IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 1940

Artikelen

Nieuw op de website van het IVIR:

A. van Rooijen:  Liever misbruikt dan misplaatst auteursrecht: Het doelcriterium ingezet tegen oneigenlijk auteursrechtgebruik, gepubliceerd in AMI, 2006-2, p. 45-51.

De wetgever heeft voorzien dat subjectieve rechten niet altijd worden gebruikt waarvoor ze zijn geschreven. De hier besproken zaken illustreren dat dat voor het auteursrecht niet anders is. Het misbruikleerstuk biedt daarom uitkomst: misplaatst auteursrecht is – onder omstandigheden – misbruikt auteursrecht.” Lees het artikel hier.

S. van Gompel: De vaststelling van de thuiskopievergoeding, gepubliceerd in AMI, 2006-2, p. 52-62.

Op dit moment lijkt het echter verstandig om te wachten  op een Europees initiatief alvorens maatregelen te nemen  op nationaal niveau. De Europese Commissie heeft namelijk  aangegeven dat zij bezorgd is over de toenemende uitbreiding  van de privé-kopieheffingen op digitale apparatuur in  de verschillende lidstaten, met name omdat daardoor geen  rekening gehouden wordt met de opkomst van DRM-systemen. (…) Als het eenmaal zover  is, zou het niet misstaan als de wetgever – in lijn met een  dergelijke Europese maatregel – nadere regels zou stellen  om de vaststelling van de thuiskopievergoeding in overeenstemming  te brengen met de voorwaarden uit de wet en de  Auteursrechtrichtlijn.” Lees het artikel hier.

IEF 1939

Hoog van de toren

Rechtbank Arnhem, 16 februari 2006 (gepubliceerd op 18 april 2006), LJN: AW2074. Dr. van der Hoog Cosmetics B.V. / Dr. van der Hoog Licentie-Maatschappij B.V. tegen Louis Widmer N.V.

Interpretatie van de rechtbank die, achteraf, niet helemaal strookt met die van de AG van het Hof van Justitie.

Eiser is rechthebbende op het Benelux woord- en beeldmerk CLEARSKIN en brengt sinds 1992 diverse anti-acnéproducten op de markt. Widmer brengt sinds 1997 een anti-acnéstick op de Beneluxmarkt. In 2004 heeft zij de verpakking van die producten gewijzigd: op de verpakking van de anti-acnéstick staat nu de tekst CLEAR SKIN STICK respectievelijk CLEAR SKIN GEL met daaronder de naam Widmer. Gedaagde is, natuurlijk, van oordeel dat zij de tekst CLEARSKIN slechts productbeschrijvend gebruikt.

De voorzieningenrechter oordeelt: “In beginsel kan Dr. van der Hoog haar merk CLEARSKIN niet aan Widmer tegenwerpen, tenzij het merk na de inschrijving bij het BMB door inburgering bij het relevante publiek onderscheidend vermogen heeft gekregen en daardoor als herkomstaanduiding van de waren van Dr. van der Hoog kan gelden.”

Over de inburgering van het teken CLEARSKIN stelt de rechter, vooruitlopend op de EUROPOLIS-uitspraak, het volgende: “Niet in geschil is dat de ClearSkin producten in België en Luxemburg niet of nauwelijks worden vermarkt en dat van inburgering in die landen geen sprake is. Over de vraag in hoeverre een merk dat slechts in een deel van het Benelux-gebied is ingeburgerd onderscheidend vermogen kan hebben, loopt thans een procedure bij het Europese Hof. Hoewel die vraag daarom nog onbeantwoord is, vindt de voorzieningenrechter het verdedigbaar dat een merk onderscheidend vermogen heeft verkregen als het in een substantieel deel van de Benelux is ingeburgerd en dat Nederland als een substantieel deel van het Benelux-gebied kan gelden."

Inburgering wordt daarmee aangenomen en daarmee is er sprake van een geldig merk en tevens sprake van merkinbreuk door gedaagde. Lees het vonnis hier.

