IEF 22166
30 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: Servier

 
IEF 22165
30 juli 2024
Uitspraak

Bunq maakt geen inbreuk op "Easy-merken" Easygroup

 
IEF 22164
30 juli 2024
Uitspraak

Rijschool gebruikt verwarrende handelsnaam

 
IEF 15592

Betaling advertorial met foto's afgewezen vanwege wilsgebrek

Rechtbank Noord-Nederland 29 oktober 2015, IEF 15592; ECLI:NL:RBNHO:2015:11679 (IBV tegen Studentenwerk)
Bevoegdheid. EEX Verordening. Rome-I Verordening. Nederlandse rechter bevoegd. Beoordeling naar Duits recht. IBV is uitgever en benadert Studentenwerk om over haar onderneming een artikel te laten publiceren in haar blad “European Business Journal”. Bij dit artikel zijn foto’s geplaatst die, op verzoek van IBV, zijn toegestuurd. Wanneer IBV betaling vordert stelt Studentenwerk dat er nooit een overeenkomst tot stand gekomen is. Zij beroept zich met succes op wilsgebrek naar Duits recht. Uit de email’s van IBV bleek niet (voldoende) duidelijk dat het om een commerciële uiting ging. De vordering wordt afgewezen.

4.7 De kantonrechter acht het aannemelijk, mede gelet op bovenstaande omstandigheden, dat bij Studentenwerk verwarring is ontstaan over de aard van het te publiceren artikel (journalistiek of commercieel?) en daarmee over de aan dat artikel verbonden kosten. Ter comparitie is namens IBV verklaard dat het artikel moet worden gezien als een “advertorial”, dat wil zeggen een advertentie in de vorm van een redactioneel artikel. Naar het oordeel van de kantonrechter komt dit uit de gevoerde correspondentie en hetgeen partijen hebben verklaard over de gevoerde telefoongesprekken niet duidelijk naar voren. Uit de e-mails van IBV blijkt niet (voldoende) dat het om een commerciële uiting gaat. Zo wordt in de aanvang van de e-mail van 12 juli 2013 gesproken over een “reportage” die IBV “plant” over Studentenwerk, waarmee direct de indruk wordt gewekt dat het om een journalistiek product gaat waarvan het initiatief bij IBV ligt. IBV heeft het verder over “recherches” in de vorm van een telefooninterview, waarmee die indruk wordt versterkt. Daarnaast is IBV niet helder geweest over de totale kosten die met de publicatie van het artikel gemoeid zouden zijn. In ieder geval bij toezending van het conceptartikel op 8 oktober 2013 was het voor IBV eenvoudig om de totale kosten van de publicatie te vermelden. Weliswaar kon Studentenwerk die totale kosten met de op het formulier vermelde gegevens ook zelf berekenen, maar het had in de eerste plaats op de weg van IBV gelegen om hierover duidelijkheid te verschaffen.

4.8 Op grond van het bovenstaande staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat Studentenwerk, bij haar verklaring tot het aangaan van de overeenkomst met IBV, gedwaald heeft over de aard en de totale kosten van de publicatie van het artikel en dat bij haar de wil ontbrak om voor de publicatie van het artikel een (substantiële) vergoeding te betalen. De kantonrechter acht het ook aannemelijk dat Studentenwerk, indien zij had geweten van de commerciële aard en de totaalkosten van de publicatie, de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. § 119 lid 1 BGB biedt Studentenwerk in dat geval de mogelijkheid om haar wilsverklaring aan te vechten, hetgeen zij op de voet van § 143 lid BGB met een buitengerechtelijke verklaring van aanvechting heeft gedaan. Daarmee wordt de rechtshandeling op grond van § 142 lid 1 BGB met terugwerkende kracht nietig geacht, zodat de overeenkomst niet tot stand is gekomen. Anders dan naar Nederlands recht kan IBV zich er naar Duits recht niet op beroepen dat de dwaling voor rekening van de dwalende behoort te blijven. Wel bepaalt § 122 lid 1 BGB dat degene die een verklaring op grond van § 119 BGB aanvecht, in beginsel schadeplichtig is jegens degene aan wie zij de verklaring heeft gericht. IBV vordert in de onderhavige procedure evenwel geen schadevergoeding maar nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, zodat de kantonrechter niet toekomt aan de vraag of Studentenwerk een schadevergoeding aan IBV verschuldigd is.

