IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11873

Merken- en gezondheidsautoriteiten meer op een lijn

Een bijdrage van Corina Wolfert, Merkenbureau Abcor.

Het Australische merkenbureau gaat voortaan farmaceutische, veterinaire of pesticide merknamen uit klasse 5 weigeren die mede bestaan uit een INN stem in het geval dat deze misleidend zijn of verwarring veroorzaken. Is dit een goed ontwikkeling of moet deze beoordeling alleen aan de gezondheidsautoriteiten overlaten?

INN staat voor International Nonproprietary Name oftewel de stofnaam van een medicijn. Een voorbeeld van een INN of stofnaam is bijvoorbeeld Desloratadine; een antihistaminicum dat de symptomen van hooikoorts tegen gaat. De merknamen van dit hooikoorts geneesmiddel zijn bijvoorbeeld NeoClarityn, Claramax, Clarinex en Aerius.Een stofnaam zoals Desloratadine kan niet als merk worden geregistreerd omdat deze naam vrij moet zijn in gebruik.


Medicijnen die uit dezelfde therapeutische groep of chemische klasse komen, hebben over het algemeen eenzelfde soort woordelement in hun stofnaam. Dit element noemen we een “stem”. Dus de stofnaam Desloratadine komt uit de therapeutisch groep van Histamine-H1 recepteptor antagonisten. Alle stofnamen uit deze groep eindigen op –tadine. De INN stem van desloratadine is dus TADINE.

Wordt TADINE gebruikt in een merknaam dat niet als anti hooikoorts middel bedoelt is, dan is dit misleidend en zal het merk in Australië door het merkenbureau geweigerd gaan worden. Dit is op zich een goede ontwikkeling omdat dit in lijn ligt met de voorschriften van de World Health Organization (WHO). Dus deze manier van beoordelen komt niet zomaar uit de lucht vallen. In de algemene richtsnoer van de WHO staat dat de veiligheid van de patiënt gewaarborgd moet worden en merken niet afgeleid mogen zijn van de INN naam of van de INN stem. In theorie gaan de WHO richtsnoeren dus zelfs nog een stapje verder, maar dit wordt in de praktijk niet op deze manier uitgevoerd. Gezondheidsautoriteiten oordelen meer op de manier zoals de Australische merkautoriteiten van plan zijn te gaan doen.

De meeste INN stems bestaan uit meerdere lettergrepen maar er zijn ook korte INN stems zoals –al, -dan, -ast, -ine, –kin etc. Het ligt dan aan de lengte van het merk en hoe deze is opgebouwd of het een dergelijk woordelement als INN wordt opgemerkt. Het element kin dat wordt gebruikt als “skin” zal niet als een INN stem opgevat worden. Het is op zich een goede ontwikkeling dat de merkenautoriteit dezelfde regeling toepast als een gezondheidsautoriteit. De houder van het farmamerk kan beter in een vroeger stadium een afwijzing van zijn merk krijgen als in het stadium van productregistratie. Waar wel rekening mee gehouden moet worden, is dat een merkenautoriteit op de stoel gaat zitten van een gezondheidsautoriteit. Het is de vraag in hoeverre een merkenautoriteit in staat is eenzelfde oordeel te vellen als iemand met een medische achtergrond bij een gezondheidsautoriteit. Het is daarom aan te raden dat een merkenautoriteit samenwerkt met de eigen gezondheidsautoriteit als het gaat om de beoordeling van farmaceutische merknamen.

Bij de Benelux merkenautoriteiten noch bij de Europese merkenautoriteiten speelt deze discussie en worden merknamen niet op INN stems gecheckt. We houden de ontwikkeling in Australië nauwlettend in de gaten aangezien deze manier van merkbeoordeling snel over kan slaan naar Europa.

Corina Wolfert

IEF 11872

VvA Ledenvergadering: Auteurswet in perspectief. Verleden en actualiteit

Link

In vervolg op het succesvolle congres A Century of Dutch Copyright Law besteedt de vereniging op 9 november nogmaals aandacht aan het honderdjarig bestaan van de Auteurswet. Dit maal vanuit historisch perspectief. Wat gaf 100 jaar geleden aanleiding tot de Auteurswet, hoe heeft deze zich sindsdien ontwikkeld en welke lering kunnen we hieruit trekken voor de toekomst.

Inschrijven: email
Waar Het Bethaniënklooster (Barndesteeg 6B te Amsterdam)
Wanneer 9 november 2012 13:30-17:00
Prijs: -
Inclusief: Theepauze, borrel, ophaalmogelijkheid boek voor VvA-leden A Century of Dutch Copyright Law

Programma
Het onderwerp van deze ledenvergadering is Auteurswet in Perspectief. Verleden en Actualiteit.
14.00 – 14.25 uur Mr. D. Peeperkorn: de aanloop naar de Auteurswet 1912. (onder voorbehoud)
14.25 – 14.50 uur ‘De politieke gevoeligheid van het auteursrecht. 100 jaar Nederlands
auteursrecht. ’ door Prof. mr. F.W. Grosheide ( Van Doorn Advocaten)
14.50 – 15.15 uur 'Duur van het auteursrecht’ door Mr. R.J.Q. Klomp ( Gerechtshof
Amsterdam )
15.15 – 15.45 uur Theepauze
15.45 – 16.10 uur ‘Object en subject van het auteursrecht' door mr. dr. S. van Gompel
16:10 – 17:00 uur Discussie met de sprekers aan de hand van stellingen.
17.00 uur Borrel

IEF 11871

Identieke functionaliteiten, omdat software hetzelfde doel dient

Rechtbank Leeuwarden 10 oktober 2012, LJN BX9971 (Lennoc Development tegen [A] en Probe-ASP B.V.)

