IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 14224

BMM Lustrum

BMM daar zit muziek in! De feestelijke editie van het BMM Lustrum, dat 6 en 7 november a.s. plaatsvindt in 's-Hertogenbosch, komt steeds dichterbij. Er hebben zich al meer dan 150 deelnemers ingeschreven. Aanmelden (en programma) kan nog steeds via www.bmm.eu/lustrum.

Wegens de grote opkomst en snelle reserveringen zijn er helaas geen hotelkamers met het speciale BMM tarief beschikbaar in het Golden Tulip Central Hotel. Er kunnen nog wel kamers worden gereserveerd in Hotel Mövenpick in ’s-Hertogenbosch (www.moevenpick-hotels.com). Deze kamers kunnen niet worden gereserveerd via het BMM secretariaat, maar rechtstreeks bij het hotel via hotel.s-hertogenbosch@moevenpick.com of via booking.com.

Een tweede mogelijkheid  is het Van der Valk Hotel 's-Hertogenbosch-Vught, waar nog kamers vrij zijn. Het hotel is gelegen aan de rand van de stad. Reserveren kan rechtstreeks via www.hotelvught.nl of +31 73 6587777 [red. .

Omdat deze hotels aan de rand van de stad liggen, zorgt de BMM voor gratis vervoer tussen deze hotels en De Orangerie en het Theater aan de Parade.

Wees er snel bij: geheel in het lustrumthema vindt rond dezelfde tijd in 's-Hertogenbosch het November Music Festival plaats (“het Walhalla van de moderne muziek"), dus de hotels zullen snel volgeboekt zijn.

IEF 14223

Verschil tussen dierenartsen wordt door lokaal publiek opgemerkt

Rechtbank Midden-Nederland 17 september 2014, IEF 14223 (Dierenartsen)
Dierenartspraktijken. Ondanks het gegeven dat de aard, de vestigingsplaats en het werkgebied van de ondernemingen van partijen gelijk zijn, is verwarringsgevaar niet aannemelijk, omdat er sprake is van lokale clientèle die reeds langere tijd aan dezelfde dierenarts verbonden is en dat de topografische aanduiding duidelijk verwijst naar een plaats. Het relevante publiek zal de met een topografische aanduiding het verschil opmerken.

4.3. De kern van het geschil betreft de vraag of de door [gedaagde] gebruikte handelsnaam ‘[naam]’ en domeinnaam [website] zodanig op de door [eiser] rechtmatig gevoerde oudere handelsnaam ‘[naam]’ (en domeinnaam [website]) lijken dat door dat gebruik gevaar voor verwarring tussen de ondernemingen van partijen te vrezen is bij het relevante publiek. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag voorshands ontkennend. Zij overweegt daartoe als volgt.

4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de door [gedaagde] gevoerde handelsnaam ‘[naam]’ in voldoende mate af van de handelsnaam ‘[naam]’. Gelet op het zeer beschrijvende karakter van de door [eiser] gehanteerde handelsnaam is een gering verschil immers voldoende. Daarbij betreft het element ‘[plaats]’ op zichzelf ook een topografische aanduiding, die in dit geval duidelijk verwijst naar de plaats/gemeente waarin de dierenartspraktijk van [gedaagde] gelegen is. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat het relevante publiek gelet op hun bekendheid met deze topografische aanduidingen/plaatsnamen het verschil in de door partijen gevoerde handelsnamen zal opmerken. Dit geldt temeer nu onweersproken is komen vast te staan dat de dierenartspraktijken zich ieder aan een andere zijde van [plaats] bevinden en er voornamelijk sprake is van lokale clientèle, die (reeds) langere tijd aan dezelfde dierenarts(praktijk) verbonden is. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het, ondanks het gegeven dat de aard, de vestigingsplaats en het werkgebied van de ondernemingen van partijen gelijk zijn, niet aannemelijk dat direct dan wel indirect verwarringsgevaar te duchten is.
IEF 14222

Afbouwen franchisemerk geen reden tot inzage

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 23 september 2014, IEF 14222 (Vereniging C1000 tegen Jumbo/Ahold)
Procesrecht. Afbouwen franchisemerk. Jumbo en Ahold hebben verhuurrechten overgedragen en besloten de franchiseformule C1000 af te bouwen. Dit is echter geen reden om inzage ex 843a Rv te geven in overgang van vastgoed en verhuurrechten aan franchise-belangenvereniging C1000.