IEF 15591

In de tijdschriften december 2015

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand. Voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen.

BIE 2015 november en december BMM Bulletin 2015/3 Mediaforum 2015-7

Deze tijdschriften zijn ook opgenomen in de database Praktijkgebied IE.

Berichten IE - november
Artikelen
Bewijsbeslagen in en buiten IE – Constant van Nispen
De totaalindruk, kern van het bewerkingsrecht – Antoon Quaedvlieg

Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 53 Gerechtshof Den Haag 14 juli 2015, MSD/Teva, IEF 15109, ECLI:NL:GHDHA:2015:1899 (beschermingsomvang octrooi op tweede medische indicatie versus subgroep indicatie; uitleg van middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding bij indirecte inbreuk) – met noot van T.M. Blomme

Merkenrecht
Nr. 54 Rechtbank Den Haag 8 juli 2015, Converse/Alpi (Converse I), IEF 15123, ECLI:NL:RBDHA:2015:7832 (deskundigenonderzoek: persoon van de deskundige;
instructies voor de uitvoering van het deskundigenonderzoek;
hoor en wederhoor; geheime bedrijfsinformatie;
onwillige buitenlandse getuigen) – met noot van E. Groot

Rechtspraak in het kort

Octrooirecht
Nr. 55 Rechtbank Den Haag, 3 juni 2015, Jet Set Hydrotechniek/Hoffland en BIS, IEF 14992, ECLI:NL:RBDHA:2015:6346 (uitbreiding van materie)

Nr. 56 Voorzieningenrechter Den Haag 14 augustus 2015, Coloplast/Medical4You, IEF 15181, ECLI:NL:RBDHA:2015:9655 (gebrek aan inventiviteit; beslissing wijkt af van Oppositie Afdeling van EOB)

Nr. 57 Rechtbank Den Haag 26 augustus 2015, Hymmen Industrieanlagen/Teijin Aramid,
IEF 15199 (opeisingsactie)

Merkenrecht
Nr. 58 Hof Den Bosch 24 juni 2014 en 22 september 2015, Converse/Aspo c.s. (Converse II), IEF 15273; ECLI:NL:GHSHE:2014:1881 en ECLI:NL:GHSHE:2015:3657 (uitputting van merkrechten; achtereenvolgende bewijsopdrachten)

Nr. 59 Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 oktober 2015, Ravensburger/Jaludo, IEF 15363, ECLI:NL:RBAMS:2015:7379 (bij gebruik van het woord ‘memory’ in combinatie met een ander woord in de naam van een spel is geen sprake van gebruik van dat woord als merk, maar van een beschrijving van het aangeboden spel)

Berichten IE - december
Berichten uit het buitenland
Frankrijk 2015 – Deel I – Rein-Jan Prins

Artikel
Prioriteit in de ROW: te strenge eisen en te weinig bescherming in het licht van het PLT – Peter de Lange

Rechtspraak
Merkenrecht
Nr. 60 HvJ EU 3 september 2015, zaak C-125/14, Iron & Smith/Unilever, IEF 15213, ECLI:EU:C:2015:539 (bekend Gemeenschapsmerk; bekend Europees merk; beschermingsomvang bekend Gemeenschapsmerk; beschermingsomvang bekend Europees merk; Impulse) – met noot van M.F.J. Haak

Rechtspraak in het kort
Merkenrecht
Nr. 61 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, Decor Handelsmaatschappij B.V./Geïntimeerden, IEF 15394, ECLI:NL:GHSHE:2014:506 (onderscheidend vermogen merk Unifix voor steenlijm; proceskostenveroordeling bij gedeeltelijke toewijzing; kwade trouw bij winstafdracht; schadebegroting en begroting op winst)

