IEF 22166
30 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: Servier

 
IEF 22165
30 juli 2024
Uitspraak

Bunq maakt geen inbreuk op "Easy-merken" Easygroup

 
IEF 22164
30 juli 2024
Uitspraak

Rijschool gebruikt verwarrende handelsnaam

 
IEF 15602

Beëindiging franchiseovereenkomsten door Jumbo na drietal incidenten rechtmatig

Rechtbank Oost-Brabant 6 januari 2016, IEF 15602; ECLI:NLRBOBR:2016:15 (Jumbo tegen JS Luyksgestel e.a.)
Franchiseovereenkomsten. De supermarktketen Jumbo heeft de al jarenlang bestaande franchiserelatie met vier franchisenemer opgezegd vanwege een drietal incidenten. Jumbo beoogt met deze procedure onder meer te bewerkstelligen dat de supermarktexploitaties aan haar worden overgedragen. De franchisenemers betwisten de rechtsgeldigheid van de opzeggingen. Door de incidenten zijn de franchisenemers tekortgeschoten in de nakoming en was Jumbo bevoegd tot opzegging. Ondanks de ernstige gevolgen voor de franchisenemers was opzegging niet onaanvaardbaar.

7.49. De rechtbank overweegt dat hier sprake is van een franchiserelatie en dat de aard van die relatie meebrengt dat sprake is van een zekere onevenwichtigheid tussen partijen. Dit geldt zeker indien de franchisegever een grote marktpartij is, zoals Jumbo was ten tijde van het sluiten van de FO’s in 2012. De contractdocumentatie is op centraal niveau binnen de franchiseorganisatie vastgesteld door het bestuur van Jumbo in samenspraak met het bestuur van de ondernemingsvereniging, dat daarbij de belangen heeft behartigd van de franchisenemers. [gedaagden in conventie] hebben als individuele franchisenemers geen rechtstreekse invloed kunnen uitoefenen op de tekst van de FO, gelet op het begrijpelijke streven van Jumbo naar uniformiteit binnen de organisatie. [gedaagden in conventie] hadden in 2012 dan ook weinig andere keus dan de FO’s met daarin de ruime beëindigingsregeling van artikel 26.1 te aanvaarden, indien zij hun jarenlange samenwerking met Jumbo wilden voortzetten. Overigens is niet gesteld of gebleken dat [gedaagden in conventie] pogingen hebben gedaan om de tekst van de door hen te ondertekenen FO, bijvoorbeeld voor wat betreft artikel 26.1, gewijzigd te krijgen. Dat [gedaagden in conventie] zich niet hebben gerealiseerd waar zij voor tekenden acht de rechtbank niet aannemelijk. [gedaagde sub 5 en 6] zijn ervaren supermarktondernemers en voeren de leiding over een grote onderneming met 550 medewerkers en een jaaromzet van ruim € 56 miljoen (2013) zodat mag worden verwacht dat zij zich hebben laten voorlichten over de inhoud en reikwijdte van de FO’s alvorens deze te ondertekenen. Zij hadden een jarenlange ervaring in de samenwerking met Jumbo en zij hebben met Jumbo verschillende individuele afspraken gemaakt voor hun vier supermarkten die zijn neergelegd in de verschillende Afsprakenbrieven. Aangenomen moet dan ook worden dat zij er in 2012 bewust voor hebben gekozen hun jarenlange profijtelijke samenwerking met Jumbo voort te zetten, en uit te breiden met een vestiging in Bladel, ook onder het regime van de nieuwe FO’s, inclusief de daarin opgenomen beëindigingsregeling, en de Afsprakenbrieven.

7.50. De ruime formulering van de beëindigingsregeling in de FO betekent niet dat elke tekortkoming, ongeacht de aard of ernst daarvan, kan leiden tot een rechtsgeldige opzegging door Jumbo. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat Jumbo, in de bijzondere relatie die zij heeft met haar franchisenemers, terughoudend moet zijn bij het gebruik maken van die beëindigingsregeling. Het komt immers in elke samenwerkingsrelatie voor dat niet alles stipt volgens de afspraken verloopt en de belangen van de franchisenemer bij voortzetting van de relatie zijn in het algemeen groot. Niet elke overtreding van de regels door [gedaagden in conventie] kon daarom tot een rechtsgeldige beëindiging leiden. In het onderhavige geval was er echter meer aan de hand dan slechts een enkele overtreding van de regels.

7.55. Dat [gedaagden in conventie] een groot belang hebben bij voortzetting van de samenwerking met Jumbo staat vast. Het is weliswaar juist, zoals Jumbo aanvoert, dat de looptijden van de vier FO’s hoe dan ook beperkt waren, maar van de looptijden van met name JS Valkenswaard en JS Luyksgestel resteerde nog een aanzienlijke periode en mogelijk waren die looptijden te zijner tijd verlengd indien niet was opgezegd. [gedaagden in conventie] stellen dat de afspraken die op voorhand zijn gemaakt voor de situatie van een tussentijdse beëindiging en die zijn vastgelegd in de Afsprakenbrieven, nadelig uitpakken voor [gedaagden in conventie] . Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden bedacht dat [gedaagden in conventie] deze afspraken zelf zo met Jumbo hebben gemaakt en dat het in beginsel voor hun rekening en risico komt dat zij, zoals zij stellen, daarbij destijds niet hebben gedacht aan de mogelijkheid dat het initiatief voor een tussentijdse beëindiging ook van Jumbo kon uitgaan. Ook hier geldt dat [gedaagden in conventie] ondernemers zijn met jarenlange ervaring binnen de supermarktbranche en dat van hen mag worden verwacht dat zij zich goed laten voorlichten en adviseren alvorens zij een overeenkomst als die met Jumbo aangaan. [gedaagden in conventie] becijferen hun nadeel op een bedrag van ruim € 10 miljoen maar uit de opbouw daarvan (zie prod.130 van [gedaagden in conventie] ) blijkt dat daarin onder meer is begrepen een bedrag aan rendementsderving voor JS Bladel over de periode eind 2012 tot medio 2014 van ruim € 4,3 miljoen. Dit kan niet worden beschouwd als schade ten gevolge van de opzegging door Jumbo. [gedaagden in conventie] rekenen ook een bedrag van bijna € 3 miljoen voor schade wegens derving van huurinkomsten van het pand te Luyksgestel gedurende een periode van ruim 8,5 jaar, terwijl zij na de opzegging in dit pand kunnen doorgaan met de exploitatie van een supermarkt, zij het onder een andere formule, en dus wel degelijk huurinkomsten kunnen blijven ontvangen. [gedaagden in conventie] rekenen verder met een bedrag van ruim € 1,2 miljoen aan winstderving voor [gedaagden in conventie] Vers BV wegens omzet van de vier vestigingen gedurende een periode van ruim 8,5 jaar, terwijl de looptijden van drie vestigingen eerder zouden zijn afgelopen en zij aan de (grootste) vestiging in Luyksgestel kunnen blijven leveren wanneer die na de opzegging onder een andere formule doorgaat. Ook rekenen [gedaagden in conventie] met een bedrag van ruim € 1,1 miljoen euro aan winstderving van een nieuwe Jumbo vestiging in Leende hoewel niet zeker is dat die vestiging zou zijn verworven als de opzegging niet had plaatsgevonden. Jumbo voert aan dat het door [gedaagden in conventie] gestelde nadeel nog verder moet worden gerelativeerd omdat zij naar de inschatting van Jumbo (zie tabel 3 op pag.14 van de spreekaantekeningen van mr. Jansen) een bedrag van ruim € 3,5 miljoen zullen ontvangen voor de drie gebonden exploitaties, hun personeel zal kunnen overgaan op de nieuwe exploitant, zij JS Luyksgestel onder een andere formule kunnen gaan exploiteren en daarvoor een bindingsvergoeding van ruim € 4 miljoen kunnen ontvangen, zij over 2013 een eigen vermogen rapporteerden van ruim € 3,2 miljoen, en bij een voortbestaan van Luyksgestel de omzet van [naam 1] voor ongeveer 75% gehandhaafd blijft. Dit alles is door [gedaagden in conventie] niet weersproken. Aldus hebben [gedaagden in conventie] hun stelling, dat zij bij een beëindiging van de samenwerking voor ruim € 10 miljoen schade lijden, niet heel solide onderbouwd. Niettemin onderkent de rechtbank dat de gevolgen van een beëindiging voor [gedaagden in conventie] en hun medewerkers groot zullen zijn. Een beëindiging betekent immers hoe dan ook het verlies van drie vestigingen, en nieuwe vestigingen zijn waarschijnlijk niet eenvoudig te verwerven. Een beëindiging vormt daarmee mogelijk ook een gevaar voor het voortbestaan van de onderneming, inclusief vleesleverancier [naam 1] die voor haar omzet kennelijk voor een aanzienlijk deel afhankelijk is van de supermarkten van [gedaagden in conventie] .

