IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 1783

Afgeplat merk

GvEA, 15 maart 2006, zaak T-129/04, Develey Holding GmbH & Co tegen OHIM.

Na weigering van een vormmerk plastic fles voor waren in de klassen 29, 30 en 32, gaat deposant Delevey in beroep. Maar ook het GvEA constateert een gebrek aan onderscheidend vermogen. 

Delevey voert aan dat het aangevraagde merk in casu het door de rechtspraak vereiste minimum aan onderscheidend vermogen bezit. Zij merkt op dat de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk wordt gekenmerkt door een slanke flessenhals, een brede en afgeplatte buik, met een grotendeels bolle voor- en achterkant, een kussenvormige voet en symmetrische uitsparingen aan de zijkanten van de fles. Zij betwist ook de stelling dat de consument zijn keuze maakt aan de hand van het etiket of het logo op de waar, en niet op basis van de vorm van de fles en is van mening dat de consument bij de aankoop zijn keuze maakt op basis van de vorm van de fles en pas wanneer hij de gewenste waar heeft geïdentificeerd, zijn keuze controleert aan de hand van het etiket. De gemiddelde consument zou zeer goed in staat zijn de vorm van de verpakking van de betrokken waren als een aanduiding van de commerciële herkomst ervan waar te nemen.


Met betrekking tot het relevante publiek oordeelt het GVEA dat het in casu gaat om levensmiddelen voor courant gebruik. Bijgevolg bestaat het relevante publiek uit alle consumenten. Het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk moet dus worden beoordeeld met in aanmerkingneming van de vermoedelijke verwachtingen van de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende en omzichtige gemiddelde consument.

Aangezien verzoekster geen bewijzen heeft overgelegd die tegen toepassing van de rechtspraak waarin is bepaald dat de consument in de eerste plaats een loutere functie van verpakking toeschrijft aan flessen met dergelijke waren - dient haar stelling te worden afgewezen.

In de tweede plaats dient aangaande de vier kenmerken die volgens verzoekster onderscheidend vermogen geven aan de fles, om te beginnen te worden opgemerkt dat het feit alleen dat een vorm een variant is van een van de gebruikelijke vormen van een bepaalde soort waren, geen voldoende bewijs is dat het uit deze vorm bestaande merk onderscheidend vermogen bezit. Steeds moet worden nagegaan of een dergelijk merk het de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument mogelijk maakt, de betrokken waar zonder analytisch onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid van die van andere ondernemingen te onderscheiden. De kans dat de als merk aangevraagde vorm van een waar elk onderscheidend vermogen mist, wordt immers groter naarmate deze vorm een grotere gelijkenis vertoont met de meest waarschijnlijke vorm van de betrokken waar.

Wat de langgerekte hals en de afgeplatte buik betreft, zij vastgesteld dat deze parameters van het aangevraagde merk niet verschillen van de gebruikelijke vorm van een fles voor waren als die waarop het aangevraagde merk betrekking heeft. De lengte en de diameter van de hals noch de verhouding tussen de breedte en de dikte van de fles zijn in enig opzicht opvallend. Hetzelfde geldt voor de kussenvormige voet. Dit designkenmerk is immers gebruikelijk voor flessen in de betrokken sector.

Het enige kenmerk waardoor het aangevraagde merk verschilt van de gebruikelijke vorm, zijn de uitsparingen in de zijkanten. Anders dan de door het BHIM gegeven voorbeelden vertoont het aangevraagde merk scherpe krommingen, waardoor bijna de indruk van een halve cirkel ontstaat.

Maar ook al zou dit kenmerk als ongebruikelijk worden aangemerkt, het is op zich niet voldoende om de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk zodanig te beïnvloeden dat het aangevraagde merk op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en derhalve zijn essentiële functie van herkomstaanduiding kan vervullen.
De totaalindruk die de vier genoemde kenmerken, in hun geheel beschouwd, oproepen, kan deze vaststelling niet op losse schroeven zetten. Uitgaande van de totaalindruk die het aangevraagde merk oproept, mist dit dus elk onderscheidend vermogen.

Lees het arrest hier.

