IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12180

PG Concludeert (niet zonder moeite) tot verwerping in octrooizaak

Conclusie A-G 21 HR 21 december 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BY7837 (Global Bio-chem Technology c.s. tegen Ajinomoto)
Conclusie ingezonden door Peter Hendrick, Rutger Kleemans en Arvid van Oorschot (Freshfields Bruckhaus Deringer) samen met Rob Meijer en Thijs van Aerde (Houthoff Buruma).

In navolging van IEF 9507. Het hof volgde hierin grotendeels het eerdere oordeel van de Rechtbank  (Rb. Den Haag, 22 augustus2007, IEF 4671) en neemt met betrekking tot twee van de drie octrooien geldigheid en inbreuk aan, ziet geen toegevoegde materies, schorst het geding m.b.t. het derde octrooi i.v.m. oppositieprocedure bij het EOB en houdt iedere beslissing aan i.v.m. de 1019h proceskosten.

Slechts in't kort: Octrooirecht. Ajinomoto is houdster van EP0733710 B1 voor een "Process for producing L-Lysine by fermentation" en EP0733712 B1 voor een "Process for producing a substance". De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden concludeert zowel in het principale als (maar niet altijd zonder moeite) in het incidentele cassatieberoep tot verwerpen.

Nadere leeswijzer volgt.

7. Het principale cassatieberoep is gericht tegen beslissingen van het hof die ertoe strekken dat GBT c.s. inbreuk maakten op EP710 en EP712, en dat de argumenten strekkend tot metigverklanng van deze octrooien niet worden gehonoreerd.

86. In het incidentele cassatieberoep wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat ertoe strekte dat namens Ajinomoto c.s. tevergeefs rechtsgevolgen werden ingeroepen ten aanzien van het feit dat, kort gezegd, GBT c.s. zich zouden bedienen van bacteriestammen die men op wederrechtelijke wijze van Ajinomoto c.s. had verkregen.

112 (...) Die beschouwingen brengen mij - naar ik erken: niet zonder moeite - tot verwerping van de klacht van onderdeel 3.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:PHR:2012:BY7837 (pdf)
Afschrift zaaknr. 11/04821 (pdf)

IEF 12179

In de tijdschriften november/december 2012

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen en jurisprudentie uit de bladen:

Germany, a legal report; Trademarks, designs and unfair competition - Ulrich Hildebrandt, BIE 2012-11/12.
 

Themanummer: Thuiskopieheffingen

M.R.F. Senftleben, De thuiskopieheffing of de kwadratuur van de cirkel, AMI 2012-6, p. 229.
S.J. Donker, De thuiskopieregeling ontdooid. Of toch een downloadverbod
light?, AMI 2012-6, p. 231.

J.P. Poort, Een economische analyse van thuiskopiestelsels, AMI 2012-6, p. 239.

Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 84 Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 14 september 2012, Sanofi/Teva, IEF 11757.

Merkenrecht
Nr. 85 Vrz. Rechtbank Brussel 29 juli 2011 en 26 september 2012, Red Bull En Bullit/Bullet, IEF 11913.

Nr. 86 Rechtbank ’s-Gravenhage 10 oktober 2012, Pioneer/Agrifirm, IEF 11856.

 

Domeinnaamrecht
Nr. 96 HvJ EU 19 juli 2012, zaak C-376/11, Pie Optiek BVBA/Bureau Gevers NV en European Registry for Internet Domains VZW, IEF 11602.

Procesrecht
Nr. 97 Hoge Raad 29 juni 2012, LJN BW1259, Eiseres/Auto-Campingsport Deurne B.V., IEF 11511.

 


Th. Dreier, Living with copyright from Luxembourg. The example of the effects of CJEU-Padawan on the
German levy system for private copying, AMI 2012-6, p. 243.

S. Dusollier, De invloed van de Padawan-uitspraak op het ongelijke veld van thuiskopieheffingen in België, AMI 2012-6, p. 247.

V. Still, Is the copyright levy system becoming obsolete? The Finnish experience, AMI 2012-6, p. 250.

R. Xalabarder, The abolishment of copyright levies in Spain. A consequence of Padawan? AMI 2012-6, p. 259.

Jurisprudentie
Nr. 20 • HvJ EU 21 oktober 2010 (Padawan/SGAE) m.nt. J.H. Spoor

Nr. 21 • HvJ EU 16 juni 2011 (Thuiskopie/Opus) m.nt. J.H. Spoor

Berichten IE: website.
AMI: website.

