2. Reductie Eenvormige Beneluxwet op de merken en de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekening of Modellen

De Eenvormige Beneluxwet op de merken en de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen zullen met ingang van 1 augustus 2006 worden vervangen door het Beneluxverdrag inzake intellectuele eigendom (merken en tekeningen en modellen). Dit verdrag bevat geen aparte volmachtregeling meer, een derde kan voortaan zonder overlegging van een volmacht handelingen namens een deposant verrichten. Hiermee komen de twee vergunningsstelsels te vervallen; zowel de volmachtregeling op grond van de Eenvormige Beneluxwet op de merken als de volmachtregeling krachtens de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekening of Modellen.

5.2.1. Leges

Met de hierboven genoemde vergunningen op basis van de Eenvormige Beneluxwet op de merken en de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekening of Modellen zijn geen leges gemoeid.

5.3. Administratieve Lasten

In de EIM-nulmeting 2002 van de administratieve lasten van EZ worden bij de Benelux Merkenwet en Benelux Tekeningen- of Modellenwet de administratieve lasten aan depots via uitbesteding becijferd op in totaal € 3.136.500,-. Het betreffen hier echter de totale kosten bij inschakeling van derden (‘gemachtigden’). Over het algemeen betaalt de deposant een vast bedrag voor handelingen met betrekking tot een registratie van een merk of model/tekening; het opstellen/overleggen van de vereiste volmacht door de derde/gemachtigde maakt dan onderdeel uit van het vaste bedrag.

In de EIM-nulmeting 2002 van de administratieve lasten van EZ zijn de administratieve lasten van de Eenvormige Beneluxwet op de merken en de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen becijferd op in totaal € 10.572.590,-. Ook hiervoor geldt dat het hier het totale bedrag aan lasten betreft en niet alleen de inname en controle van de volmachten.

Hoewel er met de inwerkingtreding van dit verdrag twee vergunningsstelsels vervallen, heeft dit weinig invloed op de hoogte van de administratieve lasten omdat de procedure omtrent de volmacht (die met dit verdrag komt te vervallen) maar een zeer gering onderdeel uitmaakt van het indienen/afhandelen van een depot van een merk of tekening/model.

Lees hier en hier meer.

IEF 2690

Niet ontmoedigd in de uitoefening van zijn rechten

ovn.bmpHoge Raad, 29 september 2006, LJN: AU6098. CFS Bakel B.V.  tegen Stork Titan B.V.

Zaak over de eventuele nietigheid van het  Nederlandse deel van een Europees octrooi (voor een ‘oven’) van CFS Bakel. In cassatie spitst het geding zich toe op twee vragen: Handelt de een aanvrager van een Europees octrooi onrechtmatig handelt door niet alle mogelijke hem bekende informatie ter kennis van het EOB te brengen en  handelt een octrooihouder die zich beroept op een vooronderzocht octrooi dat later wordt herroepen of vernietigd, onrechtmatig handelt indien hij weet, dan wel dient te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi geen stand zal houden in een oppositie- of een nietigheidsprocedure?

De Hoge Raad oordeelt dat de in het middel van CFS aangevoerde klachten betreffende de vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi niet tot cassatie leiden. Onder verwijzing naar art. 81 RO wordt aan de verwerping van het principale cassatieberoep van CFS overigens geen nadere motivering gewijd. Het incidentele cassatieberoep van Stork confronteert de Hoge Raad wel met een aantal interessante rechtsvragen. Zo interessant zelfs dat Advocaat-Generaal Huydecoper op suggestie van de Hoge Raad een aanvullende conclusie heeft genomen.

In de eerste plaats is Stork van mening dat het hof heeft verzuimd de vraag te beantwoorden of het verzwijgen door een octrooihouder van het feit dat de ingebrachte extra elementen niet nieuw waren en dat CFS met dat laatste bekend was, onrechtmatig is jegens een concurrent tegen wie dat octrooi in de concurrentiestrijd wordt gebruikt, indien dat octrooi later wordt vernietigd op grond van die reeds bij CFS bekende informatie.