3.2.1. Als gevolg van de transactie met Ahold betreffende de overdracht van de verhuurrechten in combinatie met het besluit van Jumbo om de C1000 franchiseformule af te bouwen, wordt de C1000 franchisenemer gedwongen om met Ahold aan tafel te gaan om te spreken over een overgang naar Ahold zonder dat hem feitelijk een alternatief wordt geboden. Jumbo heeft de verhuurrechten verkocht aan Ahold zonder voldoende rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de C1000 franchisenemers. De afspraken die tussen Ahold en Jumbo in het kader van deze transactie zijn gemaakt ten aanzien van de verhuurrechten van de door de C1000 ondernemers geëxploiteerde vestigingspunten zijn voor de C1000 franchiseondernemers van fundamenteel belang bij de beoordeling van hun (rechts)positie onder de huidige huur- en formuleovereenkomst ten opzichte van C1000, Jumbo en/of Ahold.

4.6. De voorzieningenrechter moet zich in dit kort geding echter beperken tot het beantwoorden van de vraag die hem is voorgelegd: moet de gevorderde inzage door Jumbo worden verstrekt? De inzage die wordt verlangd betreft a) alle bescheiden waarmee de overgang van de verhuurrechten die gerelateerd zijn aan de overgang van de verhuurrechten met betrekking tot het vastgoed van Jumbo naar Ahold is geëffectueerd en b) alle bescheiden waarin de aan de hiervoor bedoelde overgang ten grondslag liggende afspraken tussen Jumbo/C1000 BV en Ahold zijn vastgelegd.

4.7. De inzage in de bescheiden onder a) lijkt op het eerste gezicht voldoende bepaald. Het (rechtmatig) belang om die inzage te krijgen komt de voorzieningenrechter evenwel op zichzelf als niet of nauwelijks relevant voor. De overdracht van de verhuurrechten aan Ahold is via een splitsing op de voet van artikel 2:334a e.v. BW bewerkstelligd. Huurovereenkomsten kunnen, zoals alle overeenkomsten, in beginsel niet eenzijdig gewijzigd worden, ook niet door Ahold. (...)

4.9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het te verstrekkend om ten aanzien van die - eventuele - nadere afspraken tussen Jumbo en Ahold aan de zijde van Vereniging C1000 een rechtmatig belang aan te nemen en te oordelen dat het daarbij een rechtsbetrekking betreft waarbij (de leden van) Vereniging C1000 partij zijn als bedoeld in artikel 843a Rv. Toepassing van artikel 843a Rv in die zin dat Vereniging C1000 inzicht krijgt in de rechtsbetrekking tussen Jumbo en Ahold, met de kennelijke strekking dat Vereniging C1000 daarop haar onderhandelingsstrategie kan baseren, gaat - naar Jumbo en Ahold terecht hebben betoogd - de reikwijdte van genoemd artikel te buiten.

4.10 (...) De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in het vierde lid van artikel 843a Rv niet lichtvaardig aan dit aspect voorbijgaan en kiest, zeker nu het hier om een kort geding gaat, voor de veilige weg.
IEF 14221

Geen gedwongen interview gevangene door journalist

Hof Den Haag 23 september 2014, IEF 14221 (Journalist tegen Staat)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting van en recht op vrije nieuwsgaring met betrekking tot gevangene; art. 10 EVRM; art 40 Penitentiaire beginselenwet "Contact met de buitenwereld"; interview door gevangenisdirecteur toegestaan onder inhoudelijke beperkingen en zonder gebruik van audiovisuele media; gevangene heeft daartegen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. Civiele vordering van free lance journaliste om dit alsnog toe te laten. Gevangene wil en kan niet meewerken aan een interview waarbij hij opgelegde beperkende voorwaarden overtreedt. Het recht op vrije nieuwsgaring gaat niet zo ver dat een journalist een gevangene kan dwingen met haar te communiceren over verboden onderwerpen of onder niet toegelaten omstandigheden.


