IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 22173
1 augustus 2024
Uitspraak

Uitzending Noordkaap onrechtmatig

 
IEF 22170
1 augustus 2024
Uitspraak

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

 
IEF 15303

Bij herhaling online beschuldigen van strafbare feiten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 2 oktober 2015, IEF 15303, ECLI:NL:RBMNE:2015:7250 (de regen tegenhouden)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Eiser was in de periode 2003-2010 bestuurder van Stichting OCIJ, nu: Eduvier, een overkoepelend orgaan waaronder een aantal speciaal onderwijs scholen vallen, waaronder school De Rede te Lelystad. Op website deregentegenhouden.nl wordt de naam van [eiser sub 1] zo’n 400 keer genoemd en zijn er diverse artikelen/mededelingen over en foto’s van eisers geplaatst. Bij herhaling worden eisers beschuldigd van (betrokkenheid bij) strafbare feiten zoals het doen van valse aangiftes, het plegen van fraude, graaigedrag, diefstal en het voeren van Gestapo en nazi-achtige praktijken. [eisers] heeft gesteld dat het [gedaagde] vrij staat om zich op negatieve wijze uit te laten, maar dat de uitlatingen te ver gaan. De rechtbank acht de gevraagde maatregel toewijsbaar voor meerdere uitingen.

4.42. Wel acht de voorzieningenrechter de gevraagde maatregel toewijsbaar voor zover dit wordt beperkt tot het doen van uitlatingen en beweringen:
- dat [eiser sub 1] gefraudeerd heeft;
- dat [eiser sub 1] één of meerdere valselijke aangiftes van kindermishandeling (AMK-melding) gedaan heeft;
- dat [eiser sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, oplichting en/of valsheid in geschrifte;
- dat [eiser sub 1] een persoon met een kwaadaardig karakter is;
- dat [eiser sub 1] klautert over de ruggen van anderen;
- dat [eiser sub 1] leerlingen schopt;
- dat [eiser sub 1] een bedrijf, een school, een stichting of een privépersoon over de rand van de afgrond zal voeren.
Dit op grond van hetgeen is overwogen ten aanzien van de onrechtmatigheid van deze uitlatingen, te meer nu de door [gedaagde] gestelde aanleiding tot het doen van dergelijke (onrechtmatige) uitlatingen met name is ontstaan in de periode 2006-2008.
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde] te verwijderen en verwijderd te houden de op de website voorkomende content als weergegeven:
- in 2.13 onder i. alinea (a);
- in 2.13 onder ii. alinea (b) en het deel van alinea (f) beginnende met “Hoe meer etiketten (…)” t/m “(…) van zijn poppen”;
- in 2.13 onder iii. alinea’s (a) t/m (c), alinea (e) en het deel van alinea (f) beginnende met “Wij van ‘ [naam webside gedaagde] ’ (…)” t/m “(…) Als jij maar droog zit”;
- in 2.13 onder iv. alinea (d), alinea (h), alinea (i) en alinea’s (o) t/m (r)’
- in 2.13 onder v. alinea’s (a) t/m (o);
- in 2.14, voor wat betreft de foto’s waarop [eiseres sub 2] staat afgebeeld alsmede de onderschriften die gaan over [eiseres sub 2] ;
- in 2.15;
- in 2.16;
- in 2.17, het gehele weergegeven eerste kopje;
- onder 2.17, het tweede kopje, voor zover dit de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft;
- onder 2.17, het derde kopje voor zover het de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft alsmede de zinsnede “als zwerver (hobo)”;
- onder 2.17, het gehele vierde kopje.

5.2. verbiedt [gedaagde] zich in het openbaar uit te laten over [eiser sub 1] in bewoordingen als omschreven in 4.42, of in bewoordingen van gelijke strekking,
IEF 15302

Google moet persoonsgegevens verkoper illegale e-books afstaan aan BREIN

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 oktober 2015, IEF 15302; ECLI:NL:RBDHA:2015:11408 (Stichting BREIN tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Uit het persbericht: Google moet aan stichting BREIN de persoonsgegevens leveren van iemand die illegale e-books verkocht via Google Play. Dat heeft de Haagse kortgedingrechter bepaald in een kort geding dat BREIN had aangespannen tegen het bedrijf. De stichting die voor haar leden opkomt tegen piraterij op internet heeft volgens de rechter aannemelijk gemaakt dat er inderdaad sprake is van inbreuk op auteursrechten door de verkoop van e-books van onder meer Harry Mulisch, John Grisham en Tommy Wieringa tegen een prijs van 2,21 euro.

