IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 1843

Nieuw

"A new international treaty on trademarks, to be known as the Singapore Treaty on the Law of Trademarks in recognition of the country that hosted the final round of negotiations, was adopted on March 28, 2006 by member states of the World Intellectual Property Organization (WIPO). The new treaty concludes efforts by WIPO’s member states to update the 1994 Trademark Law Treaty (TLT) and bring it in line with the technological developments of the past decade.

In his message to the closing ceremony of the Diplomatic Conference for the Adoption of a Revised Trademark Law Treaty, WIPO Director General, Dr. Kamil Idris, said that March 27, 2006, "was an historic day" for WIPO and its member states." Lees hier meer.

IEF 1842

Geenszins slaapverwekkend

Rechtbank 's-Gravenhage, 28 maart 2006, rolnr. 258909/KG ZA 06-127. Hästens Sangar A.B.  tegen Rock Raamsveld B.V. 

Over gedeponeerde merken en geponeerde paarden. Hästens vordert in dit geding dat Raamsveld iedere inbreuk op de merken van Hästens staakt en gestaakt houdt. "Als meest verstekkend verweer heeft Raamsveld aangevoerd dat het boerenruit- motief dat voorkomt in het beeldmerk van Hästens geen onderscheidend vermogen bezit, in elk geval niet voor bedden. De inschrijving van dat motief als Gemeenschapsmerk moet, aldus Raamsveld, dan ook worden beschouwd als een nietige inschrijving waaraan Hästens geen rechten kan ontlenen."

Aangezien door Raamsveld geen procedure met als inzet de vervallen- of nietigverklaring van het merk bij het OHIM aanhangig is gemaakt en evenmin op voorhand duidelijk is dat er sprake is van een evidente misslag van het OHIM, acht de rechtbank dat het Gemeenschaps-beeldmerk van Hästens voorshands als geldig moet worden beschouwd zodat  dat verweer van Raamsveld faalt. Vervolgens komt de gestelde inbreuk aan de orde.

Ten aanzien van het zwart-wit gedeponeerde Gemeenschaps-beeldmerk acht de rechtbank geen sprake van inbreuk. Het verweer van Raamsveld dat de kleur blauw aanzienlijk minder helder zou zijn dan haar reclame-uitingen doen vermoeden, doet niet ter zake, "[...] aangezien het Gemeenschapsmerk van Hästens in zwart-wit is uitgevoerd, en het er daarmee niet op aankomt in welke kleur de bedden van Raamsveld zijn uitgevoerd, nu in elk geval vast staat dat dit niet zwart-wit is. Met dat laatste staat tevens vast dat het dessin van de bedden van Raamsveld niet identiek is aan het Gemeenschapsmerk van Hästens, zodat van inbreuk in de zin van artikel 9, lid 1, aanhef en onder a van de Gemeenschapsmerkenverordening geen sprake kan zijn."

Naar de maatstaf van voornoemd artikel 9 onder b en de uitwerking daarvan door de rechtbank in r.o. 4.7 is er echter wel sprake van inbreuk. "Het ruitmotief waarin de bedden van Raamsveld zijn uitgevoerd wijkt niet of nauwelijks af van het merk van Hästens. De enkele omstandigheid dat in het motief van Raamsveld mogelijk nog één kleur althans tint meer is te ontwaren doet er niet aan af dat de totaalindruk van merk en teken in verregaande mate overeenstemt."

Ten aanzien van het Gemeenschaps(woord/beeld)merk, die de merknaam bevat en een afbeelding van een paard, gaat de rechtbank eveneens uit van de in r.o. 4.7 genoemde maatstaf. Indien het alleen zou gaan om de merknamen Hästens en Hanson zou er volgens de rechtbank op zijn minst twijfel kunnen bestaan of in dat geval sprake zou zijn van een met het merk overeenstemmend teken, nu er weliswaar enige overeenstemming tussen de woorden is, maar ook belangrijke punten van verschil, zowel visueel als auditief. Waar het echter volgens Hästens op aankomt is of het gebruik van de aanduiding in combinatie met de afbeelding van het paard als overeenstemmend moet worden beschouwd.

