DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 9327

Onvoldoende afwijking

Rechtbank Breda, 5 januari 2011, HA ZA 10-594, Michael Miller Fabrics c.s. tegen Nooteboom textiel B.V. (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).

Auteursrecht. Dessins.  Gedaagde maakt middels uit China (“haar toeleverancier uit het verre oosten”) geïmporteerde kledingstoffen inbreuk op het auteursrecht van eisers m.b.t. kleding- en textieldessins. De dessins zijn aan te merken al auteursrechtelijk beschermde werken (“de gebruikte gangbare vormen zijn slechts als uitgangspunt genomen”) en de overeenstemmende ontwerpen van gedaagde wijken daarvan onvoldoende af om te kunnen oordelen dat van ontlening geen sprake is.  De inbreuk is gedaagde bovendien toe te rekenen: “van een grote onderneming (…) met activiteiten in een groot aantal Europese landen en met een lange historie in de stoffenbranche, mag worden aangenomen dat het haar als professional bekend is dat in de stoffenbranche ontlening voorkomt. Zij had het risico dat ontlening aan de orde was moeten uitsluiten, althans ten minste te verkleinen door zich te vergewissen van de oorsprong van de door haar ingekochte designs.”

3.10. De rechtbank is met Michael Miller Fabrics LLC c.s. van oordeel dat aan de vereiste voorwaarden is voldaan. Voor alle designs geldt dat geen sprake is van louter banale of triviale vormgeving. De wijze waarop Michael Miller Fabrics LLC c.s. met de gangbare vormen als uitgangspunt tot hun designs zijn gekomen vergt creatieve keuzes op het gebied van vormgeving, detaillering en kleurstelling. De designs dragen door die creatieve keuzes ten aanzien van vormgeving, detaillering en kleurstelling in onderling verband en samenhang bezien het persoonlijk stempel van de maker en zijn op deze wijze aan te merken als werk in de zin van de Auteurswet. Het is de rechtbank voorts niet aannemelijk geworden dat sprake is van ontlening. Als de door Nooteboom Textiel BV in het geding gebrachte voorbeelden van designs van derden al eerder in het openbaar zouden zijn gebracht geldt dat die designs met de designs slechts gemeenschappelijk hebben de gangbare vormen die Michael Miller Fabrics LLC c.s. als uitgangspunt heeft genomen.

3.12.3 (…) Doordat zoveel van het auteursrechtelijk beschermde werk is overgenomen nemen de door Nooteboom Textiel BV geschetste afwijkingen het beeld van een overeenstemmende totaalindruk niet weg. Er is derhalve onvoldoende afwijking in het design van Nooteboom Textiel BV om te kunnen oordelen dat van ontlening geen sprake is. (…).

3.12.4. Samenvattend geldt dat ten aanzien van alle designs van Michael Miller Fabrics LLC c.s. sprake is van ontlening behoudens ten aanzien van het design Flowery Stripes. De subsidiaire grondslag, te weten dat sprake is van slaafse nabootsing, is wat betreft dat design eveneens verworpen.

3.14 (…) De rechtbank is met Michael Miller Fabrics LLC C.S. van oordeel dat van een grote onderneming als Nooteboom Textiel BV, met activiteiten in een groot aantal Europese landen en met een lange historie in de stoffenbranche, mag worden aangenomen dat het haar als professional bekend is dat in de stoffenbranche ontlening voorkomt. Zij had het risico dat ontlening aan de orde was moeten uitsluiten, althans ten minste te verkleinen door zich te vergewissen van de oorsprong van de door haar ingekochte designs. De vraag hoe diepgaand Nooteboom Textiel BV zich in die oorsprong had moeten verdiepen kan onbesproken blijven. Nooteboom Textiel BV heeft immers in het geheel geen vragen gesteld aan haar toeleverancier uit het verre oosten. Waar zij dat wel had moeten doen luidt het oordeel dat het feit dat inbreuk is gemaakt naar de in het verkeer geldende opvattingen aan haar behoort te worden toegerekend.

Lees het vonnis hier meer afbeeldingen hier.

IEF 9313

Traditionele aquaria en design aquaria

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 december 2010, KG ZA 10-1387, Reef-One Ltd. tegen Aquadistri B.V.

