DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 12336

Verzamelde reacties over afweging EHRM auteursrecht en vrijheid van meningsuiting

Het EHRM-arrest Donald e.a. tegen Frankrijk is eerder op IE-Forum besproken, hieronder een summiere samenvatting en citaten uit verzamelde reacties over auteursrecht, modehuizen, modefotografen en de vrijheid van meningsuiting en nieuwsgaring.

valentino haute couture fw12_09EHRM 10 januari 2013, Appl. nr. 36769/08 (Ashby Donald e.a tegen Frankrijk)

Fotografen worden beperkt in het publiceren van foto's en videomateriaal die bij gelegenheden zijn gemaakt. Tot die gelegenheden krijgen journalisten middels een "accreditatiesysteem" toegang en zijn ze verplicht zich te houden aan de voorschriften, waaronder deze beperking. Uitgebreid op de ECHR-blog 22 januari 2013 en KluwerCopyrightBlog 25jan2013.

Bits of Freedom, Vrijheid van meningsuiting VS auteursrecht: 1-0?.

(...) Is dit goed nieuws? Niet voor de modefotografen. Het Hof oordeelde namelijk dat de Franse rechter juist had gehandeld in dit geval. Hoewel het verbieden van de publicatie met een beroep op het auteursrecht inderdaad inbreuk maakte op de vrijheid van meningsuiting van de fotografen, was dit volgens het Hof gerechtvaardigd.

De interessante vraag is nu natuurlijk wanneer er wél sprake zal zijn van een beroep op vrijheid van meningsuiting dat het auteursrecht aan de kant zet. De uitspraak gaat verder niet in op criteria die daar voor gelden, maar het ligt voor de hand dat bij voorafgaande inperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting – zoals websiteblokkades – eerder zal worden geoordeeld dat deze niet met een beroep op het auteursrecht kunnen worden afgedwongen.

Het wachten is dus nu op duidelijke criteria die bepalen hoe die afweging tussen vrijheid van meningsuiting en het auteursrecht gemaakt moet worden. Het begin is er in ieder geval!

Tweakers, Auteursrecht kan inbreuk op vrijheid van meningsuiting zijn


Een inbreuk op het auteursrecht is op zichzelf niet genoeg voor een veroordeling, omdat het auteursrecht een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting kan zijn. Die inbreuk moet voldoende gemotiveerd zijn, vindt het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Hoewel de vrijheid van meningsuiting niet absoluut is, is het wel nieuw dat deze specifieke afweging in een auteursrechtszaak wordt gemaakt, zegt onderzoeker Joris van Hoboken. "Juridisch gezien is dit nieuw: het is de eerste keer dat een rechter deze toets doet", aldus Van Hoboken."Vroeger vond deze discussie niet plaats; het auteursrecht werd gezien als een onafhankelijk beginsel dat moest worden beschermd en niet werd afgewogen tegen andere belangen", zegt Van Hoboken. "Dat is nu aan het veranderen en dat is een vrij fundamentele verschuiving."

Arnoud Engelfriet, “Torrents zijn een mensenrecht”, iusmentis.com.

(...) Het hoogste mensenrechtenhof deed uitspraak in de zaak Donald vs. Frankrijk (36769/08). Een aantal modefotografen had foto’s gepubliceerd van een modeshow, en het modehuis maakte bezwaar omdat ze auteursrecht op de kleding claimde (dat kan, op zich). Het beroep op citaatrecht en het mogen reproduceren van werken als deel van het nieuws werd tot aan het hoogste Franse Hof afgewezen. Daarop stapte men naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens: hier werd toch de vrijheid van informatie garen geschonden?

Die informatievrijheid is een grondrecht, een mensenrecht, en iedere inperking daarvan moet aan drie eisen voldoen: 1) een wettelijke basis hebben, 2) een legitiem doel dienen en 3) noodzakelijk zijn voor dat doel, oftewel proportioneel handelen opleveren. (...)

De foto’s in dit geval hadden eigenlijk alleen een commercieel doel, en dergelijke uitingen worden al snel als minder belangrijk gezien dan inhoudelijk relevante meningen. Daarbij komt dat wanneer het gaat om een botsing tussen grondrechten (‘eigendom’ en uitingsvrijheid) de rechter een brede mate van eigen inzicht (“margin of appreciation”) mag gebruiken. Hij mag niet zomaar besluiten “auteursrecht wint het altijd” (of juist “torrenten moet altijd kunnen”) maar zodra hij iets van een inhoudelijke afweging neerlegt, is het al snel goed van het Hof. (...)

Een argument waar ik dan wél wat in zie, is als volgt: de maatregel moet noodzakelijk oftewel proportioneel zijn, en dat betekent dat als er twee maatregelen zijn die hetzelfde doel bereiken, degene gekozen moet worden die de minste schade aan de uitingsvrijheid oplevert. Een uiting onder voorwaarden toestaan doet minder schade dan die uiting verbieden, dus dat geniet de voorkeur. Oftewel: sta torrenten toe maar verplicht torrenters tot betaling van een redelijke vergoeding.

DOEN Legal, Einde van het auteursrecht? doenlegal.nl 11 februari 2012.

