DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 11797

Kunst in opdracht en fictief makerschap

Vzr. Rechtbank Almelo 25 september 2012, LJN BX8407 (Eiseres tegen Artworxs B.V.)

ter illustratie van Artworxs / eiseressen

Uitspraak ingezonden door Stance Willems, BINGH Advocaten.

Auteursrecht. Schilderijen auteursrechtelijk beschermde werken? (Fictief) makerschap. Artikel 8 Auteurswet.

Eiseressen zijn kunstenaressen die beiden vrolijke en kleurrijke schilderijen maken en verkopen. Gezamenlijk onder de naam Vrolijk Schilderij exploiteren zij een online winkel en een winkel in Hengelo. Artworxs ontwikkelt, produceert en levert sinds 10 jaar schilderijen, zij neemt deze af van kunstenaars die deze in opdracht maken. Deze worden onder de naam Artworxs, meestal ook met de naam Fiore gesigneerd. Eiseressen hebben opdrachten verricht voor Artworxs, deze samenwerking eindigden in november 2011. Eiseressen constateren begin 2012 dat kopieën van hun schilderijen vervaardigt en verhandelt.

De voorzieningenrechter: De koe- en kipschilderijen zijn gesigneerd met Fiore en op grond van artikel 8 Aw wordt Artworxs als fictief maker beschouwd en haar komt het recht toe werken openbaar te maken en te verveelvoudigen.

De voorzieningenrechter oordeelt over de kikker- en papegaaischilderijen dat - gelet op de overgelegde producties - de schilderijen zijn ontleend aan een ander werk, zodat reeds daarom deze schilderijen niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen.

Koe- en kipschilderijen
4.10.  Het moet er in dit kort geding dan ook voor worden gehouden dat Artworxs c.s. op grond van artikel 8 Aw als (fictief) maker en dus als auteursrechthebbende moet worden beschouwd. Aan haar komt als maker van de koe- en kipschilderijen dan ook het recht toe deze openbaar te maken en/of te verveelvoudigen. Aan een en ander kan niet afdoen dat een bodemrechter - indien het door [eiseres sub 1] c.s. gestelde in een bodemprocedure zou komen vast te staan - zal kunnen beslissen in andere zin. Als partijen adequaat willen uitzoeken en vaststellen wie auteursrechthebbende is op de koe- en kipschilderijen, zijn zij aangewezen op een bodemprocedure daarover. In die bodemprocedure bestaat - in tegenstelling tot een kort gedingprocedure - gelegenheid voor een verdergaand onderzoek, waaronder getuigenverhoren, naar de juistheid van de beweringen van partijen, met name waar het gaat om de tijdstippen van de eerdere publicatie van deze schilderijen.

Kikker- en papegaaischilderijen
4.11.  Partijen twisten over het antwoord op de vraag of de kikker- en papegaaischilderijen werken zijn in de zin van de Auteurswet. De voorzieningenrechter is - gelet op de overgelegde producties - voorshands van oordeel dat de schilderijen zijn ontleend aan een ander werk, zodat reeds daarom deze schilderijen niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. De afbeeldingen op de kikker- en papegaaischilderijen zijn nagenoeg identiek aan die van bestaand werk, zoals afgebeeld en overgelegd als producties 18 tot en met 20 aan de zijde van Artworxs c.s. De verschillen, met name de gebruikte techniek en kleuren, zijn niet van een zodanige aard dat de kikker- en papegaaischilderijen een eigen oorspronkelijkheid bezitten. Zij kunnen dan ook niet als werken in de zin van de Auteurswet worden aangemerkt.

IEF 11779

Gerecht EU week 37-38

European Court of JusticeMerkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) geen motivering dat het erkat-merk gericht is op uitbuiting van ouder merk.
(B) Duschy vs. Duscho.
(C) Een lachende hand waarbij Italiaans auteursrecht niet voldoende werd erkend.
(D) over een lange dunne worst met de beschrijvende naam 'espetec' ('worst' in't Catelaans).
(E) verwarringsgevaar BÜRGER met BÜRGERBRÄU.
(F) driedimensionaal merk voor een lemmet dat vooral een technische functie heeft.
(G) onderdeel "Credit" heeft geen onderscheidend vermogen voor financiële diensten.
(H) onzorgvuldigheid als oorzaak van niet-vernieuwing is niet relevant voor de rechtmatigheid van de beslissing.
(I) geen overeenstemming tussen warencategorieën 'platen om op te telen' en 'kunststof verpakkingen'
(J) kamer van beroep diende alle aan de oppositieafdeling voorgelegde argumenten te onderzoeken nu daar uitdrukkelijk op is gewezen.

Gerecht EU 12 september 2012, zaak T-566/10 (Ertmer / OHMI - Caterpillar (erkat))

(A). Gemeenschapsmerk. Beroep strekkende tot vernietiging van beslissing R 270/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 7 september 2010 houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van woordmerk „erkat” voor waren van de klassen 7 en 42 in het kader van de vordering tot nietigverklaring ingesteld door de houder van het communautaire en nationale woordmerk „CAT” en van het gemeenschapsbeeldmerk en de nationale beeldmerken met het woordelement „CAT” voor waren en diensten van de klassen 7 en 42. De voorziening wordt toegewezen nu uit de motivering geenszins volgt dat het gewraakte merk gericht is op de uitbuiting van het onderscheidend vermogen en waarde van het oudere merk.

66 Außerdem ergibt sich aus der Begründung der angefochtenen Entscheidung keineswegs, dass die Beschwerdekammer eine umfassende Beurteilung der relevanten Umstände des vorliegenden Falles vorgenommen hätte, um zu ihrer Schlussfolgerung zu gelangen, dass unabhängig vom Vorliegen oder Nichtvorliegen einer Verwechslungsgefahr zwischen den Marken eine ernsthafte und nicht nur hypothetische Gefahr bestehe, dass die streitige Marke auf die Ausnutzung der Unterscheidungskraft und der Wertschätzung der älteren Marken gerichtet sei.

67 Daraus folgt, dass die angefochtene Entscheidung in Bezug auf die Anwendung von Art. 8 Abs. 5 der Verordnung Nr. 207/2009 nicht hinreichend begründet ist.


Gerecht EU 12 september 2012, zaak T-295/11 (Duscholux Ibérica / OHMI - Duschprodukter i Skandinavien (duschy))

(B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat de woordelementen „DUSCHO Harmony” bevat, voor waren van de klassen 6, 11 en 19, tegen beslissing R 662/2010-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 maart 2011, waarbij is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende gedeeltelijke weigering van de bescherming van het gemeenschapsmerkstelsel, na een aanvraag voor internationale inschrijving waarbij de Europese Unie was aangewezen, voor het beeldmerk dat een walvis weergeeft en het woordelement „duschy” bevat, voor waren van de klassen 11 en 20, in het kader van de oppositie van verzoekster. De voorziening wordt afgewezen.

81 Likewise, it must be stated that the applicant has not substantiated its arguments that the alleged distinctive character of the earlier mark supports the conclusion that there is a likelihood of confusion, having regard to the fact that the goods at issue are identical or similar. In any event, the applicant’s argument must be rejected in the present case. Although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account when assessing the likelihood of confusion, it is only one factor among others involved in that assessment (see Case T‑134/06 Xentral v OHIM – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM) [2007] ECR II-5213, paragraph 70 and the case-law cited). However, a finding of the likelihood of confusion presupposes a certain similarity between the signs, which is absent in the present case.