Flight delayed... again!Auteursrecht. Claimsbrieven gebaseerd op (vertragingsclaims)Verordening. Software.

Afgezien van de contract- en arbeidsrechtelijke aspecten van een vaststellingsovereenkomst, afstand van geheimhouding en non-concurrentiebeding, voert Lennoc aan dat oud-werknemer [A] onrechtmatige concurrentie voert en hiervan profiteert met de opgerichte onderneming en of er inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van oud-werkgever op (onder meer) software. Deze software verricht geautomatiseerde afhandeling van claims van vliegtuigpassagiers en er worden daartoe (door toenmalige bedrijfsjurist opgestelde) claimbrieven gebruikt.

Echter, zo oordeelt de rechtbank zijn, de claimbrieven zijn weinig oorspronkelijk. De brieven bevatten immers met name een weergave van de rechten en aanspraken die passagiers van een vertraagde vlucht op grond van de Verordening en de jurisprudentie hebben. Dat de claimbrieven van Lennoc en ARAG inhoudelijk gelijkenis vertonen is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk en onvermijdbaar, nu de (op de Verordening en de jurisprudentie gegronde) rechten van passagiers die een vertraagde vlucht hebben gehad daarin zijn opgenomen.

Nu Lennoc enkel heeft volstaan met de stelling dat de functionaliteiten van de software van ProBe volkomen identiek is aan haar software en zij deze stelling niet nader heeft toegelicht, terwijl dit gemotiveerd is betwist (logisch, omdat de software hetzelfde doel dient) is de rechtbank van oordeel dat hetgeen Lennoc ter onderbouwing van haar stelling aanvoert, geen schending van de auteursrechten van Lennoc oplevert. De vorderingen worden afgewezen.

Auteursrechten
4.16.  Gelet op dit debat is de kern van het geschil de vraag of Lennoc auteursrechten heeft op de claimbrieven die door haar voormalig bedrijfsjurist zijn opgesteld, en zo ja, of [A] en ProBe inbreuk hebben gemaakt op deze auteursrechten. (...)

4.17.  De rechtbank is van oordeel dat op de claimbrieven van Lennoc geen auteursrecht rust, nu deze brieven weinig oorspronkelijk zijn. De brieven bevatten immers met name een weergave van de rechten en aanspraken die passagiers van een vertraagde vlucht op grond van de Verordening en de jurisprudentie hebben. Reeds daarom dienen de vorderingen van Lennoc te worden afgewezen, voor zover zij gegrond zijn op de door haar gestelde auteursrechtelijke inbreuk op haar claimbrieven. De overige verweren die [A] en ProBe hebben aangevoerd tegen voornoemde stelling van Lennoc behoeven derhalve geen bespreking meer.

Geschriftenbescherming
4.18.  De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de vraag of aan de claimbrieven van Lennoc geschriftenbescherming toekomt. Geschriftenbescherming komt toe aan geschriften die niet voldoen aan de criteria voor auteursrechtelijke bescherming, mits die geschriften openbaar gemaakt zijn dan wel zijn bestemd om openbaar gemaakt te worden (zie onder meer HR 8 februari 2002, NJ 2002, 515). De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Lennoc op de geschriftenbescherming reeds afstuit op de omstandigheid dat Lennoc haar stelling dat [A] en ProBe zich schuldig hebben gemaakt aan het door ontlening overnemen van de inhoud van haar claimbrieven - gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door [A] en ProBe - niet dan wel onvoldoende hebben onderbouwd. [A] en ProBe hebben immers aangevoerd dat zij de claimbrieven van Lennoc niet hebben aangeleverd aan ARAG, maar dat de juristen van ARAG zelf claimbrieven hebben opgesteld. Dat de claimbrieven van Lennoc en ARAG inhoudelijk gelijkenis vertonen is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk en onvermijdbaar, nu de (op de Verordening en de jurisprudentie gegronde) rechten van passagiers die een vertraagde vlucht hebben gehad daarin zijn opgenomen. De claimbrieven van ARAG maken naar het oordeel van de rechtbank ook om die reden geen inbreuk op de geschriftenbescherming die op de claimbrieven van Lennoc rust, zodat Lennoc zich tegen het gebruik hiervan ook niet kan verzetten.

4.19.  Lennoc heeft tevens gesteld dat ARAG inbreuk heeft gemaakt op haar auteursrechten, omdat de bijlage die bij de standaard eerste claimbrief van ARAG wordt gevoegd - met uitzondering van de gehanteerde kleur in het eerste blok - een getrouwe kopie is van de bijlage die wordt gehanteerd door het platform van Lennoc en waarop een auteursrecht rust. Omdat ARAG de bijlage volgens Lennoc van ProBe heeft gekregen en ProBe de bijlage op haar beurt van [A] heeft gekregen, hebben [A] en ProBe de bijlage naar de mening van Lennoc verveelvoudigd en hebben zij ook in strijd gehandeld met haar auteursrechten.