IEF 12177

Een cashbacksysteem is niet in strijd met de vaste boekenprijs

HR 21 december 2012, LJN BX9019 (CvdM tegen SplinQ B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Jacqueline Seignette en Anneke Stekelenburg, Höcker advocaten.

In navolging van IEF 9786 en LJN BN6312. Wet op de vaste boekenprijs. Reclame. E-commerce. Cashback.

SplinQ exploiteert een advertentiesite voor diverse producten met een cashbackfaciliteit. De geregistreerde koper ontvangt een deel van koopprijs terug als tegoed, in de regel de helft van koopprijs. Het hof oordeelt, anders dan de rechtbank, dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 6 lid 1 eerste volzin Wet op de vaste boekenprijs. Er is geen samenwerking of afspraak tussen de boekverkoper en de exploitant, noch een bijzondere of bovenmatige vergoeding voor het plaatsen van een advertentie. HR: Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent de Wvbp, noch is het onbegrijpelijk.

De Wvbp geeft blijkens de Memorie van Toelichting regels voor de prijsvorming van boeken ter voorkoming van prijsconcurrentie, met het oog op de brede beschikbaarheid van het boek, de diversiteit en pluriformiteit van de daarin vervatte informatie en de toegankelijkheid daarvan in aanbod, in keuze en in afname. Het is - in beginsel - een inbreuk op de beginselen van vrije mededinging en vrij verkeer van goederen en diensten. Een extensieve uitleg van de Wvbp, waardoor de boekverkoper verantwoordelijk wordt voor het door derde toegepast beloningssysteem staat op gespannen voet met de beginselen van rechtszekerheid en legaliteit.

Het hof oordeelt dat er, zoals beschreven, een transactie plaatsvindt tussen boekverkoper en eindafnemer tegen de vaste boekenprijs. De omstandigheid dat die transactie tot stand komt door tussenkomst van een derde (in dit geval SplinQ) - die via een cashbacksysteem een deel van de van de boekverkoper ontvangen advertentie-inkomsten in het kader van een beloningssysteem ten goede laat komen aan de eindafnemer - doet daaraan naar zijn oordeel niet af.

3.4. (...) Het hof heeft in rov. 4.4 terecht tot uitgangspunt genomen dat de Wvbp regels geeft voor de prijsvorming van boeken ter voorkoming van prijsconcurrentie, met het oog op de brede beschikbaarheid van het boek, de diversiteit en pluriformiteit van de daarin vervatte informatie en de toegankelijkheid daarvan in aanbod, in keuze en in afname (vgl. Kamerstukken II, 2003-2004, 28 652, nr. 9, p. 5 e.v.). Die doelstelling zou volgens de wetgever door prijsconcurrentie worden ondergraven, reden waarom hij door middel van de vaste boekenprijs prijsconcurrentie in het boekenvak beoogt tegen te gaan.
Het hof heeft voorts geoordeeld dat het systeem van de vaste boekenprijs in beginsel een inbreuk vormt op de beginselen van de vrije mededinging en het vrij verkeer van goederen en diensten die ten grondslag liggen aan het handelsverkeer in de Europese Unie, zodat het niet in de rede ligt de wettelijke regeling extensief uit te leggen. Dit oordeel is juist. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat een extensieve uitleg van de regeling in de Wvbp, waardoor de boekverkoper verantwoordelijk wordt voor het door een derde (in dit geval: SplinQ) toegepaste beloningssysteem, op gespannen voet staat met de beginselen van rechtszekerheid en legaliteit.

3.5 Het hof heeft geoordeeld dat de gang van zaken, zoals hiervoor in 3.1 onder (i) tot en met (iv) beschreven, neerkomt op een transactie tussen de boekverkoper en de eindafnemer waarbij de eerste aan de laatste een boek verkoopt voor de vaste boekenprijs.
De omstandigheid dat die transactie tot stand komt door tussenkomst van een derde (in dit geval SplinQ) - die via een cashbacksysteem een deel van de van de boekverkoper ontvangen advertentie-inkomsten in het kader van een beloningssysteem ten goede laat komen aan de eindafnemer - doet daaraan naar zijn oordeel niet af. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent de Wvbp, noch is het onbegrijpelijk. Voor een zo vergaande verantwoordelijkheid van de boekverkoper als door het Commissariaat bepleit - die zich zou uitstrekken tot de werkwijze van een derde (in dit geval SplinQ) - biedt de Wvbp geen wettelijke grondslag. Uitgaande van zijn hiervoor in 3.4, tweede alinea, gegeven oordeel heeft het hof met juistheid geoordeeld dat een beroep op de algemene doelstelling van de Wvbp niet volstaat.
De klachten van het middel stuiten hierop af.