7.56. Tegelijk geldt dat Jumbo een te erkennen belang heeft bij de opzegging van de samenwerking, gelet op de ernst van de tekortkomingen van [gedaagden in conventie] , die zich bovendien over een langere periode hebben voorgedaan en Jumbo schade hebben berokkend. Deze tekortkomingen hebben ertoe geleid dat Jumbo niet langer vertrouwen heeft in de mogelijkheid van een voortgezette samenwerking zonder nieuwe incidenten, die de Jumbo organisatie en eventueel ook de andere Jumbo franchisenemers kunnen schaden.

7.57. In deze zaak komt het uiteindelijk aan op de vraag of de beëindiging door Jumbo naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank dient terughoudend te zijn met het aannemen van een dergelijke onaanvaardbaarheid en is van oordeel, alles wegende, dat ondanks de niet te miskennen ernstige gevolgen die een beëindiging zal hebben voor [gedaagden in conventie] , er toch van bedoelde onaanvaardbaarheid geen sprake is.

7.58. Dit leidt dan tot de conclusie dat Jumbo de met [gedaagden in conventie] gesloten FO’s op 28 maart 2014 rechtsgeldig door opzegging heeft kunnen beëindigen.

IEF 15601

Opzegtermijn van een jaar bij niet-exclusieve distributieovereenkomst niet onredelijk

Gerechtshof Amsterdam 5 januari 2016, IEF 15601; ECLI:NL:GHAMS:2016:18 (PPG Coatings Nederland)
Distributieovereenkomst. Opzeggingstermijn. Appellanten zijn beiden een groothandel in verfwaren. Zij hebben reeds 30 jaar een, niet op schrift gestelde, distributieovereenkomst met de rechtsvoorganger van PPG. De overeenkomst wordt door PPG per brief opgezegd. Appellanten stellen dat deze opzegging onrechtmatig is en eisen schadevergoeding. In geschil is of PPG een redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen. Appellanten falen in het bewijs dat er sprake is van exclusieve overeenkomsten. De opzeggingstermijn van één jaar is niet te kort en daarom niet onredelijk. De grieven worden afgewezen.

3.3.2. [X] Verf betoogt allereerst, kort gezegd, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen partijen geen exclusieve distributieovereenkomst bestond. Zij stelt daartoe dat partijen (in 2012) hebben beoogd hun niet samenwerking vast te leggen in de conceptovereenkomst. Het feit dat deze overeenkomst niet is getekend, doet er volgens haar niet aan af dat zij de exclusieve distributeur van verfproducten van het merk Sigma in het rayon Groot-Rotterdam was, evenmin als het feit dat PPG twee eigen verkooppunten in dat rayon had. Het hof verwerpt de stelling van [X] Verf dat partijen (in 2012) hebben beoogd de tussen hen bestaande samenwerking vast te leggen. PPG heeft dit immers gemotiveerd betwist (volgens haar werd met de conceptover-eenkomst juist beoogd nieuwe afspraken maken) en [X] Verf heeft op dit punt niet een voldoende concreet en specifiek bewijsaanbod gedaan. Voor het overige heeft [X] Verf haar stelling dat zij de exclusieve (“externe”) distributeur van Sigma in het onderhavige rayon was onvoldoende feitelijk onderbouwd. Indien [X] Verf beoogt te stellen dat het door haar gestelde exclusiviteitsrecht voortvloeit uit de omstandigheid dat zij feitelijk de enige “externe” distributeur van Sigma in het rayon Groot-Rotterdam was (er waren in dat rayon verder slechts twee eigen verkooppunten van PPG), miskent zij dat deze feitelijke situatie niet zonder meer een juridische aanspraak schiep. Bij pleidooi heeft [X] Verf nog gesteld dat zij uit de gedragingen van PPG kon en mocht afleiden dat zij exclusief distributeur was, maar wat zij daartoe heeft aangevoerd, voor zover al feitelijk juist, is onvoldoende om deze stelling juist te kunnen achten.

3.3.5. Aan haar stelling dat de door PPG gehanteerde opzegtermijn van één jaar te kort is, heeft [X] Verf verder ten grondslag gelegd dat zij van PPG afhankelijk is omdat haar exploitatiekosten in belangrijke mate aan Sigma zijn toe te schrijven, zij investeringen heeft gedaan, zij een voorraad Sigma-producten heeft, zij speciaal getraind personeel heeft en zij meerjarige onderhoudsprogramma’s heeft met Sigma-producten. De rechtbank heeft hierover (in overweging 4.5 van het bestreden vonnis) geoordeeld dat [X] Verf er, mede gezien het door PPG gevoerde verweer, niet in geslaagd is ten aanzien van deze punten een begin van bewijs te leveren. Het hof onderschrijft dit oordeel en voegt hieraan toe dat dit in appel niet anders is. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat ten tijde van de opzegging voorzienbaar was althans serieus rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat [X] Verf er niet in zou slagen haar bedrijfsvoering binnen één jaar na de opzegging aan te passen aan de situatie dat zij geen Sigma meer zou kunnen verkopen, te minder omdat, als gezegd, vaststaat dat zij per 1 juli 2012, dus vóór de opzegging, het dealerschap van het door haar kennelijk als alternatief voor Sigma gekozen verfmerk Wijzonol heeft verkregen. Bij deze stand van zaken is niet van belang hoe groot het aandeel van Sigma in de omzet van [X] Verf (precies) placht te zijn. Om die reden wordt het bij pleidooi door [X] Verf gedane aanbod een accountantsverklaring over te leggen of door een deskundige een rapportage op te laten maken verworpen, nog daargelaten dat [X] Verf alle gelegenheid heeft gehad dit in een eerder stadium van het geding te doen. Ten slotte blijkt ook uit de door [X] Verf bij pleidooi overgelegde en toegelichte cijfers geenszins dat zij ten tijde van de opzegging afhankelijk was van Sigma (en daarmee van PPG). Bovendien staat tussen partijen vast dat PPG [X] Verf nog tot 1 november 2013 met Sigma heeft willen beleveren. Om die reden is niet komen vast te staan dat [X] Verf als gevolg van de door PPG gehanteerde opzegtermijn van één jaar onvoldoende tijd en/of gelegenheid heeft gehad haar bedrijfsvoering aan te passen aan het niet langer kunnen distribueren van Sigma.