IEF 1782

Eerst even voor jezelf lezen

Conclusie AG  HvJ Juliane Kokott, 16 maart 2006, zaak C-214/05. Sergio Rossi SpA 16 tegen OHIM. (Geen Nederlandse tekst beschikbaar)

Marque communautaire verbale ‘SISSI ROSSI’, opposition du titulaire de la marque ‘MISS ROSSI’, rejet de l’opposition, Rejet de nouvelles preuves, présentation tardive. Lees de conclusie hier.

GvEA, 16 maart 2006, zaak T-322/03. Telefon & Buch Verlagsgesellschaft mbH tegen OHIM / Herold Business Data GmbH & Co.

Gemeenschapsmerk, ontvankelijkheid van beroep, toeval, vordering tot nietigverklaring, woordmerk WEISSE SEITEN, absolute weigeringsgronden. Lees het arrest hier.

IEF 1781

Juridisch niets mis mee (10)

Rechtbank Arnhem, 16 maart 2006, KG ZA 06-25. Drieman Makelaardij , Borgdorff Makelaars & NVM tegen Alletekoopstaandehuizen.nl B.V. (Met dank aan Klos Morel Vos & Schaap)

Vonnis in de hier al eerder besproken geruchtmakende zoekallehuizen-databankenzaak.

De Rechtbank Arnhem weigert de door de NVM-makelaars gevraagde voorziening: geen databankenrecht voor de makelaars en geen auteursrechtinbreuk door Zoekallehuizen.nl. Wel ongeoorloofde mededinging NVM. Uitspraak volgt de databankenrechtspraak van het Europese Hof van Justitie en richt zich ook waar het het deeplinken en auteursrecht betreft op verdrags- en Europees recht.

Databankenrecht. Een op een website van een NVM-makelaar opgenomen bestand aan te koop staande woningen is geen databank in de zin van artikel 1 lid 1 sub e Databankenwet.

De rechtbank citeert instemmend uit de William Hill en Fixtures arresten van het HvJ en concludeert dat de investeringen van de NVM-makelaars vooral investeringen zijn die zien op het creëren van de elementen waaruit de verzameling vervolgens wordt samengesteld. De beschrijving en foto’s worden gemaakt  om de woning aan te bieden aan mogelijke kopers. Deze hoofdactiviteit leidt tot het creëren van elementen zoals bedoeld door het Europese Hof van Justitie, niet op het verzamelen. Activiteiten als borrelen en lunchen (eerder bericht hier) zijn gericht op omzetvergroting van de makelaar en hebben onvoldoende relatie tot de exploitatie van de gegevensverzameling. De NVM makelaars hebben niet aannemelijk gemaakt dat eventuele investeringen in het invoeren en ordenen in kwantitatief of kwalitatief opzicht als substantieel zijn aan te merken.

Auteursrecht. Voldoende aannemelijk is geworden dat ZAH voor plaatsing op haar website alleen bepaalde gegevens aan de betreffende websites en /of webpagina’s van de NVM-makelaars heeft ontleent en deeplinks aanlegt naar die sites en/of pagina’s. Eventuele auteursrechtelijke inbreuk  kan dus  alleen betrekking hebben op deze onderdelen, niet op de gehele sites en/of pagina’s.

De rechtbank oordeelt dat als de foto’s van de te koop staande woningen al auteursrechtelijke werken zouden zijn, dat de auteursrechtelijk relevante trekken, zoals met name de afstand waarop een foto is gefotografeerd, de gekozen hoek en de het al dan niet inspelen op de natuurlijke belichting, door de verkleining van deze foto’s op de webpagina’s van ZAH geheel verloren zijn gegaan, waardoor er geen sprake is van auteursrechtinbreuk.

Bij de woningomschrijvingen gaat het daarnaast veleer om feitelijke informatie, waardoor ook hier geen sprake kan zijn van auteursrechtinbreuk.

Van geschriftenbescherming is wel sprake, omdat voldaan is aan de voor geschriftenbescherming geldende vereisten van opschriftstelling en openbaarmaking is voldaan. Maar de enkele vermelding bij een hyperlink van de adresgegevens, vraagprijs en deel van de woningomschrijving moet worden beschouwd als een citaat en ZAH maakt ook op deze wijze geen inbreuk op het auteursrecht van de makelaars.