Op andere blogs:
Cassatieblog (“Cashback”-systeem bij verkoop boeken via internet niet in strijd met Wet op de vaste boekenprijs)
Van Till-blog (Cash back bij boeken: geen strijd met de vaste boekenprijs)

IEF 12176

Uitgevers dwingen copyshops kopiëren van studieboeken te staken

Uit't persbericht: De Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) van het Nederlands Uitgeversverbond is de afgelopen week hard opgetreden tegen het illegaal en georganiseerd kopiëren van studieboeken door copyshops. Er zijn met succes juridische stappen genomen tegen diverse copyshops in het hele land. De maatregelen zijn het resultaat van een inmiddels meerjarig, consistent beleid.

“Wij hebben ontdekt dat copyshops soms illegaal honderden titels aanbieden aan studenten. Dat is niet alleen strafbaar, het gaat ook ten koste van de investeringen die uitgeverijen doen in de vernieuwing en digitalisering van leermiddelen”, stelt bestuurslid Eric Razenberg. “Copyshops zijn zich hiervan bewust, maar blijken de regels soms aan hun laars te lappen. Wij kiezen voor procederen en een harde aanpak om ervoor te zorgen dat het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd werk blijvend stopt.”

“Om een beter beeld te krijgen van deze vorm van piraterij, voeren wij vanuit de branchevereniging inmiddels structureel onderzoek uit om misstanden te ontdekken en bewijs te verzamelen. Omdat dit onderzoek direct vruchten heeft afgeworpen, hebben wij besloten om voorlopig te blijven controleren.”

Verschillende individuele educatieve uitgeverijen procedeerden al eerder tegen copyshops in Enschede en Groningen. In aanvulling daarop zijn de afgelopen week door de branchevereniging stappen ondernomen tegen copyshops in Breda, Deventer en Utrecht. In diverse gevallen hebben de acties geleid tot gerechtelijke uitspraken, waarbij de rechtbank in alle gevallen de uitgeverijen in het gelijk stelde. Diverse copyshops zijn bevolen of overeengekomen onmiddellijk hun inbreukmakende activiteiten te staken, op straffe van hoge dwangsommen tot wel 100.000 euro. Inmiddels treft de branchevereniging voorbereidingen voor verdergaande juridische procedures, waaronder het verhalen van de volledige schade.

“Vanuit de overheid wordt er helaas maar weinig gedaan om dit soort misstanden op te sporen en uit te bannen. Vandaar dat wij als collectief en in belang van onze leden zelf het illegaal kopiëren van studieboeken met inzet van alle mogelijke rechtsmiddelen bestrijden”, stelt Razenberg nadrukkelijk.
IEF 12175

IE-Klassiekers ongeoorloofde mededinging

HR 5 maart 1948, BIE 1943, 69 (Niveau/Hamea); Hof Amsterdam 9 april 1942, BIE 1942, 106 (N.V. Pharmaceutische Fabriek A. Mijnhardt/N.V. Beiersdorf; Nivea/Hamea)
Omdat de merknamen Nivea en Hamea in zulke mate de verpakking beheersen bestaat er geen risico voor verwarringsgevaar. Gebruik van niet-verwarrende verpakking is niet onrechtmatig.

 

HR 26 juni 1953, BIE 1953, 55 (Machinefabriek Thole/Hyster; Hyster Karry Krane)
Leer van de slaafse nabootsing. Vrij om industriële producten een zo groot mogelijke deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven, tenzij IE-rechten daaraan in de weg staan - ten eigen voordele en mogelijk tot nadeel van een concurrent, van in diens producten geopenbaarde resultaten van inspanning, inzicht of kennis gebruik te maken, zelfs wanneer bij het publiek verwarring mocht kunnen ontstaan.