IEF 1938

Webforum

Rechtbank Arnhem, 22 februari 2006,  HA ZA 05=1070. Webeffekt - Webeffect. Vonnis in incident ten aanzien van forumkeuze.

Webeffekt stelt dat zij houdster is van de merken “Webeffekt” en “Metaposition” en dat Webeffect Nederland inbreuk maakt op haar merkrecht door “Webeffect” en “Metaposition” als merken te gebruiken en de domeinnamen www.webeffekt.nl, www.webeffect.nl en www.metaposition.nl te laten registreren.

Daarnaast legt Webeffekt aan haar vordering ten grondslag dat Webeffect Nederland inbreuk maakt op haar handelsnaam, nu het woord “Webeffect” in de handelsnaam “Webeffect Nederland” zeer grote gelijkenis vertoont met de handelsnaam “Webeffekt”. Bovendien stelt Webeffekt dat de gedragingen van Webeffect Nederland jegens haar onrechtmatig zijn. Webeffect beroept zich op een oudere overeenkomst waaruit de forumkeuze zou blijken.

De rechtbank oordeelt als volgt: "Zowel volgens artikel 37 A eerste lid van de Benelux Merkenwet als volgens artikel 2 juncto artikel 60 van de EEX-Verordening wordt de territoriale bevoegdheid van de rechter bepaald door de woonplaats van de gedaagde. Webeffect Nederland is statutair gevestigd te Arnhem. Hieruit volgt dat de rechtbank te Arnhem bevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen."

Lees het vonnis hier.

IEF 1937

Rechtspraak.bx

Maar liefst twee nieuwe conclusies op de lelijkste website van de Benelux.

- BenGH, 17 februari 2006, Conclusie van de Avocaat-Generaal L. Strikwerda, zaak A 2005/1 - Bovémij Verzekeringen N.V. / Benelux-Merkenbureau.

- BenGH, 24 januari 2006, gevoegde conclusies AG. J.F. Leclerq,  Zaak A 2005/2, Dieteren/BMB (Shop & Service) en Zaak A 2005/3, D'Ieteren/BMB – artt. 6bis en 6ter.

BenGH, 17 februari 2006, Conclusie van de Avocaat-Generaal L. Strikwerda, zaak A 2005/1 - Bovémij Verzekeringen N.V. / Benelux-Merkenbureau.

“Hieruit vloeit naar mijn oordeel voort dat in de procedure ingevolge artikel 6ter BMW zowel het BMB als de deposant nadere juridische en feitelijke stellingen kunnen aanvoeren die van belang zijn bij de beoordeling van het geschil dat ontstaat uit de weigering van het BMB het depot in te schrijven.

Daarbij gelden echter twee beperkingen.

In de eerste plaats kunnen de nadere stellingen slechts betrekking hebben op de beoordeling van de aanvrage om inschrijving zoals deze aan het BMB is voorgelegd en beoordeeld. Voor een debat over de vraag of de aanvrage in gewijzigde of beperkte vorm voor inschrijving in aanmerking zou kunnen komen, is geen plaats.

In de tweede plaats brengt de omstandigheid dat de rechter bij een beroep op inburgering uitsluitend rekening mag houden met het gebruik dat van het gedeponeerde teken is gemaakt tot het tijdstip van de aanvrage om inschrijving, als beperking mee dat de nader aangevoerde stellingen slechts door de rechter in aanmerking kunnen worden genomen indien zij betrekking hebben op de inburgering van het teken vóór de datum van depot. 