Nr. 62 Rechtbank Den Haag 30 september 2015, Underwear/OLE, IEF 15351, ECLI:NL:RBDHA:2015:12073 (procesrecht; exclusieve bevoegdheid; uitvoeringswet GMVo)

Nr. 63 Rechtbank Midden-Nederland 21 oktober 2015, Diesel/Brandeal, IEF 15354 (volledige proceskosten; beoordelingsmarge rechter)

BMM Bulletin
De gemiddelde consument volgens de Europese rechtspraak: consumentenrecht versus merkenrecht
Bram Duivenvoorde
De maatman in het merkenrecht
Jeroen Muyldermans
De maatman in het modellenrecht: meten met meerdere maten
Laurens Kamp

Mediaforum
Opinie
Wordt de consument beter van een herziening van het Telecomkader?
Marianne Minnecré-Kracht
Wetenschap
Alleen het telecommunicatiegeheim: Of toch maar niet? Van brief naar e-mail, WhatsApps en andere bits
Jan Smits
Boekbespreking
Economisering van het informatierecht
Johan Wolswinkel
Documentatie: rechtspraak|binnenland
Jurisprudentie
Nr. 23 - HvJEU 6 oktober 2015, Maximilian Schrems/Data Protection Commissioner

 

IEF 15590

Auteursrechtinbreuk op vijf Bonna logo's vastgesteld

Rechtbank Gelderland 18 november 2015, IEF 15590; ECLI:NL:RBGEL:2015:8227 (Bonna-logo's)
Auteursrecht. Beide partijen pretenderen het auteursrecht op de vijf Bonna-logo’s te bezitten. De centrale vraag is wie de logo’s heeft ontworpen. In het tussenvonnis is eiseres opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat zij de logo’s zelfstandig heeft ontworpen. Eiseres slaagt in het bewijs en gedaagde is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zijn inbreuk. De schade zal abstract worden begroot. Zaak wordt op de rol geplaatst voor nemen van akte.

2.3. [eiseres] heeft afgezien van een getuigenverhoor. Zij heeft bij conclusie na niet gehouden getuigenverhoor een uitgebreide schriftelijke verklaring afgelegd over het ontwerpproces van de logo’s. Dit schriftelijk relaas is onderbouwd met 23 bijlagen, waaronder veel e-mailverkeer tussen haar en [gedaagde] over de voortgang van het ontwerpproces van de logo’s. Hieruit komt het beeld naar voren dat [eiseres] in de periode eind november – begin december 2012 vrij intensief bezig is geweest met het bedenken en ontwerpen van verschillende concrete uitingsvormen van het Bonna-concept, waaronder de onderhavige logo’s. De overgelegde van [eiseres] afkomstige e-mails met bijlagen van de schetsen en afbeeldingen van de logo’s tonen de stapsgewijze ontwikkeling aan van de logo’s van de beginfase van het eerste ontwerp/voorstel tot de uiteindelijke definitieve verschijningsvorm van de logo’s zoals afgebeeld onder rov. 4.6 van het tussenvonnis van

3 juni 2015. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt dat [eiseres] [gedaagde] consequent op de hoogte heeft gehouden van het verloop van het ontwerpproces, maar dat [gedaagde] zich daaromtrent vrij afzijdig heeft gehouden. Dit komt volgens [eiseres] omdat er tussen partijen een strikte taakverdeling bestond in de samenwerking. Zij was als Creative Director bezig met het creatieve gedeelte, terwijl [gedaagde] zich bezighield met de zakelijke kant.

2.5. Dit betekent dat [eiseres] is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Hierdoor moet zij worden beschouwd als de maker van, en de auteursrechthebbende op, de logo’s. Het gevolg daarvan is dat zoals in het tussenvonnis van 3 juni 2015 onder rov. 4.18 reeds is overwogen, [gedaagde] c.s. in de periode oktober 2013 – januari 2015 inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van [eiseres] op de logo’s. De gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar.

