IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 22173
1 augustus 2024
Uitspraak

Uitzending Noordkaap onrechtmatig

 
IEF 22170
1 augustus 2024
Uitspraak

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

 
IEF 14650

Betwiste feitencomplexen over software-auteursrechten, niet voor KG geschikt

Vzr. Rechtbank Limburg 22 december 2014, IEF 14650; ECLI:NL:RBLIM:2014:11173 (Katoomba tegen Voorzorg c.s. en Mosadex)
Auteursrecht. Bewijs. Katoomba vordert verlenen van gebruiksrechten aan derde partijen op en toegang tot programmatuur waarvan Katoomba het auteursrecht heeft, waaronder DPS Programmatuur. Aangezien er een feitencomplexen over en weer wordt betwist zonder nadere bewijsvoering, die ontbreekt, en zonder deskundige expertise en advisering van de voorzieningenrechter, leent de behandeling zich niet voor inhoudelijke beoordeling in kort geding en worden de vorderingen afgewezen.

4.9. De voorzieningenrechter is in het onderhavige geval van oordeel dat partijen over en weer op de door de ander(en) ter zitting als belangrijkste pijlers van hun respectievelijke vorderingen gepresenteerde feitencomplexen - namelijk:
- aan de zijde van Katoomba: Vici heeft in 2014 aan Katoomba het auteursrecht op DPS softwareprogrammatuur overgedragen in 2014 (1); Voorzorg B.V. zat vast aan een schriftelijke licentieovereenkomst met Vici uit 2009 en aan Fenit voorwaarden/ICT-Office voorwaarden (2); Voorzorg BV heeft in strijd met die overeenkomst (met behulp van Mosadex) de programmatuur aan Voorzorg Limited ter beschikking gesteld (3) en Voorzorg Limited heeft die programmatuur gebruikt/gebruikt die programmatuur (4);
- aan de zijde van Mosadex c.s.: Vici mocht onderhoud, support en verdere ontwikkeling op DPS programmatuur niet opzeggen, zoals zij heeft gedaan en Vici heeft onderhoud, support en doorontwikkeling CFS programmatuur nooit opgezegd (1); Katoomba is niet auteursrechthebbende (2); Katoomba biedt geen adequaat onderhoud, support en doorontwikkeling voor DPS en CFS en dat heeft grote schadelijke gevolgen voor Mosadex c.s. (3); Mosadex c.s. hebben jegens Katoomba recht en belang bij levering van broncode van programmatuur (4),
uitdrukkelijk en onderbouwd verweer hebben gevoerd en daarbij de juistheid van de feitelijke en juridische stellingen gemotiveerd hebben betwist, zodat het zonder nadere bewijsvoering, die ontbreekt en die in kort geding niet aan de orde is, en zonder deskundige expertise en advisering van de voorzieningenrechter, die in kort geding evenmin voorhanden is, niet mogelijk is om alle voor een oordeel relevante noodzakelijke feiten vast te stellen.

4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zaak zich derhalve niet leent voor inhoudelijke beoordeling in kort geding en hij zal om die reden de vorderingen over en weer afwijzen.
IEF 14649

IUS is Latijn voor 'recht' en geen merk

Hof van beroep Brussel 3 februari 2015, IEF 14649 (IUS)
Merkenrecht. Het BBIE beslist tot doorhaling van de door eiser ingeschreven merk IUS (Latijn voor recht) met toepassing van 2.1.4 BVIE omdat beschrijvend is voor juridische diensten. Het woord 'IUS' is het Latijnse woord voor "recht", dat Latijn een dode taal is, staat er niet aan in de weg dat het een belangrijke  invloed heeft gehad op de Benelux-talen. De gemiddelde consument weet dat in de juridische wereld vaak Latijnse termen worden gebruikt. Een groot aantal advocatenkantoren gebruikt de term IUS als onderdeel van hun handels- of vennootschapsnaam. Het Hof van beroep verklaart de vordering ongegrond, de weigering is terecht.

17. Het woord "ius" is het Latijnse woord voor "recht". Eiser voert aan dat het Latijn een dode taal is. Enkel een handvol mensen kennen nog de betekenis van bepaalde Latijnse woorden. De gemiddelde consument van de betrokken diensten zal niet in staat zijn het woord ‘lus' te begrijpen en kan er dus de betrokken dienst niet uit afleiden. Het is de terminologie die in het normale taalgebruik van de betrokken categorieen consumenten wordt gebruikt die doorslaggevend is. In bet normale taalgebruik van de beoogde doelgroep zal bet woord “lus” geenszins voorkomen. Het betrokken teken zal en kan dus niet dienen ter aanduiding van de betrokken diensten.