(...) Conclusie. Daarom moet er de voorzichtigheid worden betracht bij het bejubelen van deze uitspraak. Het betekent niet dat nu alles vrij is en het auteursrecht niet meer bestaat, integendeel. Ook betekent het niet dat je met een beroep op de vrijheid van meningsuiting klakkeloos alles kunt delen. Het betekent ‘slechts’ dat een rechter verder moet kijken dan enkel de vaststelling dat er inbreuk op een auteursrecht wordt gemaakt. Wordt het werk gebruikt als onderdeel van het publieke debat, of in een commerciële setting? Van dat eerste zal niet snel sprake zijn. Het EHRM vond immers dat ook het plaatsen van de foto’s van de modeshow op internet geen inbreuk op de vrijheid van meningsuiting opleverde. Een extra stap is dus nodig, maar deze stap zal relatief eenvoudig kunnen worden genomen.

Toch neemt dat niet weg dat de weg naar naar een kwetsbaarder auteursrecht is ingeslagen. De komende jaren zal moeten blijken hoe de nationale rechters met deze nieuwe ontwikkeling om zullen gaan.

IPKat, Are fashion photographs a human right? The answer is ..., 25 januari 2013, IPkitten.blogspot.com.

This said, in principle online publication of the photographs in question could have fallen within Article 10 of the Convention. However, the applicants had been found liable of copyright infringement, pursuant to Articles L 335-2 and 3 of the Code de la Propriété Intellectuele. The alleged interference with their freedom of expression was therefore prescribed by the law. In addition, such limitation was compliant with Article 10(2), in that it was meant to protect the rights of copyright fashion houses whose designs were the subject of the photographs in question.

A thorough comment on this case has been published on the ECHR Blog. However, it may be worth discussing this decision under three different lenses:
1. The distinction made by the ECHR between expressions relating to an issue of public interest and "commercial speech" which is not intended to contribute to a debate of general interest;
2. Once again, the relevance of fundamental rights to copyright discourse: see for instance the recent ruling of the Court of Justice of the European Union in Case C- 70/10 Scarlet or Case C-360/10 Netlog (here, here, here);
3. The fact that there seemed to arise no fundamental right-related issues in relation to a broad understanding of copyright scope, as resulting from the protection enjoyed by fashion garments under French law.

Rick Falkvinge, Court of Human Rights: Convictions For File-Sharing Violate Human Rights, falkvinge.net

However, this verdict doesn’t mean that people sharing culture can never be convicted. Exceptions can be made to Human Rights according to a well-defined three-step test: the verdict must be necessary in a democratic society, prescribed by law (the copyright monopoly already is), and pursuing a legitimate aim (this can be discussed at length).

This means that people can no longer get convicted for violating the copyright monopoly alone. The court just declared it illegal for any court in Europe to convict somebody for breaking the copyright monopoly law when sharing culture, only on the merits of breaking the law. A court that tries somebody for violating the copyright monopoly must now also show that a conviction is necessary to defend democracy itself in order to convict. This is a considerably higher bar to meet.

Copyright strijdig met mensenrechten, fok.nl

Het oordeel laat veel grijze gebieden. Zo is het nog onduidelijk of het bijvoorbeeld legaal is om politiek gemotiveerde speelfilms te delen. Toch ziet Falkvinge het als een overwinning, omdat het voorheen een zwart gebied is. Dit oordeel heeft volgens hem paal en perk gesteld aan copyrightwetgeving, als die duidelijk in conflict is met mensenrechten.

Sommigen verheugen zich er al voorzichtig over dat het oordeel een duidelijk onderscheid tussen commercieel en niet-commercieel gebruik van gepirate goederen lijkt te maken.

Overige berichten:
Techdirt, European Court Of Human Rights: No, Copyright Does Not Automatically Trump Freedom Of Expression, 6 februari 2013.

Meer onderaan bij het oorspronkelijke bericht: IEF 12279

Op andere blogs:
Media Report (Europees Hof: handhaving auteursrecht kan in strijd zijn met vrijheid van meningsuiting)

IEF 12337

Proceskosten 1019h tellen niet mee voor de appelgrens

Hof Amsterdam 5 februari 2013, zaaknr. 200.098.630/01 (EISER tegen GILLISSEN)

A-Z Criminal Register Indexes - Bristol 1817 - 1828 - HUitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Van Voorst Advocaten.

Hoger beroep na IEF 12334. Gillissen concludeert dat het hoger beroep van EISER niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De door EISER gevorderde proceskostenvergoeding ex artikel 1019h Rv omvat de buitengerechtelijke kosten ex 6:96 lid 2 BW.

Bij de bepaling van de appellabiliteit blijven de proceskosten ex artikel 237 e.v. Rv buiten beschouwing. Aan de hand van de overlegde urenstaat stelt het hof vast dat EISER onvoldoende heeft gespecificeerd welk deel van de gevorderde proceskostenvergoeding ziet op andere kosten dan de kosten ter voorbereiding en instructie van de zaak als bedoeld in 237 Rv. Deze kosten dienen bij de berekening van de bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

EISER is niet-ontvankelijk in het hoger beroep en wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

2.5 De proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h Rb. omvat niet alleen de kosten ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de gedingstukken, maar ook kosten die (vóór de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004) krachtens artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.

2.6. Met Gilissen is het hof van oordeel dat, in de door EISER bij akte overlegde urenspecificatie, ook werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak, waarvoor artikel 237 Rv. een vergoeding pleegt in te houden.

2.7 Aan de hand van de bij akte overleg urenstaat stelt het hof vast dat EISER onvoldoende gespecificeerd heeft aangegeven welk deel van de gevorderde proceskostenvergoeding (...) ziet op andere kosten dan de kosten ter voor bereiding en instructie van de zaak als bedoeld in artikel 237 Rv.,zodat Gilissen daarop niet heeft kunnen reageren. Daarom dienen deze kosten bij de berekening van het beloop van de vordering ter bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

IEF 12334

Een 'inline' link van een krantenartikel met foto

Ktr. Hilversum, Rechtbank Amsterdam 24 augustus 2011, LJN BT1960 (Flos tegen Gillissen)

Uitspraken mede ingezonden door Katelijn van Voorst, Van Voorst Advocaten.