82 Consequently, the Board of Appeal was right to find that there is no likelihood of confusion between the marks at issue, notwithstanding the fact that the goods at issue are in part identical and in part similar.

Gerecht EU 13 september 2012, zaak T-404/10 (National Lottery Commission / OHMI - Mediatek Italia en De Gregorio (Représentation d'une main))
(C) Gemeenschapsmerk. Ouders nationaal auteursrecht. – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat een hand met twee gekruiste vingers en een lachend gezicht weergeeft, voor waren van de klassen 9, 16, 25, 28 en 41, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1028/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 9 juni 2010 tot verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij de door Mediatek Italia en Giuseppe De Gregorio ingestelde vordering tot nietigverklaring is toegewezen. De voorziening wordt toegewezen.

37 Moreover, it should be noted that, during the proceedings before the Board of Appeal, the National Lottery Commission drew attention to certain factors, which it referred to as ‘anomalies’ and which showed that it was unlikely that the 1986 Agreement had been drafted in that way on the date claimed. Those factors include, in particular, the facts that the date of the post office stamp (21 September 1986) corresponds to a day on which post offices were closed and that the 70‑year copyright protection provided for under the agreement corresponds to the term of copyright protection applicable after 1996, whereas, at the time when the 1986 Agreement was purportedly drafted, copyright protection lasted for only 50 years.

40 In the light of the above, it must be concluded that, in finding that the applicants for a declaration of invalidity had shown the existence of an earlier right, the Board of Appeal based its approach on a misinterpretation of the national law governing copyright protection and that that error may have had an effect on the content of the contested decision.

Gerecht EU 13 september 2012, zaak T-72/11 (Sogepi Consulting y Publicidad / OHMI (ESPETEC))

Tapas de ibéricos(D) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 312/2010-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 november 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk "ESPETEC" in te schrijven voor waren van klasse 29. De voorziening wordt afgewezen, nu een espetec, een typisch Catelaanse [wikipedia], lange, dunne, gefermenteerde en gedroogde worst is en dus beschrijvend voor type waar. Ook op marques.org gesignaleerd.

29 En l’espèce, la chambre de recours a considéré, au point 20 de la décision attaquée, que la marque demandée était « composée du mot ESPETEC qui, en catalan, signifie ‘fouet’, c’est-à-dire ‘une pièce de charcuterie fine et longue ressemblant à un saucisson, typique de Catalogne’ ». Elle a conclu que le terme « espetec » décrivait sans ambiguïté le type de produit visé par la demande, à savoir la « charcuterie de viande crue et de porc », et que « sa signification ser[ait] facilement perçue par les personnes qui comprennent le catalan, en particulier dans les parties du territoire espagnol où le catalan est généralement utilisé ou compris, telles que la Catalogne, les Îles Baléares et la Communauté autonome de Valence ».


Gerecht EU 18 september 2012, zaak T-460/11 (Scandic Distilleries / OHMI - Bürgerbräu, Röhm & Söhne (BÜRGER))

(E) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met onder meer het woordelement „BÜRGER” voor waren en diensten van de klassen 32 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1962/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 mei 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „Bürgerbräu” voor waren en diensten van de klassen 21, 32 en 42. De voorziening wordt afgewezen, vanwege het verwarringsgevaar met het oudere woordmerk Bürgerbräu voor bier. Ook op IPKat en Marques.org gesignaleerd.

Meer onder lees verder

61 It is clear, however, in the present case that, as the Board of Appeal rightly found in paragraph 26 of the contested decision, it is not possible to infer from mere photocopies of different beer labels allegedly belonging to third parties any use at all of those signs on the European Union market, so that not even the identity of registrations coexisting on the market has been proved. Moreover, the applicant has in any event failed to show that that coexistence was based on the absence of a likelihood of confusion (see, to that effect, LIFE BLOG, cited in paragraph 60 above, paragraph 69 and the case-law cited). It follows that the applicant has not shown that the distinctive character of the earlier mark was weakened or diluted.

62 Secondly, it should be recalled that, although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account for assessing the likelihood of confusion, it is only one factor among others involved in that assessment. Accordingly, even where an earlier mark has weak distinctive character, there may be a likelihood of confusion, in particular where the signs and the goods or services concerned are similar (Case T‑130/03 Alcon v OHIM – Biofarma (TRAVATAN) [2005] ECR II‑3859, paragraph 78, and judgment of 13 July 2011 in Case T‑88/10 Inter IKEA Systems v OHIM – Meteor Controls (GLÄNSA), not published in the ECR, paragraph 52). That is in any event the case here.

Gerecht EU 19 september 2012, zaak T-164/11 Reddig / OHMI - Morleys (Manche de couteau))

(F) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het driedimensionale merk dat de vorm van een messenheft weergeeft voor waren van de klassen 6, 8 en 20, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1072/2009-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 december 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot nietigverklaring van dit merk in het kader van de door Morleys Ltd ingestelde vordering tot nietigverklaring. De voorziening wordt afgewezen, dat het lemmet lijkt op een vis heeft een meer technische functie.

40 Whilst recognising that the shape of the knife handle could be regarded as resembling a fish, the Board of Appeal nevertheless held that that shape was due to characteristics having a technical function. That analysis must be upheld, since the fact that the sum of the exclusively functional elements contributes to creating an ornamental image of the trade mark of which registration is sought is of no relevance to the possibility of registering a sign such as defined in Article 7(1)(e)(ii) of Regulation No 207/2009 as a Community trade mark. The Board of Appeal thus complied with the requirements of the case-law.


41 The applicant maintains, finally, that various non-technical elements of the disputed sign are so important that they alone can justify registration of the trade mark.

 

 

Gerecht EU 19 september 2012, zaak T-220/11 (TeamBank / OHMI - Fercredit Servizi Finanziari (f@ir Credit))

(G) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het beeldmerk „f@ir Credit” voor diensten van klasse 36 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 719/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 februari 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houders van het gemeenschapsbeeldmerk „FERCREDIT” voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 12, 14, 16, 18, 25, 35, 36, 39, 41, 42, 43 en 44. De voorziening wordt afgewezen, Credit heeft namelijk geen bijzonder onderscheidend vermogen voor de diensten.

46 Im vorliegenden Fall hat die Beschwerdekammer zwar in Randnr. 31 der angefochtenen Entscheidung anerkannt, dass der Begriff „Credit“ für die von den einander gegenüberstehenden Marken erfassten Dienstleistungen nicht besonders kennzeichnungskräftig sei. Sie hat jedoch zutreffend darauf hinwiesen, dass sich die Ähnlichkeit der Zeichen nicht auf die Ähnlichkeit des gemeinsamen Bestandteils „Credit“ beschränke. Dem ist zuzustimmen, denn die Bestandteile „Fer“ und „f@ir“ weisen ebenfalls eine gewisse Ähnlichkeit auf.

Gerecht EU 12 september 2012, zaak T-267/11 (Video Research USA / OHMI (VR))

(H) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1187/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 maart 2011 houdende verwerping van het beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk met het woordelement „VR” tegen de beslissing van de afdeling „Merken en register” houdende afwijzing van het verzoek tot herstel in de vorige toestand en hernieuwing van het merk, dat na afloop van de inschrijving in het register is doorgehaald. Het beroep wordt verworpen, onzorgvuldigheid als oorzaak van de niet-vernieuwing is niet relevant voor de rechtmatigheid van de bestreden beslissing.