18. Het BBIE is het terecht oneens met deze stelling. Dat het Latijn een dode taal is, staat er niet aan in de weg dat het Latijn een belangrijke invloed heeft gehad op de Benelux-talen en er veel Latijnse termen In bet dagelijks taalgebrulk aanwezlg zijn. Het vak Latijn blijft ook leerlingen aantrekken in het middelbaar onderwijs.

(...) dat het woord “lus” niet voorkomt In de tijdschrlften “Ciné-Télé Revue” of “Dag Allemaal” is niet relevant omdat de gemiddelde consument deze tijdschriften niet raadpleegt als hi] op zoek is naarjuridische diensten of juridische informatie.

(...) In het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (Van Dale, 14dC druk, p. 1592) wordt het woord “jus” (uitspraak joes’) met als betekenis recht vermeld en wordt uitgelegd dat het woord afkomstlg is van het Latijnse “ius”. Als voorbeeldzin schrijft Van Dale: “jus studeren”.

De gemiddelde consument weet dat in de juridische wereld vaak Latijnse termen worden gebruikt.  (...)

Een groot aantal advocatenkantoren gebruikt de term “ius” als onderdeel van hun handels- of vennootschapsnaam: Altius, Eubellus, Ad/ius, Auxillus, Lexius Advocaten, Venus, Orbius, Xinius, lus Consult.

IEF 14648

Essentiële bijdrage geleverd in openbaarmaken muziek tijdens ParkCity en Schlagerfestival

Rechtbank Limburg 11 februari 2015, IEF 14648 (Vereniging BUMA tegen Stichting ParkCity Live)
Uitspraak ingezonden door Jasmin van Eenenaam, Buma Stemra. Auteursrecht. Muziek. Tijdens ParkCity Live 2012 en Schlagerfestival 2011 en 2012 zijn muziekwerken opgevoerd zonder een licentieovereenkomst. Het organiseren van muziekevenementen kan wordt aangemerkt als 'openbaar maken'. Volgens de KvK-inschrijving, de subsidiebeschikking en vergunningen en ontheffingen staat vast dat de Stichting als organisator een essentiële bijdrage heeft geleverd in het openbaarmaken. De rechtbank verbiedt om zonder voorafgaande toestemming van Buma evenementen te organiseren waarbij een muziekwerk behoren tot het door Buma beheerde repertoir ten gehore wordt gebracht.

4.2. (...) De curator heeft ten aanzien van het gevorderde onder 1. dadelijk in de eis ingestemd, maar voor wat betreft de gevorderde dwangsom aangevoerd dat er ambtshalve schorsing dient plaats omdat dit ziet op voldoende van een vordering uit de boedel.

4.3. De Rechtbank is van oordeel dat voor zover onderdeel 1. van de vordering is gericht tegen de curator, het gevorderde verbod toewijsbaar is. Daar is immers geen inhoudelijk verweer tegen gevoerd. De rechtbank ziet echter onvoldoende aanleiding aan dat verbod een dwangsom te verbinden, mede gelet op artikel 611e Rv.

4.8. (...) De rechtbank stelt vast dat het Stichting niet heeft betwist dat blijkens het handelsregister tot haar activiteiten tevens behoort het "initiëren van een jaarlijks terugkerend cultureel openlucht popmuziekevenement in Parkstad." (...) Voorts heeft de gemeente Heerlen aan de Stichting diverse vergunningen en ontheffingen verleend. De rechtbank komt op grond daarvan tot de conclusie dat Stichting het evenement (mede) georganiseerd heeft en met voornoemde onbetwiste handelingen als organisator een essentiële bijdrage geleverd heeft in het openbaar maken van muziekwerken die behoren tot het Buma-repertoire.
IEF 14647

Staken van claims SVH-verklaring en inschrijving in register

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 februari 2015, IEF 14647 (Stichting SVH 2.0 tegen Cihex)
Uitspraak ingezonden door Younes Moussaoui, bureau Brandeis. Mediarecht. SVH 2.0 neemt examens af bij kandidaten ter toetsing van kennis van sociale hygiëne. CIHEX begeeft zich op gelijke markt en geeft geslaagden een diploma "Sociale Hygiëne voor het horecabedrijf". CIHEX wordt verboden, zolang de landelijke examencommissie van SVH 2.0 niet anders heeft beslist, uitlatingen te doen waarin de indruk wordt gewekt dat haar diploma leidt tot verstrekking van SVH Verklaring en inschrijving in het SVH Register Sociale Hygiëne.