1.2
[appellante] is free lance journaliste. Zij wenst [I] te interviewen. Nadat [I] van die wens kennis had genomen, heeft hij haar naam in de p.i. op de bezoekerslijst van 10 februari 2014 laten plaatsen. Dat bezoek is niet doorgegaan, omdat aan de p.i. was gebleken dat [appellante] journaliste is en [I] niet de voor een interview benodigde toestemming van de directeur van de p.i. had gevraagd. Bij brief van 24 februari 2014 heeft de p.i. aan [I] medegedeeld dat om nader aangegeven redenen het voeren met een gesprek met een vertegenwoordiger van de media zich niet verdraagt met de belangen, genoemd in artikel 40, onder b, c en d, van de Penitentiaire beginselenwet (verder: Pbw).

1.5
[appellante] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat deze primair de Staat zal bevelen haar binnen twee dagen na betekening toegang te verlening tot de p.i. om [I] gedurende ten minste drie uur onder vier ogen te kunnen interviewen met alle middelen, waaronder video- en geluidsapparatuur, en subsidiair de Staat zal bevelen haar binnen twee dagen na betekening de mogelijkheid te bieden [I] gedurende ten minste drie uur via Skype of telefonisch te interviewen zonder dat door derden wordt meegeluisterd, met dwangsom en kostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen op de (kort samengevatte) grond dat hij niet kan treden in de beslissing van de beroepscommissie en dat, zolang de uitslag van de procedure bij de beroepscommissie nog niet bekend is, hij geen ruimte heeft voor toewijzing van de vorderingen.

3
Het hof constateert dat de situatie sinds het vonnis van de voorzieningenrechter in eerste aanleg in zoverre is gewijzigd, dat [I] thans toestemming heeft gekregen om mee te werken aan een interview door [appellante] onder beperkende voorwaarden. Bij een oordeel van het hof ter zake van de beslissing van de directeur van de p.i. die door de beklagcommissie is vernietigd, heeft [appellante] in zoverre geen materieel belang meer.

5.
Het hof constateert voorts dat niet is gesteld of gebleken dat [I] is opgekomen tegen de aan hem door de directeur van de p.i. in zijn beslissing van 14 april 2014 opgelegde voorwaarden. Die beslissing is onherroepelijk geworden. Het hof houdt het er op dat [I] daarom niet zal willen en kunnen meewerken aan een interview waarbij hij een of meer van de aan hem opgelegde beperkende voorwaarden overtreedt. Het recht op vrije nieuwsgaring van [appellante] gaat niet zo ver dat zij [I] kan dwingen met haar te communiceren over verboden onderwerpen of onder niet toegelaten omstandigheden. Reeds op die grond is ingrijpen van het hof als voorzieningenrechter niet zinvol. Ook voor zover de grieven zouden slagen, zouden zij niet tot het door [appellante] gewenste resultaat kunnen leiden.

IEF 14220

Geen verwarring tussen adviserende tegelhandelaren

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 19 juni 2014, IEF 14220 (tegeladvies.nl)
Eiser exploiteert sinds 2004 een groothandel in tegels en sanitair (installatie)materiaal. Gedaagde is startend ondernemer, verkoopt tegels en geeft advies (tegeladvies.nl) en zit 73,9 km afstand van eiser. Het gemeenschappelijk bestanddeel geeft aan dat bedrijven "advies" geven over tegels, er is daarom slechts een geringe beschermingswaarde. Rechter: "Simpel gezegd: partijen heten verschillend, ze zitten ver uit elkaar en ze doen deels andere dingen."