Auteursrecht. Modellenrecht. Aquaria. Kort geding als onderdeel van breder, internationaal, geschil. Reef-One is houdster van twee Gemeenschapsmodellen m.b.t. aquaria en verhandelt wereldwijd de zogenoemde biOrb-Life aquaria. Gedaagde Aquadistri heeft op de Dibevo-vakbeurs gesteld inbreukmakende aquaria tentoongesteld die afkomstig zijn van de Chinese firma Himat en worden aangeboden onder de naam visiOn.

Inbreuk auteursrecht aangenomen, inbreuk op modelrecht afwezen: “de modelbeschermwaardige trekken – die zij in dit kort geding heeft geadstrueerd met een verwijzing naar de door haar naar voren gebrachte auteursrechtelijk beschermde trekken – blijken onvoldoende uit deze Gemeenschapsmodelregistraties”

Auteursrecht:  4.2. (…) het auteursrecht op de biOrb-Life aquaria is gebaseerd op creatieve keuzes met betrekking tot de combinatie voor ieder van de biOrb-Life aquaria van de opake kunststof zij- en bovenkant (het meest kenmerkende element van de ontwerpen), de afgeronde hoeken, de hoogte/breedteverhouding, het kleurgebruik en de vormgeving van het deksel en de voet van het aquarium, zoals Reef-One voorshands geoordeeld terecht naar voren brengt. Naar voorlopig oordeel heeft, mede gelet op de in het geding gebrachte niet steekhoudend bestreden afbeeldingen van aquaria waarmee is beoogd een indruk te geven van het vormgevingsserfgoed, in ieder geval bedoelde combinatie van kenmerken een oorspronkelijk karakter die het persoonlijk stempel van de maker draagt en zijn de biOrb-Life aquaria te beschouwen als auteursrechtelijk beschermde werken. Het verweer van Aquadistri aan de hand van haar ter zitting getoonde beweerdelijke eigen ontwerpen voor aquaria met afgeronde hoeken in dit verband faalt, omdat deze voorshands geoordeeld in de verste verte niet in de buurt komen van het ontwerp van Reef-One, zodat hieraan geen betekenis wordt toegekend.

4.3. Aquadistri heeft voorts bestreden dat de totaalindruk van de visiOn aquaria te weinig afwijkt van de biOrb-Life aquaria, zoals Reef-One aanvoert. Voor de visiOn aquaria die onderwerp zijn van dit kort geding geldt evenwel dat zij zodanig met de biOrb-Life aquaria overeenkomen dat voorshands sprake is van ontlening. Voor de visiOn aquaria zijn naar voorlopig oordeel met name de in 4.2. genoemde auteursrechtelijk beschermde kenmerken (opake kunststof zij- en bovenkant, afgeronde hoeken, hoogte/breedte-verhouding, kleurgebruik, vormgeving van deksel en voet) van de rechthoekige biOrb-Life aquaria in belangrijke mate overgenomen, althans is onvoldoende afstand bewaard van deze auteursrechtelijk bechermde trekken van de biOrb-Life aquaria. De nog in enige mate van de totaalindruk van de ontwerpen van Reef-One afwijkende licht uitbollende opake zijvlakken zijn doorvoor naar voorlopig oordeel onvoldoende – mede gegeven de niet inhoudelijk steekhoudend bestreden stelling van Reef-One dat haar ontwerp gelet op het aquariavormgevingserfgoed uniek en bijzonder is.

4.5. De vraag of Aquadistri de visiOn aquaria reeds te koop heeft aangeboden (of zulks dreigt te gaan doen) is voor toewijzing van een auteursrechtinbreukverbod niet bepalend, zoals Aquadistri lijkt te menen. Onder de voorbehouden handelingen valt immers ook het zonder toestemming op een vakbeurs tentoonstellen of in een (product)catalogus opnemen van een met een werk overeenstemmend product. (…)