4.10. De uitlating dat het CIHEX-diploma aan de wettelijke vereisten voor de Drank- en Horecawet voldoet bevat geen onjuiste mededelingen met betrekking tot SVH 2.0. SVH 2.0 heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom een dergelijke uitlating desondanks onrechtmatig moet worden geacht. Zolang de landelijke examencommissie haar oordeel nog niet heeft gegeven kan voorts nog niet worden geoordeeld dat deze mededeling onjuist is, en bovendien staat het CIHEX vrij om met die commissie van mening te verschillen. Er is derhalve geen reden om ten aanzien van deze uitlating de vrijheid van meningsuiting te beperken.

4.11 (...) Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om CIHEX te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie.

4.12. De vordering van SVH 2.0 inhoudende dat CIHEX aan eigenaren van internetzoekmachines opdracht dient te geven de onrechtmatige uitingen van de door hen beheerbare media en uit hun digitale archieven te verwijderen is evenmin toewijsbaar. De omvang van de verplichting die toewijzing van dit deel van de vordering voor CIHEX met zich zal brengen (nog los van de vraag over de uitvoerbaarheid daarvan) weegt niet op tegen het - door SVH 2.0 niet nader omschreven - nadeel de SVH 2.0 ondervindt van het mogelijke terugvindbaarheid van het persbericht.

IEF 14646

Amendement en moties wet auteurscontractenrecht

Wet auteurscontractenrecht, Kamerstukken II 2014-2015, 33 308, nr. 12.
In artikel 9a, zesde lid, wordt «overgaan op de uitvoerende kunstenaar.» vervangen door: vervallen.
Toelichting: Met deze wijziging wordt een technische onvolkomenheid rechtgezet die is ontstaan bij de omzetting van de richtlijn beschermingsduur 2011/77. Uit de richtlijn vloeit rechtstreeks voort dat de rechten van de producent vervallen indien de uitvoerend kunstenaar een geslaagd beroep op de non usus regeling kan doen. De tekst van artikel 9a van de Wet op de naburige rechten wordt hiermee in overeenstemming gebracht.

Moties, verzoekt de regering...

Motie Helder, nr. 13:  te bewerkstelligen dat deze geschillencommissie er daadwerkelijk komt,
Motie Verhoeven, nr. 14: de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht zo te organiseren dat daarbij ook makers die niet vertegenwoordigd zijn binnen de afspraak tussen PAM en RODAP geconsulteerd worden,
Moties van Dijk, nr. 15: te stimuleren dat exploitanten en makers in de verschillende sectoren zo spoedig mogelijk met elkaar in onderhandeling treden ter vaststelling van tarieven,
Motie van Jasper van Dijk c.s., nr. 16: indien nodig, gebruik te maken van de mogelijkheid een geschillencommissie aan te wijzen,

IEF 14645

HvJ EU geeft uitleg aan 'specifiek mechanisme' bij inroepen ABC

HvJ EU 12 februari 2014, IEF 14645; ECLI:EU:C:2015:87; zaak C-539/13 (Sigma Pharmaceuticals  tegen MSD)
Conclusie AG: IEF 14312. Octrooirecht. ABC. Geneesmiddelen. Parallelimport. "Specifiek mechanisme". Het hof verklaart voor recht: 1) De tweede alinea van het specifiek mechanisme in hoofdstuk 2 van bijlage IV bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden (...), moet aldus worden uitgelegd dat zij de houder van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat of zijn begunstigde niet verplicht zijn voornemen om zich tegen een voorgenomen invoer te verzetten, kenbaar te maken voordat hij zich op zijn rechten krachtens de eerste alinea van dat mechanisme beroept. Indien die houder of zijn begunstigde er echter van afziet om een dergelijk voornemen kenbaar te maken binnen de in de tweede alinea van dat mechanisme neergelegde wachttermijn van een maand, kan de persoon die het geneesmiddel wil invoeren, bij de bevoegde autoriteiten rechtmatig een vergunning voor de invoer van dat product aanvragen en het, in voorkomend geval, invoeren en op de markt brengen. Dit specifiek mechanisme verhindert die houder of zijn begunstigde dus om zich op zijn rechten krachtens de eerste alinea van dat mechanisme te beroepen ten aanzien van geneesmiddelen die zijn ingevoerd en op de markt gebracht voordat dat voornemen kenbaar is gemaakt.