HR 21 december 1956, BIE 1957, 11 (Borsumij/Lion; Drukasbak)
Dat `slaafse' navolging van een product van een concurrent onrechtmatig kan zijn, ook al ligt de navolging niet op technisch terrein, al heeft de concurrent het desbetreffend product niet zelf ontworpen en al kan het publiek dankzij de navolging het product verkrijgen tegen lageren prijs dan voorheen.

HR 8 januari 1960, BIE 1960, 19 (Spear/Hausemann; BoardScript; Scrabble)
De zorgvuldigheid eist niet, dat het eigen product van dat van den concurrent verschilt op alle punten waarop dat zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen mogelijk zou zijn, doch zij wel de verplichting meebrengt om bij de nabootsing te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen, dat door gelijkheid de kans op verwarring ontstaat of vergroot wordt.

HR 15 maart 1968, BIE 1968, 43 (Plastics/Schumm; plastic stapelschalen)
Daar de bij nabootsing van't product van een ander in acht te nemen zorgvuldigheid verplicht, om bij die nabootsing alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid de kans op verwarring ontstaat of vergroot wordt; dat door een andere vormgeving te kiezen zonder daarmede aan de deugdelijkheid en de bruikbaarheid van zijn product afbreuk te doen, tevens de verplichting medebrengt zulks te doen.

HR 12 juni 1970,BIE 1970, 90 (Hazenveld/Tomado; Klerenhanger)
Het thans besproken middel faalt voor zover het opkomt tegen 's Hofs stelling, dat ook een nabootsing, die - gezien tegen de achtergrond van bij afnemers bestaande behoeften of wensen - in een ander dan technisch opzicht nodig is ter bevordering van de deugdelijkheid of bruikbaarheid van't product, op zich zelf niet onrechtmatig is.

HR 29 maart 1985, BIE 1985, 37 (Pokon/Substral)
Bij de beoordeling van in de concurrentiestrijd gedane mededelingen als de onderhavige behoort immers in de eerste plaats te worden onderzocht of die mededelingen (mede) betrekking hebben op een bepaalde mededinger of diens product, dan wel (enkel) op het eigen product. Dient deze vraag in eerstgemelde zin te worden beantwoord, dan zijn toch andere en strengere normen van toepassing, dan wanneer het antwoord in laatstgemelde zin luidt.

HR 25 april 1986, BIE 1987, 16 (Verenigde Sloten- en Bouwbeslagfabrieken/Priem; sloten voor deuren)
Een product dat zich in zijn verschijningsvorm niet onderscheidt van 'n aantal andere, soortgelijke producten, kan onderscheidend vermogen missen, óók als het zich van weer andere soortgelijke producten wel onderscheidt.

HR 27 juni 1986, BIE 1986, 71 (Holland Nautic/Racal Decca; Decca Navigator System)
Dat profiteren of aanhaken bij de prestaties van een ander is op zichzelf niet in strijd is met de zorgvuldigheid die Holland Nautic als concurrent van Decca jegens deze in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook niet als dit Decca daardoor nadeel toebrengt.

HR 23 oktober 1987 (NOS/KNVB)
Niettemin moet worden aangenomen dat de KNVB en zijn clubs op een zekere bescherming ter zake van de uitzending van wedstrijden aanspraak kunnen maken, zij het ook een aanspraak van een ander karakter dan aan een absoluut recht van de bovenbedoelde soort zou kunnen worden ontleend.

HR 20 november 1987 (De Staat/Den Ouden)
Art. 11, op wetten, besluiten en verordeningen geen auteursrecht. Niet in strijd met de haar jegens de Staat in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid.

HR 27 november 1987, BIE 1988, 25 (Chloé/Peeters)
Degene die kennis draagt van onrechtmatig handelen van een derde heeft geen rechtsplicht daarvan aan de benadeelde mededeling te doen.

HR 24 februari 1989 (Elvis Presley I)
Pre-WNR. Eénlijnsprestatie. Aan BMG is mede overgedragen de aanspraak op bescherming die Presley als uitvoerend kunstenaar had.

HR 1 december 1989, BIE 1991, 68 (Monte/Kwikform)
Toepassing van't niet door enig absoluut recht van industriële eigendom beschermde systeem staat in beginsel vrij, tenzij nabootsing. Waarbij niet redelijkerwijs mogelijke en nodige is gedaan om verwarring te voorkomen.