41 Aangezien is aangetoond dat de onzorgvuldigheid van kantoor B de rechtstreekse oorzaak is van de niet-vernieuwing, is de vraag of verzoekster of haar Amerikaanse gemachtigde met alle vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld om de gevolgen van de fouten van kantoor B te verhelpen dus niet relevant voor de rechtmatigheid van de bestreden beslissing, zodat de door verzoekster in dit verband aangevoerde argumenten moeten worden afgewezen als niet ter zake dienend.

Gerecht EU 20 september 2012, zaak T-445/10 (HerkuPlast Kubern / OHMI - How (eco-pack))

(I) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het nationale en internationale woordmerk „ECOPAK” voor waren van klasse 20 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1014/20094 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 27 juli 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk dat het woordelement „eco-pack” bevat, voor waren van klasse 16. De voorziening wordt toegewezen, want de tussen warencategorieën 'platen voor teelt' en 'kunststof verpakkingsmaterialen' was geen overlapping.

36 Zudem haben die Parteien nicht vorgetragen, dass die Anzuchtplatten zu einer anderen Klasse als der von der Anmeldung umfassten Klasse gehörten. Die in der Anmeldung vorgenommene Begrenzung der Gruppe der Waren aus Papier und Pappe auf solche, „soweit nicht in anderen Klassen enthalten“, schließt daher „Anzuchtplatten“ nicht aus. Im Übrigen schließt der Umstand, dass Anzuchtplatten in der Markenanmeldung nicht speziell erwähnt werden, im vorliegenden Fall nicht aus, dass diese Produkte zu dieser Warengruppe gehören können. Anzuchtplatten aus Papier und Pappe können somit von der weiten Definition der von der Anmeldemarke erfassten Waren, nämlich Waren aus Papier und Pappe, soweit nicht in anderen Klassen enthalten, erfasst werden.

37 Daraus folgt, dass sich die Beschwerdekammer zu Unrecht ohne weitere Erläuterung auf den Hinweis beschränkt hat, dass Anzuchtplatten aus Papier und Pappe im vorliegenden Fall nicht in Rede stünden und dass zwischen den beiden von der Anmeldemarke und der älteren Marke erfassten Warenkategorien keine „Berührungspunkte“ bestehen könnten.

Gerecht EU 21 september 2012, zaak T-278/10 (Wesergold Getränkeindustrie/OHMI - Lidl Stiftung (WESTERN GOLD))

(J) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire woordmerken „WeserGold”, „Wesergold” en „WESERGOLD” voor waren van de klassen 29, 31 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 770/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 24 maart 2010 houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „WESTERN GOLD” in te schrijven voor diensten van klasse 33 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. De voorziening wordt toegewezen, nu er sprake is van een schending van respectievelijk artikel 8, lid 1, sub b van verordening nr. 207/2009.

72 Los van het feit dat verzoekster voor de kamer van beroep uitdrukkelijk heeft verwezen naar haar stukken voor de oppositieafdeling, moest de kamer van beroep alle aan de oppositieafdeling voorgelegde argumenten onderzoeken. Aangezien verzoekster het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van de oudere merken heeft aangevoerd in de procedure voor de oppositieafdeling, kon de kamer van beroep dus niet oordelen dat verzoekster zich niet op het toegenomen onderscheidend vermogen van de oudere merken als gevolg van het gebruik ervan had beroepen.

73 De kamer van beroep heeft bijgevolg in casu artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 onjuist toegepast.

IEF 11772

Niet of zeer moeilijk toegankelijk is ook verveelvoudiging

Rechtbank Breda 19 september 2012, LJN BX7928 (LOVIN' ENTERPRISES INC.DBA DREAMGIRL INTERNATIONAL tegen [gedaagde] HODN BENSTOUT)

Uitspraak mede ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur B.V..

In de serie [IEF 9842], [IEF 10147] en [IEF 11043].

Rechtspraak.nl: Artikelen 10 Aw, 13 Aw, 27a Aw, 1019i Rv. Wil een foto auteursrechtelijk beschermd zijn dan moet zij als “werk” in de zin van de auteurswet zijn aan te merken. Zij moet dan een voortbrengsel zijn dat de zintuiglijk waarneembare belichaming vormt van een geestelijke schepping die een eigen oorspronkelijk karaker bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Niet het technische kunnen van de fotograaf is beslissend maar de creativiteit die zich in het resultaat van het hanteren van de techniek uit. Een foto kan het eigen persoonlijk karakter ontlenen aan onder meer de keuzes met betrekking tot het te fotograferen object, de keuze van de toegepaste technieken, de belichting daaronder begrepen en de wijze waarop die technieken worden toegepast.

Door de vele keuzemogelijkheden op het gebied van techniek, positionering en aankleding van onderwerp en achtergrond is al snel sprake van een “werk” in de zin van artikel 10 Aw. Het vastleggen van foto’s in een computergeheugen, waaronder te verstaan een server, is een vorm van verveelvoudigen in de zin van artikel 13 Aw is. Daarmee blijven die foto’s beschikbaar voor de inbreukmaker. Voor het aannemen van verveelvoudigen in de zin van artikel 13 Aw is niet vereist dat de vastgelegde foto’s met het blote oog waarneembaar zijn. De omstandigheid dat de foto’s op de server voor het publiek niet of zeer moeilijk toegankelijk waren brengt dan ook niet mee dat van verveelvoudigen geen sprake is.

Uit het aan artikel 50 van de TRIPs overeenkomst jo artikel 1019i Rv ten grondslag liggende systeem, waarbij beslissingen van de voorzieningenrechter in zaken als hier aan de orde voorlopig zijn en alleen van kracht kunnen blijven door een vordering in een bodemzaak in te stellen, volgt dat het belang van Dreamgirl c.s. bij het instellen van de onderhavige vordering gegeven is. Het zou in strijd met dat systeem zijn indien Dreamgirl c.s. niet-ontvankelijk zouden worden verklaard vanwege gebrek aan belang op de enkele grond dat louter door het instellen van een vordering in een hoofdzaak het van kracht blijven van de beslissing in kort geding zou zijn gewaarborgd. De bedoeling van voormeld stelsel is immers de voorlopige beslissing te laten volgen door een beslissing ten gronde in een hoofdzaak.

De hoogte van het op grond van artikel 27a Aw toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding dient in een procedure - en derhalve niet buiten rechte waartoe de vordering strekte - te worden begroot (mede) op grond van de door de accountant te controleren en te waarmerken opgave van de als gevolg van de inbreuk door gedaagde behaalde netto winst en de door partijen over de hoogte van die netto winst in te nemen standpunten.