2) De tweede alinea van dit specifiek mechanisme moet aldus worden uitgelegd dat de kennisgeving moet worden gericht aan de houder van het octrooi of het aanvullend beschermingscertificaat of zijn begunstigde, waarmee elke persoon wordt bedoeld die wettig over de aan de houder van het octrooi of het aanvullend beschermingscertificaat verleende rechten beschikt.

3) De tweede alinea van dit specifiek mechanisme moet aldus worden uitgelegd dat zij de persoon die het betrokken geneesmiddel wil invoeren of op de markt brengen niet verplicht zelf kennis te geven, mits hij in die kennisgeving duidelijk kan worden geïdentificeerd.

Prejudicieel gestelde vragen:
Toepassingsvoorwaarden voor het specifieke mechanisme
1. Kan de houder van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat, of zijn begunstigde, zich enkel op zijn rechten krachtens de eerste alinea van het specifieke mechanisme beroepen indien hij vooraf zijn voornemen in die zin kenbaar heeft gemaakt?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
(a) Hoe moet dat voornemen kenbaar worden gemaakt?
(b) Kan de houder, of zijn begunstigde, zich nog op zijn rechten beroepen ten aanzien van de farmaceutische producten die in een lidstaat zijn ingevoerd of in de handel gebracht vóór de verklaring van zijn voornemen om die rechten in te roepen?

De kennisgever
3. Wie moet de in de tweede alinea van het specifieke (omissis) mechanisme bedoelde voorafgaande kennisgeving aan de houder van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat, of zijn begunstigde, doen? In het bijzonder:
(a) Moet de voorafgaande kennisgeving worden gedaan door degene die voornemens is het farmaceutische product in te voeren of in de handel te brengen?

of
(b) Is, indien een wettelijke toelating wordt aangevraagd door iemand anders dan de toekomstige importeur (wat op basis van de nationale regelgeving mogelijk is), de voorafgaande kennisgeving door de aanvrager van de wettelijke toelating geldig, wanneer hij niet voornemens is het farmaceutische product zelf in te voeren of in de handel te brengen maar de voorgenomen invoer en het in de handel brengen zullen plaatsvinden op basis van de wettelijke toelating die aan de aanvrager is verleend? En
(i) Maakt het daarbij verschil of in de voorafgaande kennisgeving de persoon wordt vermeld die het farmaceutische product zal invoeren of in de handel brengen?
(ii) Maakt het daarbij verschil of de voorafgaande kennisgeving is verzonden en de wettelijke toelating is aangevraagd door een rechtspersoon in een groep van ondernemingen die een economische eenheid vormen, en de producten worden ingevoerd of in de handel gebracht door een andere rechtspersoon van die groep, op basis van een vergunning van de eerste rechtspersoon, terwijl de voorafgaande kennisgeving de rechtspersoon die het farmaceutische product zal invoeren of in de handel brengen niet vermeldt?

Geadresseerde van de kennisgeving
4. Aan wie moet de in de tweede alinea van het specifieke mechanisme bedoelde kennisgeving worden gericht? In het bijzonder:
(a) Wordt onder begunstigde van een octrooi of aanvullend beschermingscertificaat enkele diegene begrepen die naar nationaal recht het recht heeft om een rechtsvordering in te stellen om dat octrooi of aanvullend beschermingscertificaat te doen gelden?

of
(b) Volstaat het, wanneer een groep ondernemingen een economische eenheid vormt die bestaat uit een aantal rechtspersonen, om de kennisgeving te richten aan de rechtspersoon die in de lidstaat van invoer de operationele dochteronderneming en houder van de vergunning voor het in de handel brengen is, in plaats van aan de entiteit in de groep die naar nationaal recht het recht heeft om een rechtsvordering in te stellen om het octrooi of aanvullend beschermingscertificaat te doen gelden, op grond dat een dergelijke rechtspersoon kan worden gekwalificeerd als begunstigde van het octrooi of aanvullend beschermingscertificaat, of dat mag worden aangenomen dat een dergelijke kennisgeving normaliter wordt bezorgd aan de personen die beslissen namens de houder van het octrooi of aanvullende beschermingscertificaat?
(c) Indien vraag 4 (b) bevestigend wordt beantwoord, wordt een kennisgeving die voor het overige conform de voorschriften is, niet conform wanneer zij is gericht aan de „Manager, Regulatory Affairs” van een onderneming die in de groep niet de entiteit is die naar nationaal recht het recht heeft een rechtsvordering in te stellen om het octrooi of aanvullende beschermingscertificaat te doen gelden, maar de operationele dochteronderneming of houder van de vergunning voor het in de handel brengen in de lidstaat van invoer en die afdeling „Regulatory Affairs” in de praktijk regelmatig kennisgevingen van parallelimporteurs betreffende het specifieke mechanisme en andere zaken ontvangt?
IEF 14644