HR 1 november 1991, BIE 1993, 40 (Cacharel / Geparo I)
Verplichting zich als buitenstaander van verkoop van producten uit een - gesloten - verkooporganisatie te onthouden bestaat niet zonder meer, doch slechts o.g.v. bijkomende omstandigheden.

HR 31 mei 1991, BIE 1992, 15 (Borsumij/Stenman; raamuitzetter)
Slaafse nabootsing; na afloop van een octrooi niet alleen de uitvinding van zijn concurrent mag toepassen, maar ook het model van diens product.

HR 7 juni 1991, BIE 1992, 16 (Otto Simon e.a./E. Hertzano e.a.; Rummikub)
Uiterlijk van't product vereist slechts onderscheidend vermogen.

HR 25 november 2005, LJN AU4019 (Lycos/Pessers)
Verplichting van hosting provider tot het verstrekken van NAW-gegevens aan derde die stelt schade te lijden.

HR 20 november 2009, LJN BJ6999 (Lego/Mega Brands)
Nabootsing van product dat niet (langer) wordt beschermd door een IE-recht. Behoefte aan standaardisatie.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12174

Een website 27% kopiëren, betekent nog geen auteursrechtinbreuk

Rechtbank Arnhem 28 november 2012, LJN BY6969 (WK Ontwerpers tegen gedaagde)

Bewijs. Stelplicht. Voorbeelden ter illustratie inbrengen is onvoldoende. Opdracht tot het ontwerpen en bouwen van een gebruiksklare website www.bronswerk.nl door WK Ontwerpers, de algemene voorwaarden van Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) zijn van toepassing verklaard. De kern van de zaak gaat over het verzuimen van de betaling van facturen. Echter vordert WK Ontwerpers ook het staken van inbreuk op de auteursrechten op de afbeeldingen, de uiterlijke vormgeving, illustraties op en de broncode van de geleverde website.

Slechts in algemene bewoordingen is er gesteld dat WK Ontwerpers auteursrecht heeft op de door haar gemaakte werken en dat daarop inbreuk wordt gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. Ter illustratie zijn een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht.

Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals o.a. voor de filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen, te onderbouwen en meer nog moeten concretiseren dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. De vorderingen worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de stelplicht ten aanzien van de auteursrechtinbreuk.

4.33.  WK-Ontwerpers stelt in haar akte vermeerdering c.q. verandering van eis in de eerste plaats meer in het algemeen dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van WK-Ontwerpers, aangezien zij de ontwerpen en/of afbeeldingen en/of (delen van) de uiterlijke vormgeving van WK-Ontwerpers, de ‘werken’, zonder toestemming heeft afgebeeld op haar website en/of zonder toestemming heeft gebruikt en/of verspreid en/of heeft gebruikt als huisstijl. Verder stelt zij dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken, waaronder de grafische ontwerpen, website ontwerpen, lay-out ontwerpen, schetsen, concepten, illustraties en foto’s. WK-Ontwerpers stelt dat zij auteursrechtelijke bescherming geniet, nu de werken een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Ook stelt WK-Ontwerpers dat uit de compositie van het werk blijkt dat de huisstijl, de website en andere werken gemaakt zijn met het kennelijke doel de daarop afgebeelde objecten als kenmerkend en representatief voor de onderneming(en) van [gedaagde] weer te geven. Het is volgens WK-Ontwerpers evident dat [gedaagde] zich met behulp van het beeld heeft willen presenteren en onderscheiden. Door voormelde verveelvoudigingen en openbaarmakingen van dit werk zonder toestemming van WK-Ontwerpers, heeft [gedaagde] op grond van artikel 1 juncto artikel 12 en 13 Auteurswet (Aw) inbreuk op het auteursrecht van WK-Ontwerpers gemaakt. De vormgeving, lay-out, illustraties en animaties, foto’s, grafisch ontwerp en teksten inclusief vertalingen, waarvan WK-Ontwerpers alle rechten heeft en welke zij voor de website en de identiteit van [gedaagde] heeft gemaakt of laten maken, is auteursrechtelijk beschermd. Als productie 25 heeft WK-Ontwerpers, zoals zij stelt “ter illustratie”, een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht, voorzien van commentaar. Voorts heeft zij nog een aantal andere producties in het geding gebracht, die toepassingen laten zien van door haar ontwikkelde werken (met name producties 28, 35 tot en met 38 en 41).