4.9. [eiseres] kan het gebruik van het woord “[naam]” niet monopoliseren, zodat het [gedaagde] in beginsel vrij staat om dat woord ook in zijn handelsnaam te voeren, mits daardoor geen gevaar voor verwarring te duchten is bij het publiek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal van gevaar voor verwarring nauwelijks sprake zijn. [eiseres] richt zich nagenoeg uitsluitend op de professionele markt in heel Nederland en haar “core-business” is in eerste instantie niet gericht op het leveren van tegels aan particulieren, terwijl [gedaagde] zich juist voornamelijk wil gaan richten op deze laatste doelgroep en dan met name in de omgeving van [woonplaats]. Voorzover het publiek van [gedaagde] ook uit professionele partijen zal gaan bestaan ([gedaagde] heeft inmiddels een agentuur van een Italiaanse producent Durstone) mag worden verondersteld dat zij minder snel in verwarring zullen raken en beter in staat zijn de ondernemingen te onderscheiden dan een niet-professioneel particulier publiek. Bij dit alles komt dat de onderneming van [eiseres] in Zaltbommel is gevestigd en een kleine 75 km is verwijderd van de showroom van [gedaagde] te [woonplaats]. Simpel gezegd: partijen heten verschillend, ze zitten ver uit elkaar en ze doen deels andere dingen.
4.10. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat onvoldoende aannemelijk is dat door het gebruik van de handelsnaam “[naam]” gevaar voor verwarring is te duchten in de zin van artikel 5 Hnw. Daarmee is tevens onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met het in dat artikel neergelegde verbod.

4.11. Dat het voeren van de handelsnaam “[naam]” door [gedaagde] desondanks jegens [eiseres] als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt is evenmin onvoldoende aannemelijk geworden. [eiseres] heeft in dat kader, anders dan het uiten van haar vermoeden dat [gedaagde] met zijn handelsnaam heeft willen meeliften op de goede naam van [eiseres], ook onvoldoende gesteld. Het onder I. gevorderde zal daarom worden afgewezen.

Op andere blogs:
Abcor

IEF 14219

Crimesite moet beschuldigingen verwijderen en rectificeren

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 september 2014, IEF 14219 (Ghanese koning tegen Crimesite Camilleri)
Onrechtmatige publicatie. Portretrecht. Vanwege de gebrekkige feitelijke onderbouwing alsmede vanwege de wijze waarop de verdenkingen zijn ingekleed worden een achttal artikelen van crimesite Camilleri door de voorzieningenrechter onrechtmatig geacht. Anonimisering van namen en portretten wordt bevolen, en ook moet een rectificatie worden geplaatst.

3.2. [eiser] en [eiseres] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – onder meer dat alle uitlatingen van [gedaagde 1], Camilleri en [gedaagde 3] die zijn gedaan op de verschillende websites onrechtmatig zijn. Hetzelfde geldt voor de herkenbare portretfoto’s van [eiser] en [eiseres] die bij die uitlatingen zijn geplaatst. Het betreft privéfoto’s die door [eiser] nooit in de openbaarheid zijn gebracht en die afkomstig zijn van de door de politie op 21 november 2010 meegenomen laptop van [eiser] die door de politie aan [gedaagde 1] is gegeven.

3.3. Overigens kan [gedaagde 1] niet verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van artikelen die elders (op de website van Camilleri) worden geplaatst. Op zijn eigen website heeft [gedaagde 1] enkel een link naar Camilleri geplaatst en dat is niet onrechtmatig.

4.16. De conclusie tot zover is dat de acht artikelen van Camilleri vanwege de gebrekkige feitelijke onderbouwing daarvan alsmede vanwege de wijze waarop de verdenkingen jegens [eiser] en [eiseres] zijn ingekleed onrechtmatig kunnen worden geacht jegens [eiser] en [eiseres]. Mede gezien het feit dat de verdenkingen bijzonder ernstig van aard zijn en vermoed kunnen worden bijzonder ernstige gevolgen te hebben voor [eiser] en [eiseres], weegt hun recht op bescherming van hun goede naam zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van Camilleri. Eenzelfde conclusie kan worden getrokken met betrekking tot de op de website van Camilleri gepubliceerde foto’s van [eiser] en [eiseres] waarop zij herkenbaar zijn afgebeeld. Waar het gaat om het portretrecht dient immers door de rechter in beginsel een gelijksoortige afweging te worden gemaakt als onder 4.3 van dit vonnis bedoeld. De nieuwswaarde van de foto’s acht de voorzieningenrechter gering, aangezien [eiser] en [eiseres] niet kunnen worden aangemerkt als publieke personen. Dit leidt tot toewijzing van de vorderingen jegens Camilleri op de navolgende wijze.