Professioneel opererende criminele handel in Masterboxen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 februari 2015, IEF 14644 (Masterboxen)
Strafrecht. Professioneel opererende criminele organisatie. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan de illegale productie, invoer en handel in/van Masterboxen. Verzamelboxen onder de naam Masterbox en/of Masterbox Disney classics en/of Masterbox Family Special waarop met inbreuk op een anders auteursrecht (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken. Er was sprake van grootschalige namaak, gepleegd als bedrijf, dat de markt ernstig heeft verstoord, alleen al door de enorme winst die hierbij ten koste van anderen is gemaakt.

Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie, die het oogmerk had illegale Masterboxen te produceren en te verkopen. In dit gestructureerde samenwerkingsverband hadden alle verdachten een eigen rol. Zij hebben op deze wijze op grote schaal inbreuk gemaakt op auteursrechten en hebben daardoor grote economische schade toegebracht aan de rechthebbenden.

Verdachte en zijn medeverdachten zijn veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is aan één van de medeverdachte ook een taakstraf opgelegd. Bij de strafbepaling is (onder meer) rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

(...) De verdediging heeft ook betoogd dat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het onderzoek door de politie in Polen an sich en dat de FIOD de daaruit verkregen informatie dus niet had mogen gebruiken.
De rechtbank gaat voorbij aan voormelde stelling, nu de FIOD op basis van het vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat informatie die in het kader van een rechtshulpverzoek aan haar wordt verstrekt rechtmatig is verkregen.
Al het vorenstaande in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat het private onderzoek van Stichting Brein en het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek van de FIOD niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, zodat dit verweer terzijde wordt geschoven.
4.3 (...) De maandelijkse uitgifte van illegale Masterboxen
Zowel door Stichting Brein als door de stichting Buma Stemra, de Nederlandse Vereniging van de Producenten- en Importeurs van beeld- en geluidsdragers en Höcker Advocaten is aangifte gedaan ter zake van overtreding van de Auteurswet. Uit deze aangiftes blijkt dat de werken die in de Masterboxen zitten, zonder toestemming van de rechthebbenden zijn vervaardigd en verspreid. 1
(...)
Criminele organisatie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat vast staat, dat er in de periode van 1 januari 2006 tot en met 16 oktober 2010 sprake is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had om strafbare feiten te plegen, te weten de productie, verspreiding en distributie van illegale Masterboxen waarbij sprake was van overtreding van de Auteurswet. Naar het oordeel van de rechtbank was namelijk sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen, dat gedurende een periode van bijna 5 jaar op een gestructureerde wijze strafbare feiten pleegde. De rechtbank leidt uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen af, dat de organisatie als volgt te werk ging.


Op andere blogs:
BREIN

IEF 14643

Behoorde gegevens vliezen wandbekleding tot know how?

Hof 's-Hertogenbosch 10 februari 2015, IEF 14643; ECLI:NL:GHSHE:2015:445 (know how wandkleding)
Tussenarrest. Know how. Vordering uit onrechtmatige daad, ingesteld tegen een (ex)werknemer in verband met het geven van adviezen en het doorspelen van know how van de (voormalige) werkgever aan derden. Het hof laat geïntimeerde toe te bewijzen dat a) de aan koper en producent van wandkleding verstrekte gegevens tot de know how van geïntimeerde horen, én

b) dat [producent van wandkleding] als producent van wandbekleding opereert binnen hetzelfde segment van de markt (dure kwaliteit) als zij en dat de omzet van [geïntimeerde] in Rusland is gedaald doordat producent van wandkleding zich met haar behangcollectie op de Russische markt is gaan begeven;

