IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12220

WIPO december 2012

Domeinnaamrecht. We beperken ons tot een doorlopende selectie van WIPO-geschillenbeslechtingsprocedures die wellicht interessant zijn. Hier een overzicht van de in de laatste weken gepubliceerde procedures. De vorige editie: WIPO-selectie november 2012 of via dossier domeinnaamrecht (linkerkolom). Ditmaal over:

D2012-2167 Sucks-site. te weinig gesteld dat er geen sprake is van eigen recht/belang, onvoldoende bewijs voor kwader trouw.
D2012-1973 Deels weigering van het verzoek, omdat de gang naar de rechter is gestart.
D2012-2000 Eis is incompleet en niet-consistent, onvoldoende om in behandeling te nemen.
D2012-2178 Ecolabeltiles.com voor de verkoop van tegels die aan EU standaarden voldoen.
D2012-1950 Complex geschil, niet voor UDRP-procedure geschikt
D2012-1928 'Overseas' een generieke term, geen bewijs van nep-onderneming.
D2012-2078 Via dr-martens-shoes.org werden alleen originele schoenen van merkhouder verkocht.
D2012-1998 pandrecht op domeinnaam om betaling van opdrachtnemer af te dwingen.
D2012-2032 privé persoon eist domeinnamen met zijn naam op, maar voert geen bedrijf of biedt diensten aan onder zijn privénaam.
D2012-2189 De complainant schrijft in eerste instantie bij ‘te kwader trouw’ ‘niet van toepassing’.
D2012-1847 Inbreuk op merkrechten van concurrent is aan gewone rechter.
D2012-1965 Domeinnaam easyvoyagevietnam.com biedt aan wat het beschrijft, eigen recht/legitiem belang.
D2012-1617 Eiser is tegenstander van homohuwelijk, echter de domeinnaam wordt slechts doorgestuurd naar een pagina op de website van eiser zelf; Geen kwader trouw.
D2012-1618 Website die grappig is bedoeld, parodie op (D2012-1617), maar is niet grappig, maar ook geen kwader trouw.
enkele .nl-domeinnaamzaken

De selectie is (deels) samengevat door Sara Biersteker, Van Till advocaten.

WIPO 16 december 2012, D2012-2167
appliedsystemssucks.com > Complaint denied

Eiser is houder van het merk ‘Applied Systems’. Verweerder heeft nooit iets met de domeinnaam gedaan. Eiser heeft uiteindelijk te weinig gesteld om aannemelijk te maken dat er geen sprake is van een eigen recht of legitiem belang. Niet voldoende bewijs overgelegd dat de domeinnaam te kwader trouw is geregistreerd door verweerder.

WIPO 13 december 2012, D2012-1973
golftownuk.com; newgolftown.com > Transfer, denied in part

Er is een verzoek gedaan om beide domeinnamen tegelijkertijd te behandelen in de procedure. Voor de domeinnaam golftownuk.com is al een procedure bij de rechter aanhangig. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Wat newgolftown.com betreft: deze domeinnaam moet worden overgedragen. Overeenstemming, geen eigen recht en/of legitiem belang en te kwader trouw. Gebruikte merk van eiser om bezoekers naar website te trekken.

“Although the matters before the District Court are not those before this Panel, and the Panel would be in a position to make a decision on the merits, any order the Panel might possibly make for the transfer of to the Complainant would be unenforceable without reference to the District Court that has frozen the disputed domain name.
On the other hand, the disputed domain name is presently in apparently active business and is held in registrar lock pending the Panel’s decision. A proceeding under the UDRP is intended to provide the Parties with a timely decision, which in the case of is more pressing. In order to expedite matters in the circumstances the Panel has decided that the Parties would not be best served by consolidation of the two Complaints, the efficiency of which seems questionable also in light of the court proceedings and injunction issued in relation to . The Panel finds it appropriate in the present case to order the termination of the present UDRP dispute pursuant to the Panel’s discretion under paragraph 18 of the Rules, being mindful of the concerned court proceedings and injunction apparently granted concerning the disputed domain name .”

“According to the screen capture produced in evidence by the Complainant, the disputed domain name was used for the purpose of a website that facilitated trade in golfing goods and services. The website appeared to be sophisticated, professional, comprehensive, and in every respect an on-line resource with extensive links for the sale of golfing requisites. Whilst it may be inherently legitimate to trade in goods on the Internet or to earn commissions through links, the proprietor needs to attract visitors to the website. In this case the Respondent evidently has sought to attract visitors by appropriation of the Complainant’s trademark GOLF TOWN without authority, and has compounded the deception by the display on the website of a logo uncannily reminiscent of the Complainant’s registered stylised trademark. The Panel finds the Respondent to have attempted intentionally to attract Internet visitors for commercial gain by confusion with the Complainant’s trademark, constituting bad faith registration and use within the meaning of paragraph 4(b)(iv) of the Policy.”

WIPO 13 december 2012, D2012-2000
tezagency.com; tezcenter.com; tezhotels.com; teztour.com > Complaint denied

De eis is incompleet en inconsistent. Niet voldoende om in behandeling te nemen.

“In view of the foregoing, the Panel considers that the Complaint is incomplete and contains so many open issues that it is impossible to take a reasoned decision.”

WIPO 18 december 2012, D2012-2178
ecolabeltiles.com > Complaint denied

In de beslissing komt niet vast te staan dat er sprake is van een domeinnaam die zodanig identiek of overeenstemmend is dat er verwarring kan ontstaan met een merk- of handelsnaam. Dat hoeft ook niet volgens het panel aangezien de verweerder heeft aangetoond dat er sprake is van een eigen recht of legitiem belang. Verweerder heeft een onderneming in tegels (‘tiles’) en heeft de domeinnaam geregistreerd om in de toekomst tegels te verkopen die voldoen aan het Europese Eco Label. Europese standaarden als bewijs. Domeinnaam hoeft niet te worden overgedragen.

“Respondent alleges that it registered the disputed domain name for future use in a website dedicated to market and publicize its own products, i.e.tiles conforming to Eco Label European standards. Respondent has pointed to the fact that a simple search by Google would have shown that Eco Label is a European standard for environment-friendly products and services. The Panel has confirmed this fact by visiting the websites listed as a result of a Google search for “eco label” and “ecolabel”, as suggested by Respondent. In particular, the FAQ in the “ec.europa.eu/environment/ecolabel/faq.html” website states:

“[a]n ecolabel is a voluntary environmental performance certificate that is awarded to products and services. These products and services have to meet specific, identified criteria depending on the product groups, which reduce overall environmental impact.”

Respondent also submits a copy of the Official Journal of the European Union of January 30, 2010, showing Regulation (EC) No. 66/2010 of the European Parliament and of the Council, of November 25, 2009, on the EU Ecolabel, which lays down rules for the establishment and application of the voluntary EU Ecolabel scheme.”

“In the opinion of the Panel - and contrary to Complainant’s allegations above - the disputed domain name can be immediately understood as clearly descriptive by the targeted trade circles as it results from the combination of the generic terms “ecolabel” and “tiles”, provided they are aware of the existence of ecolabels. Thus, the disputed domain name appears to be appropriate for legitimate use in a marketing or information website on tiles awarded or deserving the ecolabel, as plausibly contends Respondent. Although links to products close to the goods protected by Complainant’s mark did appear on the website at the disputed domain name, the Panel finds that, in the circumstances of this case, this is not indicative of lack of rights or legitimate interests on the part of Respondent. Accordingly, the Panel concludes that Complainant failed to show that Respondent lacks any rights or legitimate interests in the disputed domain name.”

WIPO 18 december 2012, D2012-1950
stormbrewing.net > Complaint denied

Dit geschil is te complex en daarom niet geschikt voor de UDRP-procedure.