Ja, zegt de rechtbank. "Ook hier geldt dat het gewraakte teken wordt gebruikt voor dezelfde waren waarvoor het merk is ingeschreven, hetgeen betekent dat reeds een beperkte overeenstemming tussen merk en teken voldoende is om tot verwarringsgevaar te concluderen. Verder is van belang dat het merk van Hästens voor de waren waarvoor het is ingeschreven een grote onderscheidingskracht toekomt, gelet op de onvoldoende weersproken bekendheid daarvan en de daarin voorkomende combinatie van een niet alledaagse naam met de afbeelding van een paard. Juist die combinatie komt volledig terug in het door Raamsveld gebruikte teken. Dat het woord niet hetzelfde is en dat het paard niet achter, maar voor dat woord is geponeerd doet niet af aan de totaalindruk die door het teken wordt opgeroepen en die zodanig overeenstemt met de totaalindruk van het merk dat daardoor verwarring bij het in aanmerking komende publiek kan ontstaan. Dit geldt te meer nu er van uit moet worden gegaan dat het publiek zelden het merk en het teken zoals afgebeeld onder 4.10 zal kunnen vergelijken. Onweersproken is immers dat de bedden van Raamsveld voor ongeveer één tiende van de prijs van de bedden van Hästens worden aangeboden en niet in dezelfde winkels te koop zijn."

Nu de vorderingen van Hästens op grond van de Gemeeschapsmerken volledig toewijsbaar zijn, heeft zij aldus de rechtbank geen belang meer bij de beantwoording van de vraag of er tevens sprake is van inbreuk op haar Beneluxmerken.

Lees het vonnis hier.

IEF 1841

Volgrecht

Staatsblad 2006, 151. Besluit van 20 maart 2006 tot het vaststellen van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 9 februari 2006 tot aanpassing van de Auteurswet 1912 ter implementatie van de Richtlijn Volgrecht.

“De wet van 9 februari 2006 tot aanpassing van de Auteurswet 1912 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/84/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk (PbEG L 272) treedt in werking met ingang van 1 april 2006.”

Uitgegeven de achtentwintigste maart 2006 De Minister van Justitie, J. P. H. Donner.

IEF 1840

Fiche 3

Kamerstuk 22112, nr. 427, 2e Kamer.  Brief staatssecretaris ter aanbieding van vijf fiches, opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe (EU) Commissievoorstellen. Fiche 3: Raadsbesluit inzake sluiting UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen.

"Het onderhavige voorstel betreft de goedkeuring van het UNESCO-verdrag namens de Gemeenschap. Dit «cultuurverdrag» raakt aan de bevoegdheden van de Gemeenschap (o.a. handel, mededinging, mobiliteit, intellectueel eigendom) en de lidstaten. Er is sprake van een gemengd verdrag dat naast cultuuruitingen ook over cultuurgoederen en -diensten gaat. Nederland stemt in met toetreding van de Gemeenschap."

IEF 1839

Thorbecke vordert

Gerechtshof Den Haag, 23 maart 2006, Rolnummer 04/1239, Consumer Health Entrepeneurs B.V. en Medimaat B.V. tegen Thorbecke Apotheek B.V. (Met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann). 

Over het vaststellen van inventiviteit, het vaststellen van vakmannen en het voorstellen van alternatieve (hoofd)conclusies bij pleidooi in hoger beroep.

In dit geding staat centraal of de conclusies 1, 2 en 17 van het (Nederlandse deel van het) Europees octrooi van Consumer Health c.s. met betrekking tot en “Medicament Distribution System and Automatic Dispenser for such System” wegens (onder meer) gebrek aan inventiviteit dienen te worden vernietigd, zoals door Thorbecke wordt gevorderd, evenals de vraag of, indien het octrooi geldig is, door Thorbecke inbreuk op het octrooi wordt gemaakt.

Het octrooi heeft betrekking op een geneesmiddeldistributiesysteem (apotheeksysteem voor het voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen aan een patiënt) en een afgifteautomaat daarvoor. De ROW 1995 is van toepassing, nu de verlening is gepubliceerd na 1 april 1995.