Deeplinks. Het aanleggen van een deeplink is niet op te vatten als een verveelvoudiging van de webpagina waarnaar wordt gelinkt. Het is immers niet ZAH die de website oproept, maar de bezoeker. Dit linken levert derhalve ook geen auteursrechtinbreuk op. Het aanleggen van een deeplink is ook geen openbaarmaking van de webpagina waarnaar wordt gelinkt. Het zijn de NVM makelaars en niet ZAH die de informatie op internet hebben geplaatst en daardoor wereldwijd voor het publiek toegankelijk hebben gemaakt. De deeplinks vergemakkelijken slechts de toegang tot die informatie.

Het punt van omzeiling van technische maatregelen bespreekt de rechtbank niet, nu op de zitting is gebleken dat de makelaars inmiddels een doeltreffende technische beschermingsmaatregel hebben getroffen, die door ZAH niet meer wordt omzeild.

Algemene voorwaarden. De makelaars kunnen zich niet beroepen op een in hun algemene voorwaarden opgenomen bepaling dat het zonder toestemming verboden is om enig materiaal van de makelaars te kopiëren. Zij kunnen zich immers geen rechten voorbehouden die zij niet hebben.

Mededingingsrecht. NVM makelaar die de aanbeveling van NVM, o.a. om deeplinken door ZAH tegen te gaan, hebben overgenomen, maken zich schuldig aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de strekking hebben de mededinging te bepreken. De aanbevelingen van NVM strekken ertoe concurrentie door ZAH ten aanzien van Funda te beperken, zodat de consument is aangewezen op een enkele aanbieder, namelijk Funda.

Van ander onrechtmatig handelen door ZAH, parasiteren, profiteren, misleiden, is volgens de rechtbank ook geen sprake. 

Lees het vonnis hier. Deeplink naar vonnis op Rechtspraak.nl hier.

(De NVM heeft inmiddels aangekondigd in hoger beroep te gaan)

IEF 1780

Pseudo anagram (3)

Kort geding vonnis Rechtbank Utrecht 16 maart 2006, rolnr. KG ZA 06-129 Pepsico inc. tegen Coca-Cola Nederland B.V. en Coca-Cola Enterprises Nederland B.V. (Met dank aan NautaDutilh)

Na het vonnis in de eerdere zaak van de Haagse rechtbank van 6 december 2005, vonnis en eerder bericht hier, tussen Pepsico en Coca-Cola omtrent het Gemeenschapswoordmerk PEPSI en ÍPSEI - waarin de rechter oordeelde dat er geen sprake van overeenstemming is tussen beide merken - werd door Pepsico een procedure aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter Utrecht, dit keer op basis van het Beneluxwoordmerk PEPSI.

Vanochtend heeft de Utrechtse voorzieningenrechter Pepsico niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van spoedeisendheid en misbruik van procesrecht. Ten eerste is in dit geval sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan spoedeisendheid bij de ingestelde vordering ontbreekt. Met betrekking tot het misbruik van procesrecht, oordeelt de rechter dat "nu niet geoordeeld kan worden dat er sprake is van een (relevante) andere grondslag, (relevante) nieuwe feiten of een (relevante) andere samenstelling van partijen, (...) het instellen van de onderhavige vordering er (...) op [wijst] dat Pepsico een uitspraak van een andere voorzieningenrechter over hetzelfde geschil wenst te verkrijgen". Dit is zowel in strijd met Coca-Cola's gerechtvaardigde belang om het aantal procedures beperkt te houden als met het belang om tegenstrijdige uitspraken in eenzelfde geschil te voorkomen.

Met betrekking tot de spoedeisendheid overweegt de rechter in 4.3

"Hiertoe is redengevend dat Pepsico in het geheel niet heeft gemotiveerd waarom zij haar vordering bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag - ingesteld op 15 november 2005 - uitsluitend heeft gebaseerd op het bepaalde in de Gemeenschapsmerkenverordening en niet mede op het bepaalde in de Benelux Merken Wet (BMW). Dit had wel op haar weg gelegen, nu de door haar in de onderhavige procedure gestelde inbreuk op de BMW destijds evenzeer aanwezig was; ípsei is immers reeds in september 2004 op de Nederlandse markt geintroduceerd. Een spoedeisend belang had thans nog kunnen worden aangenomen indien zich sedert het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag een feitelijke wijziging in die inbreuk zou hebben voorgedaan. Hiervan is echter niet gebleken"

Lees het vonnis hier.