“In this case it is alleged that the disputed domain name was registered by the Respondent prior to registration of the company which the Complainant says employed the Respondent. In addition the Respondent alleges that very different circumstances existed concerning his relationship with the business and various companies than those alleged by the Complainant, such as would have a potential material effect on the assessment of this case. Prima facie it seems that it would be very difficult for the Complainant to make out its case of registration in bad faith or indeed that the Respondent has no rights or legitimate interests in the disputed domain name. However evidence of all of the relevant factors would need to be adduced and considered in detail and in the context of relevant national law for the matter to be determined properly.

Overall, the factual circumstances concerning ownership, creation, entitlement, the Respondent’s relationship to the various companies, the circumstances in which original registration was effected and the sequence of events differ so markedly and the nature of the disputes between the parties are of such a complexity that the matters in contention go well beyond the scope of the Policy to combat cybersquatting. This type of complex commercial dispute is appropriate for determination by the courts. In these circumstances the Panel declines the Respondent’s request of a finding of reverse domain name hijacking.”

WIPO 6 december 2012, D2012-1928
lionoverseas.com > Complaint denied

Eiser is houder van de merken ‘Lion’ en ‘Lion Capital’. De toevoeging ‘overseas’ in domeinnaam is een generieke term. Er wordt geoordeeld dat er een verwarringwekkende overeenstemming is  tussen de merken en de domeinnaam. De domeinnaam nu echter niet actief, maar eerder was er een website online van onderneming met de naam ‘Lion Overseas’. Er is sprake van een eigen recht of legtitiem belang nu niet kan worden bevestigd dat het om een nep-bedrijf zou gaan. Het bewijs toont tenslotte niet dat verweerder tijdens registratie op de hoogte was van bestaan van eiser. Geen kwade trouw.

“In this sense, the Panel believes that the disputed domain name is confusingly similar to the trademark LION as the disputed domain name wholly incorporates the Complainant’s mark. The addition of the term ”overseas” in the disputed domain name does not change this conclusion in the Panel’s opinion because it is a generic term.”

“On the record the Panel is not able to say in certainty whether or not the Respondent has a right or legitimate interest in respect of the Domain Name but on the balance of probabilities it is not possible to affirm that Respondent is or was a fake company. Since the overall burden of proof rests on the Complainant, it follows that this requirement of the UDRP has not been satisfied to the Panel. The point is, in any event, academic in view of the Panel’s finding below on bad faith registration.”

“Currently the disputed domain name is not operating but the screenshots attached to the Complaint shows a site devoted to online trading. The disputed domain name was active at that time. There is no way to know why the disputed domain name is not active now, and why it was deactivated. According to the available evidence, if the entity Lion Overseas existed, then it may have registered in good faith the disputed domain name .”

WIPO 10 december 2012, D2012-2078
dr-martens-shoes.org > Complaint denied

Merknaam dr. Martens in domeinnaam. Door de verweerder geen verweer gevoerd., toch is de eis niet toegewezen. Via de domeinnaam werden alleen schoenen van de merkhouder verkocht. Geen andere merken. Oki Data-principles zijn toegepast.

“In terms of the Oki Data factors, the Respondent’s only possible omission is that it might not have disclosed its relationship with the Complainants. The respondent in the Oki Data case was an authorized re-seller and so that requirement was quite specific to the case and to parallel cases. Nonetheless, former UDRP panels have applied the same criteria in cases, such as this one, where there was no contractual relationship between the parties (see, for example, Dr. Ing. h.c. F. Porsche AG. v. Del Fabbro Laurent, WIPO Case No. D2004-0481 - and ; Philip Morris Incorporated v. Alex Tsypkin, WIPO Case No. D2002-0946 - ). That said, the only guidance from the Oki Data case of use to this Panel are the statements that the Respondent should not falsely suggest that it is the trade mark owner, or that its website is the Complainants’ official site.”

WIPO 4 december 2012, D2012-1998
lescottstewart.com > Complaint denied

Verweerder kreeg van eiser opdracht kledinglijn en website te lanceren. Geholpen met merkregistraties en domeinnaamregistratie. Partijen kregen onenigheid. De verweerder houdt de domeinnaam nu achter om betaling van eiser te verkrijgen. Het geschil tussen partijen gaat over meer dan alleen de domeinnaam. Verweerder stelt pandrecht op domeinnaam te hebben. Ondanks huivering panel ten opzichte van pandrecht, wordt de eis afgewezen. Eiser is er niet in geslaagd aan te tonen dat verweerder geen eigen recht of legitiem belang heeft. Registratie en gebruik niet te kwader trouw. De zaak is meer geschikt voor de (reguliere) burgerlijke rechter.

“The Panel must confess to some skepticism regarding the Respondent's entitlement to exercise a lien over the disputed domain name in this case. It seems curious to say the least that if the Respondent was given the task of handling the administration in respect of both the applications for the Complainant's registered trade marks and the disputed domain name, it would arrange for the former to be taken in the name of the Complainant while taking the latter in the Respondent's name. That said, the Panel also finds the following factors to be of significance: (1) the Respondent was evidently in a contractual relationship with the Complainant and the Complainant’s predecessors; (2) the Complainant's founders requested the Respondent to register the disputed domain name; and (3) a dispute has since arisen between the Parties regarding the extent of payments due to both the Respondent and the Respondent's company. With some reluctance, in light of its skepticism expressed above, the Panel accepts that these factors constitute a prima facie basis for the Respondent's claim to a lien in this specific case.”

WIPO 10 december 2012, D2012-2032
johndarer.com; johndarer.net; johndarer.org > Complaint denied

Eiser is een privé persoon (John Darer). En heeft een eigen bedrijf genaamd ‘4structures.com’. Eiser heeft ‘John Darer’ echter niet als merk geregistreerd. Ook blijkt niet of hij ook onder die naam – dus los van zijn eigen bedrijf – zijn diensten aanbiedt. Derhalve geen verwarringwekkende overeenstemming.

“In the absence of any other evidence submitted by the Complainant in the present proceedings, the Panel is unable to find that the Complainant conducts business independently of 4structures. While the Complainant may be well known in the structured settlement industry as providing services using the company 4structures, the Panel has not been provided with sufficient evidence to suggest that the Complainant conducts business using the Name.
Accordingly, the Panel does not accept that the Complainant can claim rights in his personal name as an unregistered common law trade mark, as there is no evidence that it has become a unique identifier of the Complainant's services. The Panel finds that the Complainant has failed to satisfied paragraph 4(a)(i) of the Policy.”

WIPO 11 november 2012, D2012-2189
keetab.com > Complaint denied

Zwitserse merkhouder van het woordmerk Keetab. heeft het merk geregistreerd in 2012. De domeinnaam is geregistreerd in 2004. De complainant schrijft in eerste instantie bij ‘te kwader trouw’ ‘niet van toepassing’. In tweede, aangepaste eis, wordt er geen goede onderbouwing van (in ieder geval) dat gedeelte van de eis. Er volgt uit een afschrift van Whois-register onvoldoende bewijs om het transfer te bevelen, er is geen sprake van kwader trouw.

“The Panel simply does not know. The Complainant has made no attempt to investigate the matter, or if it has, has thought it neither necessary nor appropriate to inform the Panel.”

“The Panel has no alternative, but to conclude that the Complainant accurately assessed the situation when it entered “Not applicable” in this section of the original Complaint.”

WIPO 27 november 2012, D2012-1847
moroccohair.com > Complaint denied

Eiser is houder van het merk “Moroccanoil”. Eiser en verweerder verkopen beiden haarproducten. Duidelijk is dat de producten van verweerder concurreren met de producten van eiser, echter dit betekent niet dat er geen sprake is van een eigen recht of legitiem belang aan de zijde van verweerder. Het is aan de ‘gewone’ rechter om te bepalen of er, door de verkoop van de producten, door verweerder inbreuk wordt gemaakt op de merkrechten van eiser. Eis wordt afgewezen.