Erfgenamen van fotograaf Oscar Flos hebben Gillissen gesommeerd om een krantenartikel met foto uit De Telegraaf te verwijderen van haar website.

De wijze waarop de foto in kwestie op de betreffende pagina van de website is opgenomen levert geen openbaarmaking in auteursrechtelijk zin op. De foto wordt namelijk openbaargemaakt door De Telegraaf. Gillissen wijst op de plaats waar de foto door de browser wordt opgehaald, een hyperlink met pdf is hiertoe aangebracht naar de foto op de webpagina van De Telegraaf. Een dergelijke `inline´ link is voor de bezoeker van haar website niet zichtbaar. Mede wordt een beroep op het citaatrecht gedaan.

Door bezoekers van haar website in staat te stellen kennis te nemen van het krantenartikel, inclusief de door Oscar Flos gemaakte foto, heeft zij en niet De Telegraaf het krantenartikel én de foto in kwestie openbaar gemaakt.

Gillissen heeft aannemelijk gemaakt dat zij toestemming had van De Telegraaf voor het gebruik van het artikel inclusief foto. Echter niet is gebleken dat de licentie die De Telegraaf heeft ook het recht omvatte derden toe te staan de foto als onderdeel van het krantenartikel openbaar te maken.

Kantonrechter:

16. In het midden kan blijven op welke wijze Gillissen bezoekers van haar website in staat gesteld heeft van het krantenartikel inclusief de door Oscar Flos gemaakte foto (...) "tussen kozijnen" kennis te nemen. Door bezoekers van haar website daartoe in staat te stellen, heeft zij en niet De Telegraaf het krantenartikel én de foto in kwestie openbaar gemaakt. Hoe in deze sprake kan zijn van een citaatrecht van Gillissen vermag de kantonrechter niet in te zien.

17. Gillissen heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij van De Telegraaf voor het gebruik van het artikel, inclusief de foto in kwestie toestemming verkregen had. Nu echter niet gesteld en ook niet anderszins gebleken is dat de licentie die De Telegraaf met betrekking tot foto in kwestie gekregen had, ook het recht omvatte derden toe te staan de foto als onderdeel van het krantenartikel openbaar te maken, moet geconcludeerd worden dat Gillissen het auteursrecht met betrekking tot die foto van de erfgenamen van Oscar Flos heeft geschonden.

IEF 12279

Franse modefotografen worden beperkt in het publiceren van foto's

EHRM 10 januari 2013, Appl. nr. 36769/08 (Ashby Donald e.a tegen Frankrijk)

valentino haute couture fw12_09

Auteursrecht, modehuizen en modefotografen. Fotografen worden beperkt in het publiceren van foto's en videomateriaal die bij gelegenheden zijn gemaakt. Tot die gelegenheden krijgen journalisten middels een "accreditatiesysteem" toegang en zijn ze verplicht zich te houden aan de voorschriften, waaronder deze beperking.

Op de KluwerCopyrightBlog schrijven Dirk Voorhoof, Universiteit Gent en Inger Høedt-Rasmussen, Copenhagen Business School: For the first time in a judgment on the merits, the European Court of Human Rights has clarified that a conviction based on copyright law for illegally reproducing or publicly communicating copyright protected material can be regarded as an interference with the right of freedom of expression and information under Article 10 of the European Convention. Such interference must be in accordance with the three conditions enshrined in the second paragraph of Article 10 of the Convention. This means that a conviction or any other judicial decision based on copyright law, restricting a person’s or an organisation’s freedom of expression, must be pertinently motivated as being necessary in a democratic society, apart from being prescribed by law and pursuing a legitimate aim.

It is, in other words, no longer sufficient to justify a sanction or any other judicial order restricting one’s artistic or journalistic freedom of expression on the basis that a copyright law provision has been infringed. Neither is it sufficient to consider that the unauthorised use, reproduction or public communication of a work cannot rely on one of the narrowly interpreted exceptions in the copyright law itself, including the application of the so-called three-step test (art. 5.5 EU Directive 2001/29 of 22 May 2001). The European Court’s judgment of 10 January 2013 in the case of Ashby Donald and others v. France unambiguously declares Article 10 of the Convention applicable in copyright cases interfering with the right of freedom of expression and information of others, adding an external human rights perspective to the justification of copyright enforcement. Due to the important wide margin of appreciation available to the national authorities in this particular case, the impact of Article 10 however is very modest and minimal.

Lees de gehele (Engelstalige) bijdrage hier.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Auteursrecht tegenover vrijheid van meningsuiting op internet)
European Copyright Society (Opinion on The Reference to the CJEU in Case C-466/12 Svensson)
IE-Forum (verzamelde reacties)
IPKat (Are fashion photographs a human right? The answer is...)
KluwerCopyrightBlog (European Copyright Society issues opinion on Svensson hyperlinking case)
VlaamseNieuwsmedia (Auteursrecht versus het recht op vrijheid van meningsuiting: EHRM spreekt zich voor het eerst uit)

IEF 12269

Printers en plotters reproduceren met als tussenstadium een digitale opslag

Conclusie A-G HvJ EU 24 januari 2012, gevoegde zaken C-457/11, C-458/11, C-459/11, C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten)

Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding.