Volgens de Hoge Raad faalt deze klacht. De uitdrukkelijke vermelding door CFS dat de ingebrachte extra elementen niet nieuw waren, zou volgens de Hoge Raad niet noodzakelijkerwijs hebben geleid tot afwijzing van het betreffende conclusievoorstel. Ook de combinatie van op zichzelf reeds bekende elementen kan immers leiden tot een uitvinding die aan het nieuwheidsvereiste voldoet.

In de tweede plaats bestrijdt Stork de rechtsopvatting van het hof dat de houder van een door het EOB getoetst octrooi in beginsel ervan mag uitgaan dat zijn octrooi rechtsgeldig is en zich dus tegenover derden op zijn daaraan verbonden rechten mag beroepen, ook indien wordt geopponeerd tegen de octrooiverlening.

Het hof maakte op deze regel alleen een uitzondering, indien de octrooihouder weet, dan wel ernstig reden heeft om te vermoeden, dat de oppositie zal slagen. Stork voert daarbij aan dat het bij een octrooi gaat om een uitzondering op de vrije concurrentie, welke uitzondering slechts is gerechtvaardig indien aan bepaalde eisen (zoals nieuwheid en inventiviteit) is voldaan. In dit licht handelt volgens Stork een octrooihouder die voortgaat met het inroepen van het octrooi tegen potentiële afnemers van zijn concurrent nadat een oppositie- en/of nietigheidsprocedure is ingesteld, onrechtmatig tegenover deze concurrent, indien het oordeel van het EOB naderhand onjuist blijkt en het octrooi met terugwerkende kracht wordt herroepen, dan wel nietigverklaard.

Bij de beoordeling van deze rechtsklacht moeten volgens de Hoge Raad de volgende  twee gezichtspunten in aanmerking worden genomen:

“Enerzijds wordt door octrooiverlening de prestatie gehonoreerd die ten grondslag ligt aan de in het octrooi belichaamde uitvinding, alsmede de daartoe gedane research en investeringen in tijd en geld. Daardoor wordt het doen van uitvindingen gestimuleerd, waarmee ook het algemeen belang wordt gediend. Deze overwegingen pleiten ervoor de houder van een getoetst octrooi niet reeds uit onrechtmatige daad aansprakelijk te achten tegenover zijn concurrenten op de enkele grond dat het octrooi naderhand is herroepen, dan wel vernietigd. Anders zou de octrooihouder worden ontmoedigd in de uitoefening van zijn rechten tegenover degenen die hem deze betwisten, hetgeen de prikkel om uitvindingen te doen zou kunnen verminderen.

Anderzijds werkt verlening van een octrooi (althans het inroepen daarvan) concurrentiebeperkend en verschaft het de gerechtigde een voorsprong in de concurrentiestrijd. Het inroepen van het octrooi tegenover derden is in het algemeen een geëigend middel om het gedrag van die derden te beïnvloeden ten profijte van de octrooihouder. Het feit dat ons maatschappelijk systeem nu juist mede is gebaseerd op het bevorderen van vrije concurrentie in het algemeen belang, is in dit licht een argument om degene die zich beroept op een octrooi dat achteraf wordt herroepen of vernietigd, het risico te laten dragen van de onjuistheid van zijn pretenties.”

De Hoge Raad hecht - onder verwijzing naar een arrest van 6 april 1962 (NJ 1965, 116) - meer gewicht aan het eerste gezichtspunt. Mede gelet op de heersende leer in Duitsland en Engeland wordt de door Stork bepleite vorm van risicoaansprakelijkheid voor de octrooihouder niet aanvaard.