“It is not the task of the Panel but of a court of competent jurisdiction to establish whether the products marketed by Respondent do in fact infringe or not on Complainants’ marks. See Photodex Corporation v. Clickguide.com and Michael Bannen, WIPO Case No. D2001-0952 (“In this regard, the Panel reminds the parties that the instant administrative proceeding is not equivalent to a trademark infringement suit. The Panel’s decision is not a determination of any kind on the issue of trademark infringement. Unlike the instant UDRP proceeding, the issue of trademark infringement is decided based, at least in part, on a comparison of the parties’ marks and the goods and/or services on or in connection with which the marks are used.”). See also AXA China Region Limited v. KANNET Limited, WIPO Case No. D2000-1377 (“It is beyond doubt, however, that the elements for “bad faith” or “legitimate interests” requirement under the Policy are not necessarily the same as the elements required for trademark infringement under a domestic law. This administrative proceeding and its consequent decision are not allowed to make a substantive decision on the legal issue of trademark infringement or unfair competition but only designed to solve a dispute concerning domain name registration in accordance with the Policy which is incorporated by reference into the Registration Agreement between the Respondent and the Registrar of the domain name at issue. SeeAvnet, Inc. v. Aviation Network, Inc., WIPO Case No. D2000-0046.”).”

WIPO 26 november 2012, D2012-1965
easyvoyagevietnam.com > Complaint denied

Verweerder heeft eigen recht/legitiem belang bij domeinnaam ondanks niet voeren van verweer. Eiser heeft namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er van een eigen recht/legitiem belang geen sprake is, vooral niet wanneer men de inhoud van de website beziet waarop reizen in Vietnam worden aangeboden en besproken. Dit is wat men van de domeinnaam kan verwachten.

“In the present case, the Panel is of the opinion that, based upon the file in its hand, the Complainant did not establish a prima facie case that the Respondent lacks rights or legitimate interests in the disputed domain name. While the Complainant argues that the Respondent does not use the disputed domain name in connection with a bona fide offering of services, such an allegation cannot suffice to be considered in itself as evidence that would need to be rebutted by the Respondent if the file at hand proves otherwise. In the present case, the Panel finds such an assertion to be unpersuasive based upon the website’s content. The Respondent appears to offer different circuit and tours in Viet Nam under the disputed domain name, and contains several testimonies from customers which refer to their unique experience with the operator. Absent any further explanations and evidence, the Panel finds it hard to consider that the Respondent would have no legitimate interest in the disputed domain name, that to the contrary appears to be used in connection with a bona fide offering of goods and services in relation with travels and tours in Viet Nam.”

WIPO 30 november 2012, D2012-1617
chick-fil-afoundation.com > Complaint denied

Eiser spreekt zich uit als tegenstander van het homohuwelijk en heeft een bepaalde mening over homo- en transseksualiteit. Domeinnaam, In dezelfde periode geregistreerd als de hieronder behandelde domeinnaam (D2012-1618), linkt door  naar een pagina van de website van eiser. Geen kwader trouw aanwezig. Volgens panel is de essentie van kwader trouw onder het UDRP in die zin dat er verwarring wordt gewekt met het merk van eiser en dat men van de goodwill van eiser profiteert. De domeinnaam wordt slechts doorgestuurd naar een pagina op de website van eiser zelf.

“The essence of bad faith under the Policy is using confusion with the owner’s trademark in order to profit from the goodwill created by the trademark owner in the owner’s mark, and having regard to the above-described circumstances, the Panel finds sufficient indicia of such motive to be lacking on the present record.

Accordingly, in light of all of the facts and circumstances in this case, the Panel finds on balance that the disputed domain name has not been shown in these Policy proceedings to have been registered and used in bad faith.”

WIPO 30 november 2012, D2012-1618
chickfilafoundation.com > Complaint denied

Website waarop eiser – die tegen het homohuwelijk is en bepaalde ideeën over homo- en transseksualiteit heeft - wordt geparodieerd. Het panel vraagt zich af of er hier sprake is van een parodie dan wel een grap? Het lijkt erop dat er van een parodie wel sprake is. Als de website grappig bedoeld is, is het panel in ieder geval van mening dat de grap is mislukt. Maar, desalniettemin geen kwader trouw. Eiser heeft onvoldoende gesteld om de kwader trouw aan te nemen.

“While Complainant is correct to point out that the circumstances indicative of bad faith under the Policy are not exclusive, it is still generally incumbent on the Complainant to show by a preponderance of the evidence that the Respondent registered and is using the domain name in bad faith. In this regard, in so far as other typical exemplars of bad faith may be concerned, the Panel notes there appears to be no evidence of any offer by Respondent to sell the disputed domain name to the Complainant for an exorbitant sum, or of any pattern or history indicating Respondent is a serial cybersquatter. Use of a privacy service may be a relevant consideration, but is not itself dispositive, and in this case Respondent has in any event submitted a response.

Although the Panel has his doubts as to whether Respondent’s current use of the domain name would satisfy the criteria for an affirmative safe-harbor defense based on parody, the Respondent’s registration of this domain name with an intent to parody Complainant and its views strikes the panel as plausible (see also CFA Properties, Inc. v. Domains by Proxy, LLC / John Selvig, WIPO Case No. D2012-1617). Furthermore, the present use of the domain name is not of a sort which suggests to this Panel any contrary intent.”

.NL-domeinnamen
WIPO 14 december 2012, DNL2012-0050
quickstep.nl > Complaint denied

Uitgebreid op de Van Till-blog: In de zaak van merkhouder Quickstep (aanbieder van laminaatvloeren) tegen de houder van de domeinnaam www.quickstep.nl werd onlangs, ondanks dat de domeinnaam bestond uit het hele merk van de merkhouder, anders geoordeeld.

Zoals benoemd in mijn vorige blog moet er bij de Geschillenprocedure voor .nl domeinnamen aan drie voorwaarden worden voldaan voordat de domeinnaam moet worden overgedragen. Allereerst moet er sprake zijn van een domeinnaam die verwarringwekkend overeenstemt met een merk, ten tweede moet er door de merkhouder worden aangetoond dat de domeinnaamhouder geen eigen recht of legitiem belang bij de domeinnaam heeft en tenslotte moet worden aangetoond dat de domeinnaamhouder de domeinnaam te kwader trouw heeft geregistreerd of te kwader trouw heeft gebruikt.

In de zaak van Quickstep liep het stuk op het tweede vereiste. De merkhouder betoogde in haar eis dat de domeinnaamhouder geen eigen recht of legitiem belang bij de domeinnaam had. Zo hangt er bijvoorbeeld geen website onder de domeinnaam en in de Whois-database wordt een inactieve status vermeld. Meer dan dit werd er echter niet door haar gesteld om het eigen recht of legitiem belang te betwisten.

Had de merkhouder dit nu maar wel gedaan, want volgens de geschillenbeslechter was dit onvoldoende om geen eigen recht of legitiem belang aanwezig te achten. Nu de domeinnaamhouder de domeinnaam www.quickstep.nl in het verleden – nog voordat de merkhouder zijn merk had geregistreerd – had gebruikt voor een website over de gelijknamige dans, die uiteraard niets te maken heeft met laminaat, is het goed denkbaar dat de domeinnaam in de toekomst weer voor legitieme redenen zal worden gebruikt. Dit is vooral aannemelijk nu ‘quickstep’ een beschrijvende, generieke, term is die niet alleen ter aanduiding van de merkhouder kan dienen.