Thorbecke is van mening dat een, reeds voor de prioriteitsdatum, in Breda gebruikt systeem nieuwheidschadelijk is. Consumer Health c.s. stelt middels haar eerste grief dat de Rechtbank bij de beoordeling van deze meest nabije stand van de techniek het kenmerk van een interactief voorschrijfproces buiten beschouwing heeft gelaten. Het Hof gaat daar niet in mee:

“Het interactief voorschrijf proces is, aldus Consumer Health c.s., een kenmerkend onderdeel van conclusie 1 van het octrooi. Het hof vermag Consumer Health c.s. hierin niet te volgen. In conclusie 1 van het octrooi wordt een interactief voorschrijfproces niet genoemd. De in de conclusie genoemde elementen, respectievelijk mogelijkheden van de ‘input unit’, zijn elementen, die ook aanwezig zijn in de pc van de huisarts. die werkt met het hoger genoemde Medicom-programma. Dergelijke elementen zijn, naar het oordeel van het hof, eveneens onderdeel van op de prioriteitsdatum gebruikelijke Huisarts Informatie Systemen.”

Voorzover Consumer Health c.s. met “interactief voorschrijfproces mochten doelen op de specifieke controlemogelijkheden als bijvoorbeeld omschreven in de beschrijving bij het octrooi, Hence, for drawing up the prescription, the doctor is assisted by the system (...)) merkt het hof op dat die specifieke controlemogelijkheden niet in conclusie 1 zijn opgenomen. Kennelijk wordt het beoogde interactieve voorschrijfproces gestuurd door of bepaald door het in conclusie 1 genoemde “predetermined algorithm. Dat vooraf bepaalde algoritme wordt echter niet verder onthuld of toegelicht. Conclusie is dat grief 1 faalt.”

Een volgens strijdpunt gaat over een controlemoment voor de huisarts in het systeem van Consumer Health c.s. Hier gaat grief 4 over. De grief faalt:

“In het vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank overwogen dat het bij de systemen volgens de stand der techniek aan controlemomenten aan de huisartsenzijde ontbreekt, ingeval de arts de door het systeem verschafte beslisondersteuning negeert of verleerd toepast, maar dat de richting voor het oplossen van dit probleem aan de gemiddelde vakman direct bekend is uit het genoemde WCIA-HIS-Referentiemodel 1990.

De rechtbank heeft ter staving van haar standpunt gewezen op blz. 22 van het WC1A-HIS-Referentiemodel 1990. Hierover merken Consumer Health c.s. op, dat die publicatie twee mogelijke uitbreidingen van de medische module noemt, waaronder het koppelen van een voorschrift aan een indicatie (klacht of diagnose) en dat als voordeel daarvan controle op chronische medicatie beter mogelijk is.

De controlestap volgens het octrooi daarentegen heeft betrekking op de standaardcontrole door de arts, aldus Consumer Health c.s. Dat moge zo zijn, maar naar het oordeel van het hof is het niet relevant voor wat voor controle de terugkoppeling plaatsvindt. Daarbij komt nog dat in het WCIA-HIS-Referentiemodel 1990 de controle op chronische medicatie louter als voorbeeld wordt gegeven van wat mogelijk is bij het koppelen van een voorschrift aan een indicatie (“tal van nieuwe mogelijkheden”). De grief faalt.”

Het volgende punt: dient door de rechter “de vakman” te worden vastgesteld? Antwoord: Nee:

“Consumer Health klaagt over hetgeen de rechtbank heeft overwogen betreffende dat wat voor een vakman voor de hand ligt. Daarbij merkt Consumer Health c.s. allereerst op dat de rechtbank niet duidelijk heeft vastgesteld wie als vakman dient te worden gezien. Het hof kan Consumer Health c.s. hierin niet volgen. Nog afgezien van het feit, dat de rechtbank niet de plicht heeft vast te stellen wie in casu de vakman is, heeft de rechtbank, zoals Consumer Health c.s In de toelichting op grief 5 zelf aangeeft, bevestigd dat de gemiddelde vakman in kwestie de huisarts/apotheker is.

Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven wie in het onderhavige geval als de gemiddelde vakman dient te worden beschouwd.

Verder voert Consumer Health c.s. tevergeefs aan dat de Rechtbank heeft miskend dat het in het octrooi gaat om specifieke automaten en computers:

“Consumer Health cs. Klaagt erover, dat de rechtbank heeft overwogen dat medicijnafgifteautomaten bekend zijn, die zijn gekoppeld aan apotheekcomputers, daarbij er aan voorbijgaand, dat in het octrooi sprake is van specifiek omschreven computers en automaten die voldoen aan alle in het octrooi genoemde criteria. Het hof vermag Consumer Health c.s. hierin niet te volgen. Bekend is het koppelen van een medicijnafgifteautomaat aan een apotheekcomputer. Hoe specifiek die apotheekcomputer is doet daarbij niet terzake.
In conclusie 1 van het octrooi is voorts een afgifteautomaat (“automatic dispenser”) genoemd. de het gewenste medicijn afgeeft indien de apotheekcomputer een stuursignaal zendt (“dispenses the prescribed medicament under the supply of the control signal generated by the pharmacy computer”). Van enig bijzonder criterium is in de conclusie geen sprake. De grief faalt.”