Afweging tussen eigendom, vrij ondernemerschap en privacy: De kortgedingrechter beveelt de afgifte van de persoons- en adresgegevens van de houder van het Google Play-account Flȃmanca Hollanda, die de e-books verkocht, op grond van de Auteurswet. Om tot deze beslissing te komen, heeft de rechter de grondrechten van de betrokken partijen tegen elkaar afgewogen. Dat zijn enerzijds het recht op bescherming van eigendom van (de auteurs die aangesloten zijn bij) de stichting BREIN en het tegengaan van inbreuken op rechten van intellectuele eigendom. Dat is anderzijds het recht van Google op vrij ondernemerschap en van de accounthouder van Flȃmanca Hollanda op vrije meningsuiting, waaronder het belang om anoniem te blijven en het recht op privacy/eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

BREIN heeft een reëel belang bij verkrijging van de identificerende gegevens, namelijk de effectieve handhaving van de auteursrechten van haar leden, waarop inbreuk wordt gemaakt. Zij kan die inbreuk stoppen door de persoon of personen achter Flȃmanca Hollanda daarop aan te spreken. Google is voor BREIN het enige aanknopingspunt om deze houder te achterhalen. De daartegenover staande belangen van de houder van Flȃmanca Hollanda leggen volgens de rechter weinig gewicht in de schaal. Google heeft niet duidelijk gemaakt welk zwaarwegend belang zij heeft waardoor de rechter tot een andere afweging zou moeten komen. De inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van Google is minimaal: zij hoeft enkel de gegevens ter beschikking te stellen die zij op dit moment nog heeft.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15301

AEBI Schmidt heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen en wordt niet ontvankelijk verklaard

Vzr. Rechtbank Den Haag 2 oktober 2015, IEF 15301 (AEBI Schmidt Nederland tegen Rondaan Transportservice)
Octrooirecht. Aebi is houdster van het Nederlands deel van EP0995838 voor een "Vrachtwagen met een daarop afneembaar opgebouwd opzetwerktuig". Rondaan is een gespecialiseerde fabrikant van transportmiddelen, laad-en lossystemen en wegbeheermaterieel en verrichten zij periodieke keuringen, onderhoud en reparaties. Rondaan is gesommeerd door Aebi om het aanbieden van de opzetzoutstrooier te staken en gestaakt te houden omdat zij daarmee inbreuk maakt op het Nederlandse deel van EP838. Aebi heeft geen bodemprocedure ingesteld en een kort geding is er ook niet van gekomen. Aebi heeft niet kunnen aannemen dat de dreiging van inbreuk was weggevallen. Rondaan heeft zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat van inbreuk geen sprake kan zijn omdat EP838 nietig is. Rondaan heeft zich stevig verzet tegen het niet accepteren van haar opzetzoutstrooier en heeft haar positie in de markt met hand en tand verdedigd. Dit moet voor Aebi duidelijk zijn geweest. Aebi wordt daarom niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen omdat een spoedeisend belang ontbreekt.

4.6. Het eerste argument overtuigt de voorzieningenrechter geenszins. Naar voorlopig oordeel heeft Aebi niet kunnen aannemen dat de dreiging van inbreuk was weggevallen. In de eerste plaats niet omdat Rondaan c.s. geen gehoor heeft gegeven aan de sommatie van 12 augustus 2014 en ook de daaraan gehechte onthoudingsverklaring, de dreigende taal van de sommatie ten spijt, niet heeft getekend. Integendeel, Rondaan c.s. heeft zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat van inbreuk geen sprake kan zijn omdat EP 838 nietig is. Een opinie van de octrooigemachtigde van Rondaan c.s. met die strekking is door de advocaat van Rondaan c.s. aan de advocaat van Aebi doorgestuurd. In de tweede plaats geldt, zo is ter zitting duidelijk geworden, dat Rondaan c.s. zich stevig heeft verzet tegen het door de hiervoor genoemde provincies niet accepteren van haar opzetzoutstrooier en de uiteindelijke intrekking van de aanbesteding. Rasco heeft zelfs een kort geding tegen beide provincies gevoerd (vgl. 2.9.). Hoewel zij dit kort geding heeft verloren, moet het voor Aebi duidelijk zijn geweest dat Rondaan c.s. haar positie in de markt met hand en tand verdedigde, zodat
dreiging van inbreuk, in ieder geval bestaande in inschrijving bij nieuwe aanbestedingen, bepaald aanwezig was. Dat Aebi hier klaarblijkelijk ook rekening mee hield, volgt uit het gegeven dat de advocaat van Aebi, zoals ter zitting is toegelicht, medio april 2015 met de advocaat van Rondaan c.s. contact heeft opgenomen om de positie van Rondaan c.s. af te tasten in verband met een nieuwe aanbesteding later in het jaar.
4.7. Het tweede argument kan op zich worden ingezien maar is een keuze die voor rekening en risico van Aebi dient te blijven.