Vordering a zal worden toegewezen in die zin dat de gewraakte acht artikelen in hun geheel offline dienen te blijven. De in het petitum opgenomen beschuldigingen zijn zodanig in de acht artikelen verweven dat het nagenoeg onmogelijk is de beschuldigingen uit de artikelen te “filteren”.
Vordering b zal worden toegewezen in die zin dat de portretfoto’s van [eiser] en [eiseres] dienen te worden verwijderd. Daarnaast dienen hun namen en voornamen in de artikelen waarin zij zijdelings voorkomen te worden geanonimiseerd. Het betreft de drie als productie 54 door eisers in het geding gebrachte artikelen ([persoon 4] ([leeftijd]) vergreep zich aan meer kinderen, Kort geding ‘Ghanese koning’ tegen journaliste en Vastgoedmagnaat [gedaagde 1]: ‘besmeuringshetze steeds verder ontrafeld).
Vordering c (de rectificatie) zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum van dit vonnis vermeld.
Vordering d zal worden toegewezen voor zover het de zoekmachine van Google betreft. Voor het overige wordt de vordering te onbestemd geacht.
Vordering e zal worden toegewezen in die zin dat het Camilleri bij de huidige stand van zaken zal worden verboden de onder a van het petitum genoemde beschuldigingen wederom te uiten. Mocht Camilleri in de toekomst beschikken over nieuw of aanvullend bewijs dan kan het haar vrij staan, afhankelijk van de aard van dit bewijs, opnieuw over deze kwestie te publiceren. Met toewijzing van vordering e wordt derhalve niet bewerkstelligd dat Camilleri voor altijd monddood wordt gemaakt.

IEF 14218

Verslag AIPPI Toronto en resoluties

Van 14-17 september vond het World Intellectual Property Congres van AIPPI plaats in Toronto. Ongeveer 12 leden van de VIE, de Nederlandse groep van AIPPI, waren daarbij aanwezig. Tijdens het ExCo zijn er vier nieuwe resoluties aangenomen naar aanleiding van de zgn. working questions:
Q238: Second medical use or indication claims
Q239: The basic mark requirement under the Madrid System
Q240: Exhaustion issues in copyright law
Q241: IP licensing and insolvency

Daarnaast is er een bijzondere resolutie aangenomen over Prior User Rights, die was voorbereid door de Special Committee voor patents. Q228 Patents.

De teksten van deze resoluties zijn tot stand gekomen op basis van de rapporten die door de diverse nationale groepen zijn opgesteld en op basis van de debatten die in Toronto hebben plaatsgevonden. Met name voor de resolutie over prior user rights is ter plaatse flink gelobbyd, waarbij ook de Nederlandse groep actief heeft deelgenomen om ervoor te zorgen dat volgens de resolutie prior user rights niet beperkt zijn tot die uitvoeringsvormen die door de voorgebruiker voor de prioriteitsdatum van het octrooi zijn gebruikt, maar dat eenvoudige aanpassingen zijn toegelaten.