De enkele omstandigheid dat een oppositie- of nietigheidsprocedure is ingesteld, vormt onvoldoende reden om onrechtmatigheid van de octrooihouder die voortgaat met het inroepen van het octrooi tegen potentiële afnemers van zijn concurrent aan te nemen, indien achteraf blijkt dat het oordeel van het EOB naderhand onjuist is en het octrooi met terugwerkende kracht wordt herroepen, dan wel nietigverklaard.

Lees het arrest hier.


 

IEF 2689

De flanken en de ruggen

veeborstel.bmpRechtbank 's-Gravenhage 2 oktober 2006, KG ZA 05-1617,  Delaval Holding A.B. en Delaval International A.B. tegen Schippers Bladel B.V.

De zaak betreft een octrooigeschil over het borstelen van vee. Het rapport van het Octrooi Centrum Nederland (OCN) maakt dat de kort geding rechter zijn eerder voorlopig oordeel, dat het octrooi niet inventief zou zijn, herziet. Het octrooi is inventief en gedaagde maakt hierop inbreuk. Dit geldt ook voor de variant waarin een zwenkbegrenzing is aangebracht.

In dit tussenvonnis van 1 februari 2006, heeft de voorzieningenrechter voorlopig geoordeeld dat het octrooi niet inventief is. Een vakman zal in de autowasinrichtingtechniek, minstgenomen een verwant technisch veld, een aantal zeer duidelijke aanwijzingen voor de oplossing van het probleem, kort gezegd dat een borstel in rust verticaal moet hangen en in gebruik de flanken en de ruggen van het vee moet kunnen borstelen, vinden. Naar voorlopig oordeel was het niet beslissend voor de inventiviteitvraag dat een autowasinrichting een vooraf bepaalde uitslag/doorgang van de auto door de borstels of andersom impliceert. Volgens het Octrooicentrum Nederland is dit voor de inventiviteitvraag juist wel beslissend.

De voorzieningenrechter volgt het advies van het OCN dat de door gedaagde aangevoerde inventiviteitbezwaren geen doel treffen. Kort gezegd is volgens de voorzieningenrechter de borstelinrichting, zoals beschreven in het octrooi, inventief ten opzichte van de stand van de techniek, omdat met name de uitwendige kracht van het dier zorgt voor de werking van de borstels. "Alleen die uitwendig door het dier uit te oefenen kracht is voldoende, van een combinatie van rotatiekracht en vooraf bepaalde relatieve route van het dier ten opzichte van de borstel voor de gewenste werking is geen sprake." De stand van de techniek toont een wasstraat waarvan in feite de combinatie van de rotatiekracht van de borstels met de vooraf bepaalde relatieve beweegrichting van de borstels ten opzichte van de auto er voor zorgt dat de borstel tegen de auto "opklimt, dan wel juist "uitslaat."

De voorzieningenrechter oordeelt dat de veeborstels van gedaagde inbreuk maken op het octrooi. "Het betreft in beide gevallen een veeborstelinrichting die vanuit een in hoofdzaak verticale richting voor het borstelen van lagere delen van grootvee door het vee zelf kan worden gezwenkt in een horizontalere oriëntatie en wel zodanig, dat aldus (alle) hogere delen van het vee kunnen worden geborsteld. Ook de aangepaste veeborstel met een zwenkbegrenzing tot – naar zeggen van Schippers Bladel – 50 à 55° in het verticale vlak, voldoet daarmee naar voorlopig oordeel aan het vereiste van "in hoofdzaak horizontaal" in de zin van het octrooi, te weten horizontaal genoeg om alle bovengelegen delen van het vee al borstelend te kunnen bereiken.

De voorzieningenrechter wijst het verbod toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten conform het liquidatietarief, nu de procedure is aangevangen voorafgaand aan het verstrijken van de implementatietermijn van de Handhavingsrichtlijn en een richtlijnconforme kostenveroordeling niet is gevorderd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2688

De rode en de witte camper

cmpr.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 oktober 2006, KG ZA 06-1009: Pössl-Freizeit & Sport GmbH tegen Klaas Bosma.