 

 


IEF 15300

Persbericht: Daniels Huisman Advocaten breidt uit

Enschede 2 oktober 2015, Daniels Huisman Advocaten. Het advocatenkantoor wordt versterkt door de komst van mr. Mars van Leent (1961). Van Leent is in 1996 beëdigd als advocaat en is gespecialiseerd in het Intellectueel Eigendomsrecht. Van Leent was tot kort geleden partner bij KienhuisHoving te Enschede. Bij Daniels Huisman zijn reeds 25 gespecialiseerde advocaten, verdeeld over een vestiging in Enschede en in Almelo, werkzaam. Van Leent is sedert 1993 als docent in het Intellectueel Eigendomsrecht verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast is hij onder meer betrokken bij de opleidingen voor advocaten en octrooigemachtigden. Bij Daniels Huisman Advocaten zal Van Leent vanuit de vestiging te Enschede leiding gaan geven aan de sectie Intellectueel Eigendom. Hij zal tevens zijn werkzaamheden aan de Radboud Universiteit te Nijmegen continueren. Voor nader informatie naar aanleiding van dit persbericht kunt u contact opnemen met mw mr. J.E. (Jeanet) Middelveld, kantoordirecteur, telefoon (053) 7600860.

IEF 15299

Prejudiciële vragen: is er sprake van een mededeling aan het publiek wanneer een mediaspeler met add-ons auteursrechtelijk beschermd materiaal zonder toestemming direct toegankelijk maakt?

Rechtbank Midden-Nederland 30 september 2015, IEF 15299; C-527/15; ECLI:NL:RBMNE:2015:7192 (Stichting Brein tegen Filmspeler)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger en Jurian van Groenendaal en Fulco Blokhuis, Boekx. Auteursrecht. Add-ons. X heeft op een mediaspeler add-ons geïnstalleerd waarin zich hyperlinks bevinden die indien aangeklikt, linken naar websites die door derden worden beheerd. Op deze streamingwebsites zijn films, series en wedstrijden vrij toegankelijk gemaakt. Brein heeft enkele streamingssites gesommeerd te staken met hem beschikbaar stellen van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Daarnaast heeft Brein de hosting provider van de verschillende websites aangeschreven. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of het aanbieden en verkopen van de filmspeler waarop door X add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijke werken zonder toestemming van de rechthebbenden toegankelijk zijn gemaakt, kwalificeert als een mededeling aan het publiek in de zin van de Auteursrecht-richtlijn, zich leent voor een prejudiciële vraag aan het HvJ EU.

Prejudiciële vragen die gesteld zijn:
1) Moet artikel 3 lid 1 van de Auteursrecht-richtlijn aldus worden uitgelegd dat er sprake is van “een mededeling aan het publiek” in de zin van die bepaling, wanneer iemand een product (mediaspeler) verkoopt waarin door hem add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijke beschermde werken, zoals films, series en live-uitzendingen, zonder toestemming van de rechthebbenden, direct toegankelijk zijn gemaakt?
2) Maakt het daarbij verschil
- of de auteursrechtelijk beschermde werken in het geheel nog niet eerder of uitsluitend via een abonnement met toestemming van de rechthebbenden op internet openbaar zijn gemaakt?
- of de add-ons die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden direct toegankelijk zijn gemaakt, vrij beschikbaar zijn en ook door de gebruikers zelf in de mediaspeler te installeren zijn?
- of de websites en dus de daarop - zonder toestemming van de rechthebbenden - toegankelijk gemaakte auteursrechtelijk beschermde werken, ook zonder de mediaspeler door het publiek te benaderen zijn?
3) Dient artikel 5 Auteursrecht-richtlijn (Richtlijn 2001/29/EG) aldus te worden uitgelegd dat geen sprake is van “rechtmatig gebruik” in de zin van het eerste lid sub b van die bepaling, indien een tijdelijke reproductie wordt gemaakt door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website van een derde waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden?
4) Indien het antwoord op vraag 1) ontkennend luidt, is het maken van een tijdelijke reproductie door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden, dan strijdig met de “driestappentoets” bedoeld in artikel 5 lid 5 Auteursrecht-richtlijn (Richtlijn 2001/29/EG)?