In 2015 zal er weer een World Congress zijn. Dit zal plaatsvinden in Rio de Janeiro van 9 – 15 oktober. Daar zullen wederom delegates van alle nationale groepen discussiëren over vier nieuwe vragen met de bedoeling daarvoor resoluties aan te nemen. De vragen die in Rio aan de orde zullen komen zijn:

Q242: Inventorship of multinational inventions
Q243: Taking unfair advantage of trade marks: parasitism and freeriding
Q244: Exceptions to and limitations of copyright protection for libraries and archives, and for educational and research institutions
Q245: Trade secrets

Leden van de VIE kunnen zich nu vast bij het secretariaat aanmelden voor deelname aan een werkgroep voor één of meer van de vragen. Zodra de working guidelines door het Bureau van AIPPI in Zwitserland zijn opgesteld, zullen de werkgroepen aan het werk kunnen.

IEF 14217

Een koekje zonder eigen karakter

L.W. Kamp, Een koekje zonder eigen karakter, IE-Forum.nl IEF 14217.
Bijdrage ingezonden door Laurens Kamp, Bingh advocaten. (...) Een half koekje is ook een koekje. Het Gerecht (IEF 14184, Poult tegen Merba) gaat naar mijn mening uit van het verkeerde model, te weten het hele koekje (zie par. 24). Het model in kwestie bestaat namelijk niet uit het gehele koekje, maar slechts de helft. Dit is mogelijk, aangezien artikel 3 van de Verordening bepaalt dat een model ook kan bestaan uit een “deel van een voortbrengsel”. Het is juist dat onzichtbare delen van een model niet in aanmerking kunnen worden genomen (zie bijvoorbeeld ook artikel 3.6 sub f BVIE). Dit geldt alleen niet voor de vulling van het koekje van Poult. Wanneer alleen de helft van het koekje (i.c. het relevante model) als Gemeenschapsmodel wordt geregistreerd, dan is de vulling gewoon zichtbaar. De door het Gerecht aangehaalde overwegingen uit de considerans van de Verordening maken dit niet anders. Het oordeel van het Gerecht op dit punt lijkt dan ook niet juist.
Lees verder

IEF 14216

Compilatieartikel: NORMA schikt met de Staat over thuiskopievergoedingen

Rijksoverheid: De Staat en Naburige rechtenorganisatie NORMA hebben hun geschil beëindigd over de hoogte van de thuiskopieheffing in de jaren 2007-2012. In 2008 is NORMA samen met de vakbonden FNV KIEM en Ntb en individuele musici en acteurs een bodemprocedure tegen de Nederlandse Staat gestart. Aanleiding hiervoor was het beleid, ingezet door het toenmalige kabinet, om de thuiskopievergoeding per 1 mei 2007 te bevriezen. Als gevolg van de bevriezing was er geen thuiskopievergoeding voor MP3-spelers en harddiskrecorders verschuldigd.

NORMA: De Staat en NORMA zijn het nu eens geworden over de door de Staat te betalen schadevergoeding. De Staat betaalt een bedrag van 10 miljoen euro aan NORMA, dat ten goede zal komen aan de bij NORMA aangesloten musici, artiesten en acteurs die aanspraak op die vergoeding kunnen maken. NORMA zal zo spoedig mogelijk overgaan tot de verdeling van deze gelden. De gerechtelijke procedures tussen NORMA en de Staat die hierover nog liepen, zullen worden ingetrokken.

Ntb secretaris Erwin Angad-Gaur: “We hebben hard moeten vechten voor een nieuw stelsel en voor een eerlijke vergoeding over het verleden. Het is prettig dat het uitzicht op nog jarenlang voortgaande procedures om de schade over het verleden te bepalen nu verdwenen is, in ieder geval voor uitvoerend kunstenaars. Het is jammer dat vertegenwoordigers van met name Stemra en van producenten in het verleden niet met onze rechtzaak hebben willen meedoen, waardoor die rechthebbenden nu achterlopen als het om vergoedingen over het verleden gaat.

Tweakers: Staat betaalt stichting Norma 10 miljoen euro om bevriezing thuiskopieheffing. Volgens de Hoge Raad is Nederland door Europese wetgeving verplicht om auteursrechthebbenden een 'billijke vergoeding' te geven voor thuiskopieën, waaronder downloads van films en muziek uit illegale bron. De Staat had een verhoging en uitbreiding van de heffing niet mogen blokkeren, volgens de Hoge Raad, omdat cd's en dvd's minder belangrijk dan smartphones, tablets, pc's en externe harde schijven zijn geworden. Daarop gingen Norma en de Staat in onderhandeling over de schadevergoeding, die nu dus op 10 miljoen euro is vastgesteld.