3.3.6. Gezien al het voorgaande en gelet op het door [X] Verf niet weersproken belang van PPG bij een sluitend selectief distributiesysteem, concludeert het hof met de rechtbank dat de door PPG gehanteerde opzegtermijn van één jaar niet te kort en daardoor niet onredelijk is. Noch de lange duur van de tussen partijen ten tijde van de opzegging bestaande relatie (meer dan dertig jaar) noch de omstandigheid dat [X] Verf nooit klachten heeft ontvangen over haar werkwijze of haar omzet doet hieraan af.

3.4.3. Het hof verwerpt de (door PPG betwiste) stelling van [Y] dat zij ook na het einde per 1 januari 2010 van de onder 3.1 (e) genoemde “Exclusieve distributieovereenkomst” (verder ook: de exclusieve overeenkomst) de exclusieve distributeur van Veveo) in het rayon Groot-Den Haag is gebleven. Kern van haar hiertoe strekkende betoog is dat zij reeds voor het sluiten van de exclusieve overeenkomst de exclusieve distributeur van Veveo in dat rayon was, dat partijen deze relatie in 2005 schriftelijk hebben vastgelegd en dat het einde van die overeenkomst in 2010 niet impliceerde dat zij niet langer de exclusieve distributeur was. In de stellingen van PPG ligt besloten dat zij betwist dat [Y] vóór het sluiten van de exclusieve overeenkomst (reeds) haar exclusieve distributeur van Veveo in Groot-Den Haag was. De kennelijk door PPG betwiste stellingen van [Y] dat partijen zich over en weer gedroegen alsof de exclusiviteit nog in stand was en dat zij uit het gedrag van PPG kon en mocht afleiden dat zij nog steeds de exclusieve distributierechten bezat, zijn onvoldoende feitelijk toegelicht. Ten aanzien van deze stellingen geldt bovendien dat [Y] ter zake geen voldoende concreet en specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. Gegeven het feit dat tussen partijen ten tijde van de opzegging (al geruime tijd) geen exclusieve distributieovereenkomst (meer) bestond, valt niet in te zien waarom het PPG niet vrijstond om kort na de opzegging Pro Coatings als distributeur van Veveo in het onderhavige rayon aan te stellen. Bovendien blijkt, zoals PPG ook heeft aangevoerd, uit hetgeen [Y] heeft gesteld niet voldoende concreet dat en in welke mate zij hierdoor is benadeeld.

IEF 15600

Vorm stazakjes in onvolmaakte perceptie van publiek identiek

NL Rechtbank van Koophandel Brussel 23 december 2015, IEF 15600; eerder als IEFbe 1655 (Capri Sun tegen Tropicalia c.s.)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, Paul Maeyaert, Jeroen Muyldermans, ALTIUS. Vormmerk. België. Uitgebreid gemotiveerd arrest (54 pagina's). In het kort: Bij tegenvordering wordt de nietigverklaring gevorderd. Dit vanwege de gebrekkige visuele voorstelling, de vorm de wezenlijke waarde aan de waar geeft, en noodzakelijk is voor technische uitkomst, gebrek aan onderscheidend vermogen en het stazakje is een gebruikelijke vorm geworden. Visueel zijn merk en teken in onvolmaakte perceptie van het publiek identiek. Deze tegenvordering slaagt niet. De stakingsrechter stelt vast dat de aangevochten stazak in het economisch verkeer inbreuk maakt op het internationale driedimensionele vormmerk in de zin van 2.20.1.a. BVIE en beveelt staking onder verbeurte van een dwangsom van €500 per enkelvoudige inbreuk en per dag met een totaal op 1 miljoen euro.

68. Gezien het ingeroepen merk een vormmerk is (i.e. zonder figuratieve woordelementen) is een fonetische en conceptuele vergelijk niet mogelijk en kan de mate van overeenstemming enkel op het visuele slaan. Visueel zijn merk en teken in onvolmaakte perceptie van het publiek identiek:
1) een zakje bestaande uit reflecterend materiaal (waarop vnl. decoratieve informatie is aangebracht)
2) een rechthoekig taps-toelopende vorm, i.e. smal aan de onderzijde en breed en spits aan de bovenzijde
3) met rechte randen, doch niet zo strak als het vormmerk
4) een hoogte en breedteratio van ongeveer 1.5
5) en een specifiek buikje aan de smallere onderzijde

De stakingsrechter besluit tot een hoge mate van overeenstemming. De door verwerende partijen aangehaalde verschillen (zoals de afgeronde hoekjes of het perforatieputje) zijn niet van aard de identeit te neutraliseren.

69. De dubbele identiteit (identieke waren en identieke vorm) volstaat en de bescherming die het merk biedt, is in zulk geval absoluut, zonder dat verwarringsgevaar moet worden aangetoond. Verwerende partij doet hierdoor afbreuk aan de herkomstfunctie van het vormmerk, evenals aan de reclame-, communicatie-, en investeringsfunctie ervan.

Commentaar:
IEF 15606

IEF 15599

Bewijsopdracht naamsvermelding en gestelde overdracht auteursrecht Citymarketing plannen

Rechtbank Rotterdam 23 december 2015, IEF 15599; ECLI:NL:RBROT:2015:9825 (Citymarketing plannen)
Auteursrecht. Beëindiging samenwerking. Eiseres claimt het auteursrecht op diverse plannen en teksten voor websites en dergelijke als vervaardigd ten behoeve van klanten van Interlynx, waaronder strategische communicatieplannen en Marketingstrategie en citymarketing Brielle. Op grond van artikel 8 stelt gedaagde Interlynx dat zij als maker is vermeld, dat zou zijn omdat het bedrijfsbelang dat voorop stelde, zo reageert eiser. Bewijsopdracht met betrekking tot naamsvermelding als maker respectievelijk gestelde overdracht auteursrechten.

3.2.5. [eiseres] is auteursrechthebbende op de door haar in het kader van de samenwerking geproduceerde stukken/documenten/publicaties/(concept)formules en bestanden als weergegeven in nummer 22 van de dagvaarding. Interlynx c.s. maakt zonder toestemming van [eiseres] gebruik van deze bestanden, zodat [eiseres] c.s. een verbod vordert van Interlynx c.s. om gebruik te maken van deze bestanden.