Bijlage bij claimbrief
4.21.  De rechtbank is van oordeel dat voor zover er al een auteursrecht zou rusten op de bijlage die Lennoc bij haar eerste claimbrief heeft gevoegd en ARAG hierop inbreuk zou hebben gemaakt, Lennoc niet dan wel onvoldoende feiten heeft aangedragen voor haar stelling dat [A] en ProBe inbreuk op haar auteursrecht hebben gemaakt door deze bijlage te verveelvoudigen. De enkele omstandigheid dat ARAG een soortgelijke bijlage als Lennoc gebruikt en deze bijlage deel uitmaakt van de software die ARAG van ProBe heeft betrokken, impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet dat ARAG de bijlage van Lennoc van ProBe heeft gekregen en dat ProBe de bijlage op haar beurt in handen heeft gekregen via [A]. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat [A] en ProBe onweersproken hebben aangevoerd dat ARAG zelf reeds over voornoemde bijlage van Lennoc beschikte, omdat zij in het verleden vertragingsclaims van haar verzekerden heeft laten afhandelen door EUclaim. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vorderingen van Lennoc afwijzen, voor zover deze zijn gegrond op de stelling dat [A] en ProBe inbreuk hebben gemaakt op haar auteursrechten ten aanzien van de bijlage bij de door haar gehanteerde eerste claimbrieven. Nu ARAG niet in de onderhavige procedure betrokken is, behoeft de vraag er daadwerkelijk een auteursrecht rust op de bijlage en of ARAG met de door haar gebruikte bijlage bij de claimbrieven daadwerkelijk inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Lennoc, verder geen bespreking.

Software
4.26.  De rechtbank is van oordeel dat Lennoc onvoldoende feiten heeft aangevoerd voor haar stelling dat [A] en ProBe inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten die op haar software rusten, in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door [A] en ProBe. De rechtbank overweegt daartoe dat [A] en ProBe voldoende onderbouwd hebben aangevoerd dat [A] in opdracht van ProBe en met behulp van de heer [N] en het bedrijf Qubiz binnen zes maanden daadwerkelijk de technische kant van een SAP-Killer heeft ontwikkeld en dat een specifieke toepassing hiervan de zelfstandig ontwikkelde en op maat gemaakte software voor vertragingsclaims voor ARAG betreft. Nu Lennoc enkel heeft volstaan met de stelling dat de functionaliteiten van de software van ProBe volkomen identiek is aan haar software en zij deze stelling niet nader heeft toegelicht, terwijl [A] en ProBe gemotiveerd hebben betwist dat voornoemde software volkomen identiek is en zij bovendien onderbouwd hebben aangevoerd dat het logisch is dat de functionaliteiten van de software overeenkomen - zoals de automatische generatie van (de bijlage bij) de claimbrieven - omdat de software hetzelfde doel dient, namelijk het geautomatiseerd afhandelen van vertragingsclaims, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen Lennoc ter onderbouwing van haar stelling aanvoert, geen schending van de auteursrechten van Lennoc oplevert. Voor bewijslevering is geen plaats, gelet op het vorenoverwogene.

IEF 11870

De halve zool en de rode schoentjes

T. Westenbroek, ‘De halve zool en de rode schoentjes', IE-Forum nr. IEF 11870.

Een bijdrage van Tomas Westenbroek, auteur van 'Waarom is Bio-Claire beschrijvend en Aquaclean niet?'.

Door inburgering een merkenrechtelijk kleurmonopolie op een ‘roodgelakte schoenzool voor zover deze contrasteert met de kleur van de bovenzijde van de schoen’.

In de zaak Christian Louboutin v. Yves Saint Laurent c.s. is het Court of Appeals te New York er op 5 september 2012 wonderwel in geslaagd om met een pragmatisch arrest de beide partijen tevreden te stellen. Louboutin heeft een merkrecht op een rode zool en YSL mag zijn monochrome schoen in rood, zoals deze sinds de jaren zeventig op de markt wordt gebracht, blijven verkopen. Zo keerden alle advocaten tevreden huiswaarts. Liepen alle sprookjes maar zo gelukkig af. Deze belangwekkende zaak raakt aan de kern van alle IE-recht. In hoeverre geeft de Amerikaanse rechter ons antwoorden op existentiële vragen betreffende intellectuele eigendomsbescherming?

(...dit artikel is ingekort, lees het gehele artikel...)

Een jaar later, nadat Louboutin aan de bewijsopdracht qua inburgering heeft voldaan, is het de beurt aan het Court of Appeals om de zaak te beslechten. Het begint met te definiëren wat het doel van het merkenrecht eigenlijk is:“(…) to secure the public’s interest in protection against deceit as to the sources of its purchases, [and] the businessman’s right to enjoy business earned through investment in the good will and reputation attached to the trade name”. Geen ruimte in deze definitie voor bredere maatschappelijke en/of concurrentiebelangen. En dat verklaart ook de uiteindelijke uitspraak. Want het feit dat YSL uiteindelijk zijn geheel rode schoen op de markt mag blijven brengen, heeft vooral te maken met het gewicht van de beide partijen en het verlangen naar een pragmatische oplossing. Zo zoekt en vindt het Court of Appeals dat inburgering niet is bewezen voor rode schoenen met rode zolen, maar alleen voor schoenen waarbij de zool en de bovenkant in kleur contrasteren. Door deze beperking in de beschermingsomvang van het Louboutin merk kunnen beide partijen weer opgelucht adem halen. En zij leefden nog lang en gelukkig.