Modelrecht en onrechtmatig handelen: 4.7. Naar voorlopig oordeel heeft Aquadistri terecht aangevoerd dat onvoldoende uit de tekeningen van de Gemeenschapsmodellen blijkt dat sprake is van inbreuk daarop door de visiOn modellen. Anders gezegd: De door Reef-One ingeroepen modelbeschermwaardige trekken – die zij in dit kort geding heeft geadstrueerd met een verwijzing naar de door haar naar voren gebrachte auteursrechtelijk beschermde trekken – blijken onvoldoende uit deze Gemeenschapsmodelregistraties. Met name worden in de geregistreerde tekeningen geen openingen aan de bovenzijde getoond en is geen sprake van naadloze kunststof zijkanten. Dat alleen al volstaat voor afwijzing van het gevorderde Gemeenschapsmodelinbreukverbod in dit kort geding.

4.8. Reef-One heeft niet gesteld welk belang zij naast een auteursrechtinbreukverbod heeft bij een afzonderlijk verbod op grond van het gestelde onrechtmatig handelen – een vordering die zij ter zitting (uit de dagvaarding blijkt dat niet) als subsidiair heeft geken schetst. De daarop gebaseerde vorderingen zullen mitsdien al op deze grond worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9307

Overname van deze enkele trek

Hauck New AlphaRechtbank ’s-Gravenhage, 22 december 2010, HA ZA 08-1897, Firma Hauck GmbH & Co KG tegen Stokke A.S. c.s. (met dank aan Tobias Cohen Jehoram & Simone Kooij, De Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Tripp Trapp kinderstoel van Stokke tegen de New Alpha van Hauck (afbeelding). Eindvonnis (tussenvonnis: Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 maart 2010, IEF 873). Inbreuk aangenomen op grond van de door het Hof Den Haag vastgestelde criteria (zie IEF 9132). Geen inbreuk op de morele rechten (verminking) van de ontwerper van de Tripp Trapp. Eerst even voor jezelf lezen.

Auteursrecht: 3.6. In het licht van de hiervoor genoemde uitgangspunten vormt de New Alpha een verveelvoudiging in ongewijzigde vorm van het Tripp Trapp-ontwerp. Evenals de in het arrest van het hof aan de orde zijnde Bambino, ten aanzien waarvan ook Hauck van mening is dat deze stoel "(vrijwel) identiek is" aan de New Alpha (positum 42 dagvaarding), vertoont de New Alpha in ieder geval één van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp, te weten de schuine staanders waarin rugleuning, zitting en voetenplank zijn verwerkt, zodanig dat van opzij gezien deze elementen wegvallen tegen de achterwaarts hellende staanders. De ruime beschermingsomvang die het hof aan het Tripp Trapp-ontwerp toekent, brengt met zich dat, ook al verschillen de totaalindrukken in die zin dat de L-vorm van staander en ligger in de New Alpha niet aanwezig is, overname van deze enkele trek al tot auteursrechtinbreuk leidt omdat de totaalindrukken die de Tripp Trapp en de New Alpha maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de New Alpha als een nieuw en oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt. Hieruit volgt tevens dat een vermoeden van ontlening kan worden aangenomen, waarbij geldt dat Hauck niets ter ontzenuwing daarvan heeft gesteld. Integendeel, ter comparitie heeft Hauck verklaard dat zij niet ontkent het ontwerp van Stokke te hebben nagevolgd. De rechtbank is aldus van oordeel dat de New Alpha inbreuk maakt op het auteursrecht van de Tripp Trapp.

Persoonlijkheidrechten: 3.12. Uitgangspunt bij de beoordeling van een beroep op artikel 25 lid 1 sub c en d Aw is of er sprake is van een zodanige verminking dat deze nadeel kan toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid (sub d), dan wel of de maker zich in redelijkheid kan ventten tegen de wijziging van zijn werk (sub c). De nadruk ligt hier dus op de auteur en niet op diens werk. Voorts is er op voorhand minder aanleiding tot inbreuk als hier aan de orde te constateren, indien het - zoals hier - gaat om reproducties/massaproducties en niet om authentieke kunstvoorwerpen waarvan slechts één of enkele exemplaren bestaan. In het onderhavige geval is niet, althans onvoldoende, aannemelijk geworden dat de naam van Opsvik bij het publiek bekend is en geassocieerd wordt met de Tripp Trapp-stoel. Bovendien kan niet gezegd worden dat de vormgeving van de New Alpha een verminking van het ontwerp van de Tripp Trapp oplevert. Het gaat om aangebrachte wijzigingen die op zichzelf geen andere dimensie aan het ontwerp van Opsvik geven en evenmin aan de kwaliteiten van Opsvik als industrieel ontwerper afbreuk doen. In dit licht valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, bovendien niet in te zien dat er sprake is van een wijziging van Opsviks werk waartegen hij zich in redelijkheid kan verzetten. De persoonlijkheidsrechten van Opsvik zijn derhalve niet geschonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9294

