DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 12472

Hergebruik van in opdracht gemaakte ontwerpen na faillissement

Rechtbank Middelburg 31 oktober 2012, LJN BZ5165 (X tegen De Vey Mestdagh Beheer B.V.)

Auteursrecht. Overeenkomst van opdracht. Faillissement opdrachtgever. Hergebruik. Algemene voorwaarden. Bewijs.

Ontwerper X heeft in opdracht gedurende een tiental jaren ontwerpen gemaakt voor De Vey(oud). De Vey is in faillissement verklaard. Op de facturen aan De Vey zijn tenminste twee jaar vóór het faillissement algemene voorwaarden van toepassing verklaard en de vindplaats op een website opgenomen. Daarin staat een bepaling over IE-rechten, gebruik, licenties en naamsvermelding. De oude voorwaarden waren gedurende de jarenlange relatie tussen auteur en opdrachtgever tussentijds vervangen. Gelet op de omstandigheden van het geval zijn die nieuwe voorwaarden van toepassing hoewel zij nooit aan de opdrachtgever zijn overhandigd, maar wel beschikbaar zijn via internet en vermeld op de regelmatig verzonden facturen.

Krachtens de algemene voorwaarden is het de opdrachtgever niet (langer) toegestaan het ontwerp te gebruiken en er kon geen gebruiksrecht worden overgedragen aan De Vey(nieuw). Niettemin heeft De Vey na het faillissement de ontwerpen zonder toestemming van ontwerper onrechtmatig gebruikt, want het is in strijd met artikel 1 jis 12,13,14 en 25 van de Auteurswet en met de algemene voorwaarden wel openbaar gemaakt en verveelvoudigd. Op grond van de algemene voorwaarden wordt De Vey tot betaling van drie maal het overeengekomen honorarium aangesproken. De ontwerper levert twee lijsten in met ontwerpen die zij voor De Vey heeft gemaakt (klik op afbeelding voor vergroting).

De rechtbank bespreekt de ontwerpen van deze lijsten stuk voor stuk en komt tot de conclusie dat De Vrey op bepaalde ontwerpen inbreuk heeft gepleegd en op anderen weer niet. Ook staat de rechtbank enerzijds De Vey toe bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23 en anderzijds de ontwerper om bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 32, 36, 41, 45, 51, 58 en 64.

De reconventionele vordering, dat ontwerper klanten van De Vey zou hebben benaderd, wordt afgewezen. Ontwerper heeft eenmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een mailing aan potentiële klanten verzonden, het staat hem vrij om dat te doen.

Ad lijst I:
4.5.1  Gelet op het sub 4.2. overwogene is van belang of de gestelde inbreuken door De Vey na het faillissement van De Vey-oud hebben plaatsgevonden zoals [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] stelt maar door De Vey is betwist. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal zijn stelling op dat punt dienen te bewijzen.
4.5.2.  Voor het geval [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] in dat bewijs zou slagen overweegt de rechtbank thans reeds als volgt ten aanzien van een aantal posten van lijst I.
a. Post 1, 3, 8, 27 en 28: dat een ontwerp niet door de klant in gebruik is genomen vormt geen weerlegging van de stelling dat De Vey inbreuk zou hebben gemaakt op het auteursrecht van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,]
b. Post 2: het verweer faalt omdat het evenmin een weerlegging oplevert van de gestelde inbreuk
c. Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23: De Vey heeft aangevoerd dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor die ontwerpen is betaald. Dat blijkt niet uit de door haar overgelegde facturen; De Vey zal in de gelegenheid worden gesteld dat te bewijzen door betalingsbewijzen over te leggen. Zij kan dat bij akte doen, uit een oogpunt van proceseconomie te nemen vóórdat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] overgaat tot het leveren van bewijs als vermeld onder 4.3.2.
d. Post 04 tot en met 06 en 23: behoudens het verweer dat is betaald wordt het gebruik erkend
e. Post 07: dat de klant failliet is houdt geen weerlegging in van de gestelde inbreuk door De Vey.
f. Post 09 tot en met 22, 24 en 26: Tegenover de stelling dat van een onbetaald ontwerp gebruik is gemaakt is het verweer dat dat gebruik éénmalig was ontoereikend.
g. Post 25: het verweer is te vaag: voor zo ver De Vey heeft willen betogen dat het niet om een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter gaat in de daar in de jurisprudentie inzake auteursrecht gegeven betekenis is het onvoldoende onderbouwd.
h. Post 29: naast het sub 4.5.1. weergegeven verweer geen afzonderlijk verweer gevoerd

4.6. Ad lijst II:
4.6.1  [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft voor zijn stelling dat De Vey inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht verwezen naar productie 6 bij dagvaarding waarin de gestelde inbreuk gespecificeerd wordt toegelicht aan de hand van afbeeldingen van het originele bestand en, op enkele uitzonderingen na, een korte schriftelijke toelichting en een afbeelding van het gewraakte gebruik. De grondslag van zijn vordering is daarmee voldoende duidelijk en De Vey heeft ook gespecificeerd verweer gevoerd. Het verweer dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] onvoldoende heeft aangegeven waarop hij zijn vordering grondt wordt verworpen.

4.6.2.   Met betrekking tot de afzonderlijke posten op lijst II overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen zij onder 4.2. van dit vonnis al heeft overwogen, als volgt:

a. Posten 30, 47,54, 63 en 66: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waarom de gestelde inbreuk aan De Vey kan worden verweten. Gelet op het verweer dat de betrokken bedrijven geen klant zijn van De Vey zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
b. Posten 31,33,34, 38,39,42,55 en 61: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waaruit de inbreuk zou bestaan. Uit de overgelegde foto’s is een inbreukmakende aanpassing niet af te leiden. Gelet op het gevoerde verweer zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
c. Posten 37. 48, 50, 52, 53, 56, 57, 59 en 62: het gaat hier kennelijk om inbreuken door gebruik op de sites van derden, mogelijk (eerder) klant van De Vey-oud of De Vey. Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet heeft aangegeven waarom De Vey van dat gebruik een verwijt kan worden gemaakt zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
d. Post 32, 41,45, 51 en 64: de rechtbank begrijpt het verweer van De Vey telkens aldus dat van een eigen, oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet geen sprake is. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal worden toegelaten te bewijzen dat hij als de maker in de zin van de Auteurswet van de betreffende werken kan worden aangemerkt; de rechtbank begrijpt dat het bij post 32 met name om de gebruikte vrouwenfiguur gaat. Indien hij slaagt in dat bewijs staat vast dat van een inbreuk op zijn auteursrecht sprake is nu De Vey het gestelde gebruik niet heeft betwist.
e. Post 35: dat de site voortdurend werd aangepast tijdens de relatie met De Vey-oud vormt onvoldoende weerlegging van de gestelde inbreuk door De Vey. Met betrekkking tot de inbreuk in de advertentie is geen verweer gevoerd. De gestelde inbreuken staan daarmee vast.
f. Post 36: gelet op het verweer dat sprake is van nieuwe toepassingen van een reeds bestaande, niet door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] ontworpen, huisstijl zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten de gestelde inbreuk te bewijzen.
g. Post 40: dat vormstijl en logo door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zijn ontworpen is niet weersproken,
evenmin als het gebruik door De Vey. Anders dan De Vey is naar het oordeel van de rechtbank dat gebruik inbreukmakend.
h. Post 43 en 44: dat het restaurant niet meer bestaat, respectievelijk geen klant (meer) is van De Vey vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuken zodat die vaststaan.
i. Post 49: de rechtbank ziet (briefpapier) geen inbreuk en ziet voor het overige geen verschil met de vordering onder post 32. De vordering zal met betrekking tot deze post worden afgewezen.
j. Post 58: Gelet op het verweer zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten te bewijzen dat hij de maker van het logo en de huisstijl is. Indien hij daar in slaagt staat de gestelde inbreuk met betrekking tot de advertenties vast.
k. Post 60: Het verweer vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuk zodat die vaststaat.
l. Post 65: De gestelde inbreuk - gebruik van het ontwerp voor een brochure ruimer dan is bedoeld, namelijk op infomappen - is niet betwist zodat die vaststaat

4.7.  Uit het voorgaande volgt dat De Vey zal worden toegelaten te bewijzen dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor een aantal ontwerpen, vermeld op lijst I is betaald. Zij kan dat doen bij akte waarop [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,], eveneens bij akte kan reageren. Bij die akte kan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] tevens aangeven of hij bewijs wil leveren door middel van bescheiden of door getuigen. De rechtbank zal elke verdere beslissing aanhouden.

in reconventie
3.5.   [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] betwist dat hij klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd of overgenomen. Hij erkent éénmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een algemene mailing te hebben verzonden aan een groot aantal potentiële klanten waar onder mogelijk ook klanten van De Vey-oud. Er bestond geen arbeidsrechtelijke relatie tussen hem en De Vey-oud en hij is met De Vey-oud geen relatie-, concurrentie- of geheimhoudingsbedingen overeengekomen.