Tenslotte: mag bij pleidooi in hoger beroep nog een alternatieve (hoofd)conclusie worden voorgesteld? Nee, oordeelt het Gerechtshof:

“Het hof acht het eerst bij pleidooi in beroep voorleggen van een alternatieve conclusie 1 in strijd met een goede procesorde, mede gezien de complicaties die een en ander meebrengt. Het in dit stadium toelaten van een alternatieve conclusie 1 zou bovendien tot een niet voorziene uitbreiding van de reconventionele vordering moeten leiden (Thorbecke heeft reeds aangegeven waarom ook de alternatieve conclusie 1 niet in stand kan blijven). Het hof zal zich daarom niet uitlaten over de alternatieve conclusie 1.”

Lees het arrest hier.

IEF 1838

Het snoepje en zijn verpakking

HvJ EG, conclusies AG Damaso Ruiz-Jarabo Colomer, 23 maart 2006, zaken C-25/05 P en C-24/05 P. Storck tegen OHIM (Nog geen Nederlandse vertaling beschikbaar).

Storck heeft twee gemeenschapsmerken aangevraagd: één voor een ineengedraaide bonbonverpakking voor bonbons in klasse 30, één voor een vormmerk voor een lichtbruine caramelbonbon voor suikerwaren in klasse 30. Beide merken worden geweigerd wegens een gebrek aan onderscheidend vermogen (ook niet door het gebruik ervan verkregen).

De kamer van beroep wees beide beroepen af. Ten aanzien van het vormmerk: "Die Beschwerdekammer war im Wesentlichen der Ansicht, dass die Kombination aus Form und Farbe der angemeldeten Marke nicht von Haus aus geeignet sei, als Hinweis auf die Herkunft der fraglichen Waren, also Zuckerwaren, zu dienen. Weiterhin werde durch die von der Klägerin eingereichten Nachweise nicht belegt, dass die Anmeldemarke durch Benutzung Unterscheidungskraft insbesondere für Karamellbonbons erlangt habe"
Ten aanzien van de bonbonverpakking: "Die Beschwerdekammer verwies darauf, dass die Farbe der Verpackung in der bildlichen Wiedergabe der Anmelde marke nicht die drei von der Rechtsmittelführer in beanspruchten Farbtöne erkennen lasse und außerdem für Bonbonverpackungen im Handel üblich und häufig sei".

De AG acht alle vier rechtsmiddelen ten aanzien van zowel het vormmerk als de bonbonverpakking deels ontoelaatbaar, deels ongegrond.

"Ohne Zweifel scheint der Wortlaut der fraglichen Vorschrift dafür zu sprechen, dass jedes Zeichen mit einem Minimum an Unterscheidungskraft zur Eintragung zuzulassen ist. Durch die weitere Entwicklung der Rechtsprechung zu den dreidimensionalen Marken ist diese Diskussion jedoch überwunden worden und daher die Streitfrage der Abgrenzung zwischen minimaler Unterscheidungskraft und ihrem völligen Fehlen hier nicht weiter zu vertiefen, auch wenn sie für Bildmarken und Wortmarken weiterhin offen ist.

Auch wenn die Kriterien für die Beurteilung der Unterscheidungskraft dreidimensionaler Marken sich nicht von denjenigen unterscheiden, die für andere Kategorien von Marken gelten, besteht doch ein gewisser Konsens darüber, dass es in der Praxis schwieriger sein kann, die Unterscheidungskraft einer dreidimensionalen Marke nachzuweisen als die einer Wort- oder Bildmarke.