Tegen deze achtergrond meen ik dat de in rechtsoverweging 11 van het arrest van het Benelux-Gerechtshof van 15 december 2003 (Langs Vlaamse Weegen) gebezigde term "gegevens" (“alleen maar die gegevens in aanmerking kan nemen op grond waarvan
het BMB heeft beslist of had moeten beslissen”) als volgt dient te worden begrepen:

Met de aanvrage zoals voorgelegd aan het BMB staat de omvang van de rechtsstrijd in de procedure ingevolge artikel 6ter BMW vast. Bij gevolg kan de rechter alleen maar die gegevens in aanmerking nemen op grond waarvan het BMB heeft beslist of had moeten beslissen. Andere gegevens die in de procedure ingevolge artikel 6ter BWM worden gepresenteerd met het oog op de mogelijkheid een gedeeltelijke inschrijving, gegevens dus op grond waarvan het BMB niet heeft beslist of had moeten beslissen, kunnen door de rechter niet in aanmerking worden genomen.

Dit betekent naar mijn oordeel niet dat het de deposant niet zou zijn toegestaan om in de procedure ingevolge artikel 6ter BMW nader bewijsmateriaal over te leggen met betrekking tot feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvrage om inschrijving zoals deze aan het BMB was voorgelegd en is beoordeeld. De rechter dient immers bij de toetsing van de beslissing van het BMB mede rekening te houden met alle relevante, behoorlijk ter kennis van het BMB en 10 van de rechter gebrachte feiten en omstandigheden, en de rechter dient anderzijds bij de beoordeling van de vraag of het BMB terecht heeft geweigerd het depot in te schrijven, een door het BMB eerst in de rechterlijke procedure aangevoerde nieuwe weigeringsgrond te betrekken.

Ik meen daarom dat de term "gegevens"  niet zodanig moet worden uitgelegd dat zij mede omvat het in de verzoekschriftprocedure ex artikel 6ter BMW overgelegde (nadere) bewijsmateriaal met betrekking tot een in de inschrijvingsprocedure naar voren gebrachte grondslag (zoals inburgering). Uit de regeling van de in artikel 6ter BMW bedoelde beroepsprocedure, zoals deze regeling is uitgelegd door het Benelux- Gerechtshof in zijn hiervoor vermelde arresten, vloeit niet voort dat de in artikel 6ter BMW aangewezen rechterlijke beroepsinstanties geen kennis mogen nemen van zodanig bewijsmateriaal.

Wat betreft de uitlegging van artikel 3 lid 3 van de Richtlijn (“Is voor inschrijving als merk, in het geval dat aan de overige vereisten voor inschrijving is voldaan, voldoende indien/vereist dat het teken als merk wordt opgevat door het in aanmerking komende publiek in een aanmerkelijk deel van het taalgebied van de lidstaat (of, zoals in casu, van het Beneluxgebied) waar die taal officieel wordt gesproken?”), lijkt het niet opportuun dat het Benelux- Gerechtshof deze subvraag thans reeds beantwoord zonder het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen af te wachten. (zie conclusie AG HvJ hier) 

Lees de conclusie hier.

BenGH, 24 januari 2006, gevoegde conclusies AG. J.F. Leclerq, zaak A 2005/2 - Dieteren/BMB (Shop & Service) en Zaak A 2005/3 – D'Ieteren/BMB – artt. 6bis en 6ter.

Het BMB heeft geweigerd de tekens SHOP & SERVICE, voor onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen als vermeld in klasse 37, en  EXECUTIVE, voor vervoermiddelen, middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water (waren als vermeld in klasse 12), in te schrijven in het merkenregister.

Het Hof van Beroep te Brussel heeft in beide zaken beslist dat de inschrijving van de tekens niet kon worden geweigerd op basis van de absolute weigeringsgrond dat het teken beschrijvend van aard is.

In beide zaken is evenwel de vraag gerezen of het teken om die reden diende te worden ingeschreven, m.a.w. of de inschrijving van het teken kon worden geweigerd op een andere grond dan de door het BMB aangevoerde weigeringsgrond, nl. het beschrijvende karakter van het teken. In dit verband heeft het Hof van Beroep de mogelijkheid overwogen ambtshalve een andere absolute weigeringsgrond op te werpen.