4.8.  Tussen partijen staat als door De Vey onweersproken vast dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet in dienst was van De Vey-oud en dat geen afspraken waren gemaakt betreffende non-concurrentie, geheimhouding of het benaderen van relaties. Het is overigens de vraag of De Vey zich op dergelijke afspraken zou kunnen beroepen. Het stond [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] dus in beginsel, zeker jegens De Vey, vrij zich tot potentiële klanten te richten, óók als die eerder klant waren van De Vey-oud. Dat kan anders zijn indien dat op jegens De Vey onrechtmatige wijze zou gebeuren. De Vey wijst enerzijds op de formulering in de brief die een faillissement van De Vey zou suggereren. Die suggestie leest de rechtbank niet in de bewuste brief, die is geschreven op 23 november 2010, kort ná het faillissement van De Vey-oud en verwijst naar het faillissement van “De Vey Mesdagh”. Zeker voor relaties van De Vey-oud moet duidelijk zijn geweest dat daarmee De Vey-oud en niet De Vey werd bedoeld. Daarnaast stelt De Vey dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] “blijkbaar” klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd, hetgeen door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] is betwist. De Vey biedt van die al niet al te stellig geformuleerde stelling niet concreet bewijs aan zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. De vorderingen zullen worden afgewezen.
IEF 12416

Portretrecht en het zelfbeschikkingsrecht van voetballer Johan Cruijff

Conclusie A-G HR 8 maart 2013, nr. 12/01825 (Johan Cruijff tegen Uitgeverij Tirion BV en Guus de Jong)

Conclusie is ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.

In navolging van Hof IEF 10733 en Rb Amsterdam IEF 8761. Portretrecht. Publiek figuur voetballer Johan Cruijff. Privacy. artikel 8 en 10 EVRM. Procureur-generaal Verkade concludeert tot verwerping van het beroep.

Het gaat in deze zaak - zeer kort gezegd - over een rijk geïllustreerd aan voetballer Johan Cruijff gewijd fotoboek, dat is uitgegeven zonder zijn toestemming. Tirion heeft Cruijff wél een (aan de verkoop van het boek gerelateerde) vergoeding aangeboden.

De inzet van het principieel getoonzette cassatiemiddel is dat zo'n boek aan toestemming is onderworpen. Aan Cruijff zou (op basis van het privacyrecht van art. 8 EVRM) een 'zelfbeschikkingsrecht' over publicatie van foto's van hem en over gebruik van zijn naam in publicaties als onderhavige toekomen. Daaraan zou het informatievrijheidsrecht van art. 10 EVRM niet kunnen afdoen.

Cruijffs 'grensverleggende' opstelling is volgens de Procureur-Generaal Verkade niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad over het 'portretrecht'-artikel 21 Auteurswet (Aw) en evenmin in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. Het EHRM kent geen voorrang toe aan art. 8 EVRM boven art. 10 EVRM of omgekeerd en gaat uit van de noodzaak van afweging van belangen.

Leeswijzer:
1. Inleiding
2. Feiten
3. Procesverloop
4. Inleidende beschouwingen
4.A. Portretrecht
4.B. Beoordelingskader in cassatie
5. Bespreking van het cassatiemiddel
- foto's gemaakt in de openbare sfeer hebben geen betrekking op de persoonlijke levenssfeer

Terzijde wijst Verkade nog op de regeling recht op de naam in artikel 1:8 BW, waar geen uitspraken of commentaren bekend zijn waarin de Nederlandse vormgeving van het naamrecht in strijd met artikel 8 EVRM geoordeeld is.

5.1.1. (...) Onderdeel 1.a. is gericht tegen 's hofs oordeel in rov 3.4, dat publicatie van foto's van Johan Cruijff, gemaakt in de openbare sfeer, althans betrekking hebbende op zijn functioneren als voetballer met, althans niet in relevante mate, zijn persoonlijke levenssfeer betreft en geen situatie betreft waarmee het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het privéleven is geschonden en/of zou moeten prevaleren boven de door art. 10 EVRII gewaarborgde uitingsvrijheid. ^

5.1.2. Volgens de rechtsklacht zou het hof hiermee miskennen dat he, begrip 'private life' (...) van iemands persoonlijke identiteit, waaronder diens naam of portret, en dat daarvan evenzeer sprake is als (…) belangen, alsmede dat een dergelijke bescherming „ook toekomt aan een 'publiek' figuur. Het onderdeel verwijst hiertoe naar diverse arresten van het EHRM.^^

5.6.1. Onderdeel 2.a gaat uit van een lezing van rov. 3.4 dat daarin het oordeel besloten ligt dat de omstandigheid dat (een deel van) de foto's uit het boek ooit zijn gemaakt in het kader van de vrije nieuwsgaring meebrengt dat deze foto's thans - vele jaren later - zonder toestemming van de geportretteerde (opnieuw) mogen worden gepubliceerd. Dat oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat - kort samengevat - een (nieuwe) open-barmaking van een portret opnieuw dient te worden beoordeeld in de context van een (nieuwe) belangenafweging op het moment van de (nieuwe) publicatie.

5.6 2. Hoewel de klacht uitgaat van een juiste rechtsopvatting, kan zij niet tot cassatie leiden omdat het hof geen blijk geeft van miskenning van deze rechtsopvatting.

5.7.1. Onderdeel 2.b begint met de rechtsklacht dat het hof in rov. 3.4 en 3.5 miskend zou hebben dat de bescherming die onder artikel 10 EVRM aan een historische (biografische) publicatie toekomt, van een andere rangorde is dan de bescherming van nieuwsfeiten. Het onderdeel verwijst naar EHRM 10 maart 2009, nr. 23676/03, NJ 2010, 109 (Times/UK).

5.7.3. De klacht faalt omdat
(i) zij niet aangeeft dat en waar in de feitelijke instanties een beroep gedaan is op toepasselijkheid van (een uit) het arrest Times/UK (voortvloeiende regel) en waarom (die regel uit) dat arrest geschonden zou zijn;
(ii) de omstandigheid dat aan lidstaten een ruimer beoordelingsvrijheid toekomt ten aanzien van regels m verband met opneming in een archief toekomt dan ten aanzien van opneming in het oorspronkelijke medium zelf, niet meebrengt dat de lidstaten ten deze ook strenger zouden woe^e« zijn.

5.10.2. Cruijff heeft-zie hierboven m-. 5.9.5 - het door hem bedoelde 'zelfbeschikkingsrecht' gedefinieerd als (voor zover hier van belang, en met door mij toegevoegde cursivering): een 'beslissingsmacht [...] [waarmee] hij de publicatie van zijn portret [ ] [kan] verbieden, indien een afweging van de betrokken (botsende) belangen daartoe aanleiding geeft.

In dezelfde zin luidt het slot van het onderdeel, zie hierboven nr. 5.9.7. Daar luidt de omschrijving (voor zover hier van belang, met door mij toegevoegde cursivering) dat 'een zonder opdracht geportretteerde zich (eveneens) op grond van art. 8 EVRM kan verzetten tegen het zonder toestemming openbaar maken van zijn portret als hij daar in de gegeven omstandigheden van het geval (een door het privacyrecht bepaald) redelijk belang bij heeft\

5.10.3. Overigens bleek bij de bespreking van onderdeel 1 al dat art. 8 lid 2 EVRM - en het met art. 8 'concurrerende' art. 10 EVRM - grenzen stellen aan het in art. 8 lid 1 EVRM bedoelde recht.