Der Gerichtshof hat außerdem wiederholt darauf hingewiesen, dass die Wahrnehmung des Durchschnittsverbrauchers als der entscheidende Maßstab, um die Eignung angemeldeter Zeichen als Herkunftshinweis zu beurteilen, im Fall eines dreidimensionalen Zeichens nicht notwendig die gleiche ist wie bei Zeichen anderer Art, die vom Erscheinungsbild der mit der Marke gekennzeichneten Waren unabhängig sind, weil die Durchschnittsverbraucher nicht daran gewöhnt sind, aus der Form von Waren ohne zusätzliche Bild- oder Wortelemente auf die Herkunft der Waren zu schließen."

Lees de conclusie ten aanzien van het vormmerk hier. Lees de conclusie ten aanzien van de bonbonverpakking hier.

IEF 1837

Door onvolledigheid misleidend

Rechtbank Utrecht, 21 februari 2006, KG ZA 06-50, Videma tegen Mitex. (Met dank aan Ruben Brouwer, Vogel en Ruitenberg advocaten). Videma verzet zich tegen succesvol auteursrechtelijke laster. Lees eerdere berichten hier.

Videma verleent vergunningen voor het vertonen van auteursrechtelijke werken aan derden. Zij verleent sinds 2000 licenties voor groepstelevisie aan o.a. overheidsinstellingen, scholen, sportclubs, winkels en cafe's.  Mitex, een branche organisatie voor de detailhandel, heeft op haar website en in haar magazine naar het oordeel van Videma onjuiste mededelingen over Videma gedaan. Mitex stelde op haar website en in haar magazine o.a. "dat Videma geen wettelijke grondslag heeft en dat zij niet kan garanderen dat er geen andere organisatie met een vergelijkbare claim komt". Mitex beveelt aan facturen van Videma niet te betalen.

Videma voert aan dat door opzettelijk onjuiste mededelingen over Videma te doen, Mitex de eer en goede naam van Videma aantast, hetgeen onrechtmatig is. Mitex acht Videma niet ontvankelijk daar zij niet bevoegd is in rechte op te treden en evenmin heeft aangetoond dat zijnex art 305a BW als belangenorganisatie de vordering heeft ingesteld.

De rechter oordeelt dat Videma voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van opdrachten van diverse prodcuenten en auteursrechthebbenden als uitvoerder van de vertoningsrechten een zelfstandig belang heeft bij haar vordering. De vorderingen tegen Mitex Beheer BV, Mitex Diensten BV en Mitex betaaldienst BV worden afgewezen  omdat de publicaties uitsuitend zijn verzorgd door Mitex.

Bij de beoordeling omtrent de gevorde rectificatie overweegt de rechter dat hier een belangenafweging van het belang van Videma (eer en goede naam) en Mitex (vrijheid van meningsuiting) dient plaats te vinden.

Aan de door Videma verstuurde facturen ligt naar het oordeel van de rechter een contractuele relatie ten grondslag Ook de passage over de financiele risico's is onjuist en door onvolledigheid misleidend (men kan immers ook door BUMA en Sena aangesproken worden voor wat betreft de auteursrechten op muziekwerken en nabburige rechten op uitvoeringen en fonogrammen). De rectificatievordering  van Videma wordt toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 1836

Arrogante houding

Persbericht: “TargetMedia B.V., één van de grootste aanbieders van ringtones in Nederland en exploitant van onder meer de website www.ringtonio.nl, zal Buma/Stemra voor de rechter dagen om een eind te maken aan een lang lopend conflict over de afdracht van auteursrechtvergoedingen.

TargetMedia stoort zich aan de volstrekt willekeurige wijze waarop Buma/Stemra omgaat met de verschillende partijen in de ringtone- en download-industrie, aan de ondoorzichtige manier waarop vergoedingen worden geïncasseerd bij gebruikers en doorbetaald aan rechthebbenden, en aan de arrogante houding die Buma/Stemra als monopolist aanneemt zodra er sprake is van een verschil van mening.

Met een procedure wil TargetMedia Buma/Stemra dwingen om duidelijke en eenduidige overeenkomsten op te stellen, een deugdelijke administratie en controle te voeren, en gelijke gevallen op een gelijke wijze te behandelen. Daarbij zal TargetMedia ook een bedrag terugvorderen dat zij in het verleden teveel heeft betaald.

TargetMedia verwacht dat in deze procedure de werkwijze van Buma/Stemra op een fundamentele manier aan de kaak zal worden gesteld. Daar zullen rechthebbenden op muziek en gebruikers van muziek uiteindelijk baat bij hebben. Paul van Rooij, CEO van TargetMedia, zegt hierover het volgende:

"Al sinds 2002 proberen wij bij Buma/Stemra zaken helder te krijgen en er voor te zorgen dat de afdrachten in onze industrie correct, volledig en voor iedereen gelijk verlopen.