IEF 15589

Vraag aan HvJ EU over aanknopingspunt bevoegdheid bij online schending selectief distributienetwerk

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, IEF 15589; C-618/15 (Concurrence)
Verzoekster is een detailhandel in elektronica die zij verkoopt in een winkel in Parijs en via een website. Zij heeft met verweerster Samsung een selectieve distributieovereenkomst gesloten voor de verkoop van Samsung-producten. Samsung verwijt nu verzoekster door verkoop via een onlinemarktplaats het contractuele beding te schenden en beëindigt de relatie. Verzoekster dagvaardt verweerster tot nakoming maar het Hof Parijs wijst 25-10-2012 haar vordering af. Verzoekster stelt opnieuw een vordering in tegen verweerster Samsung alsmede tegen de in LUX gevestigde Amazon Services Europe welke laatste ook Samsungproducten op haar website aanbiedt. Maar de FRA rechter verklaart zich op grond van artikel 5 punt 3 van Vo. 44/2001 onbevoegd van de vordering kennis te nemen voor wat betreft de buitenlandse websites van Amazon waarop de handel plaatsvindt die op het FRA publiek is gericht. Verzoekster stelt cassatieberoep in.

De verwijzende FRA rechter (cour de cassation) haalt het arrest van het HvJEU C-523/10 aan waarin het Hof onder meer heeft bepaald dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een LS, in een andere LS kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. In een internetcontext kan in geval van een beweerde schending van persoonlijkheidsrechten, de persoon die zich gelaedeerd acht door op een website geplaatste content, een vordering tot vergoeding van de volledige schade indienen bij de rechters van de LS waar zich het centrum van zijn belangen bevindt. Maar een geschil over een inbreuk op een in een LS ingeschreven merk kan aanhangig worden gemaakt bij de rechters van de LS waar het merk is ingeschreven of van de plaats waar de adverteerder is gevestigd. In Pammer en Hotel Alpenhof heeft het HvJEU uitgelegd dat niet is vereist dat een activiteit ‘gericht is op’ de LS van de aangezochte rechter. Verzoekster wil met haar vordering een einde maken aan de schade die een in FRA gevestigde erkende distributeur met een website voor online verkoop zou lijden door de schending van het verbod op doorverkoop van producten buiten het selectieve distributienetwerk waarvan hij deel uitmaakt, en door het online aanbod, in strijd met de selectieve distributieovereenkomst, van producten via een marktplaats op verschillende websites die worden geëxploiteerd in FRA en andere EULS. De vraag over bevoegdheid van de rechter wordt aan het HvJEU voorgelegd:

“Moet artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat een erkende distributeur die zich gelaedeerd acht door de schending van een verbod op doorverkoop buiten een selectief distributienetwerk en een verbod op doorverkoop via een marktplaats, door een online verkoopaanbod op een aantal websites die in verschillende lidstaten worden geëxploiteerd, een vordering tot staking van de daaruit voortvloeiende onrechtmatige verstoring kan instellen bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de online geplaatste inhoud toegankelijk is of was, of moet er sprake zijn van een ander aanknopingspunt?”

IEF 15588

Vraag aan HvJ EU: wanneer is een juridisch zelfstandige kleindochter een 'vestiging' van Amerikaanse onderneming

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, IEF 15588; C-617/15 (Hummel)
Procesrecht. Bevoegheid. Merkenrecht. Verzoekster is een in Denemarken gevestigde sportartikelenfabrikant en houdster van een internationaal beeldmerk. Zij klaagt verweersters (in VS gevestigde moedermaatschappij Nike Inc en de in Hilversum/NL gevestigde Nike Retail) aan wegens vermeende inbreuk op haar gemeenschapsmerk en vordert staking van de in- en uitvoer, promotie, enz van verweersters producten in de EU, respectievelijk Duitsland. Daarnaast vordert zij verwijdering dan wel vernietiging van eerder geleverde goederen en een schadevergoeding. Nike VS stelt dat de Duitse rechter niet bevoegd is, maar verzoekster meent dat op grond van Vo. 207/2009 de Duitse gerechten bevoegd zijn van het geschil kennis te nemen. Volgens haar is het in Frankfurt/M gevestigde Nike Deutschland GmbH (Nike D), – een dochter van Nike NL – een ‘vestiging’ van Nike VS in de zin van de Vo. Nike VS betwist dat. De rechter gaat uit van bevoegdheid omdat Nike D een vestiging is van Nike VS in de zin van artikel 97, lid 1, van Vo. 207/2009. Hij wijst verzoeksters vordering echter af. Verzoekster gaat in beroep. Verweerster Nike VS blijft bij onbevoegdheid van de Duitse gerechten.