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Minbuza

IEF 15298

Rotterdam Paviljoen levert geen auteursrechtinbreuk op met betrekking tot het Drijvend Paviljoen en Drijvende Stad

Rechtbank Rotterdam 30 september 2015, IEF 15298 (Deltasync tegen Delta Archineering)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen en Monique Hennekens, BANNING. Auteursrecht. Partijen strijden over onder andere de vraag aan wie het auteursrecht toekomt op het Rotterdam Paviljoen, het Drijvend Paviljoen en de Drijvende Stad. DeltaSync vordert ongedaanmaking van een door een bindend adviseur opgestelde vaststellingsovereenkomst zonder daartoe van DeltaSync verkregen opdracht. In reconventie beschuldigen Delta Archineering en X DeltaSync van auteursrechtinbreuk met betrekking tot het Drijvend Paviljoen en Drijvende Stad. Rechtbank gaat in op vragen van auteursrecht rondom in teamverband verband vervaardigde werken en wie daarvan auteursrechthebbende is en op welke grond(en). De rechtbank vernietigt het bindend advies. De rechtbank stelt vast dat DeltaSync (mede) auteursrechthebbende is van het Rotterdam Paviljoen. In reconventie wordt geoordeeld dat X auteursrechthebbende is van de Drijvende Stad en het Drijvend Paviljoen, maar dat het Rotterdam Paviljoen geen auteursrechtinbreuk oplevert. Van auteursrechtinbreuk is wel sprake voor wat betreft het zonder bronvermelding door DeltaSync overnemen van afbeeldingen van het Drijvend Paviljoen. Voor de vaststelling van de schade in reconventie verwijst de rechtbank partijen naar de schadestaatprocedure.

2.38. Bij de beoordeling van de vraag wie als maker moet worden beschouwd van het architectonisch ontwerp van het Drijvend Paviljoen komt het derhalve, net als bij de Drijvende Stad, aan of op de vraag of X van Delta Archineering dit ontwerp zelfstandig heeft gemaakt dan wel of hij dit samen met andere teamleden heeft vervaardigd.

2.41. Gelet op dit ontwikkelingsproces in de tijd en het feit dat het Drijvend Paviljoen gelijk is aan het ontwerp als door Delta Archineering ingeleverd en gepresenteerd als zijn afstudeerproject in 2007, is de rechtbank van oordeel dat X van Delta Archineering de maker is van het Drijvend Paviljoen.
2.52 Dat X van Delta Archineering door de publicatie van afbeeldingen van het Drijvend Paviljoen zonder vermelding van naam enige schade heeft geleden, acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Over de omvang daarvan kan op basis van de stukken geen enkele inschatting worden gemaakt (...).

2.106. De rechtbank heeft vastgesteld dat DeltaSync geldt als mederechthebbende op dat werk. De door DeltaSync gevraagde verklaring voor recht kan dus worden toegewezen voor zover het betrekking heeft op dit paviljoen en met dien verstand dat niet voor recht kan worden verklaard dat het auteursrecht aan DeltaSync toekomt, wel dat het auteursrecht aan haar of mede aan haar toekomt.    
IEF 15297

Reparatiepercentage moest uitdrukkelijk worden genoemd in onderzoek Consumentenbond