3.3.6. (...) [eiseres] heeft in opdracht en voor rekening van Interlynx werkzaamheden uitgevoerd met betrekking tot de betreffende bestanden en formules. Het auteursrecht van elke opdracht die door Interlynx is uitgevoerd, wordt na betaling van de factuur door de opdrachtgever aan de opdrachtgever overgedragen.

auteursrecht
5.25. [eiseres] c.s. claimt het auteursrecht op diverse plannen en teksten voor websites en dergelijke als vervaardigd ten behoeve van klanten van Interlynx. Ter nadere onderbouwing van het door haar gestelde auteursrecht heeft zij bescheiden in het geding gebracht bestaande uit e-mailberichten waaruit kan worden opgemaakt dat [eiseres] zich bezig hield met het opstellen van diverse communicatieplannen ten behoeve van opdrachtgevers, zoals bijvoorbeeld het ‘Strategisch communicatieplan’, ‘Gemeente Brielle’/PVA citymarketing Brielle, het ‘Strategisch Communicatieplan Secretarion 2010-2013’, het ‘Strategisch Marketingplan Arbo Resources’ en het ‘Marketingstrategie 12 Learn’.
Interlynx c.s. heeft niet betwist dat [eiseres] de auteur is van deze plannen. Wel heeft zij betwist dat dit betekent dat het auteursrecht aan [eiseres] toekomt. De auteursrechten ter zake zijn – naar zij stelt – steeds door Interlynx overgedragen aan de opdrachtgevers in gesprekken waarbij [eiseres] aanwezig was, zodat de vordering jegens Interlynx c.s. geen doel kan treffen. Interlynx c.s. heeft voorts in het kader van artikel 8 Auteurswet (Aw) nog gesteld dat Interlynx de genoemde bestanden en formules als van haar afkomstig openbaar heeft gemaakt en [eiseres] ook niet als maker is vermeld, maar Interlynx, en gepersisteerd bij haar stelling dat de auteursrechten zijn overgedragen aan de klanten. [eiseres] c.s. heeft in reactie hierop erkend dat soms Interlynx als maker staat vermeld, omdat zij het bedrijfsbelang voorop stelde, maar ontkend te hebben ingestemd met overdracht van rechten aan de klanten, met uitzondering van Brielle. Tegen gebruik door klanten stelt zij geen bezwaar te maken, enkel tegen het gebruik van haar formules en concepten door [gedaagde] /Interlynx.

5.28. Nu [eiseres] c.s. zich op het auteursrecht beroept van deze stukken en dit gemotiveerd door Interlynx c.s. is betwist, zal [eiseres] c.s. in de gelegenheid worden gesteld nader bewijs te leveren van haar makerschap / naamsvermelding op de litigieuze stukken.

6.6. laat Interlynx c.s. toe tot het bewijs van de door haar gestelde overdracht van auteursrechten op de litigieuze stukken aan de betreffende klanten;

IEF 15598

Staking van schaatshulp Bobby en Belugga in Nederland

Rechtbank Den Haag 23 december 2015, IEF 15598; ECLI:NL:RBDHA:2015:15272 (Ice World tegen Am The Experience Group)
Modellenrecht. Merkenrecht. Auteursrecht. De recthbank is bevoegd om kennis te nemen, omdat het gestelde schadebrengende feit zich in Nederland voordoet. De bevoegdheid is beperkt tot Nederland (ex 83 lid 2 GModVo, 98 lid 2 GMVo en 7 lid 2 EEX-Vo jo Auteurswet). De rechtbank gebiedt gedaagden iedere inbreuk op het Gemeenschapsmodel, het Gemeenschapsmerk en het auteursrecht van Ice World met betrekking tot schaatshulp Bobby, waaronder het gebruik van schaatshulp Belugga, in Nederland te staken en gestaakt te houden;

De rechtbank
3.1. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen onder I en II voor zover de gevorderde geboden zien op handelingen buiten Nederland;

3.2. gebiedt gedaagden ieder om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het Gemeenschapsmodel van eiseres vermeld in de dagvaarding met betrekking tot schaatshulp Bobby, waaronder het gebruik van schaatshulp Belugga, in Nederland te staken en gestaakt te houden;

3.3. gebiedt gedaagden ieder om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het Gemeenschapsmerk van eiseres vermeld in de dagvaarding met betrekking tot schaatshulp Bobby, waaronder het gebruik van schaatshulp Belugga ter onderscheiding van een ijsbaan, in Nederland te staken en gestaakt te houden;

3.4. gebiedt gedaagden ieder om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op de auteursrechten van eiseres vermeld in de dagvaarding met betrekking tot schaatshulp Bobby, waaronder het openbaarmaken en verveelvoudigen van schaatshulp Belugga, in Nederland te staken en gestaakt te houden;

3.5. veroordeelt gedaagden ieder afzonderlijk aan eiseres een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van de dag dat de betrokken gedaagde in strijd handelt met het onder 3.2, en/of 3.3, en/of 3.4 genoemde gebod dan wel, naar keuze van eiseres, aan eiseres een dwangsom te betalen van € 250,- per inbreukmakend product met een maximum van € 100.000,-;

3.6. veroordeelt gedaagden in de proceskosten aan de zijde van eiseres, tot op heden begroot op € 1.539,84;

3.7.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad met uitzondering van het onder 3.1 bepaalde;

3.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

IEF 15597

Museum behoudt filmvertoningsrecht na opzegging bewaarneming

Rechtbank Rotterdam 6 januari 2015, IEF 15597; ECLI:NL:RBROT:2016:249 (weduwe Ader tegen museum Boijmans c.s.)
Uitleg overeenkomst. Kunstinstelling. Eiseres is weduwe van conceptueel kunstenaar Bas Jan Ader die tijdens een soloreis per zeilboot over de Atlantische Oceaan vermist is geraakt. Het museum heeft kunstwerken gekocht inclusief vertoningsrecht van films onder voorwaarde van bewaring en conservering van het originele materiaal. Weduwe zegt de 'bruikleenovereenkomst' op en vordert overdracht van de films in 16mm en de gedigitaliseerde versies. De bewaarneming is rechtsgeldig opgezegd en het originele 16mm filmwerk moet worden overgedragen. Het museum behoudt haar vertoningsrecht en behoudt de in het kader van conservering en bewaring vervaardigde kopieën voor vertoning en uitlening aan andere kunstinstellingen.

Gelet op de verbintenis die het museum bereid was op zich te nemen in de zin van bewaring en conservering van het originele filmmateriaal, mocht het museum erop vertrouwen het aan haar verleende 'vertoningsrecht van alle gemaakte films' niet tijdelijk en onzeker was in die zin dat [eiseres] de overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn steeds kon opzeggen en dan niet alleen het originele materieel kon opeisen, doch tevens het vertoningsrecht (met betrekking tot kopieën) aan het museum kon ontnemen.

4.8. De rechtbank stelt vast dat de betrokken partijen in 1992 op betrekkelijk informele wijze het volgende zijn overeengekomen. Het museum kocht een zestal fotowerken en verkreeg daarnaast 'het vertoningsrecht' van de films van [kunstenaar] . De verbintenissen die het museum bij de transactie op zich nam, waren betaling van de overeengekomen prijs voor de fotowerken en de verplichting om de films te bewaren en conserveren. De verbintenissen die [eiseres] op zich nam waren het leveren van de fotowerken en het verlenen van 'het vertoningsrecht' van de films aan het museum.

4.14. Dat Boijmans c.s. verplicht zijn om het originele filmmateriaal weer ter beschikking te stellen aan [eiseres] , doet er echter niet aan af dat zij, althans de Gemeente, aanspraak kunnen blijven maken op het aan haar verleende vertoningsrecht. 'Het vertoningsrecht van alle door [kunstenaar] gemaakte films', vormde immers de tegenprestatie voor de door het museum op zich genomen verplichting om het filmmateriaal te bewaren en te conserveren.