De verwijzende Duitse rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) gaat voor wat Nike D betreft ervan uit dat zij enkel als tussenpersoon bij uitvoer overeenkomsten fungeert (bijvoorbeeld beheer klantenservice). Zij heeft andere bestuurders dan Nike VS en Nike NL. In vacatures wordt Nike D aangemerkt als ‘DUI vestiging van Nike’. Hoe het begrip ‘vestiging’ in artikel 97, lid 1, van de Vo. 207/2009 moet worden uitgelegd is aar oordeel van de verwijzend rechter nog onvoldoende door het HvJEU verduidelijkt. In arrest C-154/11 heeft het HvJEU criteria opgesteld voor het begrip ‘vestiging’, en of het begrip eerder vanuit formeel oogpunt (hetgeen zelfstandige rechtspersonen zou uitsluiten), dan wel vanuit economisch oogpunt (hetgeen deze onder de concernonderdelen zou scharen) moet worden benaderd. De verwijzende rechter heeft eerder opgemerkt dat een moedermaatschappij haar nationale verkoopmaatschappij bij een uiteindelijk gezamenlijk concernoptreden op de markt op dezelfde wijze gebruikt als een vestiging, ongeacht of de laatste juridisch onafhankelijk is of niet.
Voor zover verzoekster subsidiair enkel een veroordeling vordert voor geheel DUI is de rechtssituatie opgehelderd in het arrest van het HvJEU C-360/12, maar voor het overige legt hij de volgende vraag voor aan het HvJEU:

“Onder welke omstandigheden moet een juridisch zelfstandige, in een lidstaat van de Unie gevestigde kleindochter van een onderneming, die zelf geen zetel heeft in de Unie, worden aangemerkt als „vestiging” van de onderneming in de zin van artikel 97, lid 1, van de [Gemeenschapsmerkenverordening] ?”
IEF 15587

Versturen van verkeerde uitschrijflink geen inbreuk op databankrecht

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 januari 2016, IEF 15587 (BusinessCompleet.nl tegen The Valley)
Uitspraak ingezonden door Sophie van Loon en Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan. Databankrecht. BusinessCompleet heeft in het kader van haar website met informatie voor ondernemers een database opgebouwd uit abonneeprofielen. In het kader van een samenwerking tussen BusinessCompleet en LeadGen heeft The Valley een aantal mailings verstuurd. Na beëindiging van de samenwerking heeft The Valley de verkeerde uitschrijflink in andere mailings opgenomen waardoor uitschrijvingen bij BusinessCompleet werden verwerkt. BusinessCompleet stelt The Valley aansprakelijk voor beweerdelijk geleden omzet- en reputatieschade. BusinessCompleet vordert staking van inbreuk op haar databankrechten door The Valley en een verklaring van registeraccountant om omvang inbreuk te bepalen. Het is niet aannemelijk dat het versturen van de verkeerde uitschrijflink een inbreuk op enig databankrecht oplevert. Bij een inbreuk op databankrecht moet het immers gaan om zonder toestemming opvragen of hergebruiken van de inhoud van een databank. De vordering wordt afgewezen.

4.7. Wat de oorzaak is geweest van het opduiken van de uitschrijflink van BusinessCompleet in mailings van andere publishers kan niet worden vastgesteld zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor het kort geding zich niet leent. Maar als juist blijkt te zijn wat The Valley stelt, is niet aannemelijk dat het aanbrengen van de codering die de uitschrijflink van BusinessCompleet heeft gevoegd in de mailings van andere publishers inbreuk op enig databankrecht oplevert. Als een inbreuk wordt immers aangemerkt - kort gezegd - het zonder toestemming opvragen of hergebruiken van de inhoud van een databank. BusinessCompleet heeft niet betwist dat een uitschrijflink geen vast gegeven is dat onderdeel uitmaakt van de Databank, maar een variabel gegeven dat per mailing opnieuw wordt opgebouwd. Ook om deze reden kan er vooralsnog niet van worden uitgegaan dat The Valley inbreuk maakt of heeft gemaakt op databankrechten van BusinessCompleet.