3.5.2. [appellant] voert tegen het voorgaande verweer. Hij stelt in dat kader, kort gezegd, onder meer dat hij al voorafgaande aan de indiensttreding bij [geïntimeerde] over specifieke kennis en kunde beschikte en dat het hem in zoverre vrijstond die kennis en kunde ook voor derden aan te wenden. Voorts stelt hij dat de door hem aan derden verstrekte gegevens vrij opvraagbaar en vrij toegankelijk zijn. Een en ander brengt mee dat deze gegevens niet kunnen worden aangemerkt als bedrijfsgevoelige informatie die is aan te merken als know how van [geïntimeerde]. [appellant] betwist voorts dat [geïntimeerde] schade heeft geleden door zijn werkzaamheden voor [producent van wandkleding], nu [producent van wandkleding] zich in een totaal ander marktsegment beweegt dan [geïntimeerde]. [appellant] betwist voorts het causaal verband tussen de door [geïntimeerde] aan hem verweten handelingen en de door [geïntimeerde] gestelde schade.

3.8.1 (...) Anders dan [appellant] meent, is bij de beoordeling van hetgeen tot de know how van [geïntimeerde] behoort niet van doorslaggevend belang of die know how al dan niet (mede) is gebaseerd op kennis, kunde en ervaring van [appellant] waarover hij reeds vóór de indiensttreding bij [geïntimeerde] beschikte. Zoals reeds hierboven is overwogen, is hij juist door [geïntimeerde] in dienst genomen vanwege die specifieke kennis, kunde en ervaring en had van hem mogen worden verwacht dat hij deze kennis, kunde en ervaring uitsluitend voor [geïntimeerde] beschikbaar zou houden.

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe te bewijzen:
a. a) dat de aan [koper] en [producent van wandkleding] verstrekte gegevens, hiervoor vermeld onder 3.8.4, tot de know how van [geïntimeerde] horen, in de betekenis als bedoeld onder 3.8.1 van dit arrest;
b)    dat [producent van wandkleding] als producent van wandbekleding opereert binnen hetzelfde segment van de markt (dure kwaliteit) als zij en dat de omzet van [geïntimeerde] in Rusland is gedaald doordat [producent van wandkleding] zich met haar behangcollectie op de Russische markt is gaan begeven;
IEF 14642

Ontneming vermogen en taakstraffen voor handel in merkvervalste ICE WATCH

Rechtbank Midden-Nederland 2 februari 2015, IEF 14642 (Ice-Watch merkvervalsingen)
Strafrecht. Merkenrecht. De coöperatieve vereniging React heeft aangifte gedaan namens ICE SA/TKS SA en Clarins B.V. De aangifte heeft betrekking op vervalsingen van de beschermde merken Ice-Watch en Thierry Mugler. Er worden drie personen veroordeeld voor:
- Ontneming van het middels handel in merkvervalste horloges verkregen vermogen van € 62.314,63 ex art. 36e Wetboek van Strafrecht; ECLI:NL:RBMNE:2015:628

 

- Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis, voor het medeplegen van handel in merkvervalste horloges; ECLI:NL:RBMNE:2015:591
- Medeplichtig aan deze handel in merkvervalste horloges - taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 80 uren; ECLI:NL:RBMNE:2015:597

IEF 14641

Bas Kist: 'Noem je kind niet Nutella'

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De rechtbank in het Franse Valenciennes heeft onlangs bepaald dat een echtpaar zijn dochter niet de naam Nutella mag geven. Nutella werd in september vorige jaar geboren. Meteen bij de aangifte bij de burgerlijke stand ging het al mis. De dienstdoende ambtenaar vond de naam Nutella maar niets en speelde de zaak door naar de familiekamer van de lokale rechtbank.

NUTELLA: PESTERIJEN EN SPOT
Daar oordeelde de rechter dat het niet in het belang van het meisje is om een naam te dragen die gelijk is aan een wereldbekend merk chocoladepasta. Dat leidt straks alleen maar tot pesterijen en spot, aldus de rechter. En omdat de ouders niet bij de zitting aanwezig waren, koos de rechter zelf maar een nieuwe voornaam: Ella.

ROLLS ROYCE EN TOM TOM
Ook in Nederland is het oppassen geblazen met bekende merken als voornaam. Zo kreeg goeroe Emile Ratelband in 1977 geen toestemming om zijn zoon Frans Rolls Royce te noemen. En op de website www.vernoeming.nl is te lezen dat recentelijk de voornaam Tom Tom in eerste instantie afgewezen werd. Om onduidelijke reden werd de naam vervolgens alsnog geaccepteerd. Ik vrees dat de kleine Tom Tom nog vaak te horen krijgt dat hij maar even de weg moet wijzen.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Noem je kind niet Nutella NRC 10-02-2015