Uit de formulering van de artikelen 6bis en 6ter BMW in de op beide zaken toepasselijke versie, de jurisprudentie van uw Hof aangaande die bepalingen, de uitlegging van de artikelen 3, lid 1, van de Richtlijn, en 7, lid 1, van de gemeenschapsmerkverordening door het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen en uit een summiere rechtsvergelijking meen ik te kunnen afleiden dat het Hof van Beroep dat vaststelt dat het merk niet onder de door het BMB aangevoerde weigeringsgrond valt noch onder een nieuwe weigeringsgrond die het BMB eventueel in de verzoekschriftprocedure zou hebben aangevoerd, gehouden is te toetsen of het merk onder een andere absolute weigeringsgrond valt, zulks om te vermijden dat het ertoe wordt gebracht de inschrijving van een teken te bevelen, dat niet voldoet aan de criteria van artikel 6bis, lid 1, BMW, zoals dit artikel in het licht van de Richtlijn wordt uitgelegd.

Lees de gehele conclusie hier.

Website BenGH hier.

IEF 1936

Mediageniek

Mr. Dr. Madeleine de Cock Buning, vanwege het Utrechts Universiteitsfonds benoemd tot Bijzonder Hoogleraar in de Subfaculteit Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Utrecht, om werkzaam te zijn op het vakgebied van Communicatie- en mediarecht is voornemens:

Op dinsdag 30 mei 2006 te 17.20, in de aula van het Academiegebouw, Domplein 29 te Utrecht haar ambt te aanvaarden met het houden van een oratie, getiteld:

DE MEDIAMACHINE ALS ZEVENKOPPIG MONSTER

Het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht nodigt hierbij alle belangstellenden uit tot het bijwonen van deze plechtigheid. Na afloop wordt receptie gehouden in de Senaatszaal.

IEF 10469

Flex/Flexi Air

HvJ EG 27 april 2006, zaak C-235/05 P (L’Oréal tegen OHIM/Revlon; inzake Flex/Flexi Air)

(verwarring)

Revlon stelde een oppositie in tegen het woordmerk ‘Flexi Air’ van L’Oreal voor haarverzorgingsproducten op grond van haar woordmerk ‘Flex’.

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 16 maart 2005, L'Oréal / BHIM (T-112/03) houdende verwerping van het door de aanvrager van het communautaire woordmerk "FLEXI AIR" voor waren van klasse 3 ingestelde beroep tot vernietiging van beslissing R 0396/2001-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 januari 2003 waarbij het beroep werd verworpen tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositieprocedure ingesteld door de houder van de nationale woordmerken "FLEX" voor waren van de klassen 3 en 34.

Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelde dat er gevaar voor verwarring bestond, ondanks het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk.

Het HvJ EG bevestigde dat het moet gaan om een globale beoordeling van de totaalindrukken.

 
IEF 1935

Verhuurt bijna alles

Rechtbank Almelo, 5 april 2006, LJN: AW1835, Pierre Boels B.V.tegen Lemerij B.V.

Boels stelt dat haar merken "Boels verhuurt bijna alles!" en "Verhuurt bijna alles!" bescherming genieten als merk en als handelsnaam. Als slagzin zouden deze merken en het bijbehorende logo ook auteursrechtelijk beschermd zijn. Boels beschuldigt Lemerij, die adverteert met de slagzin "Lemerij verhuurt bijna alles" van inbreuk op al deze rechten. Beide bedrijven houden zich bezig met de verhuur van allerhande apparatuur, waaronder bouwmaterialen, bestelauto's en boedelbakken. Door het algemene, beschrijvende karakter c.q. het gebrek aan originaliteit van de slagzin "verhuurt bijna alles!" vist Boels bij al deze stellingen achter het net.

Auteursrecht. De slagzin "Verhuurt bijna alles" is naar het oordeel van de rechtbank "zo kort, algemeen en voor de hand liggend is voor een verhuurbedrijf dat de slagzin op zichzelf genomen niet kan worden aangemerkt als een werk met een oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt."De slagzin geniet daarom geen auteursrechtelijke bescherming.