De vraag of reproducties via printers en plotters vallen onder het begrip „de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” van artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn. Vraag of reproducties via printers en plotters daaronder vallen. Reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

Conclusie van de A-G: Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

- De woorden „reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in artikel 5, lid 2, sub a, van [auteursrechtrichtlijn], moeten aldus worden uitgelegd dat daarmee enkel wordt gedoeld op reproducties van analoge originelen waarvan met optische middelen een beeldopname wordt gemaakt. Hieronder wordt mede begrepen de reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn en bij die beperking of restrictie heeft voorzien in een billijke compensatie voor analoog kopiëren door middel van een heffing op apparaten waarmee zulke kopieën kunnen worden gemaakt, dient een nationale rechter die wenst te bepalen of die heffing verenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling in gevallen waarin de kopieën worden gemaakt met behulp van een reeks op elkaar aangesloten apparaten, te onderzoeken hoe de heffing wordt berekend voor fotokopieerapparaten en in hoeverre die berekening kan worden getransponeerd op een dergelijke reeks apparaten. Hij dient te beoordelen of de toepassing van de heffing op een dergelijke reeks apparaten, of op afzonderlijke apparaten in de reeks, een rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en belangen van rechthebbenden en gebruikers vormt. Hij dient met name te verifiëren dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid ontstaat, niet enkel tussen importeurs of distributeurs van apparaten (met inbegrip van andere apparaten met vergelijkbare functies), maar ook tussen de kopers van verschillende soorten apparaten, die uiteindelijk de last van de heffing dragen.

- Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 geeft lidstaten de keuze of en in hoeverre in een billijke compensatie moet worden voorzien wanneer rechthebbenden de beschikking hebben over technische voorzieningen, maar deze niet toepassen.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2 of 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn, hebben de betrokken rechthebbenden niet langer de mogelijkheid controle over het kopiëren van hun werken uit te oefenen door de verlening of weigering van hun toestemming. Wanneer in die situatie in een billijke compensatie is voorzien, kunnen de lidstaten rechthebbenden niettemin toestaan om hetzij afstand te doen van iedere aanspraak op billijke compensatie hetzij hun werken contractueel beschikbaar te stellen onder voorwaarden die hun de mogelijkheid geven een billijke compensatie te ontvangen voor toekomstig kopiëren. In beide gevallen wordt de aanspraak van de rechthebbende op billijke compensatie geacht te zijn uitgeput, en niet in aanmerking genomen bij de berekening van de financiering van een algemeen stelsel van billijke compensatie.

- Richtlijn 2001/29 moet in aanmerking worden genomen vanaf 22 juni 2001, de datum van inwerkingtreding ervan, door nationale wetgeving die in billijke compensatie voorziet, aldus uit te leggen dat de doelstelling om zodanige compensatie toe te kennen ter zake van op of na 22 december 2002 plaatsvindende reproductiehandelingen, niet ernstig in gevaar wordt gebracht door de wijze van oplegging van een heffing waarmee beoogd wordt in billijke compensatie te voorzien over de verkoop van apparaten vóór die datum; de richtlijn is evenwel niet van toepassing op reproductiehandelingen die plaatsvonden vóór 22 december 2002.

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?

2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?

3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?

4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?

5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (AG Sharpston's VG Wort Opinion: another case on copyright levies and fair compensation)

IEF 12264

Beeldcitaatrecht: Niet noodzakelijk om naast de bronwebsite ook de maker te vermelden

Ktr. Arnhem, Rechtbank Oost-Nederland 14 januari 2013, LJN BY9264 (ihvBreda.nl)

Auteursrecht. Beeldcitaatrecht ex artikel 15a Auteurswet (Aw).

Rechtspraak.nl: Gedaagde heeft zonder toestemming van eiser en meestal zonder naamsvermelding nieuwswaardige foto’s van eiser, een professioneel fotograaf, geplaatst op zijn website [ihvbreda.nl - nieuwsstream]. Eiser stelt dat gedaagde daarmee inbreuk heeft gemaakt op zijn auteurs- en persoonlijkheidsrechten op die foto’s en vordert onder meer een schadevergoeding.

Gedaagde beroept zich op het citaatrecht. De manier van citeren door gedaagde op zijn website van zowel een klein deel van de tekst van het nieuwsbericht als de bijbehorende nieuwsfoto in miniatuurformaat in de vorm van nieuwsoverzichten valt naar het oordeel van de kantonrechter onder citeren in de zin van artikel 15a lid 2 Aw. Dit citeren is toegestaan indien aan de vier cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw is voldaan.

De kantonrechter komt tot de conclusie dat daaraan is voldaan, zodat gedaagde geen inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van eiser. De vorderingen van eiser worden afgewezen.

Uit overweging 4.14 (...) Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat, ook al was op de bronwebsite de naam van [eisende partij] als de maker van een of meer foto’s vermeld, dan nog van [gedaagde partij] in dat geval redelijkerwijs niet kon worden verwacht om naast de bronvermelding, die bij alle beeldcitaten duidelijk was opgenomen, ook de naam van [eisende partij] als de maker van de foto(‘s) te vermelden. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat gelet op de context van een nieuwsoverzicht waarbinnen de foto’s van [eisende partij] als beeldcitaten zijn opgenomen, de geautomatiseerde wijze waarop het nieuwsoverzicht wordt gevoed, en het doel en de strekking van het nieuwsoverzicht om de lezer via de hyperlink door te sturen naar de oorspronkelijke nieuwsbron met het volledige nieuwsbericht en de bijbehorende foto, alwaar de naam van [eisende partij] als de maker van de foto zou staan vermeld, de lezer op een vrij eenvoudige en vanzelfsprekende wijze bekend zou raken met de naam van [eisende partij] als de maker van de foto. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde partij] in de gegeven omstandigheden naar alle redelijkheid ook aan het vereiste van bronvermelding van artikel 15a lid 1 sub 4 Aw heeft voldaan. Niet gesteld is dat andere persoonlijkheidsrechten ex artikel 25 Aw door [gedaagde partij] zijn geschonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat daaraan en daarmee mede aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 3 Aw is voldaan.