Rechtbank Den Haag 30 september 2015, IEF 15297; ECLI:NL:RBDHA:2015:11224 (ANWB tegen Consumentenbond)
Onrechtmatige publicatie. De Consumentenbond heeft een prijsvergelijkend onderzoek verricht onder zestal pechhulpdiensten waaronder de ANWB. De consumtenbond heeft hierbij niet het reparatiepercentage betrokken, ondanks dat de ANWB daar herhaaldelijk om vroeg. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek binnen de grenzen van vrijheid van inrichting valt omdat de consumentenbond een eigen, objectief onderzoek heeft verricht. Aangezien aan de publicaties van de Consumentenbond een groot gewicht wordt toegekend en de ANWB een groot belang had bij een volledige voorstelling van zaken, mocht van de Consumentenbond worden gevergd dat het reparatiepercentage nadrukkelijk werd genoemd. ANWB heeft hierdoor reputatieschade geleden. Het artikel is slechts onrechtmatig tegenover de ANWB voor zover niet nadrukkelijk is gewezen op het wezenlijk belang van het reparatiepercentage. De Consumentenbond heeft de keuze om het bericht te verwijderen of een rectificatiebericht te plaatsen.

4.6 (...)  Echter, het staat de Consumentenbond in redelijkheid vrij zich op het standpunt stellen dat hij zich slechts baseert op na eigen onderzoek verkregen, objectieve, gegevens en niet op gegevens die door belanghebbende marktpartijen als de ANWB aan hem zijn verstrekt, noch op van belanghebbende marktpartijen afkomstige, door een onderzoeksbureau geverifieerde, gegevens. Nu de Consumentenbond ter zitting nader heeft toegelicht hoe een door hem te verrichten onderzoek naar de kwaliteit van de pechhulpdiensten zou moeten worden ingericht, dat dit zeer omvangrijk en kostbaar en daarmee niet praktisch uitvoerbaar is, welk betoog ANWB op zichzelf niet heeft bestreden, blijft de keuze van de Consumentenbond om het reparatiepercentage niet in zijn vergelijkend prijsonderzoek te betrekken in dit geval binnen de grenzen van het redelijke.

4.8 Nu de ANWB een vereniging is met 3,5 miljoen bij de ANWB Wegenwacht aangesloten leden, en zij zich (naar de Consumentenbond bekend is) op het standpunt stelt meer dan andere pechhulpverleners investeringen te hebben gedaan in een kwalitatief hoogstaande en snelle pechhulpverlening en tevens een hoger reparatiepercentage te hebben, en het reparatiepercentage bovendien van wezenlijk belang is voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs, was het de Consumentenbond kenbaar dat de AWNB een groot belang had bij een volledige voorstelling van zaken. Temeer daar aan de publicaties van de Consumentenbond een groot gewicht pleegt te worden toegekend. Daarom mocht van de Consumentenbond worden gevergd in het bewuste artikel nadrukkelijk aandacht te besteden aan het wezenlijke belang van het reparatiepercentage voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs, zoals de Consumentenbond overigens in het op 2 september 2014 aan de ANWB toegezonden concept wèl had gedaan. De opname van de zin: “Natuurlijk is de kwaliteit van de pechhulp ook van belang” volstaat in dit geval niet. Immers, deze zin maakt niet duidelijk wat het effect is van de kwaliteit van de pechhulp op de prijs. Bovendien wordt hierdoor niet toegelicht dat er (mogelijk grote) verschillen kunnen zijn in de reparatiepercentages van de onderzochte pechhulpdiensten en dat dat (ook weer mogelijk grote) consequenties kan hebben voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs. Hieraan doet niet af dat het reparatiepercentage niet vereenzelvigd kan worden met de kwaliteit van de pechhulp (omdat van kwaliteit meer aspecten deel uitmaken), dat het reparatiepercentage geen vastomlijnde term is, dat de verschillende pechhulpdiensten deze term verschillend kunnen hanteren, dat ook in een deel van de gevallen waarin de ANWB Wegenwacht stelt de automobilist direct weer op weg te helpen mogelijk nog nadere kosten bij een garage zullen moeten worden gemaakt en dat het direct weer op weg helpen alleen van belang is bij pech in Nederland en niet bij pech in het buitenland. De (vele) in Nederland “onvoorwaardelijk” direct weer op weg geholpen leden van de ANWB Wegenwacht (en van de andere pechhulpdiensten) zullen immers in elk geval niet met (mogelijk hoge) aanvullende kosten worden geconfronteerd.