3.4.4. [gedaagde] heeft gesteld dat alle foto’s die op de markt vindbaar zijn, zowel die van Dreamgirl als die van andere aanbieders, dames tonen in lingerie die in vrijwel dezelfde poses en met sterk op elkaar lijkende achtergronden wordt aangeprezen en dat de foto’s van Dreamgirl daarom geen eigen oorspronkelijk karakter kennen en geen persoonlijk stempel van de maker dragen. Het door [gedaagde] gestelde miskent dat de foto’s van Dreamgirl juist door de onder 3.4.1. en 3.4.3. weergegeven subjectieve keuzes het persoonlijk stempel van de maker hebben meegekregen. Het enkele feit dat er foto’s van lingeriemodellen zijn die veel op die van Dreamgirl lijken geldt als een onvoldoende gemotiveerde betwisting van die keuzes en het gevolg daarvan. Het geldt eveneens als een onvoldoende gemotiveerde betwisting op het punt van de oorspronkelijkheidseis. Als de foto’s van Dreamgirl al veel op foto’s van andere aanbieders lijken dan betekent dat nog niet dat Dreamgirl bij het maken van haar foto’s heeft ontleend aan foto’s van die andere aanbieders. Door de vele keuzemogelijkheden op het gebied van techniek, positionering en aankleding van onderwerp en achtergrond is al snel sprake van een “werk” in de zin van artikel 10 Aw. De in 3.4.3. weergegeven aspecten zorgen voor het onderscheid met foto’s van dode voorwerpen zoals bijvoorbeeld een bankstel in welke gevallen sprake kan zijn - dat is niet per definitie zo - van onvoldoende creativiteit die zich in het resultaat van het hanteren van de techniek heeft geuit. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.

3.5.3. Wat betreft de door Dreamgirl c.s. vermelde processen-verbaal geldt dat [gedaagde] in de procedure die heeft geleid tot het vonnis in kort geding van 1 september 2011 in de dagvaarding en ter zitting heeft erkend dat op zijn server 10 foto’s aanwezig waren die ook op de website van Dreamgirl en/of [eiser 2] waren geplaatst. De stelling van Dreamgirl c.s. in die procedure, dat [gedaagde] heeft erkend dat hij een groter aantal foto’s op de server had staan die ook op de website van Dreamgirl en/of [eiser 2] waren geplaatst, vindt geen steun in de stukken van [gedaagde]. Door het aanwezig hebben van 10 foto’s heeft [gedaagde] inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Dreamgirl bestaande uit het zonder toestemming verveelvoudigen van die foto’s. Het vastleggen van foto’s in een computergeheugen, waaronder te verstaan een server, is een vorm van verveelvoudigen in de zin van artikel 13 Aw is. Daarmee blijven die foto’s beschikbaar voor de inbreukmaker. Voor het aannemen van verveelvoudigen in de zin van artikel 13 Aw is niet vereist dat de vastgelegde foto’s met het blote oog waarneembaar zijn. De omstandigheid dat de foto’s op de server voor het publiek niet of zeer moeilijk toegankelijk waren brengt dan ook niet mee dat van verveelvoudigen geen sprake is.

3.6.3. Het verweer van [gedaagde], dat Dreamgirl c.s. geen belang bij deze vordering hebben omdat de voorzieningenrechter bij vonnis van 27 juni 2011 reeds een dergelijk gebod heeft opgelegd, wordt verworpen. Artikel 1019i, lid 1 Rv luidt als volgt:In zaken betreffende vorderingen tot het gelasten van voorlopige maatregelen als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1C gevoegd bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 1995, 130, TRIPs), bepaalt de voorzieningenrechter bij het treffen van een voorlopige voorziening een redelijke termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient. Is de verklaring ingediend na het verstrijken van de gestelde termijn, dan verliest de voorlopige voorziening haar kracht met de indiening van de verklaring.
De bij vonnis van 17 juni 2011 in kort geding gegeven beslissingen zijn aan te merken als voorlopige maatregelen in de zin van artikel 50 van de TRIPs overeenkomst. Het gebod van de voorzieningenrechter aan [gedaagde] om inbreukmakend handelen te staken zou derhalve - na een daartoe strekkende verklaring van [gedaagde] - vervallen behoren te worden verklaard indien Dreamgirl c.s. geen vordering strekkende tot staking van inbreukmakend handelen in een hoofdzaak zouden hebben ingesteld. Dreamgirl c.s. waren dan ook gelet op artikel 1019i Rv gehouden deze vordering in deze zaak in te stellen teneinde te voorkomen dat de in kort geding gegeven beslissing haar kracht zou verliezen. Uit het aan artikel 50 van de TRIPs overeenkomst jo artikel 1019i Rv ten grondslag liggende systeem, waarbij beslissingen van de voorzieningenrechter in zaken als hier aan de orde voorlopig zijn en alleen van kracht kunnen blijven door een vordering in een bodemzaak in te stellen, volgt dat het belang van Dreamgirl c.s. bij het instellen van de onderhavige vordering gegeven is. Het zou in strijd met dat systeem zijn indien Dreamgirl c.s. niet-ontvankelijk zouden worden verklaard vanwege gebrek aan belang op de enkele grond dat louter door het instellen van een vordering in een hoofdzaak het van kracht blijven van de beslissing in kort geding zou zijn gewaarborgd. De bedoeling van voormeld stelsel is immers de voorlopige beslissing te laten volgen door een beslissing ten gronde in een hoofdzaak.

 3.10.1. Winstafdracht ex artikel 27a Aw betreft een vorm van schadevergoeding. Dat artikel, waaraan mede dezelfde gedachte ten grondslag ligt als aan artikel 6:104 BW, biedt de auteursrechthebbende de mogelijkheid in geval van inbreuk schadevergoeding te krijgen, begroot op het bedrag van de door de inbreukmaker als gevolg van de inbreuk gemaakte winst, teneinde de rechthebbende tegemoet te komen indien zijn schade moeilijk aantoonbaar is, maar de aanwezigheid van enige (vorm van) schade aannemelijk is. Gelet op de vordering van Dreamgirl c.s. lijken zij te veronderstellen dat de begroting van het bedrag aan af te dragen winst buiten rechte kan plaatshebben. Die veronderstelling is onjuist. De hoogte van het op grond van artikel 27a Aw toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding dient in een procedure te worden begroot (mede) op grond van de door de accountant te controleren en te waarmerken opgave van de als gevolg van de inbreuk door [gedaagde] behaalde netto winst en de door partijen over de hoogte van die netto winst in te nemen standpunten.

3.10.2. Voor verwijzing naar de schadestaat procedure is voldoende dat Dreamgirl c.s. feiten stellen die de rechtbank tot het oordeel kunnen leiden dat de mogelijkheid dat zij schade hebben geleden aannemelijk is. Uit de feitelijke aard van het handelen van [gedaagde], te weten het zonder recht gebruiken van foto’s waarop het auteursrecht van Dreamgirl rust met als doel lingerie van een ander merk dan Dreamgirl aan klanten te verkopen, volgt dat de mogelijkheid dat Dreamgirl c.s. als gevolg daarvan schade hebben geleden aannemelijk is. In een schadestaat procedure dient vervolgens aannemelijk te worden gemaakt dat daadwerkelijk (enige) schade is geleden en dienen schadeposten zoveel als mogelijk te worden onderbouwd. In een schadestaat procedure kan voorts worden beoordeeld of Dreamgirl c.s. winst hebben gederfd en zo ja tot welk bedrag teneinde te bezien of winstafdracht ex artikel 27a Aw dan wel schadevergoeding aan de orde is en of er grond is voor toewijzing van andere schade dan winstderving. Om deze redenen ziet de rechtbank aanleiding de vordering onder 2.1., sub 6 toe te wijzen. De vordering onder 2.1., sub 7 wordt afgewezen. In de schadestaatprocedure zal worden beoordeeld of en tot welk bedrag een vordering van Dreamgirl c.s. tot winstafdracht toewijsbaar is.