Overige geselecteerde citaten:

4.4. (...) Dit citeren is toegestaan indien aan de onderstaande vier cumulatieve vereisten van lid 1 is voldaan:
1) het werk waaruit wordt geciteerd rechtmatig openbaar is gemaakt;
2) het citeren in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs is geoorloofd en aantal en omvang van de geciteerde gedeelten door het te bereiken doel zijn gerechtvaardigd;
3) artikel 25 Aw (dat de zogenaamde persoonlijkheidsrechten van de auteursrechthebbende bevat) in acht wordt genomen; en
4) voor zover redelijkerwijs mogelijk de bron, waaronder de naam van de maker, op duidelijke wijze wordt vermeld.

4.8.  Wil een beeldcitaat redelijkerwijs geoorloofd zijn dan is van belang dat het citaat inhoudelijk relevant is (niet slechts ter illustratie) en slechts een klein onderdeel uitmaakt van het werk (de publicatie) in het geheel waarin het beeldcitaat is opgenomen. Dat wil zeggen dat niet elk hergebruik van een foto een toegestaan citaat is. Hergebruik van beeld dat uitsluitend of in overwegende mate dient als versiering of verfraaiing is niet toegestaan.

Het beeld moet worden overgenomen, omdat het nodig is in het werk waarin het wordt opgenomen. Het beeld moet een duidelijk functioneel verband hebben met het werk waarin het wordt gebruikt (HR 26 juni 1992, IER 1992/40, Damave/Trouw). Ook mag het citaat niet neerkomen op een verkapte exploitatie van het origineel (HR 22 juni 1990, NJ 1991, 268, Malmberg/Beeldrecht). Verder moet het citaat proportioneel zijn. Dit betekent dat niet meer mag worden overgenomen dan nodig is voor het werk.

4.10. (...) Immers, door het kleine formaat van de foto’s vielen de foto’s niet op en waren ze ondergeschikt aan (het nieuwsoverzicht van) de website van [gedaagde partij].

4.11.  Daarnaast geldt dat het gebruik van de miniatuurfoto’s op de website van [gedaagde partij], waarvan onvoldoende gemotiveerd bestreden is dat de foto’s slechts gedurende een periode van zeven dagen na publicatie zichtbaar zijn en daarna automatisch van de website worden verwijderd, ook proportioneel is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij] daarmee niet langer gebruik gemaakt van de foto’s van [eisende partij] dan nodig was gelet op de actualiteit en de nieuwswaarde van deze nieuwsfoto’s, zodat de litigieuze beeldcitaten proportioneel waren. Dat de beeldcitaten afbreuk zouden doen aan de door het auteursrecht beschermde belangen van [eisende partij] ter zake de exploitatie van deze foto’s is niet komen vast te staan. De overname van deze foto’s als beeldcitaten is een zodanig ondergeschikt onderdeel van de daarbij behorende tekst van het daarmee corresponderende nieuwsbericht in het nieuwsoverzicht op de website van [gedaagde partij], dat daarmee geen sprake is van een vorm van exploitatie van de foto’s van [eisende partij] door [gedaagde partij]. Geconcludeerd moet worden dat aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 2 Aw is voldaan.

Persoonlijkheidsrechten
4.14.  Gesteld noch gebleken is dat van alle litigieuze vijf foto’s van [eisende partij] de naams¬vermelding op de bronwebsite voorkwam. Dit betekent dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat bij alle beeldcitaten [gedaagde partij] nalatig is geweest de naamsvermelding van de maker van de foto te vermelden. Indien de naamsvermelding in de bron ontbrak was het voor [gedaagde partij] redelijkerwijs niet mogelijk om daarvan bij zijn beeldcitaat melding te maken. Van [gedaagde partij] kon in dat geval niet worden verwacht dat hij daarnaar eerst onderzoek had gedaan alvorens gebruik te maken van de foto’s op zijn website. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat, ook al was op de bronwebsite de naam van [eisende partij] als de maker van een of meer foto’s vermeld, dan nog van [gedaagde partij] in dat geval redelijkerwijs niet kon worden verwacht om naast de bronvermelding, die bij alle beeldcitaten duidelijk was opgenomen, ook de naam van [eisende partij] als de maker van de foto(‘s) te vermelden. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat gelet op de context van een nieuwsoverzicht waarbinnen de foto’s van [eisende partij] als beeldcitaten zijn opgenomen, de geautomatiseerde wijze waarop het nieuwsoverzicht wordt gevoed, en het doel en de strekking van het nieuwsoverzicht om de lezer via de hyperlink door te sturen naar de oorspronkelijke nieuwsbron met het volledige nieuwsbericht en de bijbehorende foto, alwaar de naam van [eisende partij] als de maker van de foto zou staan vermeld, de lezer op een vrij eenvoudige en vanzelfsprekende wijze bekend zou raken met de naam van [eisende partij] als de maker van de foto. De kanton¬rechter is van oordeel dat [gedaagde partij] in de gegeven omstandigheden naar alle redelijkheid ook aan het vereiste van bronvermelding van artikel 15a lid 1 sub 4 Aw heeft voldaan. Niet gesteld is dat andere persoonlijkheidsrechten ex artikel 25 Aw door [gedaagde partij] zijn geschonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat daaraan en daarmee mede aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 3 Aw is voldaan.