IEF 1779

Gevoelige leeftijd

Rechtbank Arnhem, 15 maart 2006, KG ZA 06-94. Kwang Yang Motor Co. Ltd tegen Brittijn Import B.V. Kleine verschillen bepalen de totaalindruk. (Met dank aan Marten van Hasselt, Pesman Advocaten).

‘Proefproces’ van de Taiwanese producent van de “Filly”scooters, en de Nederlandse importeur van deze scooters tegen een Nijmeegs importeur van Chinese “Filly” imitatiescooters. (Eerder bericht hier).

Slaafse nabootsing. “De overgelegde foto’s van bromscooter modellen tonen dat in de loop der jaren veel bromscooters een steeds aerodynamischer uiterlijk hebben gekregen, met diagonale lijnen, V-vormen en bijpassende (extra) verlichting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dat veranderingen in stijl die het gevolg zijn van modetrends. Een stijl kan op zichzelf niet gemonopoliseerd worden, maar de overgelegde foto’s laten zien dat binnen die aërodynamische stijl ieder model net iets anders ban vormgeving is dan de andere modellen. Het publiek wordt grotendeels gevormd door jongeren vanaf 16 jaar. Die groep is niet alleen gevoelig voor trends, maar heeft ook oog voor kleine verschillen in vormgeving die kunnen maken dat men erbij hoort of zich juist onderscheid. Die oplettendheid van het relevante publiek maakt dat kleine verschillen de totaalindruk van een bromscooter bepalen. Als gevolg daarvan heeft de Filly voldoende onderscheidend vermogen.

De Sachs 49er wordt, onweersproken, in China gefabriceerd door afgietsels te maken van onderdelen van de Filly, waardoor de vormgeving identiek is, maar de scooter een stuk goedkoper. De onderdelen van de Filly zijn te vervangen door onderdelen van de Sachs 49er en omgekeerd. Daarmee is sprake van een slaafse nabootsing die niet nodig is, omdat andere wegen ingeslagen hadden kunnen worden binnen de bestaande vormgevingstrends voor bromscooters.

Gedaagde voert nog aan dat de FiIlly niet meer wordt gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat het verwarringsgevaar daarmee niet is geweken. Het nieuwe model Filly ziet er weliswaar iets anders uit, maar het publiek zou kunnen denken dat met  Sach 49er het oude model onder een  nieuwe naam op de markt wordt gebracht.

Kymco kan zich slechts verzetten tegen de handel in de Sachs 49er. Het gaat te ver om de teruggenomen Sachs 49er scooters te laten vernietigen. Het staat gedaagde Brittijn vrij om met de Sachs 49er bromscooters te doen wat zij wil, zolang zij ze niet als replica van de Filly in de handel brengt.

Lees het vonnis hier.

IEF 1778

Bandages pneumatiques

Arrest  GvEA, 15 maart 2006, zaak  T-31/04. Eurodrive Services and Distribution N.V. tegen OHIM / Jésus Gomez Frías. Alleen beschikbaar in het Frans en het Spaans.

Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk EUROMASTER voor klassen 39 et 41 (transportdiensten). Oppositie o.g.v. ouder nationale woordmerken EUROMASTER voor de klassen 12 en 37 (luchtbanden, buitenbanden, onderhoud en reparatie van landvoertuigen). Gerecht oordeelt dat oppositie terecht is afgewezen: tekens stemmen weliswaar overeen, maar de waren en diensten zijn soortgelijk noch complementair.

"La présente affaire est donc différente de celle ayant donné lieu à l’arrêt ALADIN, précité (point 98), dans laquelle les produits en question, outre qu’ils étaient partiellement similaires, appartenaient à une même gamme de produits. Par ailleurs, comme le fait observer l’OHMI, la protection offerte aux marques renommées par l’article 8, paragraphe 5, du règlement n° 40/94 n’a pas été invoquée par la requérante dans la procédure d’opposition et la renommée des marques antérieures n’a pas été prouvée par la requérante devant le Tribunal."

OHIM heeft haar oordeel bovendien voldoende gemotiveerd. Verwijzing door naar motivering eerdere (interne) instanties was gelegitimeerd. "En outre, compte tenu de la continuité fonctionnelle existant entre les différentes instances de l’OHMI, il est parfaitement loisible à la chambre de recours de se référer, en la confirmant, à la motivation de la décision de la division d’opposition.