De slagzin "Boels verhuurt bijna alles" wordt door Lemerij niet gebruikt, zodat Lemerij op die slagzin geen inbreuk maakt.

Ten aanzien van de logo's overweegt de rechtbank: "De enige overeenkomst tussen de logo’s van partijen is de letterstijl waarin de slagzin "verhuurt bijna alles" wordt geschreven. Het gaat het daarbij bovendien niet om een bijzondere en herkenbare stijl, maar om een min of meer standaard lettertype dat algemeen wordt gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank verschillen de logo’s zó zeer van elkaar dat zelfs op een afstand van honderd meter of meer duidelijk is of het om een auto of boedelbak van Boels dan wel van Lemerij gaat." Van inbreuk op auteursrecht is dus geen sprake.

Merkinbreuk. Boels beschuldigt Lemerij van merkinbreuk op grond van artikel 13a lid 1 sub b en sub c. Allebei zonder succes.

Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ten aanzien van het merk "Boels verhuurt bijna alles!" ten opzichte van "Lemerij verhuurt bijna alles" geen verwarringsgevaar.

Ten aanzien van het merk "verhuurt bijna alles" stelt de rechtbank voorop dat dit een zuiver beschrijvend merk is en van huis uit nauwelijks enige onderscheidingskracht bezit. Onder overlegging van een onderzoeksrapport heeft Boels evenwel gesteld dat dit merk zoveel aan onderscheidingskracht heeft gewonnen, dat het daardoor alsnog een sterk merk is geworden. De rechtbank is door dit rapport niet overtuigd, omdat het niet volledig is overgelegd, niet duidelijk is wie de auteur is en niet vaststaat dat het om een onafhankelijk onderzoeksbureau.

Van verwarringsgevaar is volgens de rechtbank ook bij dit merk geen sprake.

Het verweer van Lemerij dat artikel 13 a lid 1 sub c niet van toepassing, omdat dit slechts van toepassing zou zijn op niét soortgelijke diensten, terwijl het in dit geval gaat om diensten die wél soortgelijk zijn, wordt door de rechtbank gepasseerd onder verwijzing naar vaste rechtspraak (HvJEG 9 januari 2003; IER 2003, p. 126 (Davidoff/Golfkid) en HvJEG 23 oktober 2003; IER, p. 53 (Adidas/Fitnessworld)). Dit mag Boels niet baten, aangezien de rechtbank van oordeel is dat "verhuurt bijna alles!" niet kan worden aangemerkt als een bekend merk in de zin van dit artikel. Naar het oordeel van rechtbank heeft Boels "niets aangevoerd met betrekking tot de investeringen die zij doet om bekendheid aan het merk "verhuurt bijna alles!" te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts geen sprake van een zodanige bekendheid van het merk "verhuurt bijna alles!" dat dit gelijk zou kunnen worden gesteld met de bekendheid van merken als Heineken, KPN, Philips, ABN Amro of Shell."

Bovendien bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen gevaar dat dat het publiek door de waarneming van de slagzin "verhuurt bijna alles" in het teken van Lemerij een verband zou leggen met het merk van Boels of dat het publiek daardoor een verband tussen de beide ondernemingen zou leggen. De wijze waarop het teken van Lemerij en het merk van Boels worden gepresteerd verschillen daarvoor te veel van elkaar.

Handelsnaaminbreuk. Aan de orde is enerzijds de handelsnaam "Boels verhuurt bijna alles!" en anderzijds de handelsnaam "Lemerij verhuurt bijna alles". De rechtbank overweegt: "In de handelsnamen zijn de "echte" namen Boels en Lemerij de sterke elementen. De pay-off "verhuurt bijna alles!" is hoofdzakelijk beschrijvend en daarmee een zwak element in de handelsnaam van Boels. Een dergelijk zwak element heeft minder beschermingsomvang dan een sterk element.
De wijze waarop de handelsnamen aan het publiek worden gepresenteerd zijn dermate verschillend dat naar het oordeel van de rechtbank bij het publiek geen gevaar voor verwarring bestaat (zie rechtsoverweging 7.). De rechtbank voelt zich in dit oordeel gesterkt door het feit dat Boels niet heeft gesteld dat in de praktijk van verwarring van enige omvang is gebleken." Bovendien voert Lemerij als sinds 1996 de slagzin "verhuurt bijna alles" in Twente, terwijl Boels pas in 2003 actief is geworden in Twente, terwijl "gesteld noch gebleken is dat de handelsnaam "Boels verhuurt bijane alles!" in 1996 in Twente al enige bekendheid genoot."