IEF 15586

Bebo traprenovatie is niet slechts een studieproject zonder klantwerving

Vzr. Rechtbank Overijssel 4 januari 2016, IEF 15586 ; ECLI:NL:RBOVE:2016:2 (Bebo parket tegen World of Flooring c.s.)
Handelsnaamrecht. BEBO PARKET is als merk ingeschreven en via beboparket.nl is zij op internet actief. De domeinnaam bebotraprenovatie.nl is op naam van PJSoft geregistreerd, hierop staan bedrijfsgegevens en vestigingsadres van World of Flooring genoemd. Het telefoonnummer is gerelateerd aan [E], die als stagiair bij World of Flooring een studieproject was gestart. Gelet op de verschillende op het internet geplaatste advertenties van Bebo Traprenovatie, is het niet aannemelijk dat Bebo Traprenovatie slechts een studieproject is en dat het niet de bedoeling is om daarmee klanten te werven. Het gebruik van kenmerkende element "Bebo" levert handelsnaaminbreuk op. Overdracht van de domeinnaam wordt bevolen.

4.6. De voorzieningenrechter is, gelet op de verschillende op het internet geplaatste advertenties van Bebo Traprenovatie, van oordeel dat niet aannemelijk is dat Bebo Traprenovatie slechts een studieproject is en dat het niet de bedoeling is om daarmee klanten te werven. Ook is niet aannemelijk geworden dat World of Flooring niet bij Bebo Traprenovatie is betrokken, nu haar bedrijfsgegevens op de website van Bebo Traprenovatie hebben gestaan en ook in de door Bebo Traprenovatie geplaatste advertenties wordt verwezen naar haar vestigingsadres. Dat de bedrijfsgegevens van World of Flooring abusievelijk zouden zijn gebruikt, acht de voorzieningenrechter eveneens niet aannemelijk. Daarvoor is redengevend dat door Bebo Parket ter zitting onweersproken naar voren is gebracht dat World of Flooring en Pejo op dezelfde manier samenwerken via de website www.traprenovatienederland.nl. Deze domeinnaam staat ook op naam van PJSoft en de vermelde bedrijfsgegevens zijn van World of Flooring.

4.9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wijken de handelsnamen Bebo Parket en Bebo Traprenovatie slechts in geringe mate van elkaar af, doordat “Bebo” het kenmerkende element is van deze handelsnamen. Dit onderdeel van de naam is niet beschrijvend, terwijl de achtervoegsels Parket en Traprenovatie dat juist wel zijn. Nu Bebo Parket en Bebo Traprenovatie allebei landelijk adverteren en in dezelfde regio, te weten Twente, zijn gevestigd en zij in dezelfde branche werkzaam zijn, is aannemelijk dat daardoor verwarring is te duchten bij het relevante publiek. Weliswaar is door World of Flooring c.s. betoogd dat de traprenovatiebranche een andere branche is dan de vloerenbranche en dat Bebo Parket zich niet bezighoudt met traprenovatie, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is trapbekleding een activiteit die direct verband houdt met de handel in en het leggen van vloeren. Bovendien is door Bebo Parket ter zitting onweersproken gesteld dat zij sinds 2009 traprenovatiesets aanbiedt en dat Bebo Traprenovaties niet alleen traprenovatiesets verkoopt, maar ook houten vloeren. Dat sprake is van verwarring onder de (potentiële) klanten van Bebo Parket volgt ook uit het feit dat, zoals door Bebo Parket ter zitting onbetwist naar voren is gebracht, Bebo Parket verschillende malen naar aanleiding van een door Bebo Traprenovatie geplaatste advertentie door klanten is benaderd. De omstandigheid dat het onderdeel “Bebo” in de handelsnaam van Bebo Traprenovatie zou zijn afgeleid van “beter bouwen” en in de handelsnaam Bebo Parket van is afgeleid van de namen [C] en [A] , kan vorenstaande niet anders maken. Datzelfde geldt voor het verweer van World of Flooring c.s. dat Bebo ook door andere ondernemers, zoals een snackbar en een stratenmakerij, als handelsnaam wordt gebruikt, daar deze ondernemers in een geheel andere branche en/of regio werkzaam zijn. Bovendien kan uit het gebruik van de naam Bebo door derden niet worden afgeleid dat World of Flooring c.s. geen inbreuk maakt op de handelsnaam van Bebo Parket.
IEF 15585