De uitkomst zou, zo merkt de geschillenbeslechter op, anders zijn geweest wanneer Quickstep had aangetoond dat de domeinnaam werd gebruikt om van zijn merk te profiteren. Ik vraag mij alleen af of dat wel echt het geval zou zijn geweest. Aangezien het argument dat de merkhouder aanvoert om de kwader trouw van de domeinnaam aan te tonen (het te koop aanbieden van de domeinnaam ver boven de kostprijs) niet zo sterk is.

WIPO 4 december 2012, DNL2012-0060
simiyo.nl > Transfer

Domeinnaam identiek aan merknaam eiser. Geen eigen recht of legitiem belang, verweerder heeft geen verweer gevoerd. Het merk is ouder dan de domeinnaam en de parkeersite is in het Nederlands. Voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat verweerder op de hoogte was van het merk toen hij de domeinnaam registreerde.

WIPO 30 november 2012, DNL2012-0066
wellensteyn-jassen.nl; wellensteyn-schweiz.nl; wellensteyn-wien.nl > Transfer

Kort: Verwarringwekkende overeenstemming. Geen eigen recht of legitiem belang en registratie te kwader trouw.

IEF 12216

Veilinghuis niet aansprakelijk voor geretoucheerd schilderij van “oude meester”

Hof Amsterdam 11 september 2012, LJN BY7731 (appellant tegen Christie's)

Als randvermelding.
Schilderij van “oude meester” Jan Josephszoon van Goyen blijkt na de aankoop op een veiling voor meer dan 50 procent te zijn geretoucheerd. De mededelingen van de vermelde citaten uit de catalogus, het conditierapport en de veilingvoorwaarden van Christie’s en het noemen van de naam “Van Goyen” in relatie tot het schilderij door verkoper heeft zij slechts als haar mening tot uitdrukking  willen brengen, maar ook, dat zij die mening niet als feit heeft willen benoemen, en evenmin als een garantie. Uit het onderzoeksrapport van Petria Noble kan niet worden afgeleid, dat Christie’s redelijkheid niet de mening kon zijn toegedaan, dat Van Goyen de maker van het schilderij was. Nu vaststaat dat Christie’s zich baseerde op deskundige opinies en eigen onderzoek naar het schilderij, kon Christie’s naar ’s hofs oordeel ten tijde van de verkoop in redelijkheid de mening zijn toegedaan, dat het schilderij een werk van Van Goyen betrof. Zij heeft door die mening kenbaar te maken jegens [ appellant ] dan ook geen rechtsnorm geschonden. Veilinghuis Christie's wordt niet aansprakelijk geacht. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank.

3.3.5.  De aard der zaak betreft een schilderij uit de 17e eeuw, verkocht op een veiling als onderdeel van een verzameling “oude meesters”. De heer [ B ] van Christie’s heeft bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg onder meer gezegd, en [ appellant ] heeft dat niet betwist, dat alle oude meesters zijn geretoucheerd.

3.3.6.  Wat de mededelingen van de verkoper betreft blijkt voldoende duidelijk uit de onder 2.2.3, 2.2.4 en 2.2.5 vermelde citaten uit de catalogus, het conditierapport en de veilingvoorwaarden van Christie’s, dat Christie’s met het noemen van de naam “Van Goyen” in relatie tot het schilderij slechts haar mening tot uitdrukking heeft willen brengen, maar ook, dat zij die mening niet als feit heeft willen benoemen, en evenmin als een garantie. Evenmin wordt bij de vermelding van een naam in de catalogus rekening gehouden met de omvang van een eventuele restauratie. Tevens heeft zij expliciet gewezen op de aanwezigheid van retoucheringen. (...)

3.3.8.  Nu vaststaat dat Christie’s zich baseerde op deskundige opinies en eigen onderzoek naar het schilderij, kon Christie’s naar ’s hofs oordeel ten tijde van de verkoop in redelijkheid de mening zijn toegedaan, dat het schilderij een werk van Van Goyen betrof. (...)

Op andere blogs:
AMS Advocaten (Wanneer is sprake van non-conformiteit van een schilderij?)

IEF 12219

Programma wetenschappelijk deel VvA: De toekomst van de thuiskopie

Programma wetenschappelijk gedeelte ledenvergadering Vereniging voor Auteursrecht 25 januari 2013, 13:30 - 17:00, Bethaniënklooster, barndesteeg 6b te Amsterdam.

Het december nummer van de AMI was geheel gewijd aan de thuiskopie. Op deze vergadering zullen wij verder van gedachten wisselen over de toekomst van de thuiskopie.

De thuiskopieregeling staat volop ter discussie. De Staat is vorig jaar door het Hof Den Haag [red. IEF 11110] veroordeeld om de schade te vergoeden die Norma heeft geleden doordat de regering gedurende een aantal jaren uitbreiding van de thuiskopieheffing naar mp3-spelers en digitale videorecorders heeft tegengehouden. In vervolg op dit arrest heeft de Sont een besluit genomen over de tarieven per 1 januari 2013 voor CD-R, DVD, externe HDD, audio en videospelers, HDD recorders, settopboxen, tablets, pc’s en smartphones. De regering heeft de tarieven in een AMvB overgenomen, maar heeft de werking van de AMvB beperkt tot 31 december 2013 [red. IEF 11927]. De regering heeft daarbij aangegeven de thuiskopie per die datum definitief te willen afschaffen, maar heeft hiervoor geen meerderheid gevonden in de Tweede Kamer. Het parlementaire debat over de toekomst van de thuiskopieheffing is verweven met de discussie over een wettelijk downloadverbod. Sluit een verbod op kopiëren van illegale bron een thuiskopieheffing uit of kunnen ze naast elkaar bestaan?

Het Hof van Justitie heeft in Padawan [red. IEF 9171] en Opus [red. IEF 9791] belangrijke uitspraken gedaan over de thuiskopie. Het Hof heeft zich onder meer uitgelaten over het begrip ‘billijke compensatie’ in artikel 5 lid 2 sub b van de Auteursrechtrichtlijn en over de vraag hoe bij de uitvoering van de thuiskopieregeling rekening moet worden gehouden met het professioneel gebruik van opslagmedia. In het december nummer van de AMI is te lezen hoe hier in een aantal andere landen mee wordt omgegaan. De Hoge Raad heeft intussen nieuwe prejudiciële vragen gesteld in de zaak ACI c.s./Thuiskopie, waaronder de vraag of het downloaden uit illegale bron onder de exceptie voor eigen gebruik valt [red. IEF 11775].

De Europese Commissie stuurt intussen aan op harmonisatie van de nationale thuiskopieregelingen. De Commissie heeft een bemiddelaar benoemd die aanbevelingen zal doen over de wijze waarop binnen de EU eenduidig uitvoering kan worden gegeven aan de exceptie voor eigen gebruik in de Auteursrechtrichtlijn. Dit rapport wordt naar verwachting in maart gepubliceerd.

Intussen verandert de aard van het thuiskopiëren. Met behulp van smart phones, tablets, set top boxen en media players kunnen consumenten content in de cloud (doen) opslaan, zodat zij overal waar zij willen toegang hebben tot hun favoriete content. De thuiskopie wordt een cloud kopie. Valt deze cloud kopie onder de exceptie voor eigen gebruik?

Programma
13.30 – 13.40: introductie door de dagvoorzitter Madeleine de Cock Buning (vice-voorzitter VvA).