Camper-fabrikant Pössl houdt het Gemeenschapswoordmerk Pössl voor waren en diensten in de klassen 12, 22, 39, 41 en 42. Bosma gebruikt voor de handel in (gebruikte) campers onder meer de naam Bosma Campers, en nu – kennelijk – ook Pössl. Pössl vordert Bosma te verbieden gebruik te maken van haar merk of daarop gelijkend teken voor niet-Pössl-campers.

Pössl geen soortnaam.

Bosma voert als verweer aan dat de aanduiding “Pössl” gebruikelijk is voor een bepaald type buscamper. De Voorzieningenrechter acht ‘bewijs’ ter adstructie hiervan in de vorm van negen advertenties waarin de aanduiding ‘Pössl’ wordt gebruikt door derden-verkopers voor niet-Pössl-buscampers onvoldoende.

“Bosma heeft bijvoorbeeld geen verklaringen van personen werkzaam op het betreffende gebied, tijdschriftartikelen, boeken, en dergelijke overgelegd. Bovendien wordt in een aantal van voornoemde advertenties gebruik gemaakt van zinsneden als “Pössl ähnlicher ausbau” of “Pössl BDuett” of wordt anderszins duidelijk gemaakt dat het geen originele Pössl camper betreft”

Bovendien heeft Bosma niet gesteld dat de verwording tot soortnaam aan Pössl te wijten is en geen nietigheidsprocedure gestart.

Goede trouw Bosma?

Bosma verweert zich voorts tegen Pössl’s vorderingen door te stellen dat Pössl niet heeft aangetoond dat de witte camper, waarvan Pössl foto’s heeft overgelegd, van hem afkomstig is en dat hij een rode camper, waarvan Pössl ook foto’s heeft overgelegd, te goeder trouw van Duitse leverancier Rauert (ook officiële Pössl dealer) heeft betrokken die deze camper bestickerd zou hebben. Aangezien de campers geen originele (en dus namaak) ombouw/inbouw van Pössl hebben, moet er volgens de Voozieningenrechter voorshands van worden uitgegaan dat  verhandeling van de rode camper inbreuk oplevert.

Bosma’s stelling dat hij geen weet ervan had dat de rode camper namaak was, doet aan het feit dat hij met de verkoop van die camper inbreuk maakte en aldus onrechtmatig handelde niet af.

‘De eventuele verwijtbaarheid (waarbij vragen kunnen spelen of Rauert, Bosma of nog een derde de bewuste sticker op de camper heeft geplakt en of Bosma dit een en ander had moeten onderkennen) speelt in het kader van eventuele schadevergoeding of winstafdracht een rol, maar niet bij de vraag of onrechtmatig jegens Pössl is gehandeld. Nog daargelaten dat Bosma voor wat betreft de advertentie niet erop heeft gewezen dat hij de aldaar aangeboden campers te goeder trouw en voorzien van het teken “Pössl” van een derde zou hebben betrokken.

(…) Gegeven dat Bosma in het recente verleden (de rode camper werd in januari 2006 nog door hem aangeboden terwijl de advertentie kennelijk nog kort na juni 2006 is verschenen) inbreuk heeft gemaakt, en bij gebreke aan een duidelijke, met boetes bedreigde, door Bosma ondertekende onthoudingsverklaring, is voldoende serieuze dreiging voor verdere inbreuk gegeven, zodat een verbod in kort geding gerechtvaardigd is. Voornoemde verwijtbaarheid kan overigens weer wel een rol spelen in de verbeuring van dwangsommen voor de verkoop van campers. Indien Bosma na het opgelegde verbod – ondanks de van hem te verwachten zorg – een namaak Pössl camper te koop zou aanbieden maar hij kan onderbouwen dat hij in redelijkheid niet behoefde te onderkennen dat het namaak betrof, kan zulks aanleiding vormen de verbeurde dwangsom te matigen als in het dictum te bepalen.’
 
Geen van de partijen heeft een reële kostenveroordeling gevorderd en dus worden de kosten begroot aan de hand van het liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.