Lees het arrest hier.

IEF 1777

U verwent ons werkelijk

GvEA 15 maart 2006, zaak T-35/04, Athinaiki Oikogeniaki Artopoiia tegen OHIM /  Ferrero OHG GmbH.

Ferrero stelt op basis van haar oudere Duitse woordmerk "FERRERO"succesvol oppositie in tegen de gemeenschapsmerkaanvraag van het beeldmerk "FERRO" door Athinaiki. Het OHIM is van mening dat de tekens visueel en fonetische overeenstemmen met betrekking tot klasse 30 (koffie, thee, cacao, suiker, brood, banketbakkers- en suikerbakkerswaren, consumptie-ijs etcetera..

Tevergeefs probeert Athinaiki haar gelijk te halen bij het GvEA. Het Gerecht sluit zich grotendeels aan bij de beslissing van de Kamer van Beroep. Partijen zijn het erover eens dat de waren soortgelijk zijn. Blijft over de vraag of de tekens overeenstemmen.

 Dominerende bestanddeel. Het GvEA is evenals de Kamer van Beroep en de oppositieafdeling van mening dat het woordelement "Ferro"het dominerend bestanddeel van het beeldmerk is. "Anders dan verzoekster stelt, is de banier – gelet op de door het aangevraagde merk opgeroepen visuele totaalindruk- immers geen beeldelement dat voldoende belangrijk is om meer de aandacht van de consument te trekken dan het woordelement."

"Het Gerecht is van oordeel dat het woord „ferró" de overhand heeft boven het beeldelement van het aangevraagde merk en daadwerkelijk zijn stempel drukt op de perceptie van dit merk, door de grote afmetingen en de plaats ervan op de banier, die een louter decoratieve functie als achtergrond heeft en daardoor niet als het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk kan worden beschouwd. De kamer van beroep heeft derhalve geen beoordelingsfouten gemaakt door vast te stellen dat „ferró" het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk is en dat de banier slechts van ondergeschikt belang is."

Overeenstemming. Het Gerecht is van oordeel dat de tekens visueel overeenstemmen. "Ook al bestaat het oudere woordmerk uit zeven letters en drie lettergrepen, terwijl het woordelement van het aangevraagde merk slechts vijf letters en twee lettergrepen bevat, dit neemt niet weg dat de twee tekens dezelfde letters bevatten, te weten „f", „e", „r" en „o". Bovendien zijn deze letters in dezelfde volgorde geplaatst. Zo heeft zowel het woordelement van het aangevraagde merk, te weten „ferró", als het woordelement dat het oudere merk vormt, te weten „ferrero", dezelfde begin en eindletter, met name „f" en „o". Bovendien hebben de twee tekens de eerste drie letters, te weten „fer", gemeen. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de consument in beginsel vooral aandacht besteedt aan het begin van het woord."

 "Verder verschilt de lettergreepstructuur van de twee betrokken tekens alleen door de herhaling van het foneem „er" in het oudere merk „ferrero", die ontbreekt in het woordelement „ferró" van het aangevraagde merk. Dit verschil in de lettergreepstructuur van de betrokken tekens heeft evenwel niet de overhand boven de punten van overeenstemming tussen deze tekens, omdat de letters van de extra lettergreep in het woordelement dat het oudere merk vormt, te weten „e" en „r", ook aanwezig zijn in het dominerende woordbestanddeel van het aangevraagde merk, en meer bepaald in de eerste lettergreep ervan.

De extra lettergreep in het oudere merk kan derhalve de visuele totaalindruk die de betrokken merken bij de gemiddelde consument oproepen, niet wijzigen." 

"Met betrekking tot de beeldelementen van het dominerende woordbestanddeel van het aangevraagde merk, zoals de lichtjes gebogen schrijfwijze van het woord „ferró", is het Gerecht verder van oordeel dat deze nauwelijks waarneembaar is en derhalve in casu elk onderscheidend vermogen mist. Hetzelfde geldt voor het gebruik van een grotere eerste en laatste letter in dit woord."