Onrechtmatige daad. Het beroep van Boels op onrechtmatige daad door "aanhaking" en dreigende verwatering van het "exclusiviteitsimago" van Boels' merk, is volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Hierbij speelt mij dat Lemerij de slagzin "verhuurt bijna alles" al jaren voert en dat deze slagzin, "weinig origineel en tamelijk voor de hand liggend [is] voor verhuurbedrijven zoals Boels en Lemerij."

Ten aanzien van het merk "Boels verhuurt bijna alles!" ten opzichte van "Lemerij verhuurt bijna alles" bestaat volgens de rechtbank geen verwarringsgevaar.

Ten aanzien van het merk "verhuurt bijna alles" stelt de rechtbank voorop dat dit een zuiver beschrijvend merk is en van huis uit nauwelijks enige onderscheidingskracht bezit. Onder overlegging van een onderzoeksrapport heeft Boels evenwel gesteld dat dit merk zoveel aan onderscheidingskracht heeft gewonnen, dat het daardoor alsnog een sterk merk is geworden. De rechtbank is door dit rapport niet overtuigd, omdat het niet volledig is overgelegd, niet duidelijk is wie de auteur is en niet vaststaat dat het om een onafhankelijk onderzoeksbureau. Ook bij dit merk is daarom geen sprake van verwarringsgevaar

Het verweer van Lemerij dat artikel 13 a lid 1 sub c niet van toepassing, omdat dit slechts van toepassing zou zijn op niét soortgelijke diensten, terwijl het in dit geval gaat om diensten die wél soortgelijk zijn, wordt door de rechtbank gepasseerd onder verwijzing naar vaste rechtspraak (HvJEG 9 januari 2003; IER 2003, p. 126 (Davidoff/Golfkid) en HvJEG 23 oktober 2003; IER, p. 53 (Adidas/Fitnessworld)). Dit mag Boels niet baten, aangezien de rechtbank van oordeel is dat "verhuurt bijna alles!" niet kan worden aangemerkt als een bekend merk in de zin van dit artikel. Naar het oordeel van rechtbank heeft Boels "niets aangevoerd met betrekking tot de investeringen die zij doet om bekendheid aan het merk "verhuurt bijna alles!" te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts geen sprake van een zodanige bekendheid van het merk "verhuurt bijna alles!" dat dit gelijk zou kunnen worden gesteld met de bekendheid van merken als Heineken, KPN, Philips, ABN Amro of Shell."

Bovendien bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen gevaar dat dat het publiek door de waarneming van de slagzin "verhuurt bijna alles" in het teken van Lemerij een verband zou leggen met het merk van Boels of dat het publiek daardoor een verband tussen de beide ondernemingen zou leggen. De wijze waarop het teken van Lemerij en het merk van Boels worden gepresteerd verschillen daarvoor te veel van elkaar.

Handelsnaaminbreuk. De rechtbank overweegt: "In de handelsnamen zijn de "echte" namen Boels en Lemerij de sterke elementen. De pay-off "verhuurt bijna alles!" is hoofdzakelijk beschrijvend en daarmee een zwak element in de handelsnaam van Boels. Een dergelijk zwak element heeft minder beschermingsomvang dan een sterk element.
De wijze waarop de handelsnamen aan het publiek worden gepresenteerd zijn dermate verschillend dat naar het oordeel van de rechtbank bij het publiek geen gevaar voor verwarring bestaat (zie rechtsoverweging 7.). De rechtbank voelt zich in dit oordeel gesterkt door het feit dat Boels niet heeft gesteld dat in de praktijk van verwarring van enige omvang is gebleken." Bovendien voert Lemerij als sinds 1996 de slagzin "verhuurt bijna alles" in Twente, terwijl Boels pas in 2003 actief is geworden in Twente, terwijl "gesteld noch gebleken is dat de handelsnaam "Boels verhuurt bijna alles!" in 1996 in Twente al enige bekendheid genoot."