Betekenis van de jurisprudentie voor de Nederlandse thuiskopieregeling
13.40 – 14.10: Jochem Donker – Hoofd Juridische Zaken CEDAR, het servicecentrum voor Stichting De Thuiskopie
14.10 – 14.40: Kamiel Koelman – advocaat Van Diepen van der Kroef advocaten

Thuiskopiëren anno 2013 - is opslag in de cloud een privékopie?
14.40 -15.10: Jacqueline Seignette – voorzitter VvA, advocaat Höcker advocaten

Pauze 15.10 – 15.40: theepauze

Discussie
15.40 – 17.00: discussie onder leiding van de dagvoorzitter met een panel bestaande uit:

- Jochem Donker
- Kamiel Koelman
- Jacqueline Seignette
- Gerrit-Jan Wolffensperger, onafhankelijk adviseur Sont
- nader bekend te maken spreker namens betalingsplichtigen

De discussie zal zich richten op de wijze waarop de tarieven zijn of zouden moeten worden vastgesteld, mede in het licht van de uitleg van het begrip ‘billijke compensatie’ in de Auteursrechtrichtlijn. Ook zal worden gediscussieerd over de Sont als mechanisme voor de totstandkoming van tarieven. Daarnaast is er uiteraard ruimte voor vragen uit de zaal.


Borrel 17.00: borrel.

IEF 12218

Na beeldmerk, nu ook een depot voor het woordmerk ALLAH

Gisteren is de voorlopige beslissing van het BBIE tot weigering beeldmerk Allah 8 januari 2013, depotnr. 1260522 (Allah) gepubliceerd, IEF 12213, vandaag treffen we in het Benelux merkenregister een nieuw depot aan voor het WOORDmerk ALLAH voor telecomdiensten.

De discusssie rondom de 'volstrekt onbegrijpelijke' afwijzing van de merknaam Allah (advocatenblad), gaat voort. 

Wanneer haalt een naam het register wel, en wanneer niet? Reindert van der Zaal, advocaat bij Kennedy Van der Laan geeft een toelichting. (...) Namen als Jesus en Big Buddha voor kleding, God is busy, can I help you? voor een tv-programma, God Tube voor een videonetwerk en God voor onder meer televisie- en radiouitzendingen hebben de toets der kritiek wel doorstaan. Hoe laat zich dat vertalen naar de toepassing van de wettelijke recht- en regelgeving?

(...) 'Gelet op het feit dat het BBIE verschillende religieuze namen (recentelijk) als merk in dezelfde klassen heeft ingeschreven, lijkt succesvol bezwaar en eventueel beroep kansrijk,' aldus Reindert van der Zaal. 'Wat een (voor de kunstenaar negatieve) rol bij de beoordeling kan spelen, is dat namen als Jesus, Shiva en Mohammed ook veelvuldig als persoonsnaam gebruikt worden. Daar staat echter tegenover dat uit het telefoonboek blijkt dat ook meerdere personen de naam Allah dragen.’

Op andere blogs:
MediaReport (Inschrijving 'Allah'-beeldmerk afgewezen)

IEF 12217

Termijn voor verbeurte van dwangsom vangt direct aan, niet pas na betekening

HR 21 december 2012, LN BX9020 (Eiser tegen Staat der Nederlanden)

Time & Money

Procesrecht. Verbeurte van dwangsom, art. 611a Rv en art. 1 lid 3 en 4 Beneluxovereenkomst houdende Eenvormige Wet betreffende de dwangsom. Uitvoeringstermijn en respijttermijn. Als randvermelding: Overeenkomstige toepassing op door bestuursrechter opgelegde dwangsom, art. 8:72 lid 7 Awb.

Eiser vordert in dit geding een verklaring voor recht, inhoudende, voor zover in cassatie van belang, dat de Staat is gehouden aan eiser de verbeurde dwangsommen te voldoen.

In het Benelux-arrest van 11 februari 2011, A2010-1 (Vanseer / Gewestelijk Stedenbouwkundig Inspecteur) oordeelt het BenGH dat het aan de rechter is overgelaten te bepalen of naast een uitvoeringstermijn nog een respijttermijn wordt toegekend en dat wanneer in de uitgesproken veroordeling is bepaald dat deze moet zijn uitgevoerd binnen een bepaalde termijn, op verbeurte van een dwangsom, daarmee uitsluitend een uitvoeringstermijn en geen respijttermijn wordt verleend. Daaruit volgt dat na het verstrijken van de uitvoeringstermijn niet vanaf de betekening van het vonnis nog een respijttermijn begint te lopen; wanneer de rechter enkel een uitvoeringstermijn verleent kan de dwangsom derhalve verbeurd worden vanaf het verstrijken van die termijn, waartoe is vereist dat de uitspraak waarin de dwangsom is bepaald, aan de schuldenaar is betekend.

Uit het vorenoverwogene volgt dat reeds vanaf de betekening van de uitspraak aan de Staat op 23 januari 2006 - op een moment dat de in de uitspraak gegunde uitvoeringstermijn reeds was verstreken - dwangsommen werden verbeurd, mits de uitspraak is betekend.

3.3.3 Deze klacht is gegrond. Het Benelux-Gerechtshof heeft in zijn arrest van 25 juni 2002, LJN AG7754, NJ 2003/675, met betrekking tot de uitleg van art. 1 lid 3 en 4 van de eerdergenoemde Eenvormige Wet, welke bepalingen in Nederland als art. 611a lid 3 en 4 Rv zijn gecodificeerd, geoordeeld dat moet worden onderscheiden tussen de termijn die de rechter kan toekennen voor uitvoering van de hoofdveroordeling en waarin dus aan de schuldenaar de gelegenheid wordt gegeven de tegen hem uitgesproken veroordeling na te komen (de uitvoeringstermijn), en de termijn die overeenkomstig art. 1 lid 4 van de eerdergenoemde Eenvormige Wet ertoe strekt de schuldenaar nog enige tijd de gelegenheid te geven de veroordeling na te komen zonder dat de niet-nakoming verbeurte van de dwangsom tot gevolg heeft (de respijttermijn) en voorts, dat deze laatste termijn pas ingaat op het moment van betekening van de uitspraak waarbij de dwangsom is bepaald. In zijn arrest van 11 februari 2011, LJN BQ2046, NJ 2011/235, heeft het Benelux-Gerechtshof geoordeeld dat het aan de rechter is overgelaten te bepalen of naast een uitvoeringstermijn nog een respijttermijn wordt toegekend en dat wanneer in de uitgesproken veroordeling is bepaald dat deze moet zijn uitgevoerd binnen een bepaalde termijn, op verbeurte van een dwangsom, daarmee uitsluitend een uitvoeringstermijn en geen respijttermijn wordt verleend. Daaruit volgt, aldus het Benelux-Gerechtshof, dat na het verstrijken van de uitvoeringstermijn niet vanaf de betekening van het vonnis nog een respijttermijn begint te lopen; wanneer de rechter enkel een uitvoeringstermijn verleent kan de dwangsom derhalve verbeurd worden vanaf het verstrijken van die termijn, waartoe is vereist dat de uitspraak waarin de dwangsom is bepaald, aan de schuldenaar is betekend.

3.3.4 In het licht van de hiervoor weergegeven beslissingen van het Benelux-Gerechtshof heeft het hof door in rov. 8.2 te overwegen "dat de Staat het vonnis van de rechtbank Haarlem van 2 november 2005 weliswaar direct na bekend worden kon en behoorde uit te voeren maar dat de dwangsom pas is verbeurd vanaf vier weken na betekening van het vonnis", miskend dat de in dit vonnis aan de minister gegeven termijn van vier weken na de uitspraak houdende de opdracht alsnog een besluit te nemen op het verzoek van [eiser], uitsluitend kan gelden als een uitvoeringstermijn, nu in deze uitspraak immers geen nadere respijttermijn is toegekend.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Rechterlijke termijn voor verbeurte van dwangsom vangt direct aan, niet eerst na betekening)

IEF 12215

Strafbaarstelling dierenpornofilms is geen ontneming eigendom

Rechtbank Den Haag 9 januari 2013, LJN BY8017 (eiseres B.V. tegen De Staat der Nederlanden)

Dance of LoveIE als eigendomsrecht (Eerste Protocol bij EVRM). Auteursrecht op dierenpornofilms ontnomen door strafbaarstelling. Onrechtmatige overheidsdaad door strafbaar stellen van het plegen van ontuchtige handelingen met dieren en pornografie met dieren (Wet van 4 maart 2010, Stb. 2010, 111), zonder dat handelaren in en producenten van dierenporno financieel worden gecompenseerd of onder een overgangsregeling vallen.