Beta versie image search in eSearch plus

Uit het persbericht: A completely new way to search for images. It happens to us all, you don't remember someone's name, but you can certainly put a face to them. When you are searching for trade marks, you may have that same feeling, but, what if you can use visual elements in your search? We are introducing a beta version image search in eSearch plus, so that we can collect direct feedback from users like you.

Visual search
Proper trade mark clearance is the key to a successful application. With eSearch plus, you can search for, or monitor, images combined with criteria like the Vienna and Nice Classifications. Just click on the camera icon and drag and drop an image into the search field to find similar-looking marks.

Search for exactly what you need Select and adjust a red frame to zoom in or out of the areas you want to search for.

Power your search with classification Combine your image search with the Vienna and Nice Classifications. Available in advanced search.

See up to 100 results at once With three different viewing options: Detail List Images

Upload different formats You can use any of these formats: jpg, png, gif, tiff

Combine with other search criteria Such as trade mark name, type or filing date, etc.

Colour search Look for trade marks registered specifically for colour protection.

(...) Ready to try it?
For all our information on how to perform an image search successfully, please read our help files. With this new feature of eSearch plus we are following the practice of modern IT companies and launching a beta version. This way we can receive your feedback and make the required changes in real-time. Give us your feedback.

IEF 15583

Emerald is niet te beschouwen als een variant op verboden Kimberly-tafel

Vzr. Rechtbank Den Haag 28 december 2015, IEF 15583; ECLI:NL:RBDHA:2015:15275 (P. tegen Eichholtz)
Uitspraak ingezonden door Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten. Gemeenschapmodellenrecht. Executie. Gedaagde is veroordeelt tot staken van Kimberly-tafels [IEF 15183]. Op de Facebookpagina, op de site van gedaagde en tijdens internationale vakbeurs Maison & Objet worden de Emerald-tafels aangeboden. Gedaagde vordert schorsing van de aangekondigde executie van dwangsommen, omdat de Emerald-tafels niet dezelfde algemene indruk wekken dan de Kimberly-tafels uit het vonnis. Het handhaven van foto’s op de Facebook-tijdlijn is niet zonder meer te beschouwen als het verbod op 'aanbieden'.

De Emerald-tafels zijn niet te beschouwen als een variant op de verboden Kimberly-tafel met slechts ondergeschikte wijzigingen. Er is een serieus debat mogelijk over de algemene indruk en bestaat er twijfel of deze onder het verbod vallen. Zo hebben de zichtbare schuin lopende buizen een duidelijk ander lijnenspel, en zijn de bodem- en bovenplaat een andere vorm. De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis.