5.11. Op basis van het bovenstaande meen ik dat onderdeel 3.a faalt. Het door Cruijff bedoel de 'zelfbeschikkingsrecht' kent - door Cioiijff zelf onderkende, in de cursiveringen hierboven geaccentueerde - grenzen die bepaald worden door belangenafweging.

5.19.1. Volgens onderdeel S.a, naar de kem weergegeven, heeft het hof verzuimd Cruijffs commerciële belang mee te nemen in de beoordeling van de vraag of een redelijk belang van Cruijff in de zin van art. 21 Aw zich tegen openbaarmaking van diens portret verzet. Volgens de klacht beoordeeld het hof slechts of Cruijff zich tegen publicatie van het boek kan verzetten op basis van schending van zijn persoonlijke levenssfeer in (te) enge zin, en betrekt het daarbij niet Cruijffs commerciële belang in verband met diens verzilverbare populariteit.

5.19.2. Onderdeel 5.a mist feitelijke grondslag.

5.22.1. Onderdeel 6.a gaat uit van de lezing van rov. 3.7 dat het hof daarin oordeel dat het portretrecht geen aanspraak geeft op een exclusief exploitatierecht, maar moet worden gezien als een beperking van de uh het auteursrecht voorvloeiende exploitatierechten van de maker van het portret met het oog op de redelijke belangen van de geportretteerde, 's Hofs oordeel komt erop neer dat aan een geportretteerde geen verbodsrecht toekomt ter zake de openbaarmaking van zijn portet, maar slechts een vergoedingsaanspraak, zo vervolgt het onderdeel

Volgens het onderdeel miskent het hof hiermee dat art. 21 Aw een verbodsrecht bevat althans kan bevatten, inhoudende dat de zonder opdracht geportretteerde zich op grond van een redelijk belang, althans na belangenafweging, kan verzetten tegen publicatie van zijn portret.

5.22.2. Voor zover het onderdeel (in de eerste volzin) uitgaat van een 'exclusief exploitatierecht' dat op basis van art. 21 Aw aan de geportretteerde zou toekomen, en dat vergelijkbaar zou Zljn met een (intellectueel) eigendomsrecht of een in beginsel absoluut verbodsrecht gaat het - zoals uit de bespreking van andere onderdelen van het cassatiemiddel al bleek - uit van een onjuiste rechtsopvatting.

5.25.1. Onderdeel 5.gaat uh van een lezing van rov. 3.6 en 3.7 waarin het hof zou hebben bedoeld dat Cruijff in casu geen verbodsrecht toekomt, maar slechts een vergoedingsaanspraak, aangezien hij enkel een commercieel belang heeft bij zijn verzet tegen de openbaarmaking van zijn portretten in het boek. Volgens het onderdeel is zo'n oordeel onjuist, omdat een onderscheid naar de aard van het redelijk belang dat door art. 21 Aw wordt beschermd geen steun vindt in het recht.

5.25.2. Ook dh onderdeel gaat uh van een onjuiste lezing van 's hofs arrest. Ik kan volstaan met een verwijzing naar m-s. 5.17.2 en 5.22.4; het onderdeel behoeft voor het overige geen bespreking.^^

5.29. Onderdeel 9 geeft 's hofs oordeel in rov. 3.8 als volgt verkort weer: 'dat indien sprake IS van verzilverbare populariteit, het redelijk belang van een geportretteerde zich er tegen kan verzetten dat tot publicatie van foto's wordt overgegaan zonder dat hem een passende vergoeding wordt aangeboden.'

IEF 12408

Conclusie Amazon: billijke vergoeding thuiskopie, mits aantoonbaar gebruikt voor andere handeling

Conclusie A-G HvJ EU 7 maart 2013, zaak C-521/11 (Amazon.com tegen Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH) - dossier

Prejudiciële vragen gesteld door het Oberste Gerichtshof, Oostenrijk.

In steekwoorden: billijke vergoeding. Een uitsluitend door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht. Passende vergoeding van degene die als eerste bedrijfsmatig dragers verhandeld. Recht niet afhankelijk van (tussen)handelaren en type (privé- / niet-privé-) gebruik. Recht op terugbetaling van de vergoeding tegenover de collectieve beheersorganisatie.

Van een billijke vergoeding is sprake indien de CBO representatief is en de nationale regeling voorziet in een vrijstellingsregeling van de betalingsplicht als duidelijk is dat de drager tot andere doelen wordt gebruikt dan waartoe een betalingsplicht is. De algemene mogelijkheid kent om de billijke compensatie achteraf terug te vorderen in alle gevallen waarin wordt aangetoond dat het gebruik van de drager de auteur geen nadeel heeft kunnen berokkenen.

Conclusie A-G:

1) Er is sprake van een billijke compensatie in de zin van richtlijn 2001/29 indien:
(a) de rechthebbenden in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29 zonder onderscheid recht hebben op een billijke vergoeding, welk recht uitsluitend kan worden uitgeoefend door een auteursrechtenorganisatie die de verschillende rechthebbenden vertegenwoordigt, jegens degene die als eerste dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt, en
(b) de nationale regeling enerzijds de mogelijkheid biedt vooraf vrijstelling te verlenen van de betaling van de billijke compensatie aan natuurlijke en rechtspersonen die op grond van objectieve gegevens, ook al betreft het slechts aanwijzingen, redelijkerwijs kunnen worden geacht de dragers te verkrijgen voor duidelijk andere doeleinden dan die waarvoor de billijke compensatie moet worden betaald, en anderzijds de algemene mogelijkheid kent om de billijke compensatie achteraf terug te vorderen in alle gevallen waarin wordt aangetoond dat het gebruik van de drager de auteur geen nadeel heeft kunnen berokkenen.

2) Gezien het antwoord op de eerste vraag is het mijns inziens niet nodig om de tweede prejudiciële vraag te beantwoorden. Indien de vraag volgens het Hof wel moet worden beantwoord, geef ik in overweging om als volgt te antwoorden:

2.1) er is sprake van een „billijke compensatie” in de zin van richtlijn 2001/29 wanneer het recht op een billijke vergoeding uitsluitend bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privégebruik, en

2.2) bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen moet, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat zij de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privégebruik. De mogelijkheid dient te bestaan om voor een eventuele vrijstelling vooraf van de betaling van de billijke compensatie of een eventuele terugvordering daarvan, aan te tonen dat de natuurlijke persoon de drager heeft aangeschaft voor duidelijk andere doeleinden dan het maken van kopieën voor privégebruik of voor gebruik voor andere doeleinden waarvoor de billijke compensatie moet worden betaald.

3) Uit richtlijn 2001/29 kan niet worden afgeleid dat het recht op een billijke compensatie niet bestaat indien een nationale regeling bepaalt dat alle opbrengsten uit de betaling daarvan bestemd zijn voor uitkering aan de auteurs, en wel voor de helft in de vorm van een rechtstreekse compensatie en voor de andere helft in de vorm van een indirecte compensatie. De verwijzende rechter dient evenwel te beoordelen of en in hoeverre de toepassing van de nationale regeling in concreto vormen van indirecte compensatie inhoudt en niet discrimineert tussen de verschillende categorieën auteurs.

4) Indien het te vergoeden nadeel is ontstaan op het grondgebied van een lidstaat, dan staan de bepalingen van richtlijn 2001/29 niet in de weg aan het recht op een billijke compensatie in deze lidstaat, indien in een andere lidstaat reeds een vergelijkbare vergoeding is betaald voor het in het verkeer brengen van de dragers. De lidstaat waarin de niet-verschuldigde betaling is gedaan, dient evenwel degenen die de billijke compensatie hebben betaald zonder verplichting daartoe, een passende mogelijkheid te garanderen om terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die onverschuldigd als billijke compensatie zijn betaald, zonodig door het instellen van een vordering bij de nationale rechter.

Gestelde vragen:

1. Is er sprake van een "billijke compensatie" in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer:
de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG een uitsluitend door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht hebben op een passende vergoeding van degene die als eerste bedrijfsmatig dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,
dit recht niet afhankelijk is van de vraag of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privé-gebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privé-gebruik,
echter degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of vóór vervreemding aan eindverbruikers wederuitvoert, wel een recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de collectieve beheersorganisatie?

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:
2.1.    Is dan sprake van een "billijke compensatie" in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer het in vraag 1 (a) beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privé-gebruik?
2.2.    Indien vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privé-gebruik?

