DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 12917

Gorilla mag niet op Freddy Mercury lijken

Bas Kist, Gorilla mag niet op Freddy Mercury lijken, NRC Next 19 juli 2013.
Een bijdrage van Bas Kist, Chiever.
Wat is er gebeurd? - Een enorm beeld van een gorilla met het uiterlijk van Freddy Mercury is op last van de Freddy Mercury Estate verwijderd uit de Engelse stad Norwich. De Freddy gorilla, gehuld in een geel-witte Mercury-outfit, maakt deel uit van een verzameling van in totaal 53 gorilla-beelden die sinds 28 juni verspreid door Norwich te zien zijn. Het is de bedoeling dat de gorilla's die door kunstenaars beschilderd zijn, na de zomer worden geveild. De opbrengst gaat naar een goed doel. Een vergelijkbaar project met olifanten-beelden werd een aantal jaar geleden in Amsterdam georganiseerd.

Lees verder

IEF 12904

Tarieven Foto Anoniem met kwart opslag

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 22 juli 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2907 (Tekstblog)
Auteursrecht. Foto's. Eiser drijft een communicatieadviesbureau en exploiteert foto's, waaronder "Johan Cruijff voor microfoon". Gedaagde is een reclame-,ontwerp- en adviesbureau en heeft op een website de mogelijkheid voor haar bezoekers artikelen te publiceren. Zonder toestemming en zonder naamsvermelding is daarop een foto geplaatst bij het artikel "Voetballers en hun taalgebruik".

Ook het onbewust schenden van auteursrecht komt voor rekening en risico van de inbreukmaker. Door gedaagde is op zichzelf niet betwist dat eiser aan gebruik van door hem geëxploiteerde foto’s de tarieven van de Stichting Foto Anoniem verbindt, de rechter acht dat gedaagde niet aan de algemene voorwaarden van de Nederlandse Fotografenfederatie is gebonden. Voor een verhoging van de licentievergoeding is binnen 27a Auteurswet geen plaats. Een opslag van 25% is redelijk voor de gestelde vermindering van de exploitatiemogelijkheden als gevolg van het ontbreken van de naamsvermelding en de verminking van de foto.

4.3. (...) Ook het onbewust schenden van het auteursrecht komt voor rekening en risico van de inbreukmaker. Het door [gedaagde]gestelde dat de foto slechts in klein formaat op de website is geplaatst als decoratie bij het artikel en in deze verminkte vorm op tientallen andere websites staat, doet evenmin iets aan de inbreuk af.
Schade
4.4. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat als gevolg van de geconstateerde inbreuk schade is geleden. De kantonrechter gaat uit het van het gestelde commerciële gebruik van de foto, nu dit door [gedaagde]onvoldoende gemotiveerd is bestreden. De enkele omstandigheid dat de foto door [eiser] op zijn niet-commerciële website [website]is geplaatst, maakt immers niet dat daarvan geen sprake zou zijn. Daarbij heeft [eiser] onweersproken gesteld dat in en bij de foto op zijn website de naam van [X] als maker is vermeld alsmede de website van zijn communicatieadviesbureau. Nu de schade niet exact is vast te stellen, zal deze begroot moeten worden op een wijze die het meest in overeenstemming is met de aard van de geleden schade.
Schadevergoeding
4.5. (...) Door [gedaagde]is op zichzelf niet betwist dat [eiser] aan gebruik van door hem geëxploiteerde foto’s de tarieven van de Stichting Foto Anoniem verbindt. De kantonrechter gaat dan ook van die tarieven uit. [eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat de foto op de website een formaat had van 150 bij 150 pixels. Dit is door [gedaagde]niet dan wel onvoldoende weersproken en staat daarmee vast. Voorts staat vast dat de foto in ieder geval van 6 januari 2011 tot en met 23 augustus 2012 op de website heeft gestaan en daarmee meer dan een jaar openbaar is gemaakt op een Nederlandstalige site met een .nl domeinnaam. In dat geval geldt blijkens de als productie 8 en 11 bij dagvaarding overgelegde tabellen van de tarievenlijst een licentievergoeding van € 513,00 (exclusief BTW). De kantonrechter ziet aanleiding om de bij de betreffende tabel vermelde korting van 25% toe te passen, aangezien [eiser] heeft erkend dat de foto niet steeds op de homepage van de website heeft gestaan. De gederfde licentievergoeding komt daarmee op een bedrag van € 384,75 (exclusief BTW).
4.7. Aan de algemene voorwaarden van de Nederlandse Fotografenfederatie kan in dit geval geen betekenis worden toegekend, omdat [gedaagde]daar niet aan gebonden is. Bovendien kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat de in die voorwaarden genoemde vergoedingen zijn gebaseerd op een berekening van de schade die auteursrechthebbenden lijden indien een foto zonder hun toestemming, zonder vermelding van hun naam als maker dan wel verminkt op een website openbaar wordt gemaakt.
4.8. Voor zover [eiser] betoogt dat verhoging van de licentievergoeding op zijn plaats is ter preventie tegen toekomstige inbreuken op het auteursrecht, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Dit zou neerkomen op een boete in plaats van schadevergoeding en voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Aw geen plaats.
4.9. De kantonrechter acht het in dit geval redelijk om naast het genoemde bedrag aan gederfde licentievergoeding een opslag van 25% te hanteren als vergoeding voor de geleden schade vanwege de gestelde vermindering van de exploitatiemogelijkheden als gevolg van het ontbreken van de naamsvermelding en de verminking van de foto.

Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBMNE:2013:2907 (pdf)

Op andere blogs:
Juridisch Dagblad (Foto voetballer/trainer als decoratie bij artikel en verminkte vorm ook inbreuk op auteursrecht)

IEF 12863

Prejudiciële vragen in de zaak Canvastransfer

HR 12 juli 2013, nr. 12/02298; ECLI:NL:HR:2013:CA0265 (Art & Allposters tegen Stichting Pictoright)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek N.V. en Peter Claassen en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD. Job Hengeveld, Hengeveld advocaten en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.

Zie eerder Conclusie A-G IEF 12622, Hof 's-Hertogenbosch IEF 11804 en IEF 10737, Vzr. Roermond IEF 9106. Auteursrecht. Pictoright. Persoonlijkheidsrechten. Uitputtingsleer. 12b Aw. Nieuwe exploitatiemogelijkheid. Middels een chemisch procedé worden afbeeldingen van o.a. de kunstenaars Matisse, Picasso, Miro van een poster (waarvoor licentie) overgezet op een canvasdrager. Er worden de volgende prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van artikel 4 Auteursrechtrichtlijn:

1. Beheerst art. 4 Auteursrechtrichtlijn het antwoord op de vraag of het distributierecht van de auteursrechthebbende kan worden uitgeoefend ten aanzien van een reproductie van een auteursrechtelijk beschermd werk dat door of met toestemming van de rechthebbende in de EER is verkocht en geleverd, indien deze reproductie nadien een wijziging ten aanzien van de vorm heeft ondergaan en in die vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht?

2(a) Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, is dan de omstandigheid dat sprake is van een wijziging als in vraag 1 bedoeld, van betekenis voor het antwoord op de vraag of uitputting als bedoeld in art. 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn wordt verhinderd of doorbroken?
(b) Indien het antwoord op vraag 2(a) bevestigend luidt, welke maatstaven dienen dan te worden aangelegd om van een wijziging ten aanzien van de vorm van de reproductie te spreken die uitputting als bedoeld in art. 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn verhindert of doorbreekt?
(c) Laten die maatstaven ruimte voor de in het nationale recht in Nederland ontwikkelde maatstaf, inhoudende dat van uitputting niet langer sprake is op de enkele grond dat de wederverkoper de reproducties een andere vorm heeft gegeven en ze in die vorm onder het publiek heeft verspreid (HR 19 januari 1979, NJ 1979/412, Poortvliet [red. IE-klassieker auteursrecht])?

Lees de uitspraak nr. 12/02298 , ECLI:NL:HR:2013:CA0265 (pdf)

Op andere blogs:
Cassatieblog (Prejudiciële vragen over uitputting van het distributierecht en geldigheid van de Poortvlietmaatstaf)

IEF 12840

Toestemming billen in fotoboek is toestaan commercieel gebruik

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:3981 (foto's billenmeisje)
Auteursrecht. Foto. Portretrecht. Bewerking. Toestemming. Eiseres heeft in 2011 foto's van zichzelf, deels naakt en deels in sexy lingerie, laten maken. Met de fotografe heeft ze afgesproken dat deze de foto's niet zonder de toestemming van eiseres zou gebruiken. Eiseres heeft daarna aan de fotografe, gedaagde in deze zaak, toestemming gegeven om één van die foto's te gebruiken voor een door de fotografe uit te geven fotoboek. Een bewerkte versie van die foto is vervolgens door de fotografe in haar boek opgenomen. Die foto is daarna met toestemming van eiseres ook geëxposeerd. Vervolgens heeft de fotografe de bewerkte foto als zelfstandig werk verkocht. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij stelt wel toestemming voor plaatsing van die foto in het boek van de fotografe, op de website van de fotografe en exposities te hebben gegeven, maar niet voor zelfstandige verkoop daarvan. Volgens eiseres is dat tegen de afspraak. Zij ziet het als haar foto.

De voorzieningenrechter volgt eiseres daarin niet. Eiseres heeft allereerst toestemming gegeven voor plaatsing van de foto in het fotoboek en dus voor commercieel gebruik. Daarnaast gaat het om een bewerkte versie van de foto en dus niet meer om de foto waar eiseres voor heeft betaald. Er wordt wel een verbod uitgesproken voor het gebruik van andere foto's tijdens de privéfotoshoot genomen.