4.15.  Nu aan alle cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw is voldaan slaagt het beroep van [gedaagde partij] op het citaatrecht. Dit betekent dat de door [gedaagde partij] op zijn website opgenomen beeldcitaten van de litigieuze foto’s van [eisende partij] toelaatbaar waren en hij hiermee dus geen inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van [eisende partij]. De vorderingen van [eisende partij] zullen dan ook worden afgewezen.

Op andere blogs:
DeNieuweReporter (Aggregatiesites mogen foto’s overnemen van de rechter)
DirkZwagerIEIT (Beeldcitaat: vermelding naam fotograaf naast vermelding bron niet noodzakelijk?)
IusMentis (Aggregatiesites mogen foto’s overnemen van de rechter)
QuestIE

IEF 12254

Exclusieve uitzendrechten niet onevenredige beperking van vrijheid van ondernemerschap

HvJ EU 22 januari 2013, zaak C-283/11 (Sky Österreich) - dossier - persbericht: De beperking van de kosten voor het uitzenden van korte fragmenten van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, is geldig.

Prejudiciële vraag gesteld door het Bundeskommunikationssenat, Oostenrijk.

Nieuwsexceptie, korte fragmentenregeling, exclusieve uitzendrechten. Na de conclusie A-G IEF 11417 (Beperking financiële vergoeding voor korte (voetbal)fragmenten gerechtvaardigd). Over de verenigbaarheid van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten met de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom, zoals gewaarborgd door de artikelen 16 en 17 van het Handvest en door artikel 1 van het aanvullende protocol bij het EVRM. Het recht van alle omroeporganisaties op het verkrijgen van toegang tot evenementen van groot belang voor het publiek die op basis van exclusiviteit worden uitgezonden, met het oog op het maken van korte verslagen. Beperking van eventuele compensatie tot extra kosten die rechtstreeks uit het verschaffen van toegang voortkomen. Evenredigheid.

Antwoord van het HvJ EU:

64. Bovendien sluit artikel 15 van richtlijn 2010/13 niet uit dat de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten, zoals in punt 49 van het onderhavige arrest is vastgesteld, hun rechten tegen betaling kunnen exploiteren. Daarnaast kan met het feit dat herfinanciering middels compensatie niet mogelijk is, en met een eventuele vermindering van de handelswaarde van deze exclusieve televisie-uitzendrechten, in de praktijk rekening worden gehouden bij de contractuele onderhandelingen over de verwerving van de betrokken rechten en kunnen die factoren hun weerslag vinden in de voor die verwerving betaalde prijs.

67. In die omstandigheden kon de Uniewetgever op goede gronden de beperkingen aan de vrijheid van ondernemerschap opleggen die artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13 meebrengt voor de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten, en op het standpunt staan dat de uit deze bepaling voortvloeiende nadelen niet onevenredig zijn aan de doelen die daarmee worden nagestreefd, en een eerlijk evenwicht tot stand brengen tussen de verschillende in het onderhavige geval aan de orde zijnde rechten en fundamentele vrijheden.

Het hof verklaart voor recht:

Bij onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) kunnen aantasten.

Prejudiciële vraag: Is artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) 1 verenigbaar met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met artikel 1 van het eerste aanvullende protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden?
In citaten:
61 Door vereisten vast te stellen voor het gebruik van de fragmenten uit het signaal heeft de Uniewetgever ervoor gezorgd dat de omvang van de inmenging in de vrijheid van ondernemerschap en het eventuele economische voordeel dat de televisieomroeporganisaties kunnen halen uit het verzorgen van een kort nieuwsverslag, nauwkeurig worden afgebakend.

62 Artikel 15, lid 5, van richtlijn 2010/13 bepaalt immers dat de korte nieuwsverslagen over het evenement waarvoor exclusiviteit voor de uitzending geldt, niet voor alle soorten televisieprogramma’s kunnen worden gemaakt, maar uitsluitend voor algemene nieuwsprogramma’s. Aldus wordt gebruik van fragmenten uit het signaal in amusementsprogramma’s, die een grotere economische impact hebben dan algemene nieuwsprogramma’s, overeenkomstig punt 55 van de considerans van richtlijn 2010/13 uitgesloten.

63 Voorts zijn de lidstaten overeenkomstig genoemd punt van de considerans en artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13 gehouden de wijze van en de voorwaarden voor het aanbieden van de uit het signaal gebruikte fragmenten te definiëren met inachtneming van de exclusieve televisie-uitzendrechten. In dit verband vloeit uit de leden 3, 5 en 6 van dit artikel en uit genoemd punt 55 van de considerans voort dat deze fragmenten onder meer kort moeten zijn en niet langer dan 90 seconden mogen duren. Tevens zijn de lidstaten gehouden de termijnen te bepalen voor de transmissie van deze fragmenten. Ten slotte moeten de televisieomroeporganisaties die een kort nieuwsverslag verzorgen, ingevolge genoemd lid 3 de bron van de in hun reportages gebruikte korte nieuwsverslagen vermelden, hetgeen ten aanzien van de houder van de betrokken exclusieve televisie-uitzendrechten een positief reclame-effect kan hebben.