Er is door eisers niet voldaan aan stelplicht en toelichting betreffende de buitensporige schade. Al zouden eiseressen wel aan hun stelplichten hebben voldaan, dan kunnen de bedoelde vervaardiging en verkoop van dierenporno niet kunnen worden gekwalificeerd als eigendom in de zin van artikel 1 EP (vgl. rechtbank ’s-Gravenhage 2 februari 2011, LJN BP4426). Het enkele feit dat dierenporno voorheen niet strafbaar was, rechtvaardigt de verwachting dat eiseressen ook na 1 juli 2010 inkomsten zouden kunnen (blijven) vergaren door vervaardiging en verkoop van dierenporno immers niet. De door de Staat aangevoerde – en door eiseressen op zichzelf niet bestreden – maatschappelijke ontwikkelingen van ruim vóór de inwerkingtreding van de Wet.

De gestelde feiten leveren aldus geen schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De Staat heeft jegens eiseressen dus niet onrechtmatig gehandeld.

3.2.  [eiseres 1] en [eiseres 2] leggen aan hun vorderingen samengevat het navolgende ten grondslag. De Staat handelt in strijd met de in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP) vastgelegde bescherming van eigendomsrechten. Door de invoering van de Wet is immers met onmiddellijke ingang de voorheen legale handel in beeldmateriaal van bestialiteiten onmogelijk gemaakt. [eiseres 1] en [eiseres 2] waren ten tijde van de invoering van de Wet al geruime tijd actief op de dierenpornomarkt. Hun legaal verkregen of verworven rechten op bezit van dierenporno en de handel in dierenporno, dan wel de door middel van het eigen productiebedrijf tot stand gebrachte rechten, die alle een economische waarde vertegenwoordigden en verhandelbaar waren dan wel economisch nut opleverden, zijn waardeloos geworden. [eiseres 1] heeft de auteursrechten van [eiser in het incident] geëxploiteerd door ongeveer zevenduizend dierenpornofilms te vervaardigen en te verkopen. [eiseres 2] heeft dierenpornofilms vervaardigd en verkocht waarvan zij zelf de auteursrechthebbende is. Zo’n 99% van de dierenpornofilms is ruimschoots vóór de indiening van het wetsvoorstel vervaardigd. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben voorts hun internetsites moeten sluiten, nu de door hen gebruikte servers zich op Nederlands grondgebied bevinden. Gezien het verloop van de parlementaire behandeling was niet te voorzien dat tot onmiddellijke inwerkingtreding zonder compensatieregeling zou worden besloten. Nu niet is voorzien in een compensatieregeling en aldus een “fair balance” ontbreekt, is de Staat gehouden de door [eiseres 1] en [eiseres 2] geleden, tijdens de parlementaire behandeling onderkende, schade te vergoeden.

4.4.  De vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn voor een belangrijk deel gegrond op de stelling dat [eiseres 1] en [eiseres 2] door de invoering van de Wet buitensporige schade hebben geleden, omdat hun bedrijfsvoering in belangrijke mate gericht was op de vervaardiging en verkoop van dierenporno. De Staat heeft aangevoerd dat deze stelling onvoldoende is toegelicht.

4.4.2. (...) Uit de processtukken kan niet kan worden afgeleid dat [eiser in het incident] formele betrokkenheid heeft (gehad) bij [eiseres 1]. Het had op haar weg gelegen hierover feitelijke informatie te verschaffen, maar dit heeft zij niet gedaan. De rechtbank is dan ook, met de Staat, van oordeel dat de vorderingen van [eiseres 1] reeds op grond van schending van de op haar rustende stelplicht dienen te worden afgewezen. Hierbij weegt mee dat ook uit de omschrijving van het bedrijf van [eiseres 1] in het register van de Kamers van Koophandel en uit de door haar in het geding gebrachte financiële stukken niet blijkt van handelsactiviteiten met betrekking tot dierenporno of dierenseks. De rechtbank passeert dan ook het ter comparitie door [eiseres 1] op dit punt gedane bewijsaanbod.

4.4.3.  De rechtbank is voorts, met de Staat, van oordeel dat [eiseres 1] en [eiseres 2] niet voldoende hebben toegelicht dat (een belangrijk deel van) de door hen gestelde schade is veroorzaakt door de inwerkingtreding van de Wet.

4.5.  Maar ook als [eiseres 1] en [eiseres 2], anders dan in 4.4 is geoordeeld, wel aan hun daar bedoelde stelplichten zouden hebben voldaan, zouden hun vorderingen niet kunnen slagen. De hier bedoelde vervaardiging en verkoop van dierenporno kunnen niet worden gekwalificeerd als eigendom in de zin van artikel 1 EP (vgl. rechtbank ’s-Gravenhage 2 februari 2011, LJN BP4426). In dit verband is van belang dat [eiseres 1] en [eiseres 2] niet, althans onvoldoende, hebben toegelicht dat en in welk opzicht de Staat de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat zij ook na 1 juli 2010 inkomsten zouden kunnen (blijven) vergaren door vervaardiging en verkoop van dierenporno. Het enkele feit dat dierenporno voorheen niet strafbaar was, rechtvaardigt een dergelijke verwachting immers niet. Hierbij komt mede betekenis toe aan de navolgende, door de Staat aangevoerde – en door [eiseres 1] en [eiseres 2] op zichzelf niet bestreden – maatschappelijke ontwikkelingen van ruim vóór de inwerkingtreding van de Wet. Reeds op 18 april 2007 is, zoals vermeld, het wetsvoorstel ingediend dat tot de Wet heeft geleid. In de toelichting op dit wetsvoorstel is aandacht gegeven aan een (straf)zaak uit 2004 die betrekking had op vrouwen die in een loods in Kraggenburg waren gedwongen tot het hebben van seks met dieren. Van belang is voorts de al genoemde weigering van creditcardmaatschappijen, ook al in 2004, om mee te werken aan betalingen voor dierenporno. De maatschappelijke opvatting dat seks met dieren en dierenporno in strijd zijn met de goede zeden, bestond bovendien reeds geruime tijd vóór 2004. De rechtbank grondt dit oordeel in het bijzonder hierop dat, zoals de Staat ook heeft betoogd, tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel geen discussie is gevoerd over de verwerpelijkheid van bestialiteiten en dat het destijds verbazing wekte dat er nog geen algemeen verbod op ontucht met dieren bestond.

4.6.  Ook de overige feiten waarop [eiseres 1] en [eiseres 2] hun “eigendom” baseren, zijn onvoldoende toegelicht. Uit hun stellingen kan niet worden afgeleid dat – de Wet weggedacht – de exploitatierechten van [eiseres 1], die volgens hen in 99% van de gevallen van vóór 2007 dateren, en de gepretendeerde auteursrechten van [eiseres 2] op door haarzelf vervaardigde dierenpornofilms (nog) enige waarde vertegenwoordigden. Ook op dit punt ontbreekt elke toelichting. Dit is temeer relevant, nu in het eerder genoemde nieuwsbericht van 4 februari 2010 te lezen valt dat [eiseres 2] zelf geen dierenpornofilms maakt en slechts dierenpornofilms (via internet) verkoopt.

IEF 12214

Landrupsvoertuigen en amfibische voertuigen

Rechtbank Den Haag 9 januari 2013, zaaknr. 415046 / HA ZA 12-354 (Remu Oy tegen Knoop c.s.)

Uitspraak ingezonden door Daan de Lange, Brinkhof NV. en Harold Griede, Slinkman | De Graaf advocaten.