Het Gerecht is eveneens van oordeel dat de tekens fonetisch overeenstemmen. "Er dient immers te worden benadrukt dat alle letters van het woordelement dat het oudere merk vormt, te weten „ferrero", voorkomen in het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk, te weten het woordelement „ferró", en dat dit laatste woordelement geen andere letters bevat dan die van het oudere merk, te weten „f", „e", „r" en „o". Verder zij opgemerkt dat deze letters in dezelfde volgorde zijn geplaatst in de twee betrokken tekens, die overigens beginnen met dezelfde drie letters, te weten „f", „e" en „r", en eindigen op dezelfde letter „o". De twee betrokken tekens stemmen dus uit fonetisch oogpunt in zekere mate overeen."

Eerdere beslissingen. Dat Griekse rechterlijke instanties van mening zijn, dat er geen verwarring tussen de tekens zou bestaan, doet volgens het Gerecht niet terzake, het communautaire merkensysteem is immers een autonoom systeem.

Ook eerdere beslissingen van oppositieafdelingen hebben geen invloed op de beoordeling door het Gerecht.

Lees het arrest hier.

IEF 1776

Eerst even voor jezelf lezen

- Arrest  GvEA, 15 maart 2006, zaak  T-35/04. Athinaiki Oikogeniaki Artopoiia tegen OHIM /  Ferrero (FERRÓ).

Oppositieprocedure  o.g.v. ouder woordmerk FERRERO tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat woordelement FERRÓ bevat. "Hoewel het sterke onderscheidend vermogen van het oudere merk in aanmerking kan worden genomen bij de beoordeling of enerzijds de betrokken waren of diensten voldoende soortgelijk zijn en anderzijds de tekens voldoende overeenstemmen om verwarringsgevaar te doen ontstaan, is het bestaan ervan geen conditio sine qua non voor de bescherming van het oudere recht." Lees het arrest hier.

- Arrest  GvEA, 15 maart 2006, zaak  T-31/04. Eurodrive tegen OHIM / Gomez Frías.Alleen beschikbaar in het Frans en het Spaans.

Procédure d’opposition, demande de marque figurative communautaire euroMASTER, marques verbales nationales antérieures EUROMASTER, absence de similitude des produits et services, rejet partiel de l’opposition. Lees het arrest hier.

- Arrest GvEA, 15 maart 2006, zaak T-129/04. Develey tegen OHIM. Vormmerk plastic fles.

“Het enige kenmerk waardoor het aangevraagde merk verschilt van de gebruikelijke vorm, zijn de uitsparingen in de zijkanten. Anders dan de door het BHIM gegeven voorbeelden vertoont het aangevraagde merk scherpe krommingen, waardoor bijna de indruk van een halve cirkel ontstaat.Ook al zou dit kenmerk als ongebruikelijk worden aangemerkt, het is op zich niet voldoende om de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk zodanig te beïnvloeden dat het aangevraagde merk op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en derhalve zijn essentiële functie van herkomstaanduiding kan vervullen.” Lees het arrest hier.

IEF 1775

Pottenkijken in het omveld

Rechtbank ‘s-Gravenhage 15 maart 2006, 259127 / KG ZA 06-135.  Aufderhaar Plastic Industrie B.V. tegen Kreuwel Plastics Almelo B.V.

Eiser Aufderhaar is houder van een Gemeenschapsmodel voor een plantenpot, aangevraagd en ingeschreven in maart 2005. Aufderhaar heeft de plantenpot, de Neva 2, voor het eerst aan het publiek geïntroduceerd op de Internationale Pflanzenmesse, die werd gehouden van 27 tot en met 30 januari 2005 te Essen (Duitsland).

Gedaagde Kreuwel heeft in augustus 2005 op de tuinbouwbeurs Plantarium onder de naam KRV een rozenpot bij het publiek geïntroduceerd. Verder heeft zij de KRV rozenpot op de Horti Fair, gehouden in de RAI in november 2005, tentoongesteld. Vanaf november 2005 heeft Kreuwel de KRV rozenpot aan diverse kwekers aangeboden.

Kreuwel stelt dat het model van Aufderhaar niet nieuw is, geen eigen karakter heeft en technisch bepaald is. De voorzieningenrechter laat de beantwoording van deze vragen in het midden, omdat hij voorshands van oordeel is dat van inbreuk geen sprake is, althans dat een gerede kans bestaat dat de bodemrechter geen inbreuk zal aannemen.