4.3. Uit de wederzijdse standpunten blijkt dat partijen de door [eiseres] gegeven toestemming om de foto in het boek te plaatsen elk in verschillende zin hebben opgevat. Ter beantwoording van de vraag welke opvatting de juiste is, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hoewel niet in geschil is dat [gedaagde] niet aan [eiseres] expliciet toestemming heeft gevraagd om de originele op 18 april 2011 gemaakte foto na bewerking als zelfstandig werk te mogen verkopen, wordt geoordeeld dat [gedaagde] met de verkoop van de foto [naam foto] de afspraak met [eiseres] niet heeft geschonden. Met de door [eiseres] gegeven toestemming voor plaatsing van de bewerkte foto in het boek en op exposities heeft zij immers reeds toegestaan dat de foto door [gedaagde] voor commerciële doeleinden zou worden gebruikt. Bij email van 8 februari 2013 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht dat zij de afspraak zo heeft begrepen dat met de toestemming van de expositie van de foto ook toestemming voor verkoop daarvan werd gegeven. Dat de expositie van de foto, waar [eiseres] zich niet tegen heeft verzet, alleen voor de promotie van het boek was en dat het niet de bedoeling was dat de foto [naam foto] ook zelfstandig werd verkocht, heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt. Daar komt nog bij dat, anders dan [eiseres] heeft gesteld, zij niet heeft betaald voor de foto [naam foto]. Zij heeft betaald voor de foto met de blote billen en hoge hakken en deze ook gekregen (zij het dat [gedaagde] meent dat [eiseres] nog een selectie uit de op 18 april 2011 gemaakte foto’s dient te maken en de rest moet teruggeven). De foto [naam foto] is weliswaar een bewerking van die foto, maar de kosten van de print en bewerking daarvan, door [gedaagde] ter terechtzitting op ongeveer in totaal EUR 1.800,- geschat, zijn geheel door [gedaagde] gedragen. Voor de totstandkoming van de foto [naam foto] zoals die door [gedaagde] is verkocht, heeft [eiseres] niet betaald. Bovendien is [eiseres] voor een derde niet herkenbaar op de foto afgebeeld.

4.4. Op grond van het voorgaande heeft [eiseres] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet mogen verwachten dat [gedaagde] nog om een nadere toestemming voor verkoop van de foto zou vragen. Met de verkoop van de foto [naam foto] handelt [gedaagde] voorshands dan ook niet in strijd met de door [eiseres] gegeven toestemming voor openbaarmaking. Dat andere fotografen anders handelen, zoals door [eiseres] met verklaringen van diverse fotografen is aangevoerd, maakt dat niet anders. Het gaat erom wat partijen hebben afgesproken en wat zij op grond daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

4.5. In het kader van dit kort geding heeft [gedaagde] de factuur van de verkoop van de foto [naam foto] overgelegd. Anders dan door [eiseres] betoogd is er geen enkele aanwijzing dat die factuur vervalst is. Bij de door [eiseres] gevorderde overlegging daarvan, voor zover [eiseres] daar recht op zou hebben nu die verkoop voorshands niet onrechtmatig is, bestaat derhalve geen belang meer. Dat [gedaagde] naast het origineel dat aan de foto [naam foto] ten grondslag ligt, nog andere foto’s van de privéfotoshoot van 18 april 2011 heeft bewerkt of heeft verkocht, is niet aannemelijk geworden. De vordering die ziet op het verschaffen van inlichtingen over de verkoop van andere foto’s is daarmee niet toewijsbaar. Nu [gedaagde] ter terechtzitting evenwel onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of zij in de toekomst een andere op 18 april 2011 gemaakte foto zonder toestemming van [eiseres] zal gaan gebruiken, zal, nu voldoende aannemelijk is dat partijen op dat punt afspraken hebben gemaakt, de vordering van [eiseres] om [gedaagde] te verbieden andere foto’s van de fotoshoot van 18 april 2011 te gebruiken, worden toegewezen. Het verbod om de foto [naam foto] te gebruiken/verkopen zal evenwel, gelet op het hiervoor onder 4.3. overwogene, worden afgewezen.

4.6. Nu voorshands niet aannemelijk is dat [gedaagde] met de verkoop van de foto [naam foto] onrechtmatig handelt, is eveneens niet aannemelijk dat [eiseres] in een bodemprocedure een schadevergoeding voor de verkoop door [gedaagde] van de foto [naam foto] zal worden toegekend. Die vordering van [eiseres] is daarmee in dit kort geding niet toewijsbaar.

Lees de uitspraak ECLI:NL:RBAMS:2013:3981, (pdf)

Op andere blogs:
Charlotte's law (Verkoop foto van Billenmeisje)

DirkzwagerIEIT (Onherkenbare billen-foto mag door fotograaf worden verkocht)
MediaReport (Billenmeisje geeft toestemming voor commercieel gebruik foto)

IEF 12809

Reproductievergoeding kan worden geheven over verhandeling van een printer of een computer

HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. Tijdvak van omzetting Richtlijn 2001/29/EG. De vergoeding voor de reproductie van beschermde werken kan worden geheven over de verhandeling van een printer of een computer. De lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie de schuldenaar is van deze vergoeding die tot doel heeft de auteurs schadeloos te stellen voor de zonder hun toestemming gemaakte reproductie van hun werk.

Het Hof verklaart voor recht:

4) Het begrip „reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

2) In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

3) De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

4) (zie hierboven)

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?
2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?
4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?
5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (Copyright levies, computers and printers: court gives the final Wort)
IPWatch (Copyright Levies Can Be Imposed On Sale Of Printers, Computers, EU High Court Rules)
KluwerCopyrightBlog (On copyright levies, printers, plotters and personal computers (VG Wort v Kyocera and others))
Nederlands Juridisch Dagblad (Hof geeft EU-lidstaten ruimte vergoeding reproductie auteurswerken bij verkoop printer of pc)
SCL The IT Law Community (ECJ Supports Copyright Levy on Printers and Computers)

IEF 12774

Conclusie A-G: plaats van schadebrengende feit bij gedematerialiseerde vorm of materiële drager

Conclusie A-G HvJ EU 13 juni 2013, zaak C-170/12 (Pinckney) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Cour de cassation.
Conclusie tot niet-ontvankelijkeid en subsidiair: IPR. Uitlegging van artikel 5, punt 3, van EEX-verordening nr. 44/2001. Bevoegdheid van de nationale rechter ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Criteria om „plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” te bepalen. Inbreuk op auteursvermogensrechten veroorzaakt door feit dat content in gedematerialiseerde vorm of materiële drager waarop deze content is gekopieerd op internet werd geplaatst. Voor publiek bestemde content.

72. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging om het verzoek van de Cour de cassation niet‑ontvankelijk te verklaren.

73. Subsidiair, voor het geval dat het Hof het prejudiciële verzoek ontvankelijk mocht verklaren, geef ik in overweging om de prejudiciële vragen van de Cour de cassation samen te beantwoorden als volgt:

Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 (...), moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een geschil ter zake van een beweerde inbreuk op het uitsluitend distributierecht door de aanbieding op internet van materiële dragers met daarop auteursrechtelijk beschermde content, of een inbreuk op het uitsluitend recht van mededeling door de plaatsing op internet van content in gedematerialiseerde vorm, degene die meent te zijn benadeeld, ofwel bij de rechter van de plaats van vestiging van de personen die de compact discs (cd’s) op internet hebben aangeboden of de content op internet hebben geplaatst vergoeding van de volledige schade kan vorderen, ofwel bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waarop de betrokken site is gericht, vergoeding van de op dit grondgebied geleden schade.

IEF 12752

Thumbnails die zonder probleem kunnen worden waargenomen

Rechtbank Amsterdam 5 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4771 (bekendnaakt.net; Van de L. tegen L.)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, Meijnen.
Auteursrecht. Portretrecht. Aantasting goede eer en naam. Licentie-inkomsten. Immateriële schadevergoeding.

Van de L. is presentatrice op de Nederlandse televisie en (fetish) fotomodel (geweest). Zij is licentiehouder van de in opdracht gemaakte foto's. Foto's en films waarin zij voorkomt, zijn geplaatst op bekendnaakt.net in thumbnail formaat. Na doorklikken werd de bezoeker doorgeleid aan websites van derden. De schermafdrukken van de website laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. L. verweert zich door te stellen dat de domeinnaam door hem werd verhuurd, dit is echter onvoldoende onderbouwd.  L. heeft de gegevens van de huurder niet willen geven en de website werd voorafgaand aan deze procedure te koop aangeboden, omdat L. 'geen tijd meer heeft de website steeds te updaten'. Bovendien is de huurder niet in vrijwaring opgeroepen. Onduidelijk is waarom de tussentijdse wijziging van het IP-adres waarop de website draait, betekent dat hij niet meer verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van de website.

L. brengt naar voren dat slechts thumbnails van foto's en films op de website staan. De schermafdrukken van de website laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. Reeds daarom is sprake van openbaarmaking van de werken. De schade is begroot op een gemiddelde vergoeding voor drie maanden van 191 foto's en 2 filmpjes: €25.375.

De stelling dat de familienaam niet via de website bekend is gemaakt, maar al eerder bekend was via wikipedia, kan er niet aan afdoen dat L. de foto's en teksten heeft doen vergezellen van de persoonsgegevens van Van de L.. Dit is een aantasting van de eer en goede naam, waarvoor €5.000 redelijk voorkomt. Onbetwist heeft Van de L. gesteld dat er ook sprake is van inbreuk op haar portretrecht. Het mislopen van een vergoeding voor het gebruik van haar portret dient te worden gecompenseerd (€64.300), evenals genoemde inbreuk op auteursrechten (€25.375).

Aangezien de vorderingen deels zijn gebaseerd op inbreuk op het portretrecht en schending van haar persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam, en zo'n vordering niet valt te kwalificeren als een vordering gericht op handhaving van een IE-recht, komt 1/4 niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank gebiedt L. om Google te verzoeken om teksten en afbeeldingen uit het 'cache' geheugen van Google te verwijderen en verwijderd te houden.

4.3. De rechtbank zal aan dit verweer, als onvoldoende onderbouwd, voorbij gaan. Daartoe is het volgende redengevend. [eiseres] is al bij dagvaarding ingegaan op het verweer van [gedaagde] dat een derde verantwoordelijk is voor de inhoud van de website. Zij heeft de juistheid van [gedaagdes] verweer daarbij gemotiveerd in twijfel getrokken. Zo heeft zij onder meer naar voren gebracht dat haar raadsman voorafgaand aan deze procedure [gedaagde] heeft verzocht om gegevens van de door [gedaagde] gestelde huurder en dat [gedaagde] die gegevens niet heeft willen geven. Ook heeft zij in de dagvaarding er op gewezen dat [gedaagde] de website op 10 april 2010 -en derhalve in de desbetreffende periode- te koop heeft aangeboden op de site www.sitedeals.nl en hij bij een eerder aanbod van de website in januari 2009 heeft geschreven dat hij ‘geen tijd meer heeft de website steeds te updaten’. Gelet op hetgeen door [eiseres] bij dagvaarding met betrekking tot het verweer van [gedaagde] naar voren is gebracht, lag het op de weg van [gedaagde] om deugdelijk gemotiveerd te stellen en te onderbouwen, dat hij de domeinnaam verhuurde. Dit heeft hij niet gedaan. [gedaagde] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de domeinnaam aan een derde werd verhuurd terwijl hij daartoe uitdrukkelijk voorafgaand aan de procedure was uitgenodigd en ook bij conclusie van antwoord of tijdig voorafgaand aan de comparitie nog de gelegenheid had. Bovendien heeft hij, om hem moverende redenen, geen gebruik gemaakt van de hem vergunde mogelijkheid [naam 2] in vrijwaring op te roepen. Weliswaar heeft [gedaagde] nog ter comparitie van partijen aangeboden om stukken ter zake daarvan in het geding te brengen, maar niet valt in te zien, waarom dit niet reeds bij conclusie van antwoord en – gelet op het wettelijke uitgangspunt dat de comparitie van partijen het laatste moment is waar standpunten nog naar voren kunnen worden gebracht – uiterlijk ter comparitie van partijen mogelijk was. [gedaagde] heeft ook niet gesteld waarom het niet mogelijk was om deze stukken eerder in het geding te brengen. De rechtbank zal dan ook voorbijgaan aan het aanbod van [gedaagde] om te stukken alsnog in het geding te brengen.

4.4. Ook voor de periode vanaf juli 2011 tot en met oktober 2011 moet [gedaagde] verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van de website. Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij de domeinnaam op 10 februari 2011 aan een derde heeft overgedragen en de website vanaf 1 juli 2011 op een ander ip-adres is gaan ‘draaien’, maar dit betekent in de gegeven omstandigheden niet dat hij voor de inhoud van de website niet verantwoordelijk kan worden gehouden. [gedaagde] heeft van de gestelde overdracht van de domeinnaam geen stukken in het geding gebracht en hij heeft bovendien, tegenover de stellingen van [eiseres], onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom de wijziging van het ip-adres zou betekenen dat hij niet meer verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van de website. In het bijzonder geldt dat [gedaagde] niet meer heeft gereageerd op de stelling van [eiseres] dat de wijziging van ip-adres niets bewijst omdat het heel normaal is verschillende ip-adressen te hebben en dat uit een screenshot van de website van 26 juli 2011 -en derhalve na de ip-adres wijziging- nog staat “powered by profithost”. Ook heeft [gedaagde] niet gereageerd op de door [eiseres] overgelegde correspondentie tussen de raadsman van [eiseres] en de firma Dynadott LLC waaruit volgens [eiseres] volgt dat [gedaagde], handelend onder de naam Profithost, zelf in staat is contactgegevens te veranderen. De rechtbank weegt tenslotte nog mee dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat de inbreukmakende content (de rechtbank begrijpt: de desbetreffende foto’s en films) daags na het uitbrengen van de dagvaarding van de website is verwijderd. Dit duidt erop dat [gedaagde] invloed heeft op de inhoud van de website, zodat hij ook hierom voor de inhoud verantwoordelijk wordt gehouden.

4.8. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn verweer. Waar het om gaat is of op de website het werk voor publiek toegankelijk wordt gemaakt. De door [eiseres] in het geding gebrachte stukken, bestaande uit schermafdrukken van de website, laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. Reeds daarom is sprake van openbaarmaking van de werken. Het vorenstaande leidt ertoe dat [gedaagde] aansprakelijk wordt geacht voor het openbaar maken van de werken. Hij is daarmee aansprakelijk voor de - door [eiseres] onbetwist gestelde - schade van [eiseres] en de derden auteursrechthebbenden. Het standpunt van [gedaagde], dat hij niet aansprakelijk is voor de schade ontstaan door openbaarmaking van de werken na 1 juli 2011, faalt. Zoals hiervoor reeds geoordeeld wordt [gedaagde] geacht ook na 1 juli 2011 verantwoordelijk te zijn geweest voor de inhoud van de website.

4.11. De stelling van [gedaagde], dat de familienaam van [eiseres], niet via de website bekend is geraakt maar al eerder bekend was via wikipedia, kan, voor zover al van de juistheid wordt uitgegaan aangezien [eiseres] dit heeft betwist, er niet aan afdoen dat [gedaagde] de foto’s en teksten heeft doen vergezellen van de persoonsgegevens van [eiseres]. De gevorderde verklaring voor recht is op dit punt dan ook eveneens toewijsbaar. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde] tevens verantwoordelijk moet worden gehouden voor de teksten die met betrekking tot Van der Leest zijn geplaatst. Van der Leest heeft onbetwist gesteld dat deze teksten zijn aan te merken als een schending van haar persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam. Daarmee is ook de onder 3 van het petitum gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar. Nu [eiseres] (onweersproken) heeft gesteld dat de inbreukmakende content daags na de dagvaarding van de website is verwijderd en zij niet, althans onvoldoende, heeft gesteld dat [gedaagde] ook thans nog inbreuk maakt op haar auteursrechten en/of portretrechten van [eiseres] dan wel anderszins onrechtmatig handelt, zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht alleen toewijzen voor zover deze betrekking heeft op het verleden.

4.16. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres]. [eiseres] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijk gemaakte advocaatkosten op grond van artikel 1019h Rv. Aangezien de vorderingen deels zijn gebaseerd op inbreuk op het portretrecht en schending van haar persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam, en zo’n vordering niet valt te kwalificeren als een vordering gericht op handhaving van een intellectueel eigendomsrecht, komt dat deel, te bepalen op 1/4, niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de grondslag van de overige vorderingen komen de werkelijk gemaakte advocaatkosten van [eiseres] voor het overige (3/4), zoals gevorderd, wel voor vergoeding in aanmerking. Nu [gedaagde] het door [eiseres], onder verwijzing naar de door haar overgelegde productie 19, gestelde bedrag van € 10.118,51 (€ 297,50 + € 82,05 + € 9.738,96) niet heeft weersproken zal de rechtbank van dit bedrag uitgaan. Voor het overige worden de proceskosten begroot volgens het toepasselijke liquidatietarief. Het salaris advocaat bedraagt daarom € 7.588,88, te weten ¾ van € 10.118,51, vermeerderd met € 710,50 te weten ¼ x € 2.842,- (2 punten x toepasselijke liquidatietarief € 1.421,- ) en derhalve in totaal € 8.299,38. Aangezien [eiseres] daarnaast een bedrag van € 821,00 aan griffierecht en € 97,64 heeft voldaan, worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot heden begroot op in totaal € 9.218,02.

5.9. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) vanwege schending van haar eer en goede naam;

5.10. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 4.500,- (zegge: vierduizendvijfhonderd euro) vanwege geleden vermogensschade door aantasting van haar eer en goede naam;

5.11. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 64.300,- (zegge: vierenzestigduizend driehonderd euro) vanwege het mislopen van een vergoeding door [gedaagde] voor het gebruik van het portret van [eiseres];

5.12. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 25.375,- (zegge: vijfentwintigduizend driehonderdvijfenzeventig euro) wegens inbreuk op auteursrechten van haarzelf en de auteursrechthebbenden;

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:4771 (pdf)
HA ZA 12-241 (grosse)

Op andere blogs:
IE-Forum (De thumbnails van bekendnaakt.net)
Hoogenraad & Haak advocaten (Fetish verleden)

IEF 12749

Geen werkgeversauteursrecht bij kunstuitlener na samenwerking met kunstenaar

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 mei 2013, LJN CA2668 (eiser tegen Stichting Jonge Honden)

Werkgeversauteursrecht. Kunstenaar. Teruggave uitleenkunst. In't kort: In geschil is of de bij Stichting Jonge Honden in het bezit zijnde werken van eiser, nu de samenwerking tussen partijen is beëindigd, terug moeten naar eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat er tussen partijen geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst of dienstbetrekking in de zin van artikel 7 Auteurswet. Werken van eiser moeten dan ook naar eiser terug. Onduidelijk is nog om hoeveel werken het precies gaat. Stichting Jonge Honden wordt veroordeeld om alle werken van eiser die op een door de Stichting opgestelde Codelijst aan eiser af te geven. Stichting Jonge Honden hoeft niet de naam van eiser van haar website te verwijderen.

Uitgebreid: Partijen werkten tussen 1993/1994 en 2010 samen, eiser is beeldend kunstenaar en Stichting Jonge Honden bemiddelt in de verkoop en het uitlenen van kunst. Eiser is tussen 2000-2008 gedetacheerd bij SJH geweest via de gemeente Amsterdam in het kader van de zogenoemde Pantarregeling, waarbij SJH werd aangemerkt als inlener en de gemeente Amsterdam als werkgever. Eiser vordert een bedrag van €100.000 aan achterstallige betalingen, teruggave van ongeveer 375 werken en verwijdering van de website van gedaagden. De Pantarsamenwerking wordt niet als arbeidsovereenkomst gezien zodat art. 7 Aw van toepassing is. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser. SJH dient alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en de codelijst zelf) af te geven.

Volgens Stichting Jonge Honden is er in de periode 2000 tot 2008 sprake van een arbeidsovereenkomst. De voorzieningenrechter merkt de samenwerking in het kader van de Pantarregeling niet aan als arbeidsovereenkomst, met name wijkt de loonbetaling af; deze verliep via de gemeente Amsterdam en waartegenover voor eiser een sociale voorziening stond. Er is geen sprake van een dienstbetrekking in de zin van art. 7 Aw. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser en deze werken moeten worden teruggegeven.

Over het aantal werken bestaat geen duidelijkheid, echter partner van eiser (tevens werkzaam bij SJH) heeft verklaard dat de 'codelijst YD Kunstuitleen' bestaat, waarop alle werken staan. SJH wordt veroordeeld om alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en een afschrift van de codelijst) af te geven.

De vermelding van de naam van eiser op de website als zodanig is niet onrechtmatig. Het enkele feit dat de samenwerking tussen partijen is beëindigd en de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord wil nog niet zeggen dat er op de website geen melding meer mag worden gemaakt. Ook niet over de beëindiging van de samenwerking, dit geeft uitsluitend een weergave van de feitelijk situatie waarbij niet grievend over eiser wordt gesproken. De eiser hierdoor schade lijdt, is niet aannemelijk gemaakt.

2.2. Met ingang van 14 augustus 2000 is [eiser] door middel van de zogenoemde banenpoolregeling via de gemeente Amsterdam gedetacheerd geweest bij de Stichting Jonge Honden. Deze samenwerkingsvorm is met ingang van 28 februari 2007 voortgezet door middel van de zogenoemde Pantarregeling. In de detacheringsovereenkomst met de gemeente Amsterdam was de gemeente Amsterdam aangemerkt als werkgever, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als gedetacheerde. In de inleenovereenkomst met Stichting Pantar Amsterdam is Stichting Pantar Amsterdam als werkgever aangemerkt, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als werknemer. Op 2 oktober 2008 heeft Stichting Pantar Amsterdam de samenwerking met Stichting Jonge Honden voor wat betreft [eiser] per die datum beëindigd.

3.2. [eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat gedaagden nalaten hun verplichtingen voortvloeiende uit de beëindiging van de samenwerking jegens [eiser] na te komen. Zo moeten zij nog een substantieel bedrag aan [eiser] betalen als zijn aandeel in de opbrengst van de verhuur en verkoop van zijn werken. Daarnaast weigeren gedaagden de werken van [eiser], alsmede de documentatie die betrekking heeft op de registratie en administratie van die werken, die gedaagden nog onder zich hebben, aan [eiser] terug te geven. Volgens [eiser] gaat het daarbij in ieder geval om ongeveer 375 werken. In dit verband heeft hij verwezen naar een door [A] opgemaakt verslag over de mislukte bemiddelingspoging die partijen hebben ondernomen. Bij [eiser] bestaat echter het vermoeden dat het om ongeveer 1000 werken gaat.

Gedaagden moeten in ieder geval voornoemde 375 werken en de bijbehorende administratie aan [eiser] afgeven. Door dat na te laten handelen gedaagden in strijd met het eigendomsrecht van [eiser], dan wel onrechtmatig jegens [eiser]. Bovendien hebben gedaagden tijdens de bemiddeling toegezegd om tot afgifte over te gaan. [eiser] heeft verder gesteld dat hij niet langer met zijn naam op de website van gedaagden vermeld wil staan omdat hij, gezien de handelwijze van gedaagden, niet langer met gedaagden in verband wil worden gebracht.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Stichting Jonge Honden nog werken van [eiser] onder zich heeft, maar wel of Stichting Jonge Honden gehouden is om deze werken aan [eiser] af te geven. Volgens Stichting Jonge Honden is dat voor wat betreft de werken die in de periode van 14 augustus 2000 tot 2 oktober 2008 zijn gemaakt niet het geval omdat in die periode sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser]. Daarin wordt zij niet gevolgd. De overeenkomsten die in het kader van de samenwerking tussen partijen met de gemeente Amsterdam en later Stichting Pantar Amsterdam zijn gesloten, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] worden aangemerkt. Met name ten aanzien van de loonbetaling wijkt de arbeidsverhouding tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] af van een arbeidsovereenkomst. In de overeenkomsten met de gemeente Amsterdam en Stichting Pantar Amsterdam is geen sprake van rechtstreekse loonbetalingen van Stichting Jonge Honden aan [eiser] maar betaalde Stichting Jonge Honden een inleenfee aan de gemeente Amsterdam en later aan Stichting Pantar Amsterdam, waartegenover voor [eiser] een te ontvangen sociale voorziening stond. In de overeenkomsten is Stichting Jonge Honden ook niet aangemerkt als werkgever van [eiser] maar als inlener. Dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst is dan ook niet aannemelijk. Nu het ging om een dienstbetrekking die er primair op was gericht om [eiser] te werk te stellen met behoud van een sociale voorziening onderscheidt deze dienstbetrekking zich tevens van een gewone inleenovereenkomst (zoals bij uitzendkrachten). Vooralsnog kan dan ook niet worden aangenomen dat er sprake is van een dienstbetrekking in de zin van artikel 7 van de auteurswet.

Verder is niet gebleken dat tussen partijen is afgesproken dat het eigendom van de werken, gedurende de samenwerking van partijen is overgegaan van [eiser] op Stichting Jonge Honden. Dat betekent dat vooralsnog kan worden aangenomen dat van alle werken die Stichting Jonge Honden van [eiser] onder zich heeft het eigendomsrecht bij [eiser] ligt en dat deze werken dus aan [eiser] moeten worden teruggegeven.

Gebleken is dat er tussen partijen geen duidelijkheid bestaat over het aantal werken van [eiser] dat Stichting Jonge Honden onder zich heeft en deze duidelijkheid heeft Stichting Jonge Honden desgevraagd ter zitting ook niet willen verschaffen. Wel heeft de partner van [gedaagde 1], die ook werkzaam is voor Stichting Jonge Honden, ter zitting verklaard dat er een zogenoemde ‘codelijst YD Kunstuitleen’ bestaat waarop ook alle bij hun in bezit zijnde werken van [eiser] vermeld staan.

Stichting Jonge Honden zal dan ook worden veroordeeld om de werken van [eiser] die op deze lijst staan en (een afschrift van) de codelijst zelf aan [eiser] af te geven. Daarvoor krijgt zij een termijn van zeven dagen.

Voor het overige is de vordering onder 1 van het petitum van de dagvaarding te onbepaald om toegewezen te kunnen worden.

IEF 12729

Verklaring voor recht in verstekvonnis

Rechtbank Amsterdam 29 mei 2013, zaaknr. C/13/536831 / HA ZA 13-231 (Masterfile tegen gedaagden)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom advocaten.

Kort verstekvonnis. De Rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de Fotografische Werken "Zakenmensen met trofee", "Businessmeeting" en "Kinderen in klimhal" en onrechtmatig jegens eiseressen heeft gehandeld. Masterfile heeft geconstateerd dat gedaagde zonder voorafgaande toestemming van de Makers middels haar website www.dutchtechnologies.com deze werken openbaar heeft gemaakt. Gedaagde heeft zich per email op het standpunt gesteld dat zij geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Masterfile nu haar website door een derde zou zijn ontwikkeld. Dit verweer slaagt niet. Gedaagde wordt veroordeeld om eiseressen een bedrag van €4.480,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en de na dit vonnis ontstane kosten.

IEF 12688

Inbreuk op auteurs- en licentierechten

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 mei 2013, zaaknr. C.02.262405 / HA ZA 13-256 (Lovin'Enterprises en Dreamgirl tegen gedaagde hodn Fantasy Dreamworld)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..
Verstekvonnis. Auteursrecht op foto's. IPR. Eiser is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika, de Nederlandse rechter is gevoegd op grond van artikel 2 EEX. Eisers baseren hun auteursrechtelijke vordering op artikel 3 sub 1 onder a juncto 5 lid 1 Berner Conventie. De vorderingen betreffende onrechtmatig handelen worden op grond van artikel 3 lid 3 Wet conflictenrecht door het Nederlandse recht beheerst. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk maakt op auteursrechten en de licentierechten van eisers. Er wordt een opgave bevolen van aantallen inbreukmakende foto's die op FD.nl staan.