4.34.  Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat WK-Ontwerpers met de hiervoor weergegeven onderbouwing niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Zij heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken en dat [gedaagde] daarop inbreuk heeft gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. WK-Ontwerpers heeft in de eerste plaats onvoldoende geconcretiseerd welke specifieke, door of namens haar ontwikkelde/ontworpen ‘zaken’ kunnen worden beschouwd als een werk in de zin van artikel 1 juncto artikel 10 Aw. Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals onder meer filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen en te onderbouwen dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Meer in het bijzonder had zij nader moeten concretiseren waarom die zaken het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Daarenboven heeft WK-Ontwerpers onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van auteursrechtelijk relevante verveelvoudigingen/openbaarmakingen door [gedaagde]. In dit verband had het op de weg van WK-Ontwerpers gelegen om te stellen en te onderbouwen dat en waarom de beweerdelijk inbreukmakende werken van [gedaagde] in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar werken vertonen dat de totaalindrukken die de werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de werken van [gedaagde] als zelfstandige werken kunnen worden aangemerkt. De in het geding gebrachte producties bieden geen soelaas, nu het slechts gaat om “een aantal voorbeelden”, die “ter illustratie” zijn overgelegd.

4.35.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van WK-Ontwerpers met een auteursrechtelijke grondslag (onder 3.1 sub 1 en 8) zullen worden afgewezen.

IEF 12173

Moties VAO: downloadverbod aangenomen, thuiskopieheffing niet afgeschaft

Gisteren zijn de stemmingsuitslagen gepubliceerd over onder andere de vier moties uit het voortgezet Algemeen Overleg Auteursrechten. Woordelijk verslag AO hier en VAO hier.

Stemmingen over de moties ingediend bij het VAO Auteursrechten
29 838, nr. 56 -de motie–Verhoeven/Oosenbrug over afzien van een downloadverbod is aangenomen
29 838, nr. 57 -de motie–Verhoeven/Oosenbrug over het niet meer inzetten van ISP's als politieagent wordt aangehouden
29 838, nr. 58 -de motie–Oskam/Taverne over een alternatief handhavingsmechanisme is verworpen
29 838, nr. 59 -de motie–Oskam over aanpassing van de thuiskopie-AMvB (settopboxen) is verworpen

De aangenomen motie luidt als volgt:

De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er recent weer discussie is ontstaan over een downloadverbod;
verzoekt de regering, af te zien van voorstellen tot wetswijzigingen die een downloadverbod tot stand brengen of anderszins het recht op het maken van een thuiskopie beperken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Verhoeven / Oosenbrug

IEF 12172

Geen verschillen uit het vergelijkend morfologisch onderzoek

Rechtbank van Koophandel Gent 3 december 2012, AR A/09/03215 (BVBA Exotic Plant tegen NV DeRoose Plants)

Uitspraak ingezonden door Philippe de Jong, Altius.

België. Kwekersrecht Certificaat BE1542 / NL19379. Eisers zijn zaakvoerders van Exotic Plant en hebben een Belgisch en Nederlands Certificaat voor het kweekproduct "Calypso". Op de Hortifair heeft zij verweerster gewezen op dezelfde kenmerken van haar plant "Starlight". Uit landbouwkundig onderzoek volgt dat beiden vermoedelijk betrekking hebben op één en dezelfde cultivar. De uitkomst van een vergelijkend morfologisch onderzoek is dat er - op een zeer gering verschil in grootte dat bij de inlevering al bestond - geen verschil bestaat.

Verweerster bewijst niet dat de beide planten ondertussen zijn geëvolueerd. En na het morfologisch onderzoek was het niet nuttig om verder onderzoek te verrichten en dat verweerster bereid is royalties te betalen, wat moeilijk te verklaren is wanneer zij niet geloofde dat de beide planten dezelfde waren.

De vorderingen worden toegewezen. Verweerster dient - op straffe van een dwangsom - verdere teelt en verkoop te staken. De rechtbank veroordeelt de verweerster tot het op haar kosten rooien en vernietigen onder toezicht van een gerechtsdeurwaarder van de planten in haar bezit, dan wel in het bezit van elke derde onder licentie of anderszins meer met haar samenwerkt zowel in België als in Nederland. Voor de precieze eindberekening van de schadevergoeding wordt een deskundige aangesteld. Verweerster wordt tevens veroordeeld tot publicatie van dit vonnis in twee gespecialiseerde vakbladen naar keuze van eiseres.