Indien vraag 1 of vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG of andere bepalingen van Unierecht, dat het door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht op uitkering van een billijke compensatie niet bestaat wanneer de collectieve beheersorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbende uit te keren, maar dient te besteden aan sociale en culturele organisaties?

Indien vraag 1 of vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, of een andere bepaling van Unierecht, in de weg aan een door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht op uitkering van een billijke compensatie, wanneer reeds in een andere lidstaat - zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag - een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?

 

IEF 12356

Thuiskopieheffing: geen afdracht voor professioneel gebruik

Rechtbank Den Haag 20 februari 2013, LJN BZ1542 (Stichting de Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.) - persbericht

Mede ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap.

Thuiskopie. Ongedifferentieerd heffen. Vierledig stelsel. Mutualisation. Geen afdracht voor professioneel gebruik. Opgaveverplichting. Vervalbeding en verjaring. Nader overleg over de hoogte van de vordering. Aanhouding van de zaak met mogelijkheid tot tussentijds hoger beroep.

Rechtspraak.nl: Stichting de Thuiskopie is in Nederland belast met het innen van de thuiskopieheffing als vergoeding voor auteursrechten. Zij daagde Imation, importeur en verkoper van optische dragers als data-cd’s en dvd’s, voor het niet afdragen van de thuiskopievergoeding over levering van blanco data-cd’s en dvd’s. De Rechtbank Den Haag stelt echter dat Imation geen vergoeding verschuldigd is voor de levering van data-cd’s en dvd’s aan professionele klanten. Ook al is er in het thuiskopiestelsel, bij de bepaling van de hoogte van de heffing voor data-cd’s en dvd’s meegerekend dat kan worden geheven over alle data-cd’s en dvd’s, op basis van Europese regelgeving is het alleen toegestaan een heffing te vragen voor dragers die door privépersonen worden gebruikt. De rechtbank gelast beide partijen opnieuw voor de rechtbank te verschijnen om vast te stellen welke bedragen over en weer gevorderd mogen worden.

In citaten:

2.19.  Met een beroep op de conclusie van de advocaat-generaal in de Padawan zaak en vervolgens op het Padawan-arrest heeft Imation vanaf juni 2010 betaling van thuiskopievergoeding die ziet op (directe en indirecte) leveringen door Imation aan professionele gebruikers (het door Imation zogenoemde ‘Commercial Channel’, dat zich onderscheidt van het door haar zogenoemde ‘Consumer Channel’ waarin zij levert aan bedrijven die op hun beurt doorverkopen aan privégebruikers) stopgezet. Imation heeft Stichting de Thuiskopie dienovereenkomstig bericht.

Ongedifferentieerd heffen
4.5.  Noch uit artikel 16c Aw noch uit enige andere bepaling uit die wet is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de betalingsplicht van de thuiskopievergoeding ook betrekking heeft op voorwerpen die niet worden gebruikt voor het maken van een thuiskopie maar voor professioneel gebruik.

4.6.  De rechtbank dient artikel 16c Aw bovendien richtlijnconform te interpreteren en dus zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de Auteursrechtrichtlijn, teneinde het door de richtlijn beoogde resultaat te bereiken. De rechtbank dient er daarbij vanuit te gaan dat de wetgever de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen. De Hoge Raad heeft in het arrest ACI/Thuiskopie overwogen dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de implementatiewet niet blijkt dat de Nederlandse wetgever iets anders voor ogen heeft gestaan dan het getrouw omzetten van de Auteursrechtrichtlijn.

4.9.  Uit het Padawan-arrest volgt ook - en daar gaat het in deze zaak om - dat heffen op alle dragers, ongeacht of die dragers juridisch of feitelijk ter beschikking worden gesteld aan privégebruikers dan wel aan professionele gebruikers, niet is toegestaan (hierna: ongedifferentieerd heffen).

Vierledig stelsel
4.10.  Stichting de Thuiskopie stelt dat in Nederland met betrekking tot professioneel gebruik het volgende vierledige stelsel geldt (hierna: vierledig stelsel):
(i) bepaalde blanco informatiedragers zoals onder meer floppy-disks en dvd RAM zijn geheel vrijgesteld van thuiskopievergoeding omdat deze hoofdzakelijk voor professionele doeleinden worden gebruikt;
(ii) voor bepaalde blanco dragers (alle analoge dragers zoals audiocassette, videocassette en minidisk en voor bepaalde digitale dragers namelijk audio cd-r/rw en HI MD) geldt een vrijstelling in geval van (aantoonbaar) professioneel gebruik (zoals uitgewerkt in de artikelen 7 en 8 van de Voorwaarden contractanten A). Uitsluitend audiovisuele productiebedrijven kunnen ook voor dvd in aanmerking komen voor een dergelijke vrijstelling;
(iii) er geldt een restitutieregeling voor bedrijven die reeds aan Stichting Stemra hebben betaald voor het maken van kopieën op blanco dragers van auteursrechtelijk beschermde (audio) werken (“mechanische reproductierechten”);
(iv) voor de dragers data-cd (-r/rw) en dvd (-r/rw en +r/rw) is geen vrijstelling mogelijk voor professioneel gebruik maar is de mate van professioneel gebruik telkens al verdisconteerd in de hoogte van de thuiskopievergoeding ( mutualisation): de thuiskopievergoeding is in verband met de geschatte mate waarin de dragers professioneel worden gebruikt op een aanzienlijk lager bedrag vastgesteld dan het geval zou zijn geweest als er een vrijstellingsregeling zou hebben gegolden voor professioneel gebruik.

Bevriezing stelsel
4.13.  Om diezelfde reden gaat de stelling van Stichting de Thuiskopie niet op dat de bevriezing van het stelsel door de AMvB’s (hiervoor vermeld in 2.10) - waardoor over mp3-spelers en hard-discs niet wordt geheven terwijl die wel worden gebruikt voor het maken van thuiskopieën - een rechtvaardiging vormt voor het ongedifferentieerd heffen over data-cd’s en dvd’s. Ook als de rechthebbenden door het niet heffen over bepaalde soorten dragers in hun belangen worden geschaad, zoals Stichting de Thuiskopie stelt, betekent dit, anders dan Stichting de Thuiskopie kennelijk meent, gezien het Padawan-arrest niet dat ter compensatie van die schade mag worden geheven op data-cd’s en dvd’s waarbij niet is voldaan aan het vereiste noodzakelijk verband tussen de heffing over het voorwerp en het ter beschikking stellen daarvan aan de natuurlijke persoon in de hoedanigheid van privégebruiker.

Mutualisation
4.16.  De rechtbank is met Imation van oordeel dat mutualisation geen onderdeel uitmaakt van de SONT-besluiten. (...)

4.19.  Mutualisation is, zoals overwogen, in strijd met artikel 16c Aw en in strijd met het Padawan-arrest omdat daarbij ongedifferentieerd wordt geheven en dus ook over dragers die bestemd zijn voor professioneel gebruik. Dat de mate van professioneel gebruik ten opzichte van privégebruik is verdisconteerd in een lagere thuiskopievergoeding voor alle data-cd’s en dvd’s maakt dit niet anders.

Belang, ongerechtvaardigde verrijking
4.27.  Ook is geen sprake van ongerechtvaardigd verrijken. Als al sprake van verrijking zou zijn, dan is dit een verrijking ten koste van de professionele eindgebruiker en niet ten koste van Stichting de Thuiskopie. Tot slot verschaft Imation zich geen oneerlijk concurrentievoordeel ten opzichte van andere fabrikanten of importeurs. Dat anderen het systeem van mutualisation (kennelijk) niet aanvechten, is Imation niet aan te rekenen.

Tussenconclusie: geen afdracht voor professioneel gebruik
4.28.  Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Imation slechts verplicht is aan Stichting de Thuiskopie thuiskopievergoeding af te dragen voor data-cd’s en dvd’s die zij direct of indirect heeft geleverd aan privégebruikers, maar niet aan professionele gebruikers.

Opgaveverplichting
Stichting de Thuiskopie heeft belang bij die opgave omdat, zoals hierna vermeld, Imation de thuiskopievergoeding dient af te dragen over ieder drager waarvan zij het professioneel gebruik niet kan aantonen.