4.5. Tussen partijen staat niet langer ter discussie dat ten minste in de periode van 15 september tot en met 22 september 2015 op de website en het facebookaccount van [gedaagde] foto’s zijn getoond met daarop afbeeldingen van de Kimberly-tafels, zoals weergegeven in 2.11. Deze foto’s zijn inmiddels verwijderd. Aan Eichholtz moet worden toegegeven dat afnemers van [gedaagde] uit deze foto’s hadden kunnen afleiden dat de inbreukmakende tafels (nog) tot de collectie van [gedaagde] behoorden en naar aanleiding daarvan bij haar daarnaar hadden kunnen informeren. Anders dan Eichholtz heeft betoogd, is het handhaven van deze foto’s evenwel niet zonder meer te beschouwen als een door het verbod bestreken handeling (in de zin van “aanbieden”). Met betrekking tot de op de foto’s afgebeelde Kimberly-tafels heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat deze na betekening van het Vonnis niet meer in haar webshop waren opgenomen en dat zij niet waren voorzien van een vermelding van naam of prijs van de tafels. Evenmin zijn feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen volgen dat [gedaagde] daadwerkelijk Kimberly-tafels heeft verhandeld of pogingen daartoe heeft ondernomen. Zonder bijkomende omstandigheden valt dit door Eichholtz aan [gedaagde] verweten gebruik van foto’s van de Kimberly-tafels voorshands dan ook niet aan te merken als een handeling die in strijd komt met voormeld doel en strekking van de veroordeling. Dit volgt evenmin uit de enkele omstandigheid dat in 2.7. van het Vonnis als feit is vastgesteld dat [gedaagde] afbeeldingen van de Kimberly-tafels op haar facebookpagina heeft getoond, waarbij tevens meeweegt dat de in die rechtsoverweging opgenomen foto’s andere zijn dan thans aan de orde. Voorts is van belang dat [gedaagde] onvoldoende weersproken heeft gesteld dat deze foto’s “per ongeluk” zijn blijven staan en de foto op de website onderdeel was van een carrousel van 8-12 foto’s, terwijl de facebook-foto – waarop de tafels bovendien amper te zien zijn – slechts op de zogenaamde “tijdlijn” stond. [gedaagde] heeft de foto’s ook onmiddellijk verwijderd toen Eichholtz haar op die omissie attendeerde. Een en ander leidt tot het oordeel dat een redelijk uitleg van het opgelegde inbreukverbod meebrengt dat het onder voormelde omstandigheden tijdelijk handhaven van de in 2.11 vermelde foto’s geen verbeurte van een dwangsom meebrengt, althans dat aan gerede twijfel onderhevig is dat de bodemrechter tot die conclusie zal komen. De executie van het Vonnis dient in zoverre dan ook te worden geschorst.

4.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de Emerald-tafels niet te beschouwen als een variant op de verboden Kimberly-tafel met slechts ondergeschikte wijzigingen. Anders dan bij de Kimberly-tafels, waarbij dezelfde algemene indruk niet bestreden werd, is daarover bij de Emerald-tafels een serieus debat mogelijk en kan aldus in ernst worden betwijfeld of deze onder het verbod vallen. Daarbij is van belang dat de Emerald-tafels niet voldoen aan alle in 4.4. van het Vonnis (zoals geciteerd in 2.8) vermelde kenmerken a tot en met e. Kenmerkend voor de Gemeenschapsmodellen van Eichholtz is primair dat deze zijn vormgegeven op basis van een Asscher-geslepen diamant terwijl de Emerald-tafels zijn gebaseerd op de Emerald-geslepen diamant. Voor zowel de Emerald coffee als end table geldt dat zij in het onderstel (daarom) ook schuin lopende buizen hebben, wat zorgt voor een duidelijk ander lijnenspel dat goed zichtbaar is door de open structuur van de tafels. In verband daarmee is ook de bodemplaat van de tafels anders van vorm dan die van de modellen. Alle tafels hebben weliswaar een achthoekig bovenblad maar voor wat betreft de Emerald end table is het bovenblad meer rechthoekig van vorm en die van de Asscher-tafel meer vierkant. De Emerald end table is voorts iets gedrongener dan de Asscher side table van het model. In wezen is er derhalve een geheel nieuwe, afzonderlijke beoordeling nodig voor beantwoording van de vraag of de Emerald-tafels dezelfde algemene indruk wekken als de tafels van de modellen. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.8 is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik van de Emerald-tafels dan ook niet onder de draagwijdte van het inbreukverbod valt. Dit betekent dat de executie van het Vonnis voor deze tafels dient te worden geschorst.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15582

Nieuwe partner bij Van Kaam advocaten

Op 1 januari 2016 is Remco Klöters partner geworden bij Van Kaam advocaten. Bij Van Kaam houdt hij zich met name bezig met procederen op het gebied van het media- en intellectuele eigendomsrecht. In zijn praktijk zijn de laatste jaren het merken- en privacy recht steeds meer de boventoon gaan voeren.