4.13. Het artikel is ‘slechts’ onrechtmatig jegens de ANWB voor zover daarin niet nadrukkelijk is gewezen op het wezenlijke belang van het reparatiepercentage van de desbetreffende pechhulpdienst voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs. In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het ter keuze van de Consumentenbond te laten om:
-    hetzij op een in het oog springende plek op het besloten ledengedeelte van
zijn website in een tekstvak van minimaal 350 x 350 pixels, uitsluitend het in het dictum opgenomen rectificatiebericht te plaatsen, daarbij de digitale publicatie van het artikel in de Geldgids van november 2014 op het besloten ledengedeelte van de website te handhaven en voorts het genoemde rectificatiebericht op het besloten ledengedeelte van de website geplaatst te houden zolang de Geldgids van november 2014 daar te raadplegen is;
-    hetzij het gehele artikel uit de Geldgids van november 2014 op het besloten ledengedeelte van de website te verwijderen. Voorts zal de Consumentenbond alle redelijke maatregelen moet nemen teneinde het artikel op internet onvindbaar te maken dan wel slechts vindbaar te
doen zijn nadat eerst kennis is genomen van het voormelde rectificatiebericht. 
IEF 15292

Voor de exploitant dient een verzwaarde motiveringsplicht te gelden bij de betwisting van de ernstige onevenredigheid

Door Mira Herens, NVJ Advocaten & juristen. Thema: Wet Auteurscontractenrecht. Op grond van artikel 25d kan de maker in rechte een aanvullende billijke vergoeding vorderen van zijn wederpartij, indien de overeengekomen vergoeding gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk. De maker draagt hiervoor, als eisende partij, de stelplicht en zo nodig de bewijslast. Betwist de wederpartij de ernst van de onevenredigheid dan dient de maker feiten aan te dragen waaruit objectief kan worden vastgesteld dat de onevenredigheid dermate ernstig is dat hij recht heeft op een aanvullende vergoeding. Dit stelt de maker voor serieuze bewijsproblemen, omdat hij geen kennis heeft – en niet kan hebben – van de prestaties van de wederpartij zoals vervaardigings- en promotiekosten. Evenmin kent de maker de opbrengst van het werk, inzage in de financiën van de wederpartij heeft hij immers niet.

De vraag rijst dan hoe de maker zijn recht efficiënt kan handhaven? Om überhaupt te kunnen beargumenteren dat sprake is van een ernstige onevenredigheid moet de maker op zijn minst feiten omtrent de opbrengst hebben. Een begrip dat de wetgever niet verder heeft gedefinieerd, helaas. Ook moet de maker feitelijk bewijs hebben waaruit de omvang van de prestatie van de wederpartij kan worden afgeleid. Deze informatie over opbrengst en prestatie is alleen bekend bij de wederpartij, die ‘zit’ als het ware op informatie die essentieel is voor de maker. In een procedure kan de maker zijn stelling dus nauwelijks feitelijk onderbouwen. Het gevolg is dat de exploitant de betwisting ook niet concreet hoeft te onderbouwen, tussen stelplicht en betwisting bestaat immers een wisselwerking. Hoe concreter de stelling, hoe concreter de betwisting. Aangezien de maker zijn stelling nauwelijks feitelijk kan onderbouwen, kan de exploitant volstaan met het zogenaamde nee, want verweer. Nee, de maker heeft geen recht op een aanvullende vergoeding, want de onevenredigheid is niet ernstig. Ingevolge artikel 150 Rv is het vervolgens de maker die hiervan de bewijslast draagt.

Onevenredigheid, zo de maker die al aannemelijk kan maken, is niet voldoende. Het moet gaan om ernstige onevenredigheid waarmee de wetgever heeft bedoeld, zo vermeldt de memorie van toelichting, dat de exploitant genoegzaam in de gelegenheid wordt gesteld om de gedane investering terug te verdienen. Die investering is bij de maker onbekend waardoor hij de ernst van de onevenredigheid nimmer kan bewijzen. De maker verkeert dus direct in bewijsnood en zal zijn vordering zien stranden omdat de feiten onvoldoende vaststaan. De bestsellerbepaling is één van de instrumenten die de wetgever heeft ingevoerd ter versteviging van de positie van de maker. Het is dan redelijk en wenselijk dat de bewijslast van de maker wordt verlicht door bij de betwisting de motiveringsplicht van de exploitant te verzwaren.