IEF 11745

Een proportioneel citaat

Kantonrechter Arnhem 10 september 2012, CV EXPL 12-3955 (D.W. tegen Stichting Omroep Gelderland)

Uitspraak mede ingezonden door Sjors Pranger, Hekkelman Advocaten N.V..

D.W. is fotograaf en journalist en heeft een zevental foto's van kinderen die aan het Foetaal Alcohol Syndroom lijden geëxposeerd in het Gelre Ziekenhuis. Omroep Gelderland heeft in een nieuwsuitzending aandacht besteed aan FAS en heeft hiervoor opnames gemaakt in het Gelre Ziekenhuis. De foto's worden gedurende 29 seconden getoond in een nieuwsitem van 3 minuten en 40 seconden, dat is 13% van de tijd. Gedurende 14 seconden een overzichtsbeeld van vijf foto's, gedurende 15 seconden zijn twee foto's minder goed zichtbaar gebracht (mét keurige bronvermelding).

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Omroep Gelderland de foto's niet langer gebruikt dan nodig was voor het onderwerp en was het citaat proportioneel. Dat door het tonen van de foto's in de uitzending van Omroep Gelderland afbreuk is gedaan aan de exploitatiebelangen van D.W. is daarmee niet vast komen te staan. De fotograaf wordt veroordeeld in de proceskosten ad €350.

4.5.  De volgende vraag is of het citaat proportioneel is. De totale duur van het nieuwsitem is 3 minuten en 40 seconden. Daarvan worden gedurende 29 seconden, derhalve 13% van de tijd, de foto's getoond. Niet alle foto's worden gedurende die 29 seconden getoond. Gedurende  14 seconden wordt een overzichtsbeeld van vijf foto's getoond en wordt ingezoomd op vier van die vijf foto's. Gedurende 15 seconden zijn, tijdens het gesprek met de arts, twee foto's op de achtergrond minder goed zichtbaar in beeld gebracht. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Omroep Gelderland de foto's niet langer gebruikt dan nodig was voor bet onderwerp en was het citaat proportioneel.

4.6.  Met zijn stelling dat toewijzing van bet beroep van Omroep Gelderland op artikel 15a Aw ertoe zou Ieiden dat een ieder op grote schaal gebruik zou kunnen maken van auteursrechtelijk beschermd werk, gaat De Witte voorbij aan het hiervoor gehanteerde toetsingskader van functionaliteit en proportionaliteit. D.W. stelt voorts dat de marktwaarde van de foto's daalt door de uitzending, want hoe bekender de foto, hoe kleiner de nieuwswaarde en hoe kleiner de kans dat D.W. foto kwijt kan.  Het is de kantonrechter niet duidelijk hoe hij  deze stelling moet begrijpen in het Iicht van de stelling van D.W. dat de foto's ook elders bij een tentoonstelling hebben gehangen en in een huis-aan-huisblad aandacht is gevraagd voor FAS met verwijzing naar de foto's van die bovendien openbaar in de hal van het Gelre Ziekenhuis hangen en derhalve voor iedereen te zien zijn. Dat door het tonen van de foto's in de uitzending van Omroep Gelderland afbreuk is gedaan aan de exploitatiebelangen van D.W. is daarmee niet vast komen te staan.

IEF 11743

Hyperlinken naaktfoto's Playboy onder omstandigheden niet toegestaan

Rechtbank Amsterdam 12 september 2012, LJN BX7043 (Sanoma Media, Playboy en Britt Dekker tegen GeenStijl Media) - persbericht

Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm en Vita Zwaan, SOLV.

Auteursrecht. Hyperlinken naar naaktfoto's Playboy niet toegestaan. Interventie, nieuw publiek, winstoogmerk. Beroep op artikel 10 EVRM verworpen. Portretrecht.

Op 27 oktober 2011 stond op Geenstijl.nl een bericht over het uitlekken van de foto's onder de kop "uitgelekt! Naaktfoto's Britt Dekker", de lezer wordt door middel van een hyperlink doorgeleid naar een zip-bestand op een Australische website Filefactory.com. Op 7 en 17 november werden nogmaals hyperlinks naar de fotoreportage toegevoegd. De foto's werden in het decembernummer 2011 gepubliceerd.

Voor openbaarmaking is van belang of er sprake is van een interventie, een (nieuw) publiek en winstoogmerk.

4.11 (...) Zonder die interventie zou het publiek geen toegang tot de fotoreportage hebben gehad. Zowel uit de kop (Fucking uitgelekt) als uit de tekst van het bericht op Geenstijl.nl op 27 oktober 2011 (En dan nu het linkje met pics waar u op zat te wachten. Wie het eerste fapt, die het eerst komt. HIERRR.) is af te leiden dat GeenStijl een dergelijke interventie ook beoogde.

Zelfs al zou vast komen te staan dat de tip afkomstig is van een IP-adres dat toebehoort aan Sanoma dan kan dit verweer niet baten. Dit is voor Geenstijl immers geen vrijbrief om tot openbaarmaking over te gaan. Er is sprake van een nieuw publiek, aangezien deze fotoreportage op een paar foto's na nog niet was gepubliceerd of op andere wijze was ontsloten. Door het plaatsen van de hyperlink kon een vrij grote en onbepaalde kring van personen kennis nemen van de fotoreportage. Door het plaatsen van de hyperlink heeft GeenStijl onmiskenbaar bedoeld om bezoekers naar de website te trekken en vast groep bezoekers te houden. Het plaatsen van de hyperlink door GeenStijl dient dan ook een winstoogmerk

Dat Dekker zelf met een twitterbericht de aandacht op de inmiddels op een Mexicaanse website te vinden fotoreportage heeft gevestigd, doet niets af aan de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Het wordt GeenStijl verboden inbreuk te maken op de auteursrechten van Sanoma door zonder toestemming fotomateriaal te plaatsen en de fotoreportage via hyperlinks te openbaren.

Interventie
4.21. In geval van inbreuk op auteursrecht is alleen in zeer uitzonderlijke gevallen voor een geslaagd beroep op artikel 10 lid 2 EVRM. De wetgever heeft binnen de Auteurswet immers al een afweging gemaakt tussen vrije toegang tot informatie enerzijds en bescherming van informatie anderzijds. Om tegemoet te komen aan het informatierecht heeft de wetgever in de Auteurswet allerlei uitzonderingen op het auteursrecht opgenomen, bijvoorbeeld het citaatrecht, de parodie-exceptie en de onderwijsexceptie. Alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan aanleiding worden gevonden voor het verleggen van de reeds in de Auteurswet verdisconteerde grenzen met een beroep op buiten het auteursrecht zelf gelegen correcties, zoals de informatievrijheid. GeenStijl heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat in dit geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is.