IEF 2687

Es gilt das gesprochene Wort

mccr.bmpEurocommissaris Charly McCreevey (IM), speech over de beoogde aanpak van het Gemeenschapsoctrooi en EPLA. Europese Parlement, donderdag 28 september 2006. 

“Intellectual property rights are at the heart of a knowledge-based economy. (…) The recent consultation on the future of the patent system in Europe delivered one simple message: the legal framework should offer an affordable patent protection for all businesses - small and big-, ensure legal certainty and be applied for the benefit of all the players. A solid legal framework is therefore essential.

(…) The possibility of multi-forum litigation concerning one and the same invention, adds cost, of course, but even more importantly it creates uncertainty, as different courts in different countries can deliver diverging interpretations on the same patented invention.

I think we need to tackle this issue as a matter of urgency; the current "patchwork" may prevent patent holders from being able to enforce their rights, and discourages candidates, in particular SMEs looking for efficient and affordable patent protection from using the European patent. Europe is, at present, not able to offer innovative businesses an optimal solution when it comes to protecting their intellectual property.

We cannot aspire to be the most competitive economy in the world if we do not find practical workable solutions to patent application and protection.

The Community Patent and the initiatives to improve the European patent – ie the London Protocol on translations and the EPLA – are not mutually exclusive. They both aim for the same goal: a better, cheaper, more reliable patent system. That's why I want to pursue both.

We face similar challenges in designing the jurisdictional arrangements for the Community patent: we need to find a unified system which provides judicial independence, gives clarity and reliability to patent users while avoiding both over-centralisation and fragmentation.

In order to achieve this objective, the Community needs to get involved in EPLA. It addresses shared responsibilities between Member States and the Community. It goes without saying that Parliament will have to contribute when the Community will proceed with the required proposals in order to take this issue forward in the near future.

Lees de volledige speech hier.

IEF 2686

De ingestoken veiligheidsnok (2)

RW.bmpReinier Wijnstra (octrooigemachtigde Exter Polak & Charlouis): 'Minder dan Letterlijk'. Noot bij Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 21 september 2006, Agenturen Kruyder Amersfoort B.V. tegen Buva Rationele Bouwproducten c.s.

“De beschermingsomvang van een octrooi kan dus beperkter zijn dan de letterlijke interpretatie van de conclusie, door in de octrooiconclusie de beoogde effecten van de uitvinding mee te lezen. De rechtvaardiging hiervan vindt het hof in artikel 69 van het EOV. Maar is dat nu wel de bedoeling van dit artikel?”

MINDER DAN LETTERLIJK

Onlangs besloot het Hof dat Agenturen Kruyder en Necomij geen inbreuk maken op een octrooi van Buva. Een bespreking van dit arrest is hier te vinden. Opvallend is dat het hof het octrooi een beperktere beschermingsomvang geeft dan een letterlijke interpretatie van de hoofdconclusie. Overigens volgt het hof daarmee het eerdere standpunt van de rechtbank in deze zaak (vonnis hier).

Het octrooi van Kruyder beschermt een scharnier voor bijvoorbeeld een raam of een deur. Dit scharnier heeft twee bladen. Beide bladen hebben een hulpopening voor het opnemen van een zogenaamde dievenklauw. Eén hulpopening heeft aan de achterkant van het blad (dus de kant die tegen raam of kozijn komt te liggen) een uitsparing. Door deze hulpopening kan van achteren de dievenklauw worden gestoken. De dievenklauw heeft een verbrede voet die “can be hooked” achter het blad in de uitsparing.

Wat brengen Buva en Necomij nu op de markt? Eigenlijk is dat een scharnier dat aan alle aspecten van de octrooiconclusie voldoet, inclusief de verbrede voet. Alleen zit hun dievenklauw geklemd in de hulpopening, doordat de hulpopening kleiner is dan de dievenklauw. Letterlijk inbreuk? Nee, zegt het hof en verwijst naar artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag (EOV). De beschermingsomvang van het octrooi wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen tot uitleg van die conclusies dienen.