Dit betekent dat de exploitant voldoende feitelijk gegevens moet verstrekken ter motivering van zijn betwisting van de ernst van de onevenredigheid, teneinde de maker aanknopingspunten te verschaffen voor bewijslevering van zijn stelling. Het gaat erom dat de maker voldoende gegevens krijgt aangereikt, zodat hij zijn vordering behoorlijk kan onderbouwen. Dat dienen ten minste gegevens te zijn over de opbrengst van het werk en over de gedane investeringen voor de exploitatie van dat werk. Met deze gegevens kan de maker zijn stelling onderbouwen dat sprake is van een ernstige onevenredigheid, bijvoorbeeld door te stellen dat de gedane investeringen bij de gerealiseerde opbrengst genoegzaam zijn terugverdiend. Verstrekt de exploitant dergelijke informatie niet of niet voldoende – waardoor de maker dus onvoldoende aanknopingspunten heeft – dan kan de rechter daar de consequentie aan verbinden dat de stelling van de maker niet voldoende gemotiveerd is betwist, ergo: de ernst van de onevenredigheid staat dan vast.

Om deze reden is de verzwaarde motiveringsplicht te verkiezen boven een algemene informatieplicht voor de exploitant waarvoor deze ‘sanctie’ niet geldt. In die situatie heeft de exploitant namelijk baat bij het verstrekken van ingewikkelde informatie – denk aan ondoorzichtige begrotingen – die het de maker nog steeds zeer moeilijk maakt om zijn stelling te onderbouwen waardoor de bewijsnood feitelijk blijft bestaan.

Anders gezegd, bij de verzwaarde motiveringsplicht heeft de exploitant belang bij het verstrekken van heldere informatie. Wil de maker zijn recht op de bestellersvergoeding efficiënt kunnen handhaven dan is het wenselijk de motiveringsplicht van de exploitant te verzwaren.

IEF 15296

Aap claimt copyright

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Amerika blijft het land van de onbegrensde mogelijkheden. Vorige week maandag spande een aap een rechtszaak aan om de auteursrechten van een foto op te eisen. Een aap? Ja, een levensechte makaak uit de oerwouden van Indonesië.

APEN-SELFIE
Even wat voorgeschiedenis. Toen fotograaf David Slater in 2011 op het eiland Sulawesi een groep makaak-apen wilde fotograferen, ging één van de apen er in een onbewaakt ogenblik met zijn toestel vandoor. Het beest schoot een aantal foto’s, waaronder een prachtige selfie. Sindsdien claimt Slater de auteursrechten op deze selfie en vraagt hij geld voor elke nieuwe publicatie van de foto.

APEN-AANKLACHT
Daar is de PETA, People for Ethical Treatment of Animals, het niet mee eens. PETA heeft nu namens de aap, die inmiddels Naruto wordt genoemd, een rechtszaak aangespannen. Bovenaan de dagvaarding wordt Naruto daadwerkelijk als eiser genoemd. De aap claimt niet alleen de auteursrechten van de foto, maar eist ook een fikse schadevergoeding.

PUBLIEK DOMEIN?
Er ligt nu een aantal interessante vragen op het bordje van de rechter. Kan een aap wel een rechtszaak aanspannen? Liggen de rechten op de foto nu bij Slater, de eigenaar van het toestel, of toch bij Naruto? Of vallen ze misschien gewoon in het publieke domein?

Dit artikel werd eerde gepubliceerd in NRC Handelsblad Aap Naruto eist schadevergoeding NRC 30-09-2015

IEF 15295

Ondertekening Protocol bij UPC-verdrag en verwachte startdatum

Protocol to the UPC Agreement
Van de website: Today, October 1st 2015, a protocol to the UPC Agreement has been signed by representatives of member states in the margins on the Competitiveness Council meeting. This protocol will allow some parts of the UPC Agreement to be applied early. This includes final decisions on the practical set up of the Court, for example, the recruitment of judges and testing of IT systems. The provisional application phase will also be used to allow for early registration of opt-out demands.

This is the latest step towards bringing the Unified Patent Court into operation. In practice there is no immediate impact on business, however, the Preparatory Committee aims to complete its work by June 2016 with a view to the UPC opening at the start of 2017.