Octrooirecht. Proceskostenveroordeling uitgesteld, zodat partijen zich over Bericap/Plastinnova kunnen uitlaten.

Remu is houdster van EP 1727687 B1 voor een Pontonsamenstel met rupsbanden. Knoop doet in- en verkoop van baggermaterieel, bouwmachines en aanverwanten machines, en toebehoor. In haar brochure en via haar websites biedt zij amfibische graafmachines onder de naam 'Waterking' aan. Er wordt een octrooiverbod gevorderd met enkele nevenvorderingen.

De gemiddelde vakman zou zonder meer tot een oplossing met behulp van aandrijfmiddelen komen, zoals  hydraulische cilinders uitschuifbaar onderstel, en die de oplossing van het octrooi bereiken zodra hij literatuur raadpleegt. Dat landrupsvoertuigen en amfibische rupsvoertuigen strikt genomen tot een andere IPC-classificatie behoren doet daaraan niet af. De vorderingen van Remu worden afgewezen. De rechtbank komt tot een ander oordeel dan haar Franse collega's (Tribunal de Grande Instance de Paris) betreft de inventiviteit en vernietigd conclusie van het Nederlandse deel van EP 687.

Met een verwijzing naar HvJ EU Bericap / Plastinnova [red. IEF 12005] dat kort voorafgaand aan de zitting is gewezen, wordt een volledige proceskostenveroordeling uitgesproken, nu uitsluitend de nietigheid van een IE-recht aan de orde is in (onvoorwaardelijk) reconventie, aangehouden. Partijen kunnen zich daarover nog uitlaten bij akte.

2.12. Bij vonnis van 2 november 2012 heeft de Tribunal de Grande Instance de Paris (rechters Salord, Bessaud en Chretiennot) in een zaak tussen Remu en RDS France SARL enerzijds en Sodineg SARL, Tecman SARL en Enterprise Leriche SAS anderzijds de conclusies 1, 2, 5, 6 en 10 van het Franse deel van EP 687 nieuw en inventief geoordeeld.  

4.2.Partijen verschillen enigszins van mening over de vraag welk document moet worden aangemerkt als de meest nabije stand van de techniek. Knoop c.s. meent dat dit zowel het in EP 687 genoemde Amerikaanse octrooi US 6,315,622 (hierna: 'Wilson') kan zijn, als Prestenbach (vgl. 2.11.). Remu gaat uit van Bruyas (vgl. 2.8.) als vertrekpunt. Alle drie de documenten zien op amfibische voertuigen, zij het dat Prestenbach in het bijzonder ingaat op het gebruik van amfibische rupsvoertuigen voor gebruik op land, onder moerassige omstandigheden. Zo beschouwd komt Prestenbach wellicht niet direct als eerste keuze in aanmerking. Wilson is weliswaar het document waar het octrooi van afbakent, doch, nu de daar beschreven constructie ziet op een pontonsamenstel met pontonelementen die handmatig door middel van schroefverbindingen met elkaar worden verbonden, lijkt Bruyas, om de hierna te noemen redenen, meer nabij te liggen. Nu ook Remu als octrooihouder daar zelf vanuit gaat, en bovendien ook Knoop c.s. (die primair meent dat Bruyas de uitvinding van EP 687 anticipeert) een problem-solution-approach vanuit Bruyas heeft uitgewerkt, zal de rechtbank Bruyas aanmerken als 'most promising springboard'

4.3. Bruyas openbaart een rupsonderstel, in het bijzonder een amfibisch rupsonderstel. Het verschilt hierin van het octrooi dat Bruyas niet zonder meer direct en ondubbelzinnig openbaart op welke wijze een rupsonderstel eenvoudig uitschuifbaar gemaakt kan worden. Bruyas noemt deze mogelijkheid  en het gebruik van hydraulische cilinders daarbij wel expliciet; het document bevat in die zin dus een rechtstreekse pointer naar een door middel van hydraulische cilinders uitschuifbaar rupsonderstel. Dat uit Bruyas, zoals Remu aanvoert, niet zou kunnen worden opgemaakt dat de hydraulische cilinders deel uitmaken van een samenstel van rupsbanddelen en montageframe, maar die cilinders ook 'los' als (hydraulisch) gereedschap zouden kunnen worden gebruikt, is gebaseerd op een niet redelijke en gezochte lezing van het document en wordt verworpen. In regel 21 van Bruyas immers, wordt het gebruik van hydraulische cilinders voor het verstellen van de breedte nu juist afgezet tegen het handmatig bereiken daarvan ('La modification de la largues est obtenue manuellement ou à l'aide de vérins hydrauliques selon les réalisations').

4.6. Zo de gemiddelde vakman al niet op basis van zijn algemene vakkennis tot een met behulp van aandrijfmiddelen, zoals hydraulische cilinders uitschuifbaar onderstel zou komen om aldus het hiervoor geformuleerde probleem op te lossen, dan zou hij zonder meer de oplossing van het octrooi bereiken zodra hij Haest (vgl. 2.9.) of Althais (vgl. 2.10.) raadpleegt. In beide publicaties worden namelijk met hydraulische aandrijfmiddelen verstelbare landrupsonderstellen beschreven en de vakman zou op basis daarvan, uitgaande van het rupsonderstel dat Bruyas openbaart, zonder inventieve denkarbeid door modificatie tot de uitvinding volgens EP 687 komen. Anders dan Remu betoogt, zou de gemiddelde vakman Haest en/of Althaus ook zonder meer raadplegen omdat het hetzelfde vakgebied betreft, althans in ieder geval een zeer nabij vakgebied, zoals ook al blijkt uit het feit dat Prestenbach amfibische- en landrupsvoertuigen in feite op een hoop veegt (vgl. 2.11.). Bovendien bevat Bruyas een rechtstreekse pointer naar een uitschuifbaar rupsonderstel met gebruik van hydraulische cilinders, zodat de gemiddelde vakman ook al om die reden naar genoemde documenten zou kijken. Dat landrupsvoertuigen strikt genomen tot een andere IPC-classificatie behoren, zoals Remu nog heeft aangevoerd, doet daar niet aan af.

4.10. Remu zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Knoop c.s. vordert een volledige proceskostenveroordeling op basis van artikel 1019h Rv. Het arrest dat het Hof van Justitie heeft gewezen in de zaal Bericap v. Plastinnova (HvJ EY 15 november 2012, C-180/11, IEPT20121115) roept de vraag op of dat artikel grond biedt voor een volledige proceskostenveroordeling in een zaak waarin uitsluitend de nietigheid van een intellectueel-eigendomsrecht aan de orde is, zoals de onderhavige zaak in (onvoorwaardelijke) reconventie. In het arrest heeft het hof namelijk onder meer overwogen over het toepassingsbereik van de handhavingsrichtlijn, waarvan onder meer artikel 1019h Rv de implementatie vormt: (...)

IEF 12213

Discussie weigering beeldmerk Allah - Merk, God en verbod? update

UPDATE BBIE Voorlopige beslissing tot weigering Allah 8 januari 2013, depotnr. 1260522 (Allah): Het Bureau heeft besloten de inschrijving van uw merk te weigeren. Wij verwijzen naar artikel 2.11 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom. De reden voor weigering is de volgende: Het teken ALLAH, de in de islam gehanteerde naam voor God, zal niet als merk worden opgevat en mist derhalve ieder onderscheidend vermogen. Wij verwijzen naar artikel 2.11, lid 1, sub b BVIE.

Editie NL heeft in haar uitzending van dinsdag 8 januari een item gemaakt over de discussie rondom het gedeponeerde beeldmerk met woordelement 'Allah'. De Amsterdamse kunstenaar Teun Castelein had die merknaam gedeponeerd (AD.nl). Castelein wil het beeldmerk onder meer voeren voor kleding, schoenen en andere lederproducten. Het BBIE heeft beeldmerk voorlopig geweigerd.