4.17. Het vertoningsrecht van de Gemeente houdt in dat het museum kopieën van de films mag blijven vertonen en dat zij dat materiaal voor hetzelfde doel ook aan andere kunstinstellingen ter beschikking mag blijven stellen, zoals zij dat vanaf 1992 in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van partijen heeft gedaan. Aan de mogelijkheid voor [eiseres] om dat vertoningsrecht op te zeggen staat in de weg dat dit recht is verleend als tegenprestatie in het kader van een overeenkomst waaruit voor beide partijen met elkaar samenhangende rechten en verplichtingen voortvloeiden. Zolang de Gemeente bereid en in staat is om de voor haar resterende verplichtingen uit die overeenkomst - in het bijzonder het bewaren en conserveren van de films - na te komen, kan [eiseres] zich niet eenzijdig onttrekken aan de voor haar uit de overeenkomst voortvloeiende resterende verplichting, dat wil zeggen het respecteren van het aan het museum verleende vertoningsrecht. Dat [eiseres] er inmiddels geen prijs meer op stelt dat het originele filmmateriaal door het museum wordt bewaard, doet daar niet aan af.

4.18. Het aan het museum verleende vertoningsrecht is echter niet exclusief. Partijen zijn immers niet overeengekomen dat het museum een exclusief vertoningsrecht zou verkrijgen, althans dat kan uit de stellingen van Boijmans c.s. niet worden opgemaakt. In de gegeven omstandigheden valt dan ook niet in te zien waarom [eiseres] als eigenaar niet het recht zou hebben om (ook) aan anderen dan Boijmans c.s. het recht te verlenen om - bijvoorbeeld - de films te vertonen. Dat dit nadelig zou kunnen zijn voor Boijmans c.s. omdat zij haar vermeende exclusieve positie als partij die de films kan uitlenen verliest, moge zo zijn, maar dat feit kan niet afdoen aan de rechten die [eiseres] als eigenaar nu eenmaal heeft.

4.20. Boijmans c.s. zijn gehouden om het originele filmmateriaal terug te geven aan [eiseres] , dan wel aan een door haar aan te wijzen derde, op de plaats waar het in bewaring is gegeven, althans waar het ingevolge de overeenkomst mocht worden bewaard. Zij zijn niet gehouden om meer of andere kosten voor hun rekening te nemen dan noodzakelijk is voor die ter beschikkingstelling. De rechtbank gaat er overigens van uit dat partijen de eventuele overdracht op correcte wijze zullen laten verlopen, nu beide partijen zullen willen voorkomen dat het originele filmmateriaal schade oploopt.

4.21. Boijmans c.s. zijn niet gehouden om de van het originele materiaal gemaakte kopieën aan [eiseres] af te geven. Boijmans c.s. behouden immer het vertoningsrecht van alle films. In dat verband dienen zij te kunnen blijven beschikken over kopieën van die films. Die mogen zij derhalve bewaren en - voor zover dat in het kader van de uitoefening van het vertoningsrecht noodzakelijk/wenselijk is - vermenigvuldigen.
IEF 15596

Auteursrechtdebat: Eindrapport ‘Hebben en delen. Diplomatie om te komen tot modernisering van het auteursrecht’

Eindrapport ‘Hebben en delen. Diplomatie om te komen tot modernisering van het auteursrecht’ (5MB!)
Door: Désirée Geerts, Paul van Gurp, Marcel Kreijen, Harm van de Wetering en Wout van Wijngaarden
Thema: De Auteursrechtrichtlijn reloaded.
Een aantal maanden geleden deed de onderzoeksgroep Désirée Geerts, Paul van Gurp, Marcel Kreijen, Harm van de Wetering en Wout van Wijngaarden een oproep op IE-Forum (IEF 14993) om verschillende meningen en invalshoeken te vergaren over het auteursrecht in internationale context. Zij onderzochten de vraag hoe diplomatie optimaal kan worden ingezet om het auteursrecht in het belang van Nederland te moderniseren. Literatuur, rapporten, Kamerbrieven, rapporten werden de afgelopen maanden geraadpleegd en natuurlijk vele interviews met een dertigtal stakeholders uit zowel het publieke als het private domein zijn gehouden om achter het antwoord op deze onderzoeksvraag te komen.

 ‘Hoewel het auteursrecht dus ook onderwerp is in mondiale settings als de WIPO en binnen het kader van de WTO, is Nederland zelf geen prominente speler in deze mondiale arena. Veel zaken zijn geharmoniseerd, waarbij het voortouw voor de inbreng in dergelijke mondiale arena’s bij de EU ligt. Voor Nederland is van doorslaggevend belang om er voor te zorgen dat, ook binnen de mondiale discussies, Europa een sterke speler is met een eenduidig Europees geluid en koers. Dit is niet alleen onze eigen overtuiging; ook door een groot aantal geïnterviewden en literatuurbronnen wordt het belang van de EU als de voor Nederland meest dominante en daarmee belangrijkste arena voor samenwerking onderschreven.’

‘Uit de vele interviews die we hebben gehouden komt een beeld naar voren dat binnen de EU Nederland bij zowel andere lidstaten als bij de Commissie en stakeholders nog steeds de reputatie heeft van een land dat investeert in inhoud en kwaliteit (al missen we dan blijkbaar weer het tactisch vernuft om tijdig met de juiste interventies te komen, getuige de Britse uitspraak over de Nederlandse diplomatie: “The Dutch are always right, but seldom relevant”). Ook Wepke Kingma, plaatsvervangend PVEU, benadrukt dat de invloed die Nederland heeft vooral afhankelijk is van inhoud en ideeën. Daarnaast worden we veelal gezien als een land met een stabiel functionerende overheid en het vermogen en de bereidheid om verbindende coalities te maken. In diverse dossiers, zo bevestigen ons de interviews, wordt Nederland ook nog steeds gezien als een land dat bereid is het voortouw te nemen om met bijvoorbeeld informele interventies (zoals een discussiedocument of het organiseren van een conferentie) een discussie op gang te trekken. De Commissie spreekt Nederland hier geregeld ook op aan. Daartegenover staat, aldus met name geïnterviewden vanuit coördinerende partijen als BZ, AZ en PVEU, als kwetsbare karaktertrek van het Nederlandse EU-optreden de neiging om elk dossier op de eigen merites te willen beoordelen en weinig geneigd of in staat te zijn om over de grenzen van dossiers heen tot package deals te komen. Ook heeft Nederland, aldus Wepke Kingma, vaak moeite zich tijdig in andermans positie te verplaatsen en zijn eigen overtuiging te vertalen in “what´s in it for them”. In de ‘grote politieke debatten’ lijkt Nederland, aldus EP´er Marietje Schaake, aan positie te verliezen. Schaake wijt dit enerzijds aan hoofdstuk vier Kaders diplomatie toegepast op dossier auteursrecht de uitbreiding van de EU met nieuwe geografische machtspolen, maar anderzijds ook aan de neiging van Nederland om zichzelf steeds minder een leiderschapsrol te willen toedichten, zich minder door humanitaire, culturele of andersoortige waarden te laten leiden en steeds meer thema’s en discussies in economische termen en kiezersgewin te willen wegen. 