De evidente bereidheid

Vzr.Rechtbank Arnhem, 12 november 2010, LJN: BO7612, Mejawa Holding B.V. tegen Haspel Productontwikkeling B.V.

Opheffingskortgeding  na ex parte m.b.t. auteursrecht op deurdrangers en conservatoir bewijsbeslag. “Ter beantwoording staat de vraag of de reactie van Mejawa Holding op de sommatie van Haspel van 17 september 2010 het ex parte bevel rechtvaardigde. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord.”

4.6.  Uit de hiervoor onder 2.8 vermelde e-mailberichten van 21, 23 en 24 september 2010 en de bijbehorende bijlagen volgt de evidente bereidheid van Mejawa Holding om de productie en verhandeling van de in China geproduceerde deurdrangers geheel te staken, de voorraad te (laten) vernietigen, inzicht te verschaffen in de door haar behaalde winst, deze winst af te dragen en om (een deel van de) advocaatkosten te vergoeden. Daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gegeven dat Haspel wilde voldoen aan de door haar gestelde sommatie. Zulks vindt ook steun in de onder 2.17 geciteerde e-mail van Mejawa Holding van 1 oktober 2010. Dat daarmee niet ten volle was voldaan aan de stricte letter van alle onderdelen van de sommatie, neemt niet weg dat onder die omstandigheden in ieder geval niet kan worden volgehouden dat Haspel op 28 september 2010 nog een spoedeisend belang had bij een ex parte bevel, terwijl evenmin kan worden gezegd dat er gegeven de reactie van Mejawa Holding nog onherstelbare schade dreigde door (verdere) inbreuk op het eventuele auteursrecht van Haspel op de deurdrangers. Het is aan Haspel om dit aannemelijk te maken en daarin is zij bepaald niet geslaagd.

4.7.  Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat de voorzieningenrechter voldoende grond aanwezig acht de beschikking van deze rechtbank van 29 september 2010 houdende het ex parte bevel te herzien. Dat impliceert dat de vordering onder 3.1 primair onder a) toewijsbaar is, met uitzondering van de gevorderde herroeping. Daarvoor bestaat geen grondslag. De aard van de beschikking ex artikel 1019e lid 1 Rv. verzet zich tegen een herroeping daarvan, omdat lid 3 van dat artikel immers al voorziet in de mogelijkheid tot het vorderen van herziening van die beschikking. De ex parte beschikking van deze rechtbank van 29 september 2010 zal worden herzien zoals hierna is weergegeven in het dictum.

(…) 4.13.  Reeds uit hetgeen onder 4.6 ten aanzien van de vordering tot herziening van de ex parte beschikking is overwogen, volgt dat óók de beslagen als geheel onnodig gelegd moeten worden opgeheven.

Lees het vonnis hier.

IEF 9256

Decoratieve gebakjes & taarten

Siertaaarten - Promotion DesignRechtbank Dordrecht, 25 november 2010, KG ZA 10-253, Promotion Design tegen Appletree (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE). 

Auteursrecht. Siertaarten en siergebak. De eerdere vaststellingsovereenkomst laat geen ruimte om dwaling aan te nemen omtrent de auteursrechtelijke beschermingsomvang van de siertaarten van eiseres (afbeelding).