IEF 12171

Verkregen onderscheidend vermogen van de KitKat-reep

OHIM Board of Appeal 11 december 2012, zaak R 513/2011-2 (Nestlé tegen Cadbury Holdings Limited)

Uitspraak ingezonden door Gregor Vos en Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap.

Merkenrecht. Driedimensionaal merk. Vormmerk voor chocola met 4 verbonden repen. Bij uitzondering en zoals de inzendende advocaat vermeld, heel in't kort: De Cancellation Division had geoordeeld dat de vorm acquired distinctiveness had in vijf lidstaten, en dat dit onvoldoende was voor acquired distinctiveness ‘in the Community’. De Board of Appeal oordeelt dat de vorm in 6 lidstaten acquired distinctiveness heeft, en dat dit, met het bewijs van gebruik in 14 van de 15 relevante lidstaten, voldoende is.

Sluit wat mij betreft heel mooi aan bij Onel van gisteren [red. IEF 12154]. Hoewel dat arrest natuurlijk gaat over normaal gebruik, zijn de overwegingen over het ‘unitary character’ van het Gemeenschapsmerk van dezelfde strekking. Verder zitten er aardige opmerkingen in over de marktonderzoeken, en is de KitKat-vorm ten slotte niet uitsluitend technisch bepaald.

IEF 12170

Over tie-wraps en de equivalente maatregel

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 20 december 2012, zaaknr. 429964 / KG ZA 12-1195 (Vialle Alternative Fuel systems B.V. tegen Prins autogassystemen B.V.)

Uitspraak ingezonden door Willem Hoorneman, C'M'S' Derks Star Busmann.

Octrooirecht. Toetsing inbreukcriterium. Geen equivalente maatregel. Vialle is actief op het gebied van brandstofsystemen voor auto's en LPG-inbouwkits. Zij is houdster van EP0948713 met betrekking tot een drukvatsamenstel (pressure vessel assembly). Prins presenteert op een Duitse vakbeurs het DLM-systeem.

Naar voorlopig oordeel is het samenstel van geleidingspennen en spiraalveren zoals toegepast in het DLM-systeem niet aan te merken als afstandhoudende middelen die uitsluitend worden gebruikt voor de ophanging van de brandstofpom aan de flensplaat in de zin van het octrooi. De tie-wraps (die zich bevonden in een DLM-systeem waarover Vialle beschikking kreeg) noch de brandstoftoevoerleiding dienen als afstandsmiddelen om te zorgen dat de onderkant van de pomp dichtbij de bodem van de tank is (en blijft) gesitueerd, zoals de conclusie vereist.

Er is geen sprake van een equivalente maatregel, weliswaar wordt hetzelfde resultaat bereikt als het octrooi beoogt, maar niet op in wezen dezelfde wijze. De vorderingen worden afgewezen.

4.11. Naar voorlopig oordeel is evenmin sprake van inbreuk door middel van equivalente maatregelen. In het DLM-systeem wordt weliswaar hetzelfde resultaat bereikt (de brandstoftank bevindt zich na montage nabij de bodem van de tank) als EP 713 beoogt, maar dat gebeurt niet op in wezen dezelfde wijze. Door de geleidingspennen en de spiraalveren van het DLM-systeem wordt dit resultaat bereikt door brandstofpomp en bufferbak tegen de bodem van de tank te drukken en daarop af te steunen. In een inrichting volgens EP 713 is de brandstofpomp daarentegen aan de flensplaat opgehangen door middel van afstand houdende middelen (...), wat naar voorlopig oordeel een wezenlijk andere wijze is. Hierbij komt dat het naar voorlopig oordeel, gelet op de onmiskenbare keuze van de octrooihouder voor een hangende pomp, te zeer in strijd met een redelijke rechtszekerheid voor derden zou komen om een op de bodem van de tank staande pomp (die bovendien al uit de stand van de techniek bekend was) als equivalente maatregel te kenschetsen.

Op andere blogs:
Deterink (Geen equivalentie: hangende pomp v. staande pomp)