4.2. De KRV rozenpot wekt naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk voor de geïnformeerde gebruiker dan de gedeponeerde pot. De hoeken van de KRV rozenpot zijn aanmerkelijk meer afgerond, waardoor vooral ook de bovenkant van de KRV pot een veel rondere indruk maakt dan het gedeponeerde model. Daarmee komt tevens de bovenkant van de KRV pot minder rechthoekig over (eerder vierkant) dan de gedeponeerde pot, terwijl de onderkant van de KRV pot zelfs niet meer (afgerond) rechthoekig is maar (verder afgerond) vierkant. Bij dit een en ander is in aanmerking genomen dat op zich een vierkante pot met taps toelopende zijden en met enigszins afgeronde hoeken reeds bekend was. Anders gezegd, het betreft hier een druk bezet “omveld” van reeds bestaande potten en onder die omstandigheden zal een geïnformeerde gebruiker eerder verschillen tussen de potten opmerken zodat minder snel inbreuk moet worden aangenomen.

4.3. De toepassing in zowel het model als de KRV pot van een kruisvormige verhoging in de bodem van de pot maakt niet dat de algemene indruk hetzelfde is. Het “omveld” toonde reeds een vergelijkbaar verhoogd deel in de bodem dat plusvormig was uitgevoerd, terwijl de in de KRV respectievelijk het gedeponeerde model aangebrachte gatenpatronen (voor een goede toe- en afwatering van de plant in de pot) relevant afwijkend zijn. Zo zijn bij de KRV pot ronde gaten gestanst op de schuin omhoog lopende delen, is het formaat van de gaten op de vier armen van het verhoogde kruisvormige deel aanmerkelijk kleiner en is er een additioneel gat op elk van de vier lager liggende bodemdelen.

Lees het vonnis hier.

IEF 1774

Aanbodregulering

Persbericht Ministerie van Justitie: "Gedrags- en reclamecode kansspelen reguleert reclameaanbod. De nieuwe ‘gedrags- en reclamecode kansspelen’ is een belangrijke stap om het reclameaanbod in de kansspelsector verder te reguleren. Dat schrijft minister Donner van Justitie aan de Tweede Kamer.

De code is op verzoek van de minister opgesteld door de vergunninghouders en de VAN Speelautomaten Brancheorganisatie. Het toezicht op de reclamecode is neergelegd bij de Reclame Code Commissie. De code is op 15 februari in werking getreden. De code is gesplitst in twee delen. Een gedragscode en een reclamecode "

Twee delen

De code is gesplitst in twee delen. Een gedragscode en een reclamecode. De reclamecode bevat eisen met betrekking tot de inhoud van de reclame, de benadering van kwetsbare groepen en sponsoring.

De gedragscode bevat regels met betrekking tot:

- Het niet aanzetten van minderjarigen of andere kwetsbare groepen tot deelname aan kansspelen;
- de inachtneming van het bepaalde in de Wet bescherming persoonsgegevens;
- het niet benaderen van consumenten die zich hebben aangemeld bij Stichting Infofilter (het centrale meldpunt voor  consumenten - die niet op naam of telefonisch benaderd willen worden door adverteerders);
- de actualiteit van gegevens op verkooppunten;­  
- het tegengaan van opeenhoping van tv-programma’s (mede) gericht op kansspelen.

Verbod op opt-outconstructie
Vooruitlopend op de herziening van de Wet op de kansspelen bevat de code een verbod op de zogenaamde opt-outconstructie bij een uitbreiding van het aantal trekkingen in combinatie met een inlegverhoging. Dit houdt in dat vergunninghouders voor een verhoging expliciet toestemming van de deelnemers moeten vragen.

Dalende reclame-uitgaven
Vooruitlopend op de reclamecode zijn de reclame-uitgaven in de kansspelsector de afgelopen jaren al gedaald. In 2004 was dat negen procent ten opzicht van de reclame-uitgaven in 2002. Vooral de uitgaven voor televisie, radio en direct mail zijn sterk gedaald. Voor televisie met gemiddeld 19%, voor direct mail met 11% en voor radio met 20%.

Lees het persbericht ook hier (inclusief brief Donner)