4.3. Aan de vraag of sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van Promotion Design of van slaafse nabootsing komt de voorzieningenrechter niet meer toe. Aan de wilsovereenstemming doet niet af dat bij Appletree na het sluiten van de overeenkomst is gaan betwisten dat het siergebak van Promotion Design bescherming geniet op grond van het auteursrecht dan wel op grond van het verbod op slaafse nabootsing. Dat doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de reeds gesloten de vaststellingsovereenkomst. Zelfs indien aangenomen zou mogen worden dat de bescherming die Promotion Design inroept onterecht is en in strijd is met dwingende wetsbepalingen, dan nog kan dat Appletree niet baten. Een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied is immers geldig ook als zij in strijd mocht blijken te zijn met dwingend recht. Dit zou anders zijn als de vaststelling tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde, maar daaromtrent is door Appletree niets gesteld (art.7:902 BW). Partijen kunnen een te respecteren belang hebben om, in geval van onzekerheid of geschil, in der minne - buiten de rechter om - een oplossing te bereiken, ook als hun problemen met dwingend recht verweven blijken te zijn. Gegeven het feit dat ook over de toepassing van dwingend recht in veel gevallen in redelijkheid verschil van mening mogelijk is, kan dit verkeersbelang niet worden gehonoreerd indien de overheidsrechter die de in een vaststelling neergelegde toepassing of niet-toepassing van een regel van dwingend recht onjuist vindt, dit steeds zou moeten corrigeren (TM, p. 114011; MvA, Kamerstukken I 1992/93, 17 779, nr. 95b, p. 3). Tegen deze achtergrond verdient de stelling van Appletree dat zij heeft gedwaald omtrent de auteursrechtelijke beschermingsomvang en de regels van slaafse nabootsing geen honorering in rechte. Het is bovendien vaste rechtspraak dat een dergelijke "rechtsdwaling" slechts onder bijkomende omstandigheden kan worden gehonoreerd en die zijn niet gesteld of gebleken.

Lees het vonnis hier.

IEF 9253

Sint weerhouden van aankopen uit illegale bron

Vzr. Amsterdam, ex parte beschikking van 26 november 2010, M&G partners LLP c.s. tegen Wibra Supermarkt B.V. (met dank aan Wendela Bierman, Versteeg Wigman Sprey advocaten).

Auteursrecht. Make-Up & Hair Sketch Portfolio. Ex parte beschikking. Verzoek toegewezen. Gesteld spoedeisend belang i.v.m. Sinterklaasverkoop: “de verwachting is dat de Sint in de week voor Sinterklaas een groot aantal exemplaren zal inslaan.”

“Beveelt gerequestreerde om binnen acht uur na betekening van deze beschikking de in het verzoekschrift bedoelde inbreuk op de auteursrechten van verzoeksters te staken en gestaakt te houden. meer in het bijzonder de aanbieding en verhandeling van de Make-Up & Hair Sketch Portfolio dan wel enige andere daarop gelijkende ontwerpen onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, waaronder uitdrukkelijk begrepen, maar niet beperkt tot de aanbieding en verhandeling van de Make-Up & Hair Sketch Portofolio dan wel andere daarop gelijkende ontwerpen in haar filialen en afbeeldingen van de Make-Up & Hair Sketch Portfolio uit haar aanbiedingenfolder, onder andere te zien op haar website, te verwijderen en verwijderd te houden.”

Lees de beschikking hier.

IEF 9252

Geen verwatering

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 november 2010, zaaknr. 200.022.658/01, Hansgrohe AG tegen Tiger Nederland B.V. (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

(Gemeenschaps-)modellenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing Douchekoppen. Het gaat in dit geding, kort gezegd, om de vraag of Tiger met het verhandelen van de handregendouche genaamd "Niagara" inbreuk maakt op de rechten van Hansgrohe uit hoofde van haar  als Gemeenschapsmodel geregistreerde, hand-regendouche genaamd "Raindance", danwel op het auteursrecht van Hansgrohe met betrekking tot de Raindance, althans uit dien hoofde onrechtmatig handelt jegens Hansgrohe. (Klik op afbeelding voor vergroting)

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ‘s-Gravenhage, 1 oktober 2008, IEF 7129): de litigieuze douchekoppen wekken volgens het hof geen andere algemene indruk. Stijl of trend is in beginsel geen maatstaf. Verwatering is niet mogelijk. De "apparaatgerichte leer" geldt ook voor het