64 Bovendien sluit artikel 15 van richtlijn 2010/13 niet uit dat de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten, zoals in punt 49 van het onderhavige arrest is vastgesteld, hun rechten tegen betaling kunnen exploiteren. Daarnaast kan met het feit dat herfinanciering middels compensatie niet mogelijk is, en met een eventuele vermindering van de handelswaarde van deze exclusieve televisie-uitzendrechten, in de praktijk rekening worden gehouden bij de contractuele onderhandelingen over de verwerving van de betrokken rechten en kunnen die factoren hun weerslag vinden in de voor die verwerving betaalde prijs.

65 Wat de rechten en belangen betreft die artikel 15 van richtlijn 2010/13 beoogt te beschermen, dient daarentegen in herinnering te worden gebracht dat de commercialisering, op basis van exclusiviteit, van evenementen van groot belang voor het publiek een toeneemt, zoals in punt 51 van het onderhavige arrest is vastgesteld, en de toegang van het publiek tot de informatie over deze evenementen aanzienlijk kan beperken.

66 Gelet op, enerzijds, het belang van de bescherming van de fundamentele vrijheid om informatie te vergaren, de vrijheid en de pluriformiteit van de media, die door artikel 11 van het Handvest worden gewaarborgd en, anderzijds, de bescherming van de vrijheid van ondernemerschap, zoals deze wordt verleend door artikel 16 daarvan, stond het de Uniewetgever vrij om regels vast te stellen zoals die van artikel 15 van richtlijn 2010/13, waarin beperkingen aan de vrijheid van ondernemerschap worden gesteld maar waarin tegelijkertijd, vanuit het oogpunt van de noodzakelijke afweging van de betrokken rechten en belangen, voorrang wordt gegeven aan de toegang van het publiek tot informatie boven de contractsvrijheid.
67 In die omstandigheden kon de Uniewetgever op goede gronden de beperkingen aan de vrijheid van ondernemerschap opleggen die artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13 meebrengt voor de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten, en op het standpunt staan dat de uit deze bepaling voortvloeiende nadelen niet onevenredig zijn aan de doelen die daarmee worden nagestreefd, en een eerlijk evenwicht tot stand brengen tussen de verschillende in het onderhavige geval aan de orde zijnde rechten en fundamentele vrijheden.

68 Uit al het voorgaande volgt dat bij onderzoek van de prejudiciële vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13 kunnen aantasten.

Op andere blogs:
IPKat (The (low) cost of balancing broadcasting rights with the public interest)

IEF 12252

Het tweeten van foto´s geeft geen toestemming voor gebruik aan derden

U.S. District Court Southern District of New York 14 januari 2013, No. 10 Civ. 02730 (Agence France Presse tegen Daniel Morel tegen Getty Images)

In't kort:
Buitenland. Auteursrecht, twitter, licentie, foto's. Agence France Presse dient een vordering in tegen fotograaf Daniel Morel strekkende tot vaststelling dat AFP de auteursrechten van Morel niet heeft geschonden, met betrekking tot bepaalde foto's voor commerciële gebruik. In reactie hierop heeft Morel een tegenvorderingen ingediend tegen AFP, Getty Images, Inc. en the Washington Post (hierna: AFP e.a.). Morel stelt zich op het standpunt dat AFP e.a. inbreuk hebben gemaakt op zijn auteursrechten en daarmee de Digital Millennium Copyright Act (DMCA) hebben geschonden. Morel heeft foto's van na de aardbeving in Haïti geplaatst op zijn Twitter en Twitpic-account. Ter discussie staat of de foto's zodra deze zijn geplaatst vrij beschikbaar zijn.

De vordering van Morel, dat AFP e.a. inbreuk hebben gemaakt op zijn auteursrechten, wordt toegewezen. De foto's van Morel mogen zonder zijn toestemming niet worden gebruikt.

The reference in the Twitter TOS to use of content by “other users,” and that the license authorizes Twitter to “make your Tweets available to the rest of the world and to let others do the same” are not to the contrary.  First, the reference to “other users” occurs in a paragraph of the Twitter TOS addressing the user’s responsibility for the content they post, not the paragraphs discussing the licenses granted under the Twitter TOS.  Moreover, even assuming that these statements grant some form of license to third parties (“other users”) to, for example, re-tweet content posted on Twitter—a question not before the Court—they do not suggest an intent to grant a license covering the activities at issue here.   To the contrary, the phrase “other users” suggests that any such license may be limited to use of the material on Twitter; otherwise, the Twitter TOS would simply refer to “others” rather than “other users.”

When read in the context of the Twitter TOS as a whole, this phrase is not sufficient to create a genuine dispute as to whether the Twitter TOS necessarily require the license claimed by AFP. AFP and the Post raise no other defenses to liability for direct copyright infringement and, in fact, concede that if their license defense fails—as the Court has determined that it does—they are liable for direct copyright infringement.  Getty, however, raises further defenses to liability, which the Court now considers.

IEF 12225

Auteursrechtinbreuk op oude foto's - typische toeristenfoto's

Rechtbank Noord-Holland 9 januari 2013, IEF 12225 (Lauer Beheer B.V. tegen Uitgeverij R de M vof)

Open Book (60/365+1)

Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx advocaten.

In navolging van IEF 11095. Eiser vordert voor recht dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de aan eiser toekomende auteursrechten, door zonder toestemming de omschreven foto´s te publiceren en/of te wijzigen. Het betreft oude foto's ter illustratie van boeken met tekstuele informatie over de geschiedenis van een bepaald gebied.