‘Er lijkt in de afgelopen zeven jaar dus weinig veranderd. Kennelijk heeft Nederland geen prioriteit gegeven aan het dossier auteursrecht terwijl er wel degelijk een aantal belemmeringen is te constateren op dit terrein. Daarmee heeft Nederland echter wel gehandeld naar het (toen nog niet beschikbare) advies van de WRR. Deze stelt immers dat aan een dossier als het auteursrecht waarbij sprake is van niet-vitale, enge belangen weinig prioriteit moet worden gegeven. Er moeten immers keuzes worden gemaakt waar Nederland op inzet, focus in plaats van alles een beetje. Wij zijn echter van mening dat ook bij niet-vitale, enge belangen waaraan volgens de WRR weinig prioriteit moet worden gegeven toch de nodige winst is te behalen als het gaat om de effectiviteit van het Nederlands handelen. Dit hebben wij vertaald in onderstaande conclusies en aanbevelingen, onderverdeeld in drie categorieën, waarbij de nadruk is gelegd op de governance van het buitenland optreden van Nederland, gebaseerd op onze ervaringen met het auteursrechtdossier.’

Lees het gehele rapport hier (5 MB!).

IEF 15595

BREIN jaaroverzicht 2015

16 ex-parte rechterlijke bevelen
BREIN verkreeg 16 ex-parte rechterlijke bevelen tegen beheerders van illegaal digitaal aanbod, 9 betreffende films en series, 2 betreffende boeken (1 daarvan op Facebook), 2 betreffende games (waarvan een ook ombouw van consoles), 1 muziek en 2 gemengd films, boeken, muziek en games. 8 van de bevelen betroffen grote uploaders, 6 voor bittorrent en 2 voor usenet. 1 bevel betrof een belangrijke moderator voor een van de grootste illegale bittorrent sites. Met deze partijen zijn schikkingen getroffen.

BREIN pakt meer illegale uploaders aan [IEF 15168]
Blokkeringszaak tegen Nederlandse ISP's [IEF 15422]

Rechtszaak tegen mediaspeler ingericht voor illegaal streamen[IEF 15014, IEF 15501]
Google moet persoonsgegevens illegale eBook aanbieder afgeven [IEF 15402]
Ook access providers kunnen tot afgifte persoonsgegevens worden gehouden [IEF 15546]
Arrest Hof Amsterdam in BREIN zaak tegen Usenet provider [IEF 14126]
Overleg met ISP's over voorlichting aan inbreukmakende eindgebruikers

BREIN pakt meer illegale uploaders aan [IEF 15168]
De handhaving van BREIN richt zich met name op illegaal aanbod. Behalve sites horen daar ook “eerste en grote” uploaders bij die als voorname bron voor zulke sites fungeren. Zo ontmaskerde BREIN drie torrent uploaders van release groep 'DRT' die vooral een van de grootste illegale bittorrentsites bedienden. Zij kregen een rechterlijk bevel opgelegd. Zij schikten met BREIN door betaling van een bedrag, tekenden een onthoudingsverklaring met boeteclausule en gaven informatie over andere leden van de releasegroep.

Ook werd het brein achter release groep DMT gedwongen te stoppen. Hij betaalde een schikking van duizenden euro's en plaatste een waarschuwing aan anderen op zijn profiel. Hij en een andere illegale uploader die via een gerechtelijke ex parte een verbod kreeg opgelegd, probeerden hun boete via crowdfunding te betalen. BREIN ziet dat als inkomsten uit hun illegale activiteiten. De crowdfunding is gestaakt. De daders dienen het opgehaalde bedrag bovenop de schikking te betalen.

Naast verscheidene grote bittorrent uploaders werd ook een grote usenet uploader aangepakt.

BREIN gaat de aanpak van eerste en grote uploaders in 2016 verder opschroeven en gebruikt daar speciale software voor.Het systeem is aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) die na onderzoek een rechtmatigheidsverklaring heeft afgegeven voor de verwerking van persoonsgegevens in dit systeem door BREIN.

Naast een onthoudingsverklaring met boeteclausule voor de toekomst, wordt van zulke uploaders ook een tegemoetkoming in kosten en schade verlangd. Alleen al de kosten lopen al snel tot in de duizenden euro's. Het afgelopen jaar liepen de schikkingsbedragen op tot 12.500 euro per individuele inbreukmaker.

“Sommige uploaders doen net of het om een onschuldige hobby gaat terwijl ze grote schade veroorzaken en er door de illegale sites vaak dik geld mee wordt verdiend. Als je tegen de lamp loopt, wordt het in elk geval een dure hobby”, zegt BREIN.

Blokkeringszaak tegen Nederlandse ISP's [IEF 15422]

In de zaak die BREIN tegen Nederlandse ISP's heeft aangespannen omtrent blokkering van toegang tot de illegale bittorrent site The Pirate Bay, heeft de Hoge Raad tussenarrest gewezen. Het oordeel van het Hof in hoger beroep dat blokkering alle illegale verkeer moet verminderen in plaats van enkel dat naar The Pirate Bay werd onbegrijpelijk genoemd. Ook oordeelde de Hoge Raad dat BREIN blokkering van illegale sites stap voor stap mag vorderen. Toch geeft de Hoge Raad nog geen eindoordeel maar vraagt de hoogste Europese rechter (HvJEU) of The Pirate Bay zelf ook inbreuk maakt en, zo niet, of de site dan toch geblokkeerd mag worden omdat deze inbreuk door derden faciliteert. Het HvJEU wees blokkering eerder toe in een geval waar de beheerder van de illegale site zelf links plaatste. Blokkering van onder andere The Pirate Bay vindt inmiddels in een dozijn EU lidstaten plaats. Na het arrest van de Hoge Raad, wees ook de Duitse hoogste rechter (BGH) blokkering in twee vergelijkbare gevallen wel al toe en merkte ongeautoriseerd linken als directe inbreuk aan. Naast The Pirate Bay wil BREIN ook blokkering van andere populaire illegale sites die zich in het buitenland verschuilen. Sites die in directe inbreuk volharden, kunnen ook nu al in Nederland op blokkering rekenen.

Rechtszaak tegen mediaspeler ingericht voor illegaal streamen
De rechtbank in Lelystad stelt vragen van uitleg aan de hoogste Europese rechter [IEF 15014]. Het gaat om een handelaar in mediaspelers waarop hij software en add-ons heeft geïnstalleerd om via hyperlinks content van illegale websites te streamen. Bij streamen wordt een tijdelijke kopie gedownload. Dat is toegestaan als het een “rechtmatig gebruik” betreft. De rechtbank wil weten of streamen uit illegale bron rechtmatig gebruik is en zo niet of zulk gebruik dan in strijd is met de drie-stappen toets voor uitzonderingen op auteursrecht. Eerder werd dit voor downloaden uit illegale bron al geoordeeld. Ook wil de rechtbank weten of hyperlinken naar ongeautoriseerde content via vrijelijk beschikbare add-ons op een mediaspeler een inbreukmakende openbaarmaking is.

BREIN spreekt naast Filmspeler ook andere aanbieders van voorgeprogrammeerde mediaspelers aan en is in hoger beroep tegen de afwijzing van een verbod in kort geding op basis van onrechtmatige daad tegen een van hen [IEF 15501]. Volgens BREIN is die afwijzing onjuist. Het gaat namelijk niet alleen over het faciliteren van streamen uit illegale bron door gebruikers maar ook om het faciliteren van illegaal streaming aanbod zelf en dat is hoe dan ook onrechtmatig. BREIN stond eerder voor eenzelfde dilemma in een zaak over het faciliteren van downloaden uit illegale bron dat toen door de Nederlandse overheid expliciet was toegestaan. Toen wees de rechter een verbod wel toe omdat ook illegaal aanbod werd gefaciliteerd. Dat is in de lopende zaak ook het geval en daarom zou een verbod dus op zijn plaats zijn. Overigens werd later door het HvJEU alsnog bepaald dat downloaden uit illegale bron illegaal is. BREIN verwacht dat dit ook voor streamen uit illegale bron zal gebeuren. 