Nu.nl: Die thuiskopieheffing gold tot 1 januari 2013 echter niet voor video- en audiospelers en harde schijven, enkel voor lege cd's en dvd's. Norma vond dat onterecht. Volgens de stichting daalde het gebruik van die schijfjes, en gingen consumenten over op het downloaden en digitaal gebruiken van auteursrechtelijk beschermd materiaal. De Hoge Raad stelde de stichting in het gelijk.

Downloadverbod. Sinds de uitspraak van de Hoge Raad in maart heeft het Europese Hof in april geoordeeld dat de thuiskopieheffing niet toereikend is als vergoeding. Daarop werd vrijwel direct een downloadverbod ingesteld in Nederland. De toekomst van de thuiskopieheffing is vooralsnog onduidelijk.

IEF 14214

Soevereine Orde van St. Jan richt zich ook tot hulpbehoevend publiek

Hof Den Haag 9 september 2014, IEF 14213 (Soevereine Militaire Hospitaal Orde van St. Jan van Jeruzalem van Rhodos en van Malta tegen NL Afdeling Soevereine Orde van St. Jan van Jeruzalem)
Merkenrecht. Eiser is een rechtspersoon naar internationaal publiekrecht. Oppositie tegen merk THE KNIGHTS HOSPITALLERS OF THE SOVEREIGN ORDER OF SAINT JOHN OF JERUSALEM, KNIGHTS OF MALTA, THE ECUMENICAL ORDER slaagt ten dele. Anders dan het BBIE, oordeelt het hof dat er sprake is van deels soortgelijke diensten. Gelet op de overeenstemming tussen de ingeroepen merken en het gedeponeerde teken en het gevaar voor verwarring, wordt inschrijving geweigerd voor de diensten in klassen 41 en 43 maar toegestaan voor klasse 35.

6.3. Volgens deze maatstaf is het hof van oordeel dat van voldoende overeenstemming sprake is om voor de hiervoor genoemde diensten in klasse 41 en 43 een gevaar voor verwarring aan te kunnen nemen. Hoewel het merk wellicht (deels) beschrijvend is voor de oorsprong van verzoekster, is het dat niet voor de hiervoor genoemde diensten, althans is zulks niet door verweerster onderbouwd gesteld. Het hof volgt daarom niet de stelling van verweerster dat (onderdelen van) het merk beschrijvend of generiek zou(den) zijn. De enkele – door verweerster gestelde maar door verzoekster bestreden – omstandigheid dat er wellicht andere (ridder)orden zijn die ook St. John in de naam zouden voeren, maakt dit niet anders, al niet omdat niet is gesteld dat die (ridder)orden ook deze diensten verlenen. Evenmin is aan te nemen dat een plaatsaanduiding als Jerusalem of Malta reeds om die reden geen onderscheidend vermogen zou toekomen. Zij dienen niet tot beschrijving van een aspect van de dienst noch zijn zij daarvoor gebruikelijk geworden. Deze plaatsaanduidingen zeggen slechts iets over de ontstaansgeschiedenis van verzoekster, maar niets over bijvoorbeeld de herkomst of bestemming van de door verzoekster geleverde diensten. Verzoekster is immers in Rome gevestigd. Hetzelfde geldt voor het element “knights”. Anders dan verweerster meent, moet er dan ook vanuit worden gegaan dat merken 1 en 3 een behoorlijk onderscheidend vermogen hebben voor wat betreft de hier aan de orde zijnde diensten.

Grief 2: bekend merk in de zin van UvP
7.3. Nu dit merk, zo al algemeen bekend, de uitkomst van deze zaak geen andere maakt omdat daarmee niet jegens ongelijksoortige waren of diensten kan worden opgetreden, behoeft de grief geen verdere behandeling.