Wat lezen we dan in de beschrijving? “Het doel van de uitvinding is een scharnierset te verschaffen (…) dat in gebruik flexibeler is, en waarbij de betreffende uitsteeksels (dievenklauwen; RW) kunnen worden verwijderd of aangebracht, afhankelijk van de omstandigheden in de praktijk.” En even verderop staat nog dat het beveiligingsuitsteeksel kan worden weggelaten, of eenvoudigweg vooraf ingestoken.

Het is juridisch interessant om te zien wat het hof vervolgens doet. Ze gaat de geciteerde passages van de beschrijving meelezen in de octrooiconclusie, waardoor een extra beperkende maatregel ontstaat: de dievenklauw dient zodanig in de hulpopening te worden gehaakt, dat deze losneembaar is en op eenvoudige wijze weer verwijderd kan worden.

Vervolgens komt een TNO rapport aan de orde. Hierin wordt vastgesteld dat de dievenklauw met twee tikken van een standaard hamer uit de hulpopening kan worden geslagen. Met dezelfde hamer kan de dievenklauw er ook weer ingetikt worden. TNO zelf concludeert dat er dus geen sprake is van een permanente verbinding. Het hof is het hier niet mee eens, omdat het insteken “niet eenvoudigweg” geschiedt. Het eindresultaat is dat Buva en Necomij geen inbreuk maken.

De beschermingsomvang van een octrooi kan dus beperkter zijn dan de letterlijke interpretatie van de conclusie, door in de octrooiconclusie de beoogde effecten van de uitvinding mee te lezen. De rechtvaardiging hiervan vindt het hof in artikel 69 van het EOV. Maar is dat nu wel de bedoeling van dit artikel?

Het protocol bij artikel 69 spreekt over een billijke bescherming van de octrooihouder en een redelijke rechtszekerheid voor derden. Het hof noemt dit aspect nog wel, maar besteed hier in haar arrest verder geen aandacht aan. Of de octrooihouder in casu een billijke bescherming heeft gekregen blijft in dit arrest onbeantwoord.

Het protocol gaat echter nog verder, door te stellen dat er een midden gezocht moet worden tussen een strikt letterlijke uitleg van de conclusies, en een ruime uitleg. Dit deel van het protocol citeert het hof echter niet, en ze past het ook niet toe in dit arrest. In plaats van tussen een brede en een letterlijke uitleg te gaan zitten, kiest ze juist een minder ruime dan letterlijke interpretatie.

Overigens heeft de Hoge Raad de deur op een kier gezet naar het minder ruim dan letterlijk interpreteren van conclusies. In Ciba Geigy/Oté Optics (13 januari 1995) lezen we onder rechtsoverweging 3.3.1 hoe artikel 69 en het bijbehorende protocol in de Nederlandse rechtspraak past. De Hoge Raad stelt dat bij de uitleg van de conclusies onder ogen gezien moeten worden wat voor de uitvinding wezenlijk is "teneinde een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte (of onnodig ruime) uitleg te vermijden." Dit impliceert dat een uitleg die uitsluitend gebaseerd is op de letterlijke betekenis van de conclusies onnodig ruim kan zijn.

Wat leren we van dit arrest van het hof? In ieder geval dat het vakgebied octrooien er niet makkelijker, maar zo u wilt wel boeiender op wordt. Indien u om een inbreukadvies gevraagd wordt, dan zult u altijd de beschrijving moeten raadplegen. Een prima facie overeenkomst van een product met de letterlijke tekst van een conclusie is immers geen garantie voor inbreuk. Daarnaast is het aan de octrooigemachtigden onder ons om de beschrijving van nieuwe aanvragen zo op te stellen dat het Europees Octrooibureau overtuigd kan worden van de inventiviteit, zonder dat onze eigen rechter de effecten van de uitvinding mee gaat lezen in de conclusies. Succes ermee!