Merkenadviseur Arnaud Bos vindt het onterecht dat 'Allah' is afgewezen. Geregistreerde merken als Mohammed, Jesus, God en Buddha zijn in het verleden wel geregistreerd, wat de weigering van 'Allah' een opmerkelijke beslissing maakt, volgens merkwaardigheden. Het excuus dat het woord niet onderscheidend genoeg is gaat volgens hem niet op.

De weigeringsgrond van het BBIE is ook volgens merkenbureau Chiever opvallend: waarom heeft het BBIE niet gekozen voor een andere, meer voor de hand liggende weigeringsgrond, die ook in de wet is te vinden [strijd met de openbare orde], vragen zij zich af. Volgens Chiever is het BBIE echter niet erg happig om de zedenmeester te spelen.

Caspar van Woensel is gepromoveerd op dit onderwerp en refererend aan zijn boek 'Merk, God en verbod' over oneigenlijk gebruik en monopolisering van tekens met een grote symbolische waarde, legt hij uit:

"Een religieus symbool registreren als beeldmerk kan in Nederland! Het is raar dat we religieuze symbolen niet hebben uitgesloten van die mogelijkheid, want je kunt een monopolierecht claimen op religieuze symbolen, zoals Allah, Jaweh en God of culturele symbolen als bijvoorbeeld de afbeelding van de nachtwacht, een handtekening van Vincent van Gogh of persoonlijkheden uit de geschiedenis."

IEF 12212

Vrijheid van de ontwerper van deurklinken bijna onbeperkt

OHIM Kamer van Beroep 31 oktober 2012, zaaknr. 1083/2011-3 (J. Neves & Filhos - Comercio e Indústria de Ferragens, S.A.tegen Alcides de Sá Pinto Castro)

Gemeenschapsmodellenrecht. Alcides de Sá Pinto Castro heeft om de nietigverklaring van het litigieuze gemeenschapsmodel 1104889-0007 verzocht, omdat het Gemeenschapsmodel niet voldoet aan de eisen van de artikelen 4 tot 9 CDR (Community Design Regulation). De nietigheidsafdeling heeft het bestreden Gemeenschapsmodel RCD nietig verklaard op grond van artikel 25(1)(b) CDR. De klacht van Alcides richt zich op het deurklink-model dat identiek zou zijn aan haar oudere model. Daarnaast zou het geregistreerde model te kwader trouw zijn geregistreerd, met als enige doel de commerciële activiteiten van Alcides te verstoren.

De totaalindrukken van de RCD en het oudere model worden bepaald door de geometrische vormgeving van deurklink en de montage van een ronde staaf aan een ronde plaat. De verschillen in kleur van het hendel enerzijds en de samenstelling van de ronde plaat, zijn elementen die van geringe invloed zijn op de algemene indruk. De algemene indrukken die de geïnformeerde gebruiker krijgt van beide modellen zullen vrijwel gelijk zijn.

De bestreden RCD is geregistreerd voor 'handvatten'. De geïnformeerde gebruiker is degene die gewoonlijk zo'n item koopt, het gewone gebruik is uitgegroeid tot kennis van het onderwerp door te bladeren in catalogussen van, of met inbegrip van handgrepen, een bezoek aan de desbetreffende winkels en het downloaden van informatie van het internet.

De Kamer van Beroep acht de mate van vrijheid van de ontwerper voor handgrepen bijna onbeperkt omdat handgrepen elke combinatie van kleuren, patronen, vormen en materialen kunnen hebben. De enige beperking voor de ontwerper bestaat er uit dat de handgreep een grip moet hebben en deze moet kunnen worden gemonteerd op iets zoals een deur. De Kamer van Beroep concludeert dat het lichte verschil niet significant van invloed is op de totaalindruk. Een nauwkeurig onderzoek, wat veel verder gaat dan de algemene vergelijking, zou nodig zijn voor de geïnformeerde gebruiker om de twee handvatten te kunnen onderscheiden. Het beroep tegen vernietiging wordt afgewezen.

4. On 26 April 2010, Alcides de Sá Pinto Castro, Lda. (hereinafter ‘the respondent’) filed an application for a declaration of invalidity against the contested RCD. The  respondent indicated as the grounds for invalidity that the challenged Community design does not fulfil the requirements of Articles 4 to 9 CDR.

8. On 21 March 2011, the Invalidity Division issued a decision (hereinafter ‘the contested decision’) declaring the  contested RCD invalid according to Article 25(1)(b) CDR and ordering the appellant to bear the costs.

29. The contested RCD is registered for ‘handles’. Therefore, the informed user to be taken into account is whoever habitually  purchases such an item, puts it to its intended use and has become informed on the subject by browsing through catalogues of, or including, handles, visiting the relevant stores, downloading information from the Internet, etc. (see, by analogy, decision of 18 September 2007, R 250/2007-3, ‘tavoli’). The informed user is familiar with the product at the level indicated in paragraphs 26 to 28 above.
32. In the Board’s opinion the degree of freedom of a designer of handles is almost unlimited since handles can take any combination of colours, patterns, shapes and materials. The only limitation for the designer consists in that the handle must have a grip and it must be able to be mounted onto something, such as a door.
39. The Board further notes that even if  it were found that the RCD does have a slightly elliptical shape, the conclusion would still be the same. This slight difference would also not significantly affect the overall impression produced by the handles since it is a detail which, although not necessarily totally insignificant, relates to what would be seen as an essentially marginal element of the two products. A close examination – going much further than the general comparison required by the Regulation – would be needed before the informed
user could distinguish between the two handles even in this case.
IEF 12211

(Beperkt) gefaseerde inwerkingtreding wet toezicht cbo's

Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten, Kamerstukken II, 2012/13, 31 766, nadere memorie van antwoord.

Over de brief van de Vereniging van Organisaties die intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (Voice), waarin wordt ingegaan op de problematiek van de one-stop-shop voor onderhandelingen, betalingen en klachten in met name de omroepsector. Bestuurlijke boete bestuurders, gedwongen samenwerking en de gefaseerde inwerkingtreding.

(...) mijn voornemen ([is] kenbaar gemaakt om de inwerkingtreding van de in artikel 2, vierde lid, van het wetsvoorstel opgenomen regeling voor beleggingen van collectieve beheersorganisaties aan te houden in afwachting van de nadere ontwikkelingen rond het richtlijnvoorstel. Op de overige onderdelen kan het wetsvoorstel na aanvaarding door Uw Kamer geheel in werking treden. Mijn voornemen berust op het feit dat het wetsvoorstel en de in het richtlijnvoorstel verankerde visie van de Europese Commissie nog ver uiteenlopen waar het gaat om de regels ten aanzien van beleggingen door cbo’s. (...)

Het wetsvoorstel gaat hierin verder door de mogelijkheid tot beleggen te beperken tot, samengevat, producten met een hoofdsomgarantie aan het einde van de looptijd, vastrentende waarden en van staatswege uitgegeven waardepapieren (artikel 2 lid 4). Om te voorkomen dat we nu op korte termijn een regeling in werking laten treden, die wellicht al gauw weer moet worden herzien als gevolg van Europese ontwikkelingen, lijkt het me goed die laatste eerst even af te wachten. Dat acht ik juist ook vanuit wetgevingsoptiek een valabele reden. Dit betekent overigens niet dat ik nu al bij voorbaat wil afzien van het in dit wetsvoorstel voorgestelde beleggingsregime. Wel meen ik dat er ruimte moet zijn voor een heroverweging als de uiteindelijke EU-richtlijn over collectief beheer daartoe aanleiding geeft. Daarbij zal uiteraard ook de praktische uitvoerbaarheid een punt van aandacht zijn.