Onrechtmatige daad. Het beroep van Boels op onrechtmatige daad door "aanhaking" en dreigende verwatering van het "exclusiviteitsimago" van Boels' merk, is volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Hierbij speelt mij dat Lemerij de slagzin "verhuurt bijna alles" al jaren voert en dat deze slagzin, "weinig origineel en tamelijk voor de hand liggend [is] voor verhuurbedrijven zoals Boels en Lemerij."

Lees het vonnis hier.

IEF 1934

Als een rode lap

Red Bull heeft gisteren in kort geding voor de rechtbank Utrecht betoogd dat de Red Energy-snoepjes van fabrikant Procter & Gamble inbreuk maken op het merkrecht van Red Bull. P & G zou zo profiteren van alle inspanningen die energiedrankenfabrikant Red Bull de afgelopen jaren heeft gedaan om haar merk groot te maken. Volgens advocaat Sven Klos associeert het grote publiek de snoepjes met Red Bull. Red is het belangrijkste woord in dat merk, ‘dat zo sterk is geworden omdat Red Bull altijd keihard optreedt tegen inbreuken op zijn merkrecht’. Lees hier iets meer (Molblog).
IEF 1933

Pizzabodems vaak kanton

Sector kanton Rechtbank Leeuwarden, 12 april 2006, LJN: AW0392.

Vrij zeldzaam, een IE-uitspraak van de kantonrechter in Sneek. Niettemin weinig spectaculaire auteursrecht-uitspraak over menu-kaarten van een Italiaans restaurant (en nee, geen vervolg op dit eerdere bericht).

A. heeft een illustratie van een Italiaans stadje ontworpen voor de menu-kaarten van restaurant Pizza Express Sebastiano. Het restaurant wordt overgedragen aan B., die vervolgens de illustratie gebruikt voor visitekaartjes, stempelkaartjes, ansichtkaarten etc., zonder hiervoor toestemming te hebben gehad van A. A. stelt dat zijn illustratie hierdoor 'het karakter van een logo heeft gekregen".

B betwist dat A. auteursrechtebbende is en stelt voorts dat hij niet op de hoogte was van het auteursrecht van A. en dus te goeder trouw heeft gehandeld. De kantonrechter is echter van oordeel dat het duidelijk is dat A. auteursrechthebbende is. De vraag die vervolgens voorligt is de vraag of B inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van A.
"Nu B heeft erkend de "illustratie" te hebben gebruikt in diverse reclame uitingen van de pizzeria, en voort vaststaat dat B daarvoor geen toestemming heeft gekregen van A, staat daarmee de inbreuk op het auteursrecht van A vast.

Partijen twisten over het feit of deze inbreuk aan B moet worden toegerekend. A is van mening dat dit het geval is, nu B volgens hem op de hoogte was van de rechten van A en op B voorts een onderzoeksplicht rust ten aanzien van het bestaan van auteursrechten op de "illustratie". B stelt echter te goeder trouw te hebben gehandeld, nu hij door de familie C (van wie B het restaurant heeft overgenomen, red) niet is gewezen op het bestaan van eventuele rechten en enig kenmerk van auteursrecht op het werk ontbreekt, waardoor hij niet heeft stilgestaan bij een eventuele onderzoeksplicht.