Portretrecht
4.29 Het stond GeenStijl in beginsel vrij om via GeenStijl.nl het bericht te publiceren dat de fotoreportage van Dekker reeds vóór publicatie in Playboy was uitgelekt. GeenStijl heeft onvoldoende gesteld om duidelijk te maken dat het daarbij noodzakelijk was om via de hyperlink, de gehele fotoreportage toegankelijk te maken. GeenStijl heeft aangevoerd dat haar berichtgeving over het uitlekken van de fotoreportage voor bezoekers van GeenStijl.nl verifieerbaar moet zijn en dat daarin de rechtvaardiging voor openbaarmaking van de gehele fotoreportage is te vinden. (...) Het betoog van GeenStijl, hierop neerkomend dat zij door middel van de hyperlink de juistheid van het bericht heeft willen aantonen, is bovendien niet op één lijn te stellen met de tekst van het bericht waarin de hyperlink was opgenomen. (...) Uit die tekst blijkt niet dat GeenStijl met de hyperlink bewijs wilde leveren voor de juistheid van het bericht, maar veeleer dat zij door het toegankelijk maken van de gehele fotoreportage via de hyperlink de bezoekers van Geenstijl.nl entertainment heeft willen bieden.

Tegen deze achtergrond bezien dient de weging van de wederzijdse belangen daarom in het voordeel van Dekker uit te vallen. Daaruit volgt dat de openbaarmaking door GeenStijl een schending van het portretrecht van Dekker oplevert.

4.30. Dat Dekker zelf met een twitterbericht de aandacht op de inmiddels op een Mexicaanse website te vinden fotoreportage heeft gevestigd, doet aan het voorgaande niets af. Voor zover GeenStijl daarmee betoogt dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van Dekker, zal dat bij de beoordeling van de schade aan de orde kunnen komen.

Lees het afschrift hier zaaknr. 507119 / HA ZA 11-2896, LJN BX7043

Op andere blogs:
1709blog (Linking to infringing material is an infringement of copyright in the Netherlands)
BREIN (Linken naar ongeautoriseerd bestand kan openbaarmaking zijn)
Charlotte's Law (Auteursrecht, portretrecht en openbaarmaking door hyperlink)
DeGierStam&weblogs (Playboy tegen GeenStijl)
DirkzwagerIEIT (Rechter verbiedt hyperlink naar Playboy foto's op grond van auteursrecht)
Future of Copyright (Dutch Court: hyperlinks on website can constitute copyright infringement)
IntellectueelEigendomsrecht.nl (Stijl of Geen Stijl; geen inbreuk door hyperlinken)
IusMentis (GeenStijl schendt auteursrecht door te linken naar Britt-Playboyfoto’s)
Jurel (GeenStijl vs. Sanoma: gelekt bloot in de goot (en het internet er achteraan))
Kennedy Van der Laan (Rechtbank: “link Geenstijl naar Playboyfoto’s Britt Dekker is auteursrechtinbreuk”)
Nederlands Octrooibureau (Playboy/Geenstijl: linken naar cloud is openbaarmaking)
NJD (GeenStijl mocht Playboy naaktfoto’s Britt Dekker niet publiceren)
MediaReport (Rechtbank: “link Geenstijl naar Playboyfoto’s Britt Dekker is auteursrechtinbreuk”)
PCWorld (Linking to infringing material can violate copyright, says Dutch court)
SOLV (Sanoma wint Playboy-zaak van GeenStijl)
Vlaamse Nieuwsmedia (Nederlandse rechtspraak: hyperlink in specifieke omstandigheden auteursrechtelijke inbreuk)

IEF 11710

Weliswaar inbreuk, maar niet onrechtmatig

Rechtbank Arhnem, 29 augustus 2012, LJN BX7475 / HA ZA 11-1402 (Zoontjes Beton B.V. tegen Livingroof v.o.f)

Uitspraak ingezonden door Paul Mazel, Trip Advocaten & Notarissen.

In't kort: Merkenrecht (afgewezen). Auteursrecht (ja, maar niet onrechtmatig). Beslagen ten onrechte (maar octrooiprocedure wordt voorbereid en daardoor mogelijk niet onrechtmatig).

Zoontjes is houdster van het woordmerk DNS voor niet metalen bouwmaterialen in het bijzonder dakbedekkingsmaterialen. Livingroof legt zich toe op o.a. het betegelen van daken. Zij is in het verleden door Zoontjes als onderaannemer ingehuurd. Livingroof is houdster van een beeldmerk "ONS" [links]. Op de website van Livingroof staat een foto van een door Zoontjes gerealiseerd project, deze is - na sommatie - verwijderd.

Een beroep door Livingroof op het zogenaamde 'de minimis non curat praetor'-beginsel [zeer bescheiden inbreuken] leidt, aldus de rechtbank, niet tot niet-ontvankelijkheid van Zoontjes.

Het woordmerk DNS is niet louter beschrijvend voor daknivelleringssysteem. Niettemin kan van het onderhavige woordmerk DNS naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het grote bekendheid geniet bij het relevante publiek, waaronder maar niet beperkt tot dakdekkers, architecten, aannemers en bouwondernemingen. De rechtbank merkt het woordmerk DNS dan ook aan als een zwak merk. Hoewel beide merken voor dezelfde waren of diensten worden gebruik (ONS voor ophoog- en nivelleersysteem) kan er geen verwarring ontstaan.

De blote betwisting van makerschap kan in het licht van de verklaring niet slagen. Dat er geen huisstijl valt te herkennen in de kleine afdruk wordt verworpen. Er is naast de huisstijl en kwaliteitsuitstraling van Zoontjes rekening gehouden met belichting en invalshoek van de foto, deze elementen zijn ook na de verkleining van de foto zodanig waarneembaar. Er wordt een verklaring voor recht gegeven. Er wordt geen onrechtmatig handelen aangenomen. Weliswaar is er auteursrechtinbreuk gepleegd, maar dat is van beperkte omvang en het betreft foto's van projecten die Livingroof ook onweersproken zelf heeft uitgevoerd.

In reconventie wordt over de gelegde beslagen geoordeeld dat zij ten onrechte en daarmee onrechtmatig zijn gelegd gezien het in conventie bepaalde. Echter of Livingroof een inbreuk heeft gemaakt op een aan Zoontjes toekomend octrooirecht (waar momenteel een dagvaarding voor wordt opgesteld en bij de rechtbank 's-Gravenhage wordt aangebracht) moet nog blijken. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of de gelegde beslagen onrechtmatig zijn gelegd voor een belangrijk deel afhangt van de in 's-Gravenhage aanhangig gemaakte octrooirechtprocedure. Op dit punt wordt de zaak naar de parkeerrol gezet.

Lees hier de grosse HA ZA 11-1402,

IEF 11701

Ter promotie van de medicijnwagens

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 9 augustus 2012, zaaknr, 422692, KG ZA 12-697 (Wiegand AG tegen Logimedical B.V.)

Afgelopen distributieovereenkomst. Slaafse nabootsing. Geen auteursrechtinbreuk op de promotionele afbeeldingen.

Wiegand ontwikkelt en verhandelt o.a. medicijnverdeelwagens (Flexline). Zij heeft met Logimedical een exclusieve distributieovereenkomst die wordt opgezegd. Logimedical ontwikkelt sindsdien medicijnwagens onder het merk EUROMODUUL. Ter promotie van de medicijnwagens heeft zij een folder gebruikt waarin afbeeldingen zijn opgenomen (zie uitspraak, r.o. 2.3 en 2.11).

Naar voorlopig oordeel moeten de Euromoduul-medicijnwagens van Logimedical worden aangemerkt als een slaafse nabootsing van de Flexline-medicijnwagens van Wiegand. Deze vordering wordt onder last van een dwangsom toegewezen.