4.33.  De gevorderde veroordeling tot het doen van gespecificeerde opgave aan Stichting de Thuiskopie van alle door Imation uitgeleverde blanco informatiedragers en om zulke opgave te blijven doen, is derhalve toewijsbaar. Daarbij dient een beperking in tijd te worden toegevoegd, te weten dat die opgaveverplichting geldt voor zolang de voorwaarden contractanten A waarin zulks is overeengekomen, ongewijzigd tussen partijen gelden.

Vervalbeding en verjaring
4.37.  Stichting de Thuiskopie heeft niet betwist dat zij, zoals Imation heeft gesteld, sinds 1999 aan de markt heeft gecommuniceerd dat voor data-cd’s en dvd’s (anders dan de uitzondering voor productiebedrijven) geen vrijstelling bestond voor professioneel gebruik zodat Imation en anderen geen beroep toekwam op artikel 7 van de voorwaarden contractanten A voor restitutie van thuiskopievergoeding. Onder die omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Stichting de Thuiskopie thans een geslaagd beroep zou kunnen doen op het vervalbeding om te betogen dat Imation geen recht (meer) heeft op restitutie omdat zij niet binnen de in artikel 7 onder b gestelde termijn (te weten in het kwartaal na het kwartaal waarin de dragers aan professionele gebruikers zijn geleverd) de benodigde gegevens zou hebben verstrekt aan Stichting de Thuiskopie.

4.38.  Het beroep op verjaring is door Imation niet bestreden, zodat er van moet worden uitgegaan dat Imation in ieder geval geen recht heeft op teruggave van afgedragen bedragen vóór 1 juli 2006.

Verrekening
4.40. De rechtbank verwerpt de stelling van Stichting de Thuiskopie dat verrekening niet zou zijn toegestaan omdat de rechthebbenden, die thans door het beroep op verrekening geen thuiskopievergoeding meer ontvangen via Stichting de Thuiskopie, andere rechthebbenden zijn dan die in het verleden thuiskopievergoeding hebben ontvangen voor data-cd’s en dvd’s die professioneel werden gebruikt. De huidige rechthebbenden ontvangen aldus in het geheel geen vergoeding voor gemaakte privé-kopieën, hetgeen volgens de Stichting de Thuiskopie in strijd is met de drie-stappentoets van artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn. Daargelaten dat niet is in te zien dat verrekening door Imation van onverschuldigd betaalde bedragen er noodzakelijk toe zal leiden dat aan huidige rechthebbenden geen billijke vergoeding kan worden geboden, kan dit niet afdoen aan de uitdrukkelijk in de wet bepaalde verrekeningsbevoegdheid. Het risico dat Stichting de Thuiskopie, zoals zij stelt, failliet zal gaan als Imation mag overgaan tot verrekening, hetgeen ertoe zal leiden dat ook andere partijen gaan verrekenen, is geen reden om hierover anders te oordelen.

4.41.  Nu evenwel thans (nog) niet vaststaat dat en tot welk bedrag Imation een vordering heeft op Stichting de Thuiskopie, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht aan.

Bewijslast
4.44.  Artikel 7 onder a van de voorwaarden contractanten A en dan met name de zinsnede ‘voorziet de contractant de stichting van bescheiden waarmee ten genoegen van de stichting wordt aangetoond dat deze blanko dragers ook inderdaad professioneel worden gebruikt’ kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan dat op Imation de bewijslast rust ten aanzien van het daadwerkelijk professioneel gebruik van de door haar geleverde dragers. Dit geldt zowel voor de periode vóór juni 2010, over welke periode Imation aanspraak maakt op terugbetaling, als de periode vanaf juni 2010, waarin zij voor leveringen in het Commercial Channel niet heeft afgedragen.

4.45.  De door Imation in het kader van die bewijslast aan Stichting de Thuiskopie in ieder geval over te leggen bescheiden staan vermeld in artikel 7 onder c (zie 2.14 hiervoor). Dat uit artikel 8 van de voorwaarden contractanten A een andere verdeling volgt, is door partijen niet aangevoerd.

4.49.  De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Tussentijds hoger beroep
4.50.  Gezien de aanzienlijke inspanningen en kosten die mogelijk nodig zijn om over en weer te vorderen bedragen vast te stellen, ziet de rechtbank aanleiding om tegen dit vonnis tussentijds hoger beroep open te stellen als bedoeld in artikel 337 lid 2 Rv. In voorkomend geval schorst zulk hoger beroep ingevolge artikel 350 Rv de tenuitvoerlegging van dit tussenvonnis.  

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (thuiskopie-vergoeding geldt niet voor professioneel gebruik)
FNV-KIEM (Thuiskopieheffing deels in strijd met Europese regels)

IEF 12336

Verzamelde reacties over afweging EHRM auteursrecht en vrijheid van meningsuiting

Het EHRM-arrest Donald e.a. tegen Frankrijk is eerder op IE-Forum besproken, hieronder een summiere samenvatting en citaten uit verzamelde reacties over auteursrecht, modehuizen, modefotografen en de vrijheid van meningsuiting en nieuwsgaring.

valentino haute couture fw12_09EHRM 10 januari 2013, Appl. nr. 36769/08 (Ashby Donald e.a tegen Frankrijk)

Fotografen worden beperkt in het publiceren van foto's en videomateriaal die bij gelegenheden zijn gemaakt. Tot die gelegenheden krijgen journalisten middels een "accreditatiesysteem" toegang en zijn ze verplicht zich te houden aan de voorschriften, waaronder deze beperking. Uitgebreid op de ECHR-blog 22 januari 2013 en KluwerCopyrightBlog 25jan2013.

Bits of Freedom, Vrijheid van meningsuiting VS auteursrecht: 1-0?.

(...) Is dit goed nieuws? Niet voor de modefotografen. Het Hof oordeelde namelijk dat de Franse rechter juist had gehandeld in dit geval. Hoewel het verbieden van de publicatie met een beroep op het auteursrecht inderdaad inbreuk maakte op de vrijheid van meningsuiting van de fotografen, was dit volgens het Hof gerechtvaardigd.

De interessante vraag is nu natuurlijk wanneer er wél sprake zal zijn van een beroep op vrijheid van meningsuiting dat het auteursrecht aan de kant zet. De uitspraak gaat verder niet in op criteria die daar voor gelden, maar het ligt voor de hand dat bij voorafgaande inperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting – zoals websiteblokkades – eerder zal worden geoordeeld dat deze niet met een beroep op het auteursrecht kunnen worden afgedwongen.

Het wachten is dus nu op duidelijke criteria die bepalen hoe die afweging tussen vrijheid van meningsuiting en het auteursrecht gemaakt moet worden. Het begin is er in ieder geval!

Tweakers, Auteursrecht kan inbreuk op vrijheid van meningsuiting zijn


Een inbreuk op het auteursrecht is op zichzelf niet genoeg voor een veroordeling, omdat het auteursrecht een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting kan zijn. Die inbreuk moet voldoende gemotiveerd zijn, vindt het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Hoewel de vrijheid van meningsuiting niet absoluut is, is het wel nieuw dat deze specifieke afweging in een auteursrechtszaak wordt gemaakt, zegt onderzoeker Joris van Hoboken. "Juridisch gezien is dit nieuw: het is de eerste keer dat een rechter deze toets doet", aldus Van Hoboken."Vroeger vond deze discussie niet plaats; het auteursrecht werd gezien als een onafhankelijk beginsel dat moest worden beschermd en niet werd afgewogen tegen andere belangen", zegt Van Hoboken. "Dat is nu aan het veranderen en dat is een vrij fundamentele verschuiving."

Arnoud Engelfriet, “Torrents zijn een mensenrecht”, iusmentis.com.

(...) Het hoogste mensenrechtenhof deed uitspraak in de zaak Donald vs. Frankrijk (36769/08). Een aantal modefotografen had foto’s gepubliceerd van een modeshow, en het modehuis maakte bezwaar omdat ze auteursrecht op de kleding claimde (dat kan, op zich). Het beroep op citaatrecht en het mogen reproduceren van werken als deel van het nieuws werd tot aan het hoogste Franse Hof afgewezen. Daarop stapte men naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens: hier werd toch de vrijheid van informatie garen geschonden?