De inbreukvraag hoeft niet te worden beantwoord en daardoor blijft ook het aspect van de esthetische functionaliteit onbesproken. En dat is jammer. Ten slotte is het nogal wat om iemand een levenslang alleenrecht te geven op een rode, blauwe of gele schoenzool. Vandaar dat de inburgeringstoets een zware is. Inburgering moet worden vastgesteld op het moment van toetsing door de bevoegde merkenautoriteiten. In een later stadium kan, alleen op verzoek van een belanghebbende, maar in feite is iedere wereldburger dat, een vordering tot nietigheid van het merk worden ingesteld. Zolang het merk niet alsnog vastloopt op vormuitsluitingsgronden en normaal gebruik wordt aangetoond door de merkhouder, kan hem vrijwel nooit een hak worden gezet. Uitburgering (verwatering) zou wel een probleem kunnen vormen. Wanneer de merkhouder onvoldoende is opgekomen tegen inbreuk makende partijen kan het merkrecht zomaar in rook opgegaan. In sommige landen is het verplicht om periodiek het normale gebruik van het merk aan te tonen. Dit zou natuurlijk ook kunnen gelden voor inburgering. Een dergelijke benadering sluit naadloos aan bij de idee van ‘het merkenrecht als privilege en niet als eigendomsrecht’.

Tomas Westenbroek

IEF 11869

Reflectie: Nederland en cultuur een koningskwestie

E. Angad-Gaur, Reflecties: Nederland en cultuur: een koningskwestie, Sena Performers Magazine 3, 2012, p. 18-19.

Een bijdrage van Erwin Angad Gaur, Ntb (en voorzitter van de Sena sectie uitvoerend kunstenaars).

Wij springen collectief in het oranje rond als het Nederlands elftal speelt. Maar wat maakt ons, behalve ons paspoort, nu eigenlijk tot ‘Nederlanders’? Wat verbindt ons?

De Belgische schrijver en politicus Jules Destrée schreef in 1912 in een open brief aan de Belgische koning Albert I de legendarische zin: ‘Sire, il n’y a pas de Belges’ (Sire, er zijn geen Belgen). In Nederland was het verrassenderwijs het eigen koningshuis dat in 2007 plots bij monde van de toekomstige koningin soortgelijke woorden sprak: ‘Dé Nederlander bestaat niet.’ Hoewel prinses Máxima haar betoog ter geruststelling vervolgde met de constatering dat ook ‘dé Argentijn’ niet bestaat en vooral een, op zichzelf weinig opzienbarend, pleidooi bedoelde te houden voor diversiteit en ‘eenheid in verscheidenheid’, waren het naast enkele nationalistisch getinte politici, vooral de toch zelden kritische leden van 's lands Oranjeverenigingen die bij monde van hun voorzitters tegen de gewraakte zin te hoop liepen. Zij hadden gelijk. Hoe waar of goed gekozen de bewoordingen ook, het ‘nationaal symbool’ is bij uitstek de ontvanger van wijze observaties als die van Destrée – niet de bron.

Dat neemt niet weg dat ‘dé Nederlander’ uiteraard niet bestaat. Terwijl er toch wel degelijk een verschil bestaat tussen de nietbestaande Nederlander en de al evenmin bestaande Argentijn. Het is een kwestie van nationaal saamhorigheidsgevoel, meer nog dan van geografie, cultuur en geschiedenis. Al staat het ee n niet los van het ander. Het clubgevoel is niet hetzelfde als de clubkleuren, het clublied en de clubhistorie, maar zij staan ook niet in een enkelvoudig verband tot elkaar. Kennis van de symbolen en historie van de club zijn uitingen van de clubliefde, maar ook de clubliefde zelf bestaat niet zonder clubsymbolen en historie. Zonder historie geen Feyenoord-gevoel en zonder Feyenoord- gevoel geen clubhistorie.

(...artikel is ingekort, zie pdf...)

Investeren in cultuur
In het tijdperk van de verzuiling hebben wij vooral geïnvesteerd in de eigen cultuur van de eigen zuil, met daarbij een minimaal, maar wezenlijk, besef dat onze zuil uiteindelijk toch ook een Nederlandse zuil was. Dat minimale besef, voornamelijk verankerd in ons koningshuis, is zonder verzuiling echter een te dun fundament voor een zelfbewuste samenleving. Vandaar onze zoektocht. Vandaar onze hang naar aangrijpingspunten voor de Nederlandse identiteit. Juist de partijen die het meeste inspelen op de onzekerheid van nationale identiteit en de angst voor de grote wereld die haar dreigt te overspoelen, zijn het minst geneigd om in cultuur te investeren. Dat is op zijn minst opmerkelijk. Zowel Nederland als Europa zouden er goed aan doen te investeren in kunst, cultuur, cultuurbeleving, culturele uitwisseling en cultuuronderwijs. Zonder daarbij sturend op te treden en zonder onderscheid tussen zogenaamde ‘hoge’ of ‘lage’ cultuur. Een taal moet zichzelf ontwikkelen. Maar het scheppen van vruchtbare grond voor die ontwikkeling zou meer en nadrukkelijker als overheidstaak moeten worden gezien. Een nationaal kunst- en cultuurbeleid dient daarbij niet de verheffing van het volk of de integratie van allochtonen, zoals de PvdA vaak voorstond. Het is ook niet in overwegende mate van belang omdat de aanwezigheid van cultuuruitingen een ‘aantrekkelijk vestigingsklimaat’ bevordert – hoezeer dat ook een juiste constatering is. Het bevorderen van kunst en cultuur dient de gehele samenleving, vooral omdat kunst en cultuur uiteindelijk bepalen wie wij zijn. Omdat kunst en cultuuruitingen duiden hoe wij denken en met wie wij praten. Omdat zij zowel ons wezen, als onze vlag zijn.