Betreft de afbeeldingen: die stemmen onvoldoende overeen met de afbeeldingen die Wiegand gebruikt in haar brochure. Deze vordering wordt afgewezen.

Betreft het merkgebruik: Logimedical is, zo is niet in geschil, gerechtigd om het WIEGAND-merk op haar website te gebruiken, omdat zij nog altijd WIEGAND-producten verkoopt en daartegen is geen bezwaar. Het is niet aannemelijk gemaakt dat Logimedical het Wiegandmerk gebruikt (heeft) voor haar Euromoduul-medicijnwagens. Deze vordering wordt afgewezen. Wel dient zij de aanduiding "exclusief distributeur en partner" te verwijderen van haar website.

 

4.4. Logimedical heeft naar voorlopig oordeel met haar Euromoduul-medicijnwagens onvoldoende afstand gehouden van de Flexline-medicijnwagens. Niet in geschil is dat het  uiterlijk van de Euromoduul-medicijnwagens en de Flexline-medicijnwagens overeenstemt. Logimedical heeft zelf aangevoerd dat zij zich na de beëindiging van de distributierelatie met Wiegand genoodzaakt heeft gezien snel een "vergelijkbaar product" op de markt te brengen om haar klanten te kunnen behouden. De Euromoduul-medicijnwagens zijn qua vormgeving echter meer dan vergelijkbaar met de Flexline-medicijnwagens. De vormgeving is vrijwel identiek. Gegeven die grote mate van overeenstemming is voorshands voldoende aannemelijk dat daardoor verwarring kan ontstaan in de markt, mede gelet op het feit dat Logimedical tot recent de exclusief distributeur van onder meer de Flexline-medicijnwagens was en zij de Flexline-medicijnwagens nog altijd aanbiedt.

4.5. Het volgens Logimedical belangrijkste verschil, een topblad van roestvrij staal in plaats van sanitized kunststof, kan niet leiden tot een ander oordeel. Tussen partijen staat namelijk vast dat Wiegand haar Flexline-medicijnwagens uitrust met diverse topbladen, waaronder topbladen van roestvrij staal. De overige verschillen die Logimedical heeft genoemd, te weten geborsteld in plaats van glanzend roestvrij staal, iets grotere bumpers en een iets smallere handgreep, zijn naar voorlopig oordeel te onbeduidend. Mede gezien de diversiteit van de op de markt beschikbare medicijnwagens moet voorshands worden aangenomen dat Logimedical op veel meer onderdelen evengoed een andere weg had kunnen inslaan.

4.6. Het betoog van Logimedical dat zij genoodzaakt was om op korte termijn een alternatief product te ontwikkelen voor haar klanten omdat Wiegand de distributierelatie onregelmatig heeft beëindigd, moet worden gepasseerd. De gestelde onregelmatige beëindiging rechtvaardigt naar voorlopig oordeel niet dat Logimedical een slaafse nabootsing van producten van Wiegand op de markt brengt. Daar komt bij dat in dit kort geding niet kan worden uitgegaan van een onregelmatig beëindiging van de distributierelatie omdat Logimedical in de settlement agreement van 28 november 2011 heeft ingestemd met de voorwaarden waaronder de distributierelatie is beëindigd.

Afbeeldingen
4.8. Naar voorlopig oordeel is er geen sprake van een auteursrechtinbreuk met betrekking tot de afbeeldingen die Logimedical gebruikt in haar folder. Die afbeeldingen stemmen onvoldoende overeen met de afbeeldingen die Wiegand gebruikt in haar brochure. Daarbij staat voorop dat de overeenstemming ten minste gedeeltelijk wordt verklaard door het feit dat het gaat om afbeeldingen van een nagenoeg identiek product, te weten de medicijnwagens van Wiegand en Logimedical, en dat die afbeeldingen eenzelfde doel dienen, te weten het tonen van specifieke details van dat product in reclamemateriaal. Daarnaast heeft Logimedical gewezen op een aantal verschillen tussen de afbeeldingen, zoals het gebruik van andere kleuren, andere uitsnijdingen en het gebruik van een gespiegelde weergave. Mede gelet op het feit dat Wiegand niet heeft toegelicht wat de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar afbeeldingen zijn, is van inbreuk naar voorlopig oordeel geen sprake.

Merkgebruik
4.10. Naar voorlopig oordeel is evenmin sprake van merkinbreuk. In dit verband staat voorop dat niet in geschil is dat Logimedical gerechtigd is om het WIEGAND-merk te gebruiken op haar website, omdat Logimedical nog altijd WIEGAND-producten verkoopt. Op vragen van de voorzieningenrechter ter zitting heeft Wiegand ook bevestigd dat zij daar geen bezwaar tegen heeft. Het probleem is volgens Wiegand dat Logimedical het Wiegandmerk ook heeft gebruikt voor haar Euromoduul-medicijnwagens. Dat laatste heeft Wiegand echter voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt.

IEF 11676

Foto van eigen medewerkers

Kantonrechter Rechtbank Middelburg 11 juni 2012, LJN BX4106 (A tegen B)

Auteursrecht op foto van medewerker, foto is geplaatst bij krant, krantenartikel is door medewerker geplaatst op website. Inbreuk.

De foto van [eiser] betreft een foto van de eigen medewerkers van [gedaagde] op een eigen werk van [gedaagde]. [Eiser] heeft toestemming gekregen van [gedaagde] om een foto te mogen maken, en [gedaagde] stelt dat hij die daarom mag gebruiken. De foto is bij een krantenartikel geplaatst. Dit krantenartikel is door [gedaagde] gescand en geplaatst op haar website onder de rubriek “[gedaagde] in het nieuws”. [Gedaagde] stelt dat de foto pas in 2010 op haar website kwam, omdat de website pas sedert 2010 in de lucht is. Ter bescherming van haar naam is deze naam wel al in 2003 vastgelegd bij het SIDN. De foto is meteen verwijderd nadat [gedaagde] een brief van [eiser] had ontvangen. [Gedaagde] betwist de door [eiser] geleden schade.

[Eiser] stelt dat hij toestemming heeft gegeven voor plaatsing van de foto in de krant en hij daarvoor ook betaald heeft gekregen. [Eiser] is nog steeds exclusief auteursrechthebbende op zijn foto. Voor iedere nieuwe openbaarmaking van de foto is voorafgaande toestemming nodig van [eiser] en dient de geldende licentievergoeding betaald te worden. [Eiser] wijst er op dat bij het originele artikel van 14 januari 2002 naast de betreffende foto een colofon is vermeld over het auteursrecht. De kantonrechter wijst een schadevergoeding van €500 toe, waarvan €250 gederfde licentievergoeding.

4. (...) Ingevolge artikel 1 van de Auteurswet heeft [eiser] als maker van de foto het uitsluitend recht die foto openbaar te maken. Omdat de foto auteursrechtelijk is beschermd, stond het [gedaagde] niet vrij om deze foto openbaar te maken zonder toestemming van [eiser]. Nu voorts vaststaat dat [gedaagde] zonder toestemming van [eiser] de foto heeft gepubliceerd op haar website, heeft [gedaagde] inbreuk gemaakt op de auteursrechten van [eiser].