Ik heb in die jaren de indruk gekregen dat Buma/Stemra haar eigen organisatie volstrekt niet in de hand heeft. De registratie en controle is naar mijn mening dramatisch. Dat is nadelig voor mij als gebruiker van muziek maar net zo goed voor de rechthebbenden. Ik vermoed dat de Buma/Stemra leden en de platenmaatschappijen de afgelopen jaren gezamenlijk meer dan een miljoen euro zijn misgelopen aan opbrengsten. De platenmaatschappijen krijgen hun geld via de NVPI die zich weer baseert op de cijfers van Buma/Stemra, dus daar voelt men de nadelen van de gebrekkige administratie net zo goed.

Als je dit probleem bij Buma/Stemra aankaart lijkt het eerst alsof ze het gesprek willen aangaan, maar als hun argumenten op zijn nemen ze gewoon weer de houding aan van een pure monopolist. Dan krijg je te horen dat je gewoon moet doen wat ze zeggen, en dat je anders een verbod krijgt om hun muziek te gebruiken. De meeste partijen wijken uiteindelijk onder die druk: ze willen niet het risico lopen dat ze hun activiteiten moeten staken, of ze zien op tegen de torenhoge kosten van een procedure.

TargetMedia heeft echter besloten dat het mooi is geweest en dat er nu maar eens duidelijkheid moet komen voor de hele industrie. Wij zijn niet bang voor een rechtszaak en zullen Buma/Stemra op korte termijn dagvaarden. Als het nodig is zullen we in de rechtszaak ook relevante partijen uit de markt oproepen als getuigen.

Misschien is niet iedere marktpartij even blij met deze stap, maar wij menen dat dit noodzakelijk is om de ringtone- industrie (en die van de downloads) gezond te maken en te houden. Dat is niet omdat wij moraalridder willen spelen, maar gewoon omdat we het spuugzat zijn om door deze club monopolisten in de tang te worden gehouden."


Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:

Maarten Schut
Kennedy Van der Laan

Paul van Rooij
CEO Targetmedia B.V."

Lees persbericht ook hier.

IEF 1835

Tackelen

"After having spelled out the Commission’s plans for a European Digital Library at the beginning of this month, Information Society and Media Commissioner Viviane Reding today chaired the first meeting of the High Level Expert Group on Digital Libraries. The group will advise the Commission on how to tackle key challenges in making Europe’s cultural heritage available online.

The group also had a first exchange of views on copyright issues. In a recent online consultation, right-holders supported the adequacy of the present copyright rules and the need to fully respect and enforce them, while cultural institutions highlighted a number of problems in the present copyright framework that could potentially undermine efficient digitisation and digital preservation."  Lees het volledige persbericht hier.

IEF 1834

Vlinderen

Telecomaanbieder Orange heeft het internetbedrijf OrangeTip uit Emmen voor de kortgedingrechter in Den Haag gedaagd, zo meldt het Dagblad van het Noorden. Het bedrijf uit Emmen zou inbreuk op het merkenrecht van Orange maken. "OrangeTip lijkt in woord en beeld te veel op Orange en dat leidt tot verwarring bij het publiek". Nu beide bedrijven zich tevens bezighouden met het samenstellen van adressenbestanden voor publicatie op het internet, neemt de chaos nog meer toe, zo stelt de advocaat van Orange. Orange eist bij de rechter elk van de drie aandeelhouders van OrangeTip te veroordelen tot een direct opeisbare dwangsom van 10.000 euro per dag.

OrangeTip is verbaasd, aldus een van de aandeelhouders. "OrangeTip is een vlinder. Emmen is de vlinderstad van Nederland en de thuisbasis van ons bedrijf." Ook de advocaat van OrangeTip begrijpt het niet: "Op het internet staan ontzettend veel bedrijven die de naam Orange gebruiken. Ik snap niet waarom mijn cliënt er nu is uitgepikt. Laten we wel zijn, OrangeTip is natuurlijk geen serieuze bedreiging voor het grote Orange en heeft bovendien niets met mobiele telefonie van doen." Wordt uiteraard vervolgd.