Vast staat dat op de "illustratie" geen copyright-notice of andere aanduiding is geplaatst waardoor B bedacht had moeten zijn op rechten van derden. Ondanks dit feit is de kantonrechter van oordeel dat op B in ieder geval een minimale onderzoeksplicht rust en hij de "illustratie" niet zonder meer als logo voor zijn bedrijf heeft mogen gaan gebruiken. B had alvorens de "illustratie" op die wijze te gaan gebruiken zich ervan dienen te vergewissen bij de vorige eigenaar van de pizzeria dat het hem vrijstond dit te doen.

Daaraan doet niet af de stelling van B dat hij door de familie C niet op de hoogte is gesteld van de rechten van A, welke stelling overigens door A uitdrukkelijk en gemotiveerd wordt betwist.

Nu B niet heeft voldaan aan de gestelde onderzoeksplicht, is de inbreuk op het auteursrecht hem toe te rekenen, en is hij aansprakelijk voor de door A als gevolg van die inbreuk geleden schade."

Leeshet vonnis hier.
IEF 1933

Pizzabodems vaak kanton

Sector kanton Rechtbank Leeuwarden, 12 april 2006, LJN: AW0392.

Vrij zeldzaam, een IE-uitspraak van de kantonrechter in Sneek. Niettemin weinig spectaculaire auteursrecht-uitspraak over menu-kaarten van een Italiaans restaurant (en nee, geen vervolg op dit eerdere bericht).

A. heeft een illustratie van een Italiaans stadje ontworpen voor de menu-kaarten van restaurant Pizza Express Sebastiano. Het restaurant wordt overgedragen aan B., die vervolgens de illustratie gebruikt voor visitekaartjes, stempelkaartjes, ansichtkaarten etc., zonder hiervoor toestemming te hebben gehad van A. A. stelt dat zijn illustratie hierdoor 'het karakter van een logo heeft gekregen".

B betwist dat A. auteursrechtebbende is en stelt voorts dat hij niet op de hoogte was van het auteursrecht van A. en dus te goeder trouw heeft gehandeld. De kantonrechter is echter van oordeel dat het duidelijk is dat A. auteursrechthebbende is. De vraag die vervolgens voorligt is de vraag of B inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van A.
"Nu B heeft erkend de "illustratie" te hebben gebruikt in diverse reclame uitingen van de pizzeria, en voort vaststaat dat B daarvoor geen toestemming heeft gekregen van A, staat daarmee de inbreuk op het auteursrecht van A vast.

Partijen twisten over het feit of deze inbreuk aan B moet worden toegerekend. A is van mening dat dit het geval is, nu B volgens hem op de hoogte was van de rechten van A en op B voorts een onderzoeksplicht rust ten aanzien van het bestaan van auteursrechten op de "illustratie". B stelt echter te goeder trouw te hebben gehandeld, nu hij door de familie C (van wie B het restaurant heeft overgenomen, red) niet is gewezen op het bestaan van eventuele rechten en enig kenmerk van auteursrecht op het werk ontbreekt, waardoor hij niet heeft stilgestaan bij een eventuele onderzoeksplicht.

Vast staat dat op de "illustratie" geen copyright-notice of andere aanduiding is geplaatst waardoor B bedacht had moeten zijn op rechten van derden. Ondanks dit feit is de kantonrechter van oordeel dat op B in ieder geval een minimale onderzoeksplicht rust en hij de "illustratie" niet zonder meer als logo voor zijn bedrijf heeft mogen gaan gebruiken. B had alvorens de "illustratie" op die wijze te gaan gebruiken zich ervan dienen te vergewissen bij de vorige eigenaar van de pizzeria dat het hem vrijstond dit te doen.

Daaraan doet niet af de stelling van B dat hij door de familie C niet op de hoogte is gesteld van de rechten van A, welke stelling overigens door A uitdrukkelijk en gemotiveerd wordt betwist.

Nu B niet heeft voldaan aan de gestelde onderzoeksplicht, is de inbreuk op het auteursrecht hem toe te rekenen, en is hij aansprakelijk voor de door A als gevolg van die inbreuk geleden schade."

Leeshet vonnis hier.