6.  [Eiser] heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat door inbreuk op zijn auteursrecht hem de mogelijkheid is ontnomen om vooraf over de exploitatie van zijn werk te onderhandelen. Voorts heeft hij tijd en kosten moeten maken om staking van de inbreuk en betaling van een vergoeding te bewerkstelligen. Deze schade, als door [eiser] gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt, kan niet inbegrepen worden geacht in de vergoeding die hem ook zonder inbreuk zou zijn toegekomen. De kantonrechter acht in dit geval eenzelfde vergoeding gerechtvaardigd zoals de hiervoor naar redelijkheid vastgestelde gederfde licentievergoeding voor het plaatsen van de foto, derhalve eveneens€ 250,00.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] een schadevergoeding toekomt van € 500,00 wegens inbreuk op zijn auteursrecht.

IEF 11674

Onrechtmatig gehandeld jegens persfotograaf

Rechtbank Rotterdam 10 augustus 2012, LJN BY3179, zaaknr. 1321765/CV EXPL 12-8738 (Roel Dijkstra Persfotografie tegen NoRisk Parking B.V.)

Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee.

Dijkstra is professioneel fotograaf en auteursrechthebbende op de foto van 'de geparkeerde vrachtwagens'. NoRisk is exploitant van bewaakte parkeerterreinen. Bij het artikel 'Trucker kan veilige parkeerplek niet vinden' is de foto gepubliceerd op de website van de Telegraaf , met daarbij de naam van Dijkstra als maker. De foto was vanaf 27 april 2011 zichtbaar op de website van NoRisk Parking. Dijkstra heeft NoRisk Parking een schikkingsvoorstel gedaan, waarop niet is gereageerd. Beoordeeld dient te worden of NoRisk Parking een inbreuk op het auteurs- en persoonlijkheidsrecht van Dijkstra heeft gemaakt en of zij op grond daarvan jegens Dijkstra schadeplichtig is.

Door de kantonrechter wordt vastgesteld dat NoRisk Parking verantwoordelijk is voor het plaatsen van de foto op haar website. De kantonrechter is van oordeel dat NoRisk Parking onrechtmatig jegens Dijkstra heeft gehandeld. NoRisk Parking is gehouden de door Dijkstra geleden schade te vergoeden. Er wordt een schadevergoeding van € 765,00 toegewezen door de kantonrechter.

4.4 (...) Indien het kopiëren van beschermde foto's van websites van anderen, die daarvoor wel toestemming gevraagd hebben en betaald hebben, geen inbreuk op een auteursrecht zou opleveren, zou het hele systeem van bescherming van eigendomsrechten, in de huidige tijd waarin internet een prominente rol speelt, illusoir zijn. NoRisk Parking heeft de koppeling, nadat zij het bericht op de website van de Telegraaf gezien heeft, bewust tot stand gebracht. Door een handeling van NoRisk Parking is derhalve ook de Foto op haar website geplaatst. Zij heeft de koppeling tot stand gebracht, terwijl zij wist althans had moeten en kunnen weten dat daardoor ook de Foto mee gekoppeld zou worden. Een foto overigens waarbij op de website van de Telegraaf, gezien de opmerking onder de Foto 'Copyright Roel Dijkstra Fotografie', duidelijk vermeld werd dat het een auteursrechtelijk beschermde foto betrof. NoRisk Parking is derhalve verantwoordelijk voor het plaatsen van de Foto op haar website.

4.5 Nu NoRisk Parking de Foto zonder toestemming van Dijkstra op haar website heeft geplaatst, zo is door Dijkstra onweersproken gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat NoRisk Parking onrechtmatig jegens Dijkstra gehandeld heeft. De kantonrechter is van oordeel dat een en ander NoRisk Parking toegerekend kan worden. Dat de Foto op de website van de Telegraaf stond, ontslaat NoRisk Parking niet van haar verplichting, indien zij het artikel van de website van de Telegraaf stond, onstlaat NoRisk Parking niet van haar verplichting, indien zij het artikel van de website van de Telegraaf integraal, derhalve inclusief foto, wilde overnemen, zich ervan te vergewissen dat daarop geen auteursrechtelijke bescherming rustte. Ook indien het gebruik van de Foto te goeder trouw is gebeurd, en zoals door NoRisk Parking is gesteld een 'omissie' was, levert openbaarmaking zonder toestemming van de rechthebbende een inbreuk op het auteursrecht op. Daarnaast heeft Dijkstra op grond van artikel 25 Auteurswet recht op vermelding van zijn naam bij de Foto. Op de website van NoRisk Parking was de Foto op de pagina 'nieuwsoverzicht' zichtbaar zonder dat daarbij de naam van Dijkstra vermeld werd. Ook op dit punt heeft NoRisk Parking onrechtmatig jegens Dijkstra gehandeld.

4.7 Dijkstra heeft, onder verwijzing naar de algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie, een schadevergoeding van in totaal driemaal de licentievergoeding van € 255,00, derhalve een bedrag van € 765,00 gevorderd. De algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie zijn weliswaar niet van toepassing op de (niet-contractuele) relatie tussen Dijkstra en NoRisk Parking, maar vormen wel een rechtens aanvaardbaar en geaccepteerd uitgangspunt om op die basis de schade te begroten.

4.10 Daarnaast heeft te gelden dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk werk om een inbreuk te herstellen door achteraf alsnog te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. Een dergelijk gebruik van zijn werk levert de auteursrechthebbende immers ook schade oop. Dat geldt ook voor het weglaten van de naamsvermelding bij de Foto zoals die geplaatst is op de pagina 'nieuwsoverzicht' op de website van NoRisk Parking.

4.11 De kantonrechter is van oordeel dat gelet op het voorgaande een schadevergoeding van € 765,00 niet als onredelijk aan te merken is. Het gevorderde bedrag aan schadevergoeding zal dan ook toegewezen worden.

Lees een afschrift hier zaaknr. 1321765/CV EXPL 12-8738, LJN BY3179.

IEF 11605

Auteursrechtinbreuk van rappers met Youtubefilmpje

Kantonrechter Breda, sector kanton 18 juli 2012, zaaknr. 711770 CV EXPL 12-2508 (Eiseres tegen gedaagden)

Uitspraak ingezonden door Janouk Kloosterboer, QuestIE Advocatuur.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrecht.

Betreft een fotozaak van een fotografe tegen twee rappers en hun management. De zaak heeft betrekking op een youtubefilmpje van de rappers, waarin een foto van de eiseres te zien is. Zij vordert gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding. Het verweer van gedaagden is niet meegenomen in de beoordeling, omdat conclusie van gedaagden retour is gezonden wegens niet ondertekenen daarvan. Hierop hebben gedaagden niet gereageerd. De gevorderde imagoschade van eiseres wordt afgewezen.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van eiseres en wijst een schadevergoeding van € 5.000,- toe.

2.3 Gedaagden zijn op 30 mei 2012 in rechte verschenen. Nu door de gedaaden ingediende conclusie niet ondertekend was, heeft de griffier de conclusie aan gedaagde sub 1 retour gezonden met de mededeling dat deze ondertekend ingediend diende te worden op de rolzitting van 13 juni 2012. Vervolgens hebben gedaagden ter rolzitting van 13 juni 2012 niet meer gereageerd. De vordering van eiseres is door gedaagden derhalve niet weersproken.

2.4 Nu de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde imagoschade zal worden afgewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd door eiseres.