RW

IEF 2685

Twee berichten

Twee mediaberichten m.b.t. het  arrest in de zaak Sanoma/Freelancers van het Hof Den Haag van vorige week donderdag over hergebruik van opdrachtmateriaal van freelancers.

Persbericht Sanoma: “(…) Sanoma Uitgevers is tevreden over de uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag omdat de rechter haar op vrijwel alle punten in het gelijk heeft gesteld.

Op één punt is het Gerechtshof van mening dat Sanoma Uitgevers haar voorwaarden moet aanpassen. Dit betreft de termijn van exclusiviteit voor gebruik van in opdracht vervaardigd werk. Deze termijn moet  worden teruggebracht van anderhalf jaar naar negen maanden. “Hoewel wij van mening zijn dat onze termijn van anderhalf jaar niet onredelijk is, respecteren wij het besluit van het Gerechtshof en brengen wij de periode van exclusiviteit terug naar negen maanden”, aldus uitgeefdirecteur Gert Jaap Schoppink.

Lees het persbericht hier.

Bespreking Christiaan Alberdingk Thijm op Solv.nl: “Beding Sanoma onredelijk bezwarend. Uitgever Sanoma heeft een onredelijk bezwarend beding opgenomen in haar standaard overeenkomst met freelance auteurs. Dat heeft het Hof 's-Gravenhage bepaald in een arrest van 28 september 2006.

(…) Bij zijn oordeel betrekt het Hof een aantal interessante overwegingen over elektronisch publiceren. Het Hof stelt voorop dat de exploitatiemogelijkheden voor uitgevers hierdoor zijn toegenomen. Volgens het Hof hebben de freelancers die in opdracht van de uitgevers werkzaamheden verrichten slechts in beperkte mate meegeprofiteerd van de toegenomen exploitatiemogelijkheden van hun werken. Het Hof acht het verder van belang dat Sanoma een belangrijke uitgever is en dat een freelancer in de regel tegenover een uitgever een zwakke onderhandelingspositie heeft en ook niet snel zal gaan procederen.

Het kan natuurlijk betwijfeld worden of de freelancers nu echt iets opschieten met negen maanden minder exclusiviteit. (…) Toch is de uitspraak een belangrijke principiële overwinning voor de freelancers.

Lees hier meer.

Lees het arrest hier (uitgebreidere bespreking volgt).

IEF 2683

Dit betoog faalt

O.a. Elsevier.nl bericht dat  “Het Ad Bos Collectief mag onder die naam meedoen aan de Tweede Kamerverkiezingen. De bedrijven ABC Topmarketing uit Holten en ABC Vastgoed hadden bezwaar ingediend tegen die naam, maar de Raad van State heeft hun klacht vrijdag ongegrond verklaard.

ABC Topmarketing is bang dat de partij van oud-klokkenluider Ad Bos in de media wordt afgekort tot ABC. Daarmee zou inbreuk worden gemaakt op het merk ABC, dat het bedrijf heeft laten registreren. De directeur is bang voor de reputatie van het bedrijf en wil niks met fraude in de bouwsector te maken hebben.

Dit betoog faalt volgens de raad, omdat de aanduiding Ad Bos Collectief niet overeenkomt met het merk ABC. “

 Volledige uitspraak hier. Bericht Elsevier hier.

IEF 2682

Het gestolen idee

Is er al een format over het stelen van formats? Onder de titel ‘Programma Bridget gestolen idee?’bericht de Telegraaf dat schrijfster Manon Spierenburg. Beweert dat het idee voor het programma Woef, hoe word ik een beroemde hond, dat Bridget Maasland presenteert op Talpa gebaseerd zou zijn op haar boek Idogs, waarin een baasje en haar hond mee aan een talentenjacht. In Woef strijden zes bekende Nederlanders en hun viervoeters onder toeziend oog van Bridget om wie de beste hond heeft.

Lees hier meer.