IEF 11868

Uitzondering: één cassatieberoep ingesteld tegen verschillende gedingen, mag

HR 12 oktober 2012, LJN BX5801 met conclusie A-G Huydecoper(eiseres tegen Centrafarm / Ratiopharm)

Cassatie. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Geval waarin bijéén arrest in meerdere zaken tegelijk uitspraak is gedaan. Instellen van beroep bij één dagvaarding. De partijen procederen in deze zaak over de al-dan-niet nietigheid van het voor Nederland verleende deel van een Europees octrooi, EP 03.347.066, en een daarmee verbonden aanvullend beschermingscertificaat als bedoeld in art. 90 e.v. ROW 1995.

In deze zaak, die ten gronde een omvangrijk octrooigeschil betreft, gaat het thans uitsluitend om de ontvankelijkheid van het principale cassatieberoep. [Verweerster 1] en Centrafarm voeren aan dat [eiseres] niet ontvankelijk is in dit beroep omdat zij bijéén dagvaarding cassatieberoep heeft ingesteld in verschillende zaken. Daartoe doen zij een beroep op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de eisen van een goede procesorde zich in beginsel ertegen verzetten dat tegen in verschillende gedingen gedane uitspraken bij één en hetzelfde exploot van dagvaarding cassatieberoep wordt ingesteld. Volgens [verweerster 1] en Centrafarm is in dit geval geen plaats voor een uitzondering op dit beginsel.

Dit betoog faalt. De rechtbank heeft de afzonderlijk ingestelde vorderingen van Centrafarm c.s. die alle de geldigheid betreffen van een Europees octrooi en van een aanvullend beschermingscertificaat van [eiseres], gezamenlijk behandeld en na rolvoeging bij één vonnis beslist. [eiseres] heeft van dat vonnis bij één dagvaarding hoger beroep ingesteld. Ook in hoger beroep zijn de zaken gezamenlijk behandeld en het hof heeft bij één arrest in de drie zaken uitspraak gedaan. In een dergelijk geval - waarin op grond van subjectieve cumulatie, voeging of rolvoeging bij één vonnis, arrest of beschikking in alle zaken tegelijk uitspraak wordt gedaan - mag bij één dagvaarding of verzoekschrift een rechtsmiddel worden aangewend (vgl. HR 9 mei 1958, NJ 1959/321).

Eiseres is derhalve ontvankelijk in haar cassatieberoep.

Uit de Conclusie A-G Huydecoper:

9. De sindsdien verschenen rechtspraak vertoont dit beeld, dat aan de regel die de verweersters onder 1 en 2 in deze zaak inroepen wordt vastgehouden wanneer bij één inleidend processtuk wordt opgekomen tegenuitspraken waartussen geen relevante mate van samenhang bestaat, maar dat de uitzondering van toepassing wordt geacht wanneer er wél zo'n voldoende mate van samenhang is. In vogelvlucht:

- HR 27 februari 2004, NJ 2004, 239, [red. LJN AO0973] rov. 3. Het ging om geschillen tussen de belastingontvanger en (groepen van) tuinders, aanvankelijk bij verschillende rechterlijke instanties ingeleid maar op verzoek van de Ontvanger en met instemming van de betrokken tuinders wegens verknochtheid naar dezelfde rechter verwezen, envervolgens in de feitelijke instanties samen berecht. Het beroep op niet-ontvankelijkheid moest hier worden verworpen.
- HR 23 december 2005, NJ 2007, 162 [red. LJN AU3252] m.nt. H.J. Snijders, rov. 3. Deze zaak betrof tien geschillen tussen een Landinrichtingscommissie in de zin van de toenmalige Landinrichtingswet, en verschillende belanghebbenden bij het desbetreffende landinrichtingsproject. De uitspraken in die zaken waren niet gewezen tussen dezelfde partijen en er was geen voeging wegens verknochtheid geweest. In dat geval gold de regel die tot niet-ontvankelijkheid leidt, (dus) wel. Ik merk op dat het enkele feit dat de zaken op met elkaar (nauw) verwante problemen betrekking hebben (zoals, naar in de rede ligt, bij de meningsverschillen tussen een Landinrichtingscommissie en de betrokkenen bij het landinrichtingsproject vaak het geval zal zijn), dus gewoonlijk onvoldoende zal zijn om een beroep op de uitzondering te rechtvaardigen.
- HR 19 februari 2010, NJ 2010 [red. LJN BK8100], 116, rov. 4.3. Hier ging het om vier zelfstandige onteigeningszaken, spelend tussen de onteigenende partij en dezelfde belanghebbenden. Uit de gepubliceerde vindplaats blijkt niet dat voeging van de zaken, formeel dan wel informeel, had plaatsgehad, maar de zaken waren wel gelijktijdig door dezelfde rechter beoordeeld en beslist. Blijkens de conclusie van
A - G Wattel werd in alle vier zaken een gelijkluidend cassatiemiddel aangevoerd, wat mij doet vermoeden dat de zaken, althans voor zover in cassatie van belang, dezelfde vraag, of nauw samenhangende vragen betroffen. De Hoge Raad oordeelde dat er een zodanige materiële en processuele samenhang bestond dat er geen reden was om de regel betreffende niet-ontvankelijkheid toe te passen.
- HR 9 juli 2010, NJ 2010, 401 , JBPr 2010, [red. LJN BM4088], 56 m.nt. Hovens, rov. 3. Hier ging het om door dezelfde belanghebbende - de faillissementscurator - tegen drie verschillende partijen, namelijk: de (gewezen) bestuurders van de gefailleerde, ingeleide verzoeken tot faillietverklaring. Daarover was in appel bij drie afzonderlijke arresten (telkens: in dezelfde zin) beslist. Er was geen voeging wegens verknochtheid bevolen. Hier volgde niet-ontvankelijkverklaring. De bij het arrest gepubliceerde uitspraken van het hof vertonen een aanzienlijke mate van gelijkenis, zodat men kan vermoeden dat de zaken inhoudelijk wel dezelfde of nauw verwante problemen betroffen. Dit geval bevestigt daarom de indruk die ook door het geval uit NJ 2007, 162 wordt opgeroepen: het feit dat de zaken dezelfde of nauw verwante vragen betreffen, is wanneer de partijen geheel verschillend zijn en géén gevoegde behandeling heeft plaatsgehad, op zichzelf niet voldoende om een beroep op de uitzondering te rechtvaardigen.
- HR 24 juni 2011, RvdW 2011, 797, rechtspraak.nl LJN BQ3010, rov. 3. Hier ging het om tien arresten van een hof in zaken betreffende schade als gevolg van gebreken in aan deeisende partijen (wederom: tuinders) geleverd teeltmateriaal. Alle zaken betroffen dezelfde leveranciers. Zes beslissingen werden in gezamenlijke arresten behandeld en afgedaan, de vier andere in afzonderlijke arresten. Het betrof verschillende eisende partijen, en er was geen voeging wegens verknochtheid bevolen. Er volgde dus niet-ontvankelijkverklaring. Ook hier ligt in de rede dat er inhoudelijk overeenkomst bestond tussen de in de verschillende zaken beoordeelde geschillen. Ook hier kan men dus (onrechtstreeks) bevestiging vinden voor de gedachte dat dát gegeven op zich, als de zaken verschillende partijen betreffen en er geen vorm van voeging heeft plaatsgehad, onvoldoendeis om een uitzondering op de regel te rechtvaardigen.

10. Ik maak uit de hiervóór besproken bronnen op dat in gevallen waarin zaken wel op grond van verknochtheid zijn gevoegd - waarbij het, zoals ik in voetnoot 3 al even liet blijken, volgens mij niet relevant is of dat langs de formele weg van de art. 222 e.v. Rv. is gebeurd, of via het informeleinstituut van de zogenaamde "rolvoeging"(4), of op de voet van verwijzing wegens verknochtheid naar een andere rechter - en de zaken vervolgens dienovereenkomstig zijn behandeld en beslist, in elk geval beroep op de uitzondering mag worden gedaan. Ik denk dat hetzelfde geldt als de rechter zonder dat voeging plaatsvindt, verschillende zaken inéén gelijkluidende beslissing heeft beslist. Dat pleegt, behalve in zaken waarin een van de hiervóór genoemde varianten van voeging of verwijzing heeft plaatsgehad, te gebeuren in zaken waarin zogenaamde subjectieve cumulatie aan de orde is (er is in één zaak, en dus bij één eensluidend inleidend processtuk, door verschillende eisers een vordering tegen dezelfde gedaagde, of door een of meer eisers tegen verschillende gedaagden aanhangig gemaakt).

IEF 11867

Speelt op Adidasschoenen terwijl matching right niet is verstreken

Rechtbank Amsterdam 12 oktober 2012, zaak nr. 525177 / KG ZA 12-1218 HJ/EB (Nike tegen Marketing GMBH en [A] gedaagde)

Nike Shoes on the lineAls randvermelding. Contractrecht. Sponsorovereenkomst. Matchingright. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

Sinds een tijd speelt gedaagde op Adidas schoenen, terwijl de termijn waarbinnen Nike - als eerdere sponsor - het recht heeft om het aanbod van een potentiële andere sponsor te evenaren (het matching right) - niet is verstreken. Dat gedaagde Adidas schoenen is gaan dragen zonder een tegenprestatie, is niet aannemelijk. Aannemelijk is dat gedaagde reeds een zekere mate van overeenstemming met Adidas heeft bereikt.

Dat wil zeggen dat als gedaagde voortgaat op Adidas schoenen te spelen en pas na de beëindiging van de looptijd van het matching right van Nike meldt dat hij een aabod van Adidas heeft ontvangen, er van uit zal moeten worden gegaan dat hij de facto al eerder onder contract stond bij Adidas, maar heeft bewerkstelligd dat het (formele) aanbod van Adidas en dus de (formele) contractsluiting dan wel het openbaar maken van het contract is uitgesteld tot na het verstrijken van de looptijd van het matching right.