Die informatievrijheid is een grondrecht, een mensenrecht, en iedere inperking daarvan moet aan drie eisen voldoen: 1) een wettelijke basis hebben, 2) een legitiem doel dienen en 3) noodzakelijk zijn voor dat doel, oftewel proportioneel handelen opleveren. (...)

De foto’s in dit geval hadden eigenlijk alleen een commercieel doel, en dergelijke uitingen worden al snel als minder belangrijk gezien dan inhoudelijk relevante meningen. Daarbij komt dat wanneer het gaat om een botsing tussen grondrechten (‘eigendom’ en uitingsvrijheid) de rechter een brede mate van eigen inzicht (“margin of appreciation”) mag gebruiken. Hij mag niet zomaar besluiten “auteursrecht wint het altijd” (of juist “torrenten moet altijd kunnen”) maar zodra hij iets van een inhoudelijke afweging neerlegt, is het al snel goed van het Hof. (...)

Een argument waar ik dan wél wat in zie, is als volgt: de maatregel moet noodzakelijk oftewel proportioneel zijn, en dat betekent dat als er twee maatregelen zijn die hetzelfde doel bereiken, degene gekozen moet worden die de minste schade aan de uitingsvrijheid oplevert. Een uiting onder voorwaarden toestaan doet minder schade dan die uiting verbieden, dus dat geniet de voorkeur. Oftewel: sta torrenten toe maar verplicht torrenters tot betaling van een redelijke vergoeding.

DOEN Legal, Einde van het auteursrecht? doenlegal.nl 11 februari 2012.

(...) Conclusie. Daarom moet er de voorzichtigheid worden betracht bij het bejubelen van deze uitspraak. Het betekent niet dat nu alles vrij is en het auteursrecht niet meer bestaat, integendeel. Ook betekent het niet dat je met een beroep op de vrijheid van meningsuiting klakkeloos alles kunt delen. Het betekent ‘slechts’ dat een rechter verder moet kijken dan enkel de vaststelling dat er inbreuk op een auteursrecht wordt gemaakt. Wordt het werk gebruikt als onderdeel van het publieke debat, of in een commerciële setting? Van dat eerste zal niet snel sprake zijn. Het EHRM vond immers dat ook het plaatsen van de foto’s van de modeshow op internet geen inbreuk op de vrijheid van meningsuiting opleverde. Een extra stap is dus nodig, maar deze stap zal relatief eenvoudig kunnen worden genomen.

Toch neemt dat niet weg dat de weg naar naar een kwetsbaarder auteursrecht is ingeslagen. De komende jaren zal moeten blijken hoe de nationale rechters met deze nieuwe ontwikkeling om zullen gaan.

IPKat, Are fashion photographs a human right? The answer is ..., 25 januari 2013, IPkitten.blogspot.com.

This said, in principle online publication of the photographs in question could have fallen within Article 10 of the Convention. However, the applicants had been found liable of copyright infringement, pursuant to Articles L 335-2 and 3 of the Code de la Propriété Intellectuele. The alleged interference with their freedom of expression was therefore prescribed by the law. In addition, such limitation was compliant with Article 10(2), in that it was meant to protect the rights of copyright fashion houses whose designs were the subject of the photographs in question.

A thorough comment on this case has been published on the ECHR Blog. However, it may be worth discussing this decision under three different lenses:
1. The distinction made by the ECHR between expressions relating to an issue of public interest and "commercial speech" which is not intended to contribute to a debate of general interest;
2. Once again, the relevance of fundamental rights to copyright discourse: see for instance the recent ruling of the Court of Justice of the European Union in Case C- 70/10 Scarlet or Case C-360/10 Netlog (here, here, here);
3. The fact that there seemed to arise no fundamental right-related issues in relation to a broad understanding of copyright scope, as resulting from the protection enjoyed by fashion garments under French law.

Rick Falkvinge, Court of Human Rights: Convictions For File-Sharing Violate Human Rights, falkvinge.net

However, this verdict doesn’t mean that people sharing culture can never be convicted. Exceptions can be made to Human Rights according to a well-defined three-step test: the verdict must be necessary in a democratic society, prescribed by law (the copyright monopoly already is), and pursuing a legitimate aim (this can be discussed at length).

This means that people can no longer get convicted for violating the copyright monopoly alone. The court just declared it illegal for any court in Europe to convict somebody for breaking the copyright monopoly law when sharing culture, only on the merits of breaking the law. A court that tries somebody for violating the copyright monopoly must now also show that a conviction is necessary to defend democracy itself in order to convict. This is a considerably higher bar to meet.

Copyright strijdig met mensenrechten, fok.nl

Het oordeel laat veel grijze gebieden. Zo is het nog onduidelijk of het bijvoorbeeld legaal is om politiek gemotiveerde speelfilms te delen. Toch ziet Falkvinge het als een overwinning, omdat het voorheen een zwart gebied is. Dit oordeel heeft volgens hem paal en perk gesteld aan copyrightwetgeving, als die duidelijk in conflict is met mensenrechten.

Sommigen verheugen zich er al voorzichtig over dat het oordeel een duidelijk onderscheid tussen commercieel en niet-commercieel gebruik van gepirate goederen lijkt te maken.

Overige berichten:
Techdirt, European Court Of Human Rights: No, Copyright Does Not Automatically Trump Freedom Of Expression, 6 februari 2013.

Meer onderaan bij het oorspronkelijke bericht: IEF 12279

Op andere blogs:
Media Report (Europees Hof: handhaving auteursrecht kan in strijd zijn met vrijheid van meningsuiting)

IEF 12337

Proceskosten 1019h tellen niet mee voor de appelgrens

Hof Amsterdam 5 februari 2013, zaaknr. 200.098.630/01 (EISER tegen GILLISSEN)

A-Z Criminal Register Indexes - Bristol 1817 - 1828 - HUitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Van Voorst Advocaten.

Hoger beroep na IEF 12334. Gillissen concludeert dat het hoger beroep van EISER niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De door EISER gevorderde proceskostenvergoeding ex artikel 1019h Rv omvat de buitengerechtelijke kosten ex 6:96 lid 2 BW.

Bij de bepaling van de appellabiliteit blijven de proceskosten ex artikel 237 e.v. Rv buiten beschouwing. Aan de hand van de overlegde urenstaat stelt het hof vast dat EISER onvoldoende heeft gespecificeerd welk deel van de gevorderde proceskostenvergoeding ziet op andere kosten dan de kosten ter voorbereiding en instructie van de zaak als bedoeld in 237 Rv. Deze kosten dienen bij de berekening van de bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

EISER is niet-ontvankelijk in het hoger beroep en wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

2.5 De proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h Rb. omvat niet alleen de kosten ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de gedingstukken, maar ook kosten die (vóór de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004) krachtens artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.

2.6. Met Gilissen is het hof van oordeel dat, in de door EISER bij akte overlegde urenspecificatie, ook werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak, waarvoor artikel 237 Rv. een vergoeding pleegt in te houden.

2.7 Aan de hand van de bij akte overleg urenstaat stelt het hof vast dat EISER onvoldoende gespecificeerd heeft aangegeven welk deel van de gevorderde proceskostenvergoeding (...) ziet op andere kosten dan de kosten ter voor bereiding en instructie van de zaak als bedoeld in artikel 237 Rv.,zodat Gilissen daarop niet heeft kunnen reageren. Daarom dienen deze kosten bij de berekening van het beloop van de vordering ter bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

IEF 12334

Een 'inline' link van een krantenartikel met foto

Ktr. Hilversum, Rechtbank Amsterdam 24 augustus 2011, LJN BT1960 (Flos tegen Gillissen)

Uitspraken mede ingezonden door Katelijn van Voorst, Van Voorst Advocaten.

Erfgenamen van fotograaf Oscar Flos hebben Gillissen gesommeerd om een krantenartikel met foto uit De Telegraaf te verwijderen van haar website.

De wijze waarop de foto in kwestie op de betreffende pagina van de website is opgenomen levert geen openbaarmaking in auteursrechtelijk zin op. De foto wordt namelijk openbaargemaakt door De Telegraaf. Gillissen wijst op de plaats waar de foto door de browser wordt opgehaald, een hyperlink met pdf is hiertoe aangebracht naar de foto op de webpagina van De Telegraaf. Een dergelijke `inline´ link is voor de bezoeker van haar website niet zichtbaar. Mede wordt een beroep op het citaatrecht gedaan.