343 sites offline
BREIN haalde in 2015 343 illegale sites offline, de meeste daarvan via hun Nederlandse hosting providers. Het betreft meestal bittorrent sites (63), streaming sites (96) en zogenaamde link-farms (150) voor illegale bestanden die van cyberlockers gestreamd of gedownload kunnen worden alsmede indexers (16) voor illegaal aanbod op usenet. Er is een tendens onder illegale sites om hun IP-adres achter Cloudflare te verschuilen maar die geeft dit op verzoek van BREIN vrij. Overigens is BREIN van mening dat Cloudflare ook haar dienstverlening aan illegale aanbieders behoort te staken.

Wanneer beheerders van websites kunnen worden geïdentificeerd en in Nederland wonen dan krijgen zij de mogelijkheid met BREIN te schikken. Daarbij moet een onthoudingsverklaring met dwangsom voor de toekomst ondertekend worden en een tegemoetkoming in kosten en schade worden betaald. Hoe hoog die is hangt van de omstandigheden van het geval af. Afgelopen jaar ging het onder meer om een website met ruim 20.000 voornamelijk Nederlandstalige e-boeken. Als BREIN de verantwoordelijken niet via open bronnen kan achterhalen dan verzoekt zij dienstverlenende tussenpersonen om identificerende gegevens. Als die niet bereid zijn die te verstrekken dan wordt afgifte voor de rechter gevorderd.

Google moet persoonsgegevens illegale eBook aanbieder afgeven [IEF 15402]
Google Inc en Google Ireland zijn aangesproken op een illegale aanbieder van eBooks op Google Play. De aanbieder werd verwijderd en er werd een stop op nieuwe aanbiedersingesteld maar BREIN wil ook de aanbieder zelf aansprakelijk houden. Google wilde diens gegevens echter niet vrijwillig afgeven. BREIN verkreeg daarop een rechterlijk bevel tot afgifte waaraan Google heeft voldaan. Google heeft hoger beroep aangetekend.

Ook access providers kunnen tot afgifte persoonsgegevens worden gehouden [IEF 15546]
Ziggo's standpunt dat de voorwaarden die de Hoge Raad in haar Lycos / Pessers arrest aan de afgifte van persoonsgegevens niet voor access providers zou gelden, hield geen stand voor de rechter. Toch wees die de vordering van BREIN in het concrete geval af omdat geen opzet bewezen was. De site werd weliswaar offline gehaald maar Ziggo wilde de gegevens niet vrijwillig afgeven omdat het volgens haar niet om een website zou gaan en haar klant de content misschien per ongeluk had aangeboden. Het zou dan enkel om een illegale downloader gaan waartegen BREIN zegt niet op te treden, aldus Ziggo. Dit laatste is overigens een misvatting: Het is niet BREIN’s beleid schadeclaims in te dienen tegen illegale downloaders maar dit sluit een andere benadering die meer voorlichtend van aard is niet uit.

Zeven popcorn time sites en twee ontwikkelaars aangepakt
Zeven van de neergehaalde sites betroffen Popcorn Time, de twee grootste varianten (‘forks’) daarvan vluchtten naar het buitenland alwaar andere auteursrechthandhavers het stokje overnemen. Multiscope onderzocht dat het illegale Popcorn Time eind Q3 600.000 Nederlandse gebruikers had tegenover 1.3 miljoen abonnees voor het legale Netflix, d.w.z. 8 om 17% van de huishoudens. Drie van de tien Nederlanders die Popcorn Time kennen, twijfelen over gebruik omdat de dienst illegaal is en ze niet weten of het aanbod virussen bevat.

Nadat de MPAA de personen achter de populairste Popcorn Time fork en een van de belangrijkste met de software gelieerde illegale aanbodsites identificeerde en met een rechterlijk bevel confronteerde, gingen die begin oktober offline. Andere forks proberen het dan over te nemen. Ook wordt getracht de betreffende fork nieuw leven in te blazen. Twee Nederlandse ontwikkelaars die zich daarmee bezig hielden, werden door BREIN geïdentificeerd en haalden na confrontatie hun bijdrage offline.

Acht cyberlockers aangepakt
Verder staakten de Nederlandse (en twee buitenlandse) hostingproviders van in totaal zeven illegale cyberlockers hun diensten op verzoek van BREIN en verkreeg BREIN van zes illegale cyberlockers de identificerende bedrijfsgegevens. Een achtste cyberlocker is uit Nederland verhuisd als gevolg van acties van BREIN. Onder de illegale cyberlockers bevonden zich er twee die zich exclusief met illegaal aanbod van muziek bezig hielden. De andere zes hadden ook film, tv, boeken en games.

5,7 miljoen+ meldingen aan Google
Daarnaast deed BREIN meer dan 5,7 miljoen meldingen van illegale zoekresultaten aan Google en passeerde daarmee een totaal van 12,5 miljoen sinds zij eind 2012 aanving met dit NTD programma.

Naast de NTD aan Google zijn er op verzoek ook tegen de 21.000 meldingen aan cloud services en YouTube gedaan.

Drie torrenttrackers aangesproken
Ook deed BREIN meldingen aan verscheidene torrent-trackers (die bittorrent verkeer regelen) met het verzoek illegale infohashes te blacklisten. Twee daarvan voldeden, een derde vluchtte naar het buitenland alwaar die door een andere auteursrechthandhaver wordt aangesproken.

3621 interventies tegen advertenties
Tenslotte voerde BREIN meer dan 3600 interventies uit tegen advertenties voor illegale kopieën op vraag-en-aanbod sites, met name Marktplaats. Een van BREIN's 16 rechterlijke ex parte bevelen betrof een aanbieder van 13.500 illegale eBooks op Marktplaats.

Arrest Hof Amsterdam in BREIN zaak tegen Usenet provider [IEF 14126]
Er wordt gewacht op een eindarrest van het Hof in het hoger beroep van News-service Europe tegen BREIN. De Rechtbank oordeelde dat de usenet provider inbreuk maakte door geüploade bestanden beschikbaar te houden op haar servers en tevens onrechtmatig handelde door illegale bestanden met andere newsservers te synchroniseren. In een tussenarrest gaf het Hof echter aan dat zij NSE in principe als hosting provider ziet die naast een effectieve NTD nog nadere maatregelen moet nemen om inbreuk te voorkomen. Een door het Hof aanbevolen gesprek daarover liep op niets uit omdat NSE besloot haar bedrijf te staken en dat op conto van BREIN wil schuiven. Het ligt in de lijn der verwachting dat de verliezende partij in cassatie zal willen. BREIN ziet NSE als partij die willens en wetens ongeautoriseerde content op haar serverpark laadt en tegen betaling lange tijd beschikbaar houdt. Voorzover zij niet zelf inbreuk pleegt, rust een hoge zorgplicht op haar.

Overleg met ISP's over voorlichting aan inbreukmakende eindgebruikers
De Staatssecretaris V&J kondigde eind 2014 aan dat hij stakeholders rond de tafel zou brengen voor overleg over voorlichting aan eindgebruikers die inbreuk maken of dreigen te maken, ook wel als ‘illegale downloaders’ aangeduid. Dit kan bijvoorbeeld via landing pages en emails (‘alerts’). Handhaving door BREIN richt zich met name op illegaal aanbod. In principe kunnen individuele rechthebbenden inbreukmakende eindgebruikers aansprakelijk houden maar vooralsnog is de consensus dat voorlichting samen met het steeds breder beschikbare legale aanbod de voorkeur verdient.