In die situatie zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat gedaagde Nike niet in de gelegenheid zou stellen het aanbod van Adidas te evenaren met een beroep op het verlopen zijn van het recht van Nike. Op straffe van een dwangsom wordt gedaagde veroordeeld tot nakoming van de verplichting het aanbod van de nieuwe sponsor aan Nike ter hand te stellen, ten einde Nike in staat te stellen gebruik te maken van haar matching right, zij het onder bepaalde voorwaarden (zie r.o.4.9).

4.6.  Nike heeft gesteld dat voetballers die niet onder contract staan de gewoonte hebben schoenen te dragen waarvan het merk onzichtbaar is gemaakt. [A] c.s. heeft dat niet bestreden. Door wel Adidas schoenen te dragen geeft [A] daarom aanleiding te veronderstellen dat er ten minste contact tussen [A] c.s. en Adidas is geweest en dat [A] de Adidas schoenen thans draagt op grond van reeds gemaakte afspraken of ten minste in de verwachting met Adidas een afspraak te kunnen maken, welke gunstiger is dan de overeenkomst die Nike met hem wilde sluiten. Immers, dat [A] zonder tegenprestatie Adidas schoenen is gaan dragen, is voorshands onaannemelijk en dat [A] c.s. van Nike overstapt naar Adidas zonder daarvoor ten minste een vergelijkbare vergoeding te ontvangen als hij bij Nike zou hebben gekregen is voorshands eveneens onaannemelijk.

4.9.  Het praktische gevolg van de uit te spreken veroordeling is dat er drie situaties denkbaar zijn:

-  [A] c.s. heeft al een aanbieding ontvangen of ontvangt deze binnen 180 dagen na het einde van de Sponsorovereenkomst en stelt Nike in de gelegenheid haar matching right uit te oefenen;

-  [A] c.s. heeft geen aanbieding ontvangen en toont dat aan doordat [A] gedurende 180 dagen op schoenen zonder merkaanduiding speelt; daarna is hij vrij een contract met een andere sponsor af te sluiten zonder dat Nike een matching right heeft;

-  [A] blijft op schoenen van een ander merk spelen en [A] c.s. wordt dus geacht met een andere onderneming een sponsorcontract te hebben gesloten en heeft binnen 180 dagen na het einde van de Sponsorovereenkomst Nike niet in de gelegenheid gesteld haar matching right uit te oefenen; in dat geval verbeurt hij een dwangsom per dag dat hij Nike niet in de gelegenheid stelt het matching right uit te oefenen.

Op andere blogs:
Juridisch dagblad (Profvoetballer Mesut Özil (Real Madrid) moet contract met Nike nakomen vanwege 'matching right')

IEF 11866

Gebruikt als naam van een katern

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 oktober 2012, zaaknr. 525256 KG ZA 12-1223 MW/PV (Paint it blue Magazines B.V. tegen De Volkskrant B.V.)

Uitspraak ingezonden door Christien Wildeman, Kennedy Van der Laan.

Merkenrecht. Paint it Blue is sinds 2009 uitgever van het tweewekelijkse magazine "Fonk" en website fonkonline.nl over media, marketing & communicatie. Sinds april 2009 is zij ook houdster van het woordmerk FONK. De Volkskrant is uitgever van een landelijk dagblad en sinds 1 september wekelijks een zaterdagkatern genaamd "Vonk".

De Volkskrant gebruik het teken Vonk niet om de eigen waren en diensten te onderscheiden, de namen van de katernen hebben als functie dat zij de lezer helpen door De Volkskrant te navigeren. Het teken is daarmee slechts een interne bewegwijzering. Omdat het teken wordt gebruik als naam van een katern en op de voorpagina het teken in combinatie met een kop van een artikel en op de website wordt gebruikt, volgt dat De Volkskrant het teken Vonk steeds in combinatie met of als onderdeel van het merk De Volkskrant gebruikt. Van een zelfstandig gebruik van het teken Vonk is niet gebleken.

De vordering op basis van sub b worden eveneens afgewezen. Het is onvoldoende aannemelijk dat het dat het in beperkte oplage en zeer beperkt verkrijgbare losse verkoop van het magazine Fonk ervoor zorgt dat er verwarring zal ontstaan. Ook een beroep op onrechtmatige daad ex. 6:162, 193b, 193c onder f en 193d en 194a lid 2 BW wordt afgewezen. De vorderingen worden aldus afgewezen.

4.5. (...) Het teken vonk en het merk Fonk komen weliswaar auditief overeen, zoals door Paint it Blue terecht betoogd, maar in visueel opzicht, bezien naar de wijze waarop het merk Fonk door Paint it Blue is geregistreerd, zijn  het teken en het merk verschillend. Vonk begint immers met de letter V en Fonk met de letter F, terwijl de lay-out van de letters totaal verschillend is. Ook begripsmatig is er meer verschil dan overeenstemming.

4.8. Verder is onvoldoende aannemelijk dat er door het gebruik van De Volkskrant van het teken 'De Volkskrant Vonk' bij de gemiddelde omzichtige en oplettende consument verwarring zal ontstaan (...) Dit klemt te meer nu het magazine van Paint it Blue pas sinds 2009 onder de naam Fonk op de markt wordt gebracht en het en relatief beperkte oplage kent, waarvan een zeer beperkt aantal in de losse verkoop te verkrijgen is. Dat het merk Fonk een bijzonder onderscheidend vermogen heeft, is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden.