Naar het oordeel van de rechtbank vallen de betrokken foto´s onder de auteursrechtelijke bescherming. De foto´s dragen onmiskenbaar het persoonlijke stempel van de maker en hebben een eigen, oorspronkelijk karakter. De rechtbank stelt vast dat eiser een professionele uitgever en exploitant van oude foto´s is. Naar het oordeel van de rechtbank mag daarom verwacht worden dat hij zich goed op de hoogte stelt van de in het kader van het auteursrecht op hem rustende verplichting en dat hij zich tot het uiterste inspant om recht te doen aan auteursrechthebbenden. De uitgeverij heeft zich niet mogen berusten in vage niet nader onderbouwde uitspraken van derde over de status van de maker.

De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de aan eiser toekomende auteursrechten door zonder toestemming de foto´s te publiceren en/of te wijzigen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank verbiedt verdere nabootsing en/of een bewerkte vorm openbaar te maken en/of te verveelvoudigen.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de betrokken foto's onder de auteursrechtelijke bescherming. De foto's dragen onmiskenbaar het persoonlijk stempel van de maker en hebben een eigen, oorspronkelijk karakter. De fotograaf heeft immers de afstand en de hoek - en wellicht het specifieke daglicht - alsook het object gekozen. De foto's hebben geen sterk technisch karakter, zoals foto's voor bijvoorbeeld advertenties of kranten dat wél kunnen hebben. De rechtbank ziet niet in dat het, zoals Lauer beheer stelt, typische toeristenfoto's zijn, nog daargelaten dat die foto's ook onder het auteursrecht kunnen vallen. Daarvoor ontbreken overigens ook aanwijzingen. De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande dan ook van uit dat op de betrokken foto's auteursrecht rust.

4.12. De rechtbank stelt vast dat Uitgeverij de M. een professioneel uitgeverij en exploitant van oude foto's is. Naar het oordeel van de rechtbank mag van De M. daarom verwacht worden dat hij zich goed op de hoogte stelt van de in het kader van het auteursrecht op hem rustende verplichtingen en dat hij zich tot het uiterste inspant om recht te doen aan auteursrechthebbenden. Dat betekend dat c.s. de status van mogelijke auteursrechthebbenden van de foto's die hij gebruikt zoveel mogelijk in kaart moet zien te brengen (is de maker een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, leeft of bestaat deze nog, wat is er met de rechtspersoon gebeurd) en de auteursrechthebbenden zoveel mogelijk moet proberen te achterhalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hem gestelde feiten en omstandigheden zoals vermeld onder 4.11. niet voldaan aan wat van hem in dat kader verwacht mocht worden. De M. mocht niet berusten in vage, niet nader onderbouwde uitspraken van (niet nader geïdentificeerde) derden over de status van het bedrijf ‘Lauer beheer’. (...) Het verweer van De M. dat hij niet op de hoogte is geweest van de naamswijziging van ‘Lauer beheer’ stuit af op het voorgaande. (...)

IEF 12199

Overeengekomen vergoeding betalen, ook bij een niet vertoonde voetbalwedstrijd

Uitspraak van de Geschillencommissie Auteursrechten 28 december 2012, dossiernr. 70252 (betalingsplichtige tegen Stichting Videma)

Auteursrecht. Uitzending voetbalwedstrijd. Ondanks het niet tonen van de voetbalwedstrijd, moet de overeengekomen vergoeding betaald worden.

Samenvatting uit de VOI©E-Nieuwsbrief: Op de valreep van 2012 heeft de Geschillencommissie Auteursrechten haar eerste uitspraak gedaan over een klacht tegen Videma wegens het moeten betalen van een vergoeding voor een niet vertoonde voetbalwedstrijd. De Commissie achtte de klacht ongegrond: de overeengekomen vergoeding voor het recht op vertoning moet worden betaald.

De horeca-ondernemer had van Videma een licentie voor het op groot scherm in het openbaar vertonen van twee EK voetbal 2012 wedstrijden (Nederland – Duitsland en Portugal – Nederland). Door de tegenvallende resultaten van het Nederlands elftal en een daarmee gepaard gaand (verwacht) tegenvallend bezoekersaantal, heeft de ondernemer besloten de wedstrijd Portugal – Nederland niet te vertonen. De ondernemer heeft hiervoor echter vooraf geen contact gezocht met Videma en achteraf geweigerd de vergoeding voor de niet vertoonde wedstrijd te betalen. Op basis van algemene regels van het burgerlijk recht is het opzeggen van een licentieovereenkomst niet mogelijk zonder afspraak daarover tussen partijen en die afspraak is niet gemaakt.

“Anders dan de betalingsplichtige kennelijk meent, wordt deze vergoeding niet betaald voor het feitelijk vertonen van de desbetreffende tv-beelden, maar voor het recht deze te vertonen.” De beslissing om de wedstrijd niet te vertonen, is naar het oordeel van de Geschillencommissie een omstandigheid die voor rekening en risico van de betalingsplichtige komt. Videma hoeft derhalve de factuur niet te herzien en de klacht wordt ongegrond verklaard. Wordt het geschil niet binnen drie maanden bij de rechter aanhangig gemaakt, wordt de uitspraak geacht te zijn overeengekomen tussen partijen in de vorm van een bindend advies.

De Geschillencommissie adviseert Videma om ten behoeve van de duidelijkheid in de algemene voorwaarden specifieke bepalingen op te nemen die betrekking hebben op eenmalige evenementen. Voor de beoordeling van dit geschil heeft dat echter geen belang.