Dit najaar organiseerde de Minister V&J die dit dossier inmiddels heeft overgenomen het seminar ‘Legaal aanbod – de norm’ waarin een aantal vrijwillige initiatieven de revue passeerden. Rechthebbenden zien graag een mix van het Britse en Deense model. ISP’s spreken zich niet echt uit, al lijkt er bij sommigen een voorkeur te bestaan voor het Britse systeem van ‘copyright alerts’ gecombineerd met een publiciteitscampagne.

Ondertussen duurt het een aantal audiovisuele rechthebbenden te lang en zij bereiden zich voor om schikkingsvoorstellen neer te leggen bij inbreukmakende eindgebruikers, vergelijkbaar met de aanpak in Duitsland.

In antwoord op kamervragen zei de Minister V&J hierover dat handhaving van auteursrecht in beginsel een privaatrechtelijke aangelegenheid is. De collectieve handhaving wordt uitgevoerd door stichting BREIN die zich op illegaal aanbod inclusief eerste en/of grote uploaders richt. Het staat rechthebbenden echter vrij om het auteursrecht individueel te handhaven en dat kan ook door middel van schikkingsvoorstellen aan illegale downloaders. Met betrekking tot afgifte van naam-, adres- en woonplaatsgegevens moeten internet service providers in principe zelf toetsen of aan de voorwaarden daarvoor uit de rechtspraak is voldaan. Bij afwijzing kan de rechthebbende een rechterlijk bevel tot afgifte vorderen. De rechter zal daarbij alle betrokken belangen afwegen, inclusief het recht op privacy. Ook met betrekking tot schikkingsvoorstellen staat altijd de weg naar de rechter open, aldus de Minister

IEF 15594

Geen wanprestatie merkengemachtigde wegens te late inschrijving

Rechtbank Rotterdam 23 december 2015, IEF 15594; ECLI:NL:RBROT:2015:9789 (Marc Inbane tegen Center Tone Consultancy)
Merkenrecht. Merkengemachtigde. Bestuurder van Marc Inbane heeft een aanvraag ingediend bij Center Tone ter registratie van MARC INBANE als gemeenschapsmerk. Voordat Center Tone tot aanvraag is overgegaan wordt het merk gedeponeerd door de concurrent. Marc Ibane stelt dat Center Tone wanprestatie heeft gepleegd en vordert schadevergoeding. Zij stelt dat door onzorgvuldig handelen Center Tone het merk te laat heeft aangevraagd. De rechtbank gaat hier niet in mee. Marc Inbane heeft vanaf het begin van de aanvraag zelf niet op spoed aangedrongen, terwijl Center Tone had laten weten dat de aanvraag 1,5 jaar zou duren. Ook heeft zij niet gereageerd op de email van Center Tone. De vorderingen worden afgewezen.

4.11. De rechtbank constateert dat Marc Inbane vanaf het begin van de aanvraag zelf niet op spoed heeft aangedrongen. [bestuurder] koos niet voor de mogelijkheid van een spoed-procedure en hij reageerde in het geheel niet op de e-mail van 9 mei 2012. Zowel in het “onderwerp” bovenaan de mail als in de mail zelf stond (met gearceerde en onderstreepte letters) duidelijk dat het formulier z.s.m. getekend retour gezonden moest worden en dat Center Tone daarna de procedure van merkenregistratie zou vervolgen. Dat hij deze mail beschouwde als een “commerciële e-mail waarop niet gereageerd behoefde te worden” kan niet worden gevolgd. Uit hetgeen onder 2.6 is vastgesteld volgt dat Center Tone heeft laten weten dat de totale duur van de registratie 1,5 jaar zou bedragen. Gesteld noch gebleken is dat Marc Inbane op enig moment op meer spoed heeft aangedrongen. Het verwijt dat Center Tone te lang stil heeft gezeten acht de rechtbank niet terecht. Ten overvloede wijst de rechtbank nog op de inhoud van het hiervoor aangehaalde artikel 5.2 onder b van de toepasselijke algemene voorwaarden.

IEF 15593

Noot onder HR Simba tegen Hasbro

P.G.F.A. Geerts, Noot onder HR 17 april 2015, IEF 14876; ECLI:NL:HR:2015:1063 (Simba/Hasbro), eerder verschenen IER 2015/57, p. 408-415.
1. De onderhavige zaak is een typische vormgevingszaak [IEF 14876] waarin Hasbro concurrent Simba beticht van het nabootsen van haar My Little Pony. Een succesnummer waarvan wereldwijd miljoenen exemplaren zijn verkocht.
2. In het in cassatie bestreden arrest van het Hof Den Haag heeft het hof geoordeeld dat Simba met haar Simba Pony II inbreuk pleegt op het aan Hasbro toekomende auteursrecht en ex art. 6:162 BW onrechtmatig handelt door nodeloos verwarring te stichten. Tegen beide beslissingen wordt door Simba in cassatie bezwaar gemaakt.

 (... lees gehele bijdrage hier...)
16. Het zal dus duidelijk zijn dat ik het niet eens ben met de beslissing van de Hoge Raad dat de regels voor de slaafse nabootsing niet Unierechtelijk zijn geharmoniseerd. Ik meen dat van een acte clair (zie r.o. 3.8.5)  geen sprake is en het boek nog lang niet dicht kan. Dat boek kan pas dicht wanneer het HvJ EU heeft gesproken. Zo lang die richtinggevende jurisprudentie van het HvJ EU er niet is, is er nog alle aanleiding om (in een (bodem)procedure) prejudiciële vragen te stellen. Tal van vragen dringen zich op.  De belangrijkste vraag is voorlopig echter of het verwarringwekkend slaafs nabootsen van andermans consumentenproduct als een oneerlijke handelspraktijk gezien kan worden.
17. Zolang die richtinggevende jurisprudentie van het HvJ EU er echter niet is, kan na het Simba/Hasbro-arrest in Nederland wat mij betreft nog steeds een beroep worden gedaan op de op art. 6:162 BW gebaseerde slaafse nabootsingsleer van de Hoge Raad. Ook na afloop van bijvoorbeeld de driejarige bescherming van het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel. Anders dan het Hof Den Haag in zijn Burgers/Basil-arrest lijkt te suggereren,  meen ik dat er van de GModVo op dit punt geen negatieve reflexwerking uitgaat.
18. Dit interessante en belangrijke thema gaat echter, zoals Verkade in zijn NJ-noot opmerkt, het bestek van een noot onder het hier besproken arrest van de Hoge Raad te buiten. Verkade eindigt zijn NJ-annotatie echter met de geruststellende woorden dat hij in een andere publicatie op dit thema nog wel eens terug zal komen. Evenals Gielen blijkt ook Verkade over een glazen bol te beschikken, want die publicatie is inmiddels (al) verschenen. Het is zijn bijdrage aan de Gielen-bundel.  Daarin pleit hij opnieuw voor een in tijd beperkte toepassing van de slaafse nabootsingsleer. In diezelfde bundel heb ik gepleit voor een in de tijd onbegrensde bescherming tegen het wekken van (nodeloze) verwarring. Meer verklap ik hier niet. Kopen die prachtige bundel!

P.G.F.A. Geerts