IEF 11865

Parodie in verkiezingscampagnefolder maakt inbreuk

Rechtbank van eerste aanleg te Gent 11 oktober 2012, zaaknr.: AR: 12/620/C (Pieter Aspe en tweede eiser tegen politieke organisatie Groen Dwars)

Uitspraak ingezonden door Yves Vandendriessche, Crivits & Persyn.

Auteursrecht. Parodie. De omstreden verkiezingscampagnefolder betreft de afbeelding van misdaadauteur Pieter Aspe in spiegelbeeld afgedrukt en bewerkt met een koffer waarop "geen idee" staat. Het portretrecht is geschonden van eerste eiser en de auteursrechten zijn geschonden van de tweede eiser: de fotograaf. De eisers vorderen de staking ervan. GroenDwars beroept zich op het recht op de uitzonderingen van de parodie of karikatuur. 

De rechter bespreekt uitgebreid dit parodie-verweer, maar gaat hierin niet mee. De vorderingen worden toegewezen. De inbreuken op het auteurs- en portretrecht dienen Groendwars te staken en gestaakt te houden, onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per inbreuk per dag.

Auteursrechtinbreuk
(...) Om van die uitzondering te kunnen genieten. dienen een aantal cumulatieve voorwaarden, die de rechtspraak heeft ontwikkeld, vervuld te zijn.Die voorwaarden zijn:

1) Een parodie moet zelf een origineel werk zijn;
2) De parodie moet een ironisch of humoristisch karakter hebben;
3) De parodie moet ene element van kritiek op het originele werk bevatten of moet enig contrast met het originele werk oproepen;
4) De parodie mag niet meer vormelementen overnemen uit het originele werk dan strikt noodzakelijk is om de parodie te creëren;
5) De parodie mag niet aanleiding geven tot verwarring met het oorspronkelijke werk;

(...) De eerste en de vijfde voorwaarden zijn in casu niet vervuld.

(...) Immers bestaat tussen de originele foto en de slaafse copie (alleen in spiegelbeeld afgedrukt) ervan (eerste voorwaarde is niet vervuld) in de campagnefolder van verweerders, wel mogelijkheid van verwarring (vijfde voorwaarde is niet vervuld.

Portretrecht inbreuk:
3. (...) In zoverre verweerders menen zich op de parodie of de karikatuur te kunnen beroepen, dient te worden gesteld dat zulks ontercht is, nu die slechts uitzonderingen zouden kunnen uitmaken op het auteursrecht, doch niet op het portretrecht van eerste eiser (J. CORBET, Auteursrecht, APR, 19992, nr. 190 e.v.).

Elkeen heeft het recht zich te verzetten tegen het gebruik van zijn afbeelding wanneer een persoonlijke levenssfeer erdoor wordt geschonden. Daartoe volstaat, zoals in casu het geval is, een identificatie met instellingen of overtuigingen die strijdig zijn met de eigen levensopvatting(J. CORBET, Auteursrecht, APR, 1992, nr. 199 e.v.).

IEF 11864

Geen bescherming op segmenten van de bloemborstel

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 4 oktober 2012 zaaknr. 428297 / KG ZA 12-1079 (International Brush Company B.V. tegen Koti Industrieel en technisch borstelwerk B.V) 

Uitspraak ingezonden door Matthijs Marell en Lars Huisman, Bird&Bird.

Uitwerking van IEF 11829. Inbreuk gemeenschapsmodel. IBC claimt auteursrechten en ingeschreven en niet-ingeschreven modelrechten. IBC vordert rectificatie en recall. Vorderingen worden afgewezen.

In citaten:

Modelrechtelijke grondslag
4.6. De gestelde inbreuk op de modellen 1 en 2 (vgl. 2.2. en 2.3.) wordt afgewezen. Deze modelinschrijvingen immers zien, zoals Koti c.s. terecht heeft betoogd, op (complete)borstelplaten waar de plukken rechtstreeks met de borstelplaat zijn verbonden; het gebruik van afzonderlijke segmenten wordt door deze inschrijvingen niet beschermd. Nu IBC ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de vorderingen zich slechts richten tegen de verhandeling door Koti c.s. van afzonderlijke segmenten, en niet ook tegen borstelplaten waarbij de plukken rechtstreeks zijn bevestigd aan een plaat met zes inkepingen/ uitstulpingen, waarvan Koti c.s. overigens betwist dat zij die verhandelt, strandt het inbreukbetoog reeds omdat naar voorlopig oordeel niet gezegd kan worden dat de segmenten van Koti c.s. bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan de ingeschreven modellen.

Auteursrechtelijke grondslag
4.13. Langs dezelfde lijn als ten aanzien van de gemeenschapsmodellen is overwogen, strandt ook het beroep op het auteursrecht voor zover het de vormgeving van de segmenten van de bloemborstel betreft. Ook hier geldt dat de halve-maanvormige positionering van de plukken en de uitsparingen vanwege de technische bepaaldheid niet kunnen worden aangemerkt als beschermde trekken en bij de beoordeling van de totaalindruk buiten beschouwing dienen te blijven. Voor zover IBC zich beroept op het auteursrecht op de ontwerptekeningen (productie 8 IBC), slaagt het niet omdat die tekeningen zien op de vormgeving van de borstelplaat an sich, en niet kan worden ingezien (en ook overigens niet is toegelicht) dat en waarom Koti c.s. met de door haar verhandelde segmenten in dat verband een voorbehouden openbaarmakings- of verveelvoudigingshandeling zou verrichten.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af;