Door bezoekers van haar website in staat te stellen kennis te nemen van het krantenartikel, inclusief de door Oscar Flos gemaakte foto, heeft zij en niet De Telegraaf het krantenartikel én de foto in kwestie openbaar gemaakt.

Gillissen heeft aannemelijk gemaakt dat zij toestemming had van De Telegraaf voor het gebruik van het artikel inclusief foto. Echter niet is gebleken dat de licentie die De Telegraaf heeft ook het recht omvatte derden toe te staan de foto als onderdeel van het krantenartikel openbaar te maken.

Kantonrechter:

16. In het midden kan blijven op welke wijze Gillissen bezoekers van haar website in staat gesteld heeft van het krantenartikel inclusief de door Oscar Flos gemaakte foto (...) "tussen kozijnen" kennis te nemen. Door bezoekers van haar website daartoe in staat te stellen, heeft zij en niet De Telegraaf het krantenartikel én de foto in kwestie openbaar gemaakt. Hoe in deze sprake kan zijn van een citaatrecht van Gillissen vermag de kantonrechter niet in te zien.

17. Gillissen heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij van De Telegraaf voor het gebruik van het artikel, inclusief de foto in kwestie toestemming verkregen had. Nu echter niet gesteld en ook niet anderszins gebleken is dat de licentie die De Telegraaf met betrekking tot foto in kwestie gekregen had, ook het recht omvatte derden toe te staan de foto als onderdeel van het krantenartikel openbaar te maken, moet geconcludeerd worden dat Gillissen het auteursrecht met betrekking tot die foto van de erfgenamen van Oscar Flos heeft geschonden.

IEF 12279

Franse modefotografen worden beperkt in het publiceren van foto's

EHRM 10 januari 2013, Appl. nr. 36769/08 (Ashby Donald e.a tegen Frankrijk)

valentino haute couture fw12_09

Auteursrecht, modehuizen en modefotografen. Fotografen worden beperkt in het publiceren van foto's en videomateriaal die bij gelegenheden zijn gemaakt. Tot die gelegenheden krijgen journalisten middels een "accreditatiesysteem" toegang en zijn ze verplicht zich te houden aan de voorschriften, waaronder deze beperking.

Op de KluwerCopyrightBlog schrijven Dirk Voorhoof, Universiteit Gent en Inger Høedt-Rasmussen, Copenhagen Business School: For the first time in a judgment on the merits, the European Court of Human Rights has clarified that a conviction based on copyright law for illegally reproducing or publicly communicating copyright protected material can be regarded as an interference with the right of freedom of expression and information under Article 10 of the European Convention. Such interference must be in accordance with the three conditions enshrined in the second paragraph of Article 10 of the Convention. This means that a conviction or any other judicial decision based on copyright law, restricting a person’s or an organisation’s freedom of expression, must be pertinently motivated as being necessary in a democratic society, apart from being prescribed by law and pursuing a legitimate aim.

It is, in other words, no longer sufficient to justify a sanction or any other judicial order restricting one’s artistic or journalistic freedom of expression on the basis that a copyright law provision has been infringed. Neither is it sufficient to consider that the unauthorised use, reproduction or public communication of a work cannot rely on one of the narrowly interpreted exceptions in the copyright law itself, including the application of the so-called three-step test (art. 5.5 EU Directive 2001/29 of 22 May 2001). The European Court’s judgment of 10 January 2013 in the case of Ashby Donald and others v. France unambiguously declares Article 10 of the Convention applicable in copyright cases interfering with the right of freedom of expression and information of others, adding an external human rights perspective to the justification of copyright enforcement. Due to the important wide margin of appreciation available to the national authorities in this particular case, the impact of Article 10 however is very modest and minimal.

Lees de gehele (Engelstalige) bijdrage hier.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Auteursrecht tegenover vrijheid van meningsuiting op internet)
European Copyright Society (Opinion on The Reference to the CJEU in Case C-466/12 Svensson)
IE-Forum (verzamelde reacties)
IPKat (Are fashion photographs a human right? The answer is...)
KluwerCopyrightBlog (European Copyright Society issues opinion on Svensson hyperlinking case)
VlaamseNieuwsmedia (Auteursrecht versus het recht op vrijheid van meningsuiting: EHRM spreekt zich voor het eerst uit)

IEF 12269

Printers en plotters reproduceren met als tussenstadium een digitale opslag

Conclusie A-G HvJ EU 24 januari 2012, gevoegde zaken C-457/11, C-458/11, C-459/11, C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten)

Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding.

De vraag of reproducties via printers en plotters vallen onder het begrip „de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” van artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn. Vraag of reproducties via printers en plotters daaronder vallen. Reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

Conclusie van de A-G: Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

- De woorden „reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in artikel 5, lid 2, sub a, van [auteursrechtrichtlijn], moeten aldus worden uitgelegd dat daarmee enkel wordt gedoeld op reproducties van analoge originelen waarvan met optische middelen een beeldopname wordt gemaakt. Hieronder wordt mede begrepen de reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn en bij die beperking of restrictie heeft voorzien in een billijke compensatie voor analoog kopiëren door middel van een heffing op apparaten waarmee zulke kopieën kunnen worden gemaakt, dient een nationale rechter die wenst te bepalen of die heffing verenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling in gevallen waarin de kopieën worden gemaakt met behulp van een reeks op elkaar aangesloten apparaten, te onderzoeken hoe de heffing wordt berekend voor fotokopieerapparaten en in hoeverre die berekening kan worden getransponeerd op een dergelijke reeks apparaten. Hij dient te beoordelen of de toepassing van de heffing op een dergelijke reeks apparaten, of op afzonderlijke apparaten in de reeks, een rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en belangen van rechthebbenden en gebruikers vormt. Hij dient met name te verifiëren dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid ontstaat, niet enkel tussen importeurs of distributeurs van apparaten (met inbegrip van andere apparaten met vergelijkbare functies), maar ook tussen de kopers van verschillende soorten apparaten, die uiteindelijk de last van de heffing dragen.

- Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 geeft lidstaten de keuze of en in hoeverre in een billijke compensatie moet worden voorzien wanneer rechthebbenden de beschikking hebben over technische voorzieningen, maar deze niet toepassen.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2 of 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn, hebben de betrokken rechthebbenden niet langer de mogelijkheid controle over het kopiëren van hun werken uit te oefenen door de verlening of weigering van hun toestemming. Wanneer in die situatie in een billijke compensatie is voorzien, kunnen de lidstaten rechthebbenden niettemin toestaan om hetzij afstand te doen van iedere aanspraak op billijke compensatie hetzij hun werken contractueel beschikbaar te stellen onder voorwaarden die hun de mogelijkheid geven een billijke compensatie te ontvangen voor toekomstig kopiëren. In beide gevallen wordt de aanspraak van de rechthebbende op billijke compensatie geacht te zijn uitgeput, en niet in aanmerking genomen bij de berekening van de financiering van een algemeen stelsel van billijke compensatie.

- Richtlijn 2001/29 moet in aanmerking worden genomen vanaf 22 juni 2001, de datum van inwerkingtreding ervan, door nationale wetgeving die in billijke compensatie voorziet, aldus uit te leggen dat de doelstelling om zodanige compensatie toe te kennen ter zake van op of na 22 december 2002 plaatsvindende reproductiehandelingen, niet ernstig in gevaar wordt gebracht door de wijze van oplegging van een heffing waarmee beoogd wordt in billijke compensatie te voorzien over de verkoop van apparaten vóór die datum; de richtlijn is evenwel niet van toepassing op reproductiehandelingen die plaatsvonden vóór 22 december 2002.

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?

2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?

3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?

4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?

5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (AG Sharpston's VG Wort Opinion: another case on copyright levies and fair compensation)

IEF 12264

Beeldcitaatrecht: Niet noodzakelijk om naast de bronwebsite ook de maker te vermelden

Ktr. Arnhem, Rechtbank Oost-Nederland 14 januari 2013, LJN BY9264 (ihvBreda.nl)

Auteursrecht. Beeldcitaatrecht ex artikel 15a Auteurswet (Aw).

Rechtspraak.nl: Gedaagde heeft zonder toestemming van eiser en meestal zonder naamsvermelding nieuwswaardige foto’s van eiser, een professioneel fotograaf, geplaatst op zijn website [ihvbreda.nl - nieuwsstream]. Eiser stelt dat gedaagde daarmee inbreuk heeft gemaakt op zijn auteurs- en persoonlijkheidsrechten op die foto’s en vordert onder meer een schadevergoeding.

Gedaagde beroept zich op het citaatrecht. De manier van citeren door gedaagde op zijn website van zowel een klein deel van de tekst van het nieuwsbericht als de bijbehorende nieuwsfoto in miniatuurformaat in de vorm van nieuwsoverzichten valt naar het oordeel van de kantonrechter onder citeren in de zin van artikel 15a lid 2 Aw. Dit citeren is toegestaan indien aan de vier cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw is voldaan.

De kantonrechter komt tot de conclusie dat daaraan is voldaan, zodat gedaagde geen inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van eiser. De vorderingen van eiser worden afgewezen.

Uit overweging 4.14 (...) Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat, ook al was op de bronwebsite de naam van [eisende partij] als de maker van een of meer foto’s vermeld, dan nog van [gedaagde partij] in dat geval redelijkerwijs niet kon worden verwacht om naast de bronvermelding, die bij alle beeldcitaten duidelijk was opgenomen, ook de naam van [eisende partij] als de maker van de foto(‘s) te vermelden. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat gelet op de context van een nieuwsoverzicht waarbinnen de foto’s van [eisende partij] als beeldcitaten zijn opgenomen, de geautomatiseerde wijze waarop het nieuwsoverzicht wordt gevoed, en het doel en de strekking van het nieuwsoverzicht om de lezer via de hyperlink door te sturen naar de oorspronkelijke nieuwsbron met het volledige nieuwsbericht en de bijbehorende foto, alwaar de naam van [eisende partij] als de maker van de foto zou staan vermeld, de lezer op een vrij eenvoudige en vanzelfsprekende wijze bekend zou raken met de naam van [eisende partij] als de maker van de foto. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde partij] in de gegeven omstandigheden naar alle redelijkheid ook aan het vereiste van bronvermelding van artikel 15a lid 1 sub 4 Aw heeft voldaan. Niet gesteld is dat andere persoonlijkheidsrechten ex artikel 25 Aw door [gedaagde partij] zijn geschonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat daaraan en daarmee mede aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 3 Aw is voldaan.

Overige geselecteerde citaten:

4.4. (...) Dit citeren is toegestaan indien aan de onderstaande vier cumulatieve vereisten van lid 1 is voldaan:
1) het werk waaruit wordt geciteerd rechtmatig openbaar is gemaakt;
2) het citeren in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs is geoorloofd en aantal en omvang van de geciteerde gedeelten door het te bereiken doel zijn gerechtvaardigd;
3) artikel 25 Aw (dat de zogenaamde persoonlijkheidsrechten van de auteursrechthebbende bevat) in acht wordt genomen; en
4) voor zover redelijkerwijs mogelijk de bron, waaronder de naam van de maker, op duidelijke wijze wordt vermeld.

4.8.  Wil een beeldcitaat redelijkerwijs geoorloofd zijn dan is van belang dat het citaat inhoudelijk relevant is (niet slechts ter illustratie) en slechts een klein onderdeel uitmaakt van het werk (de publicatie) in het geheel waarin het beeldcitaat is opgenomen. Dat wil zeggen dat niet elk hergebruik van een foto een toegestaan citaat is. Hergebruik van beeld dat uitsluitend of in overwegende mate dient als versiering of verfraaiing is niet toegestaan.

Het beeld moet worden overgenomen, omdat het nodig is in het werk waarin het wordt opgenomen. Het beeld moet een duidelijk functioneel verband hebben met het werk waarin het wordt gebruikt (HR 26 juni 1992, IER 1992/40, Damave/Trouw). Ook mag het citaat niet neerkomen op een verkapte exploitatie van het origineel (HR 22 juni 1990, NJ 1991, 268, Malmberg/Beeldrecht). Verder moet het citaat proportioneel zijn. Dit betekent dat niet meer mag worden overgenomen dan nodig is voor het werk.

4.10. (...) Immers, door het kleine formaat van de foto’s vielen de foto’s niet op en waren ze ondergeschikt aan (het nieuwsoverzicht van) de website van [gedaagde partij].

4.11.  Daarnaast geldt dat het gebruik van de miniatuurfoto’s op de website van [gedaagde partij], waarvan onvoldoende gemotiveerd bestreden is dat de foto’s slechts gedurende een periode van zeven dagen na publicatie zichtbaar zijn en daarna automatisch van de website worden verwijderd, ook proportioneel is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij] daarmee niet langer gebruik gemaakt van de foto’s van [eisende partij] dan nodig was gelet op de actualiteit en de nieuwswaarde van deze nieuwsfoto’s, zodat de litigieuze beeldcitaten proportioneel waren. Dat de beeldcitaten afbreuk zouden doen aan de door het auteursrecht beschermde belangen van [eisende partij] ter zake de exploitatie van deze foto’s is niet komen vast te staan. De overname van deze foto’s als beeldcitaten is een zodanig ondergeschikt onderdeel van de daarbij behorende tekst van het daarmee corresponderende nieuwsbericht in het nieuwsoverzicht op de website van [gedaagde partij], dat daarmee geen sprake is van een vorm van exploitatie van de foto’s van [eisende partij] door [gedaagde partij]. Geconcludeerd moet worden dat aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 2 Aw is voldaan.

Persoonlijkheidsrechten
4.14.  Gesteld noch gebleken is dat van alle litigieuze vijf foto’s van [eisende partij] de naams¬vermelding op de bronwebsite voorkwam. Dit betekent dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat bij alle beeldcitaten [gedaagde partij] nalatig is geweest de naamsvermelding van de maker van de foto te vermelden. Indien de naamsvermelding in de bron ontbrak was het voor [gedaagde partij] redelijkerwijs niet mogelijk om daarvan bij zijn beeldcitaat melding te maken. Van [gedaagde partij] kon in dat geval niet worden verwacht dat hij daarnaar eerst onderzoek had gedaan alvorens gebruik te maken van de foto’s op zijn website. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat, ook al was op de bronwebsite de naam van [eisende partij] als de maker van een of meer foto’s vermeld, dan nog van [gedaagde partij] in dat geval redelijkerwijs niet kon worden verwacht om naast de bronvermelding, die bij alle beeldcitaten duidelijk was opgenomen, ook de naam van [eisende partij] als de maker van de foto(‘s) te vermelden. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat gelet op de context van een nieuwsoverzicht waarbinnen de foto’s van [eisende partij] als beeldcitaten zijn opgenomen, de geautomatiseerde wijze waarop het nieuwsoverzicht wordt gevoed, en het doel en de strekking van het nieuwsoverzicht om de lezer via de hyperlink door te sturen naar de oorspronkelijke nieuwsbron met het volledige nieuwsbericht en de bijbehorende foto, alwaar de naam van [eisende partij] als de maker van de foto zou staan vermeld, de lezer op een vrij eenvoudige en vanzelfsprekende wijze bekend zou raken met de naam van [eisende partij] als de maker van de foto. De kanton¬rechter is van oordeel dat [gedaagde partij] in de gegeven omstandigheden naar alle redelijkheid ook aan het vereiste van bronvermelding van artikel 15a lid 1 sub 4 Aw heeft voldaan. Niet gesteld is dat andere persoonlijkheidsrechten ex artikel 25 Aw door [gedaagde partij] zijn geschonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat daaraan en daarmee mede aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 3 Aw is voldaan.

4.15.  Nu aan alle cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw is voldaan slaagt het beroep van [gedaagde partij] op het citaatrecht. Dit betekent dat de door [gedaagde partij] op zijn website opgenomen beeldcitaten van de litigieuze foto’s van [eisende partij] toelaatbaar waren en hij hiermee dus geen inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van [eisende partij]. De vorderingen van [eisende partij] zullen dan ook worden afgewezen.

Op andere blogs:
DeNieuweReporter (Aggregatiesites mogen foto’s overnemen van de rechter)
DirkZwagerIEIT (Beeldcitaat: vermelding naam fotograaf naast vermelding bron niet noodzakelijk?)
IusMentis (Aggregatiesites mogen foto’s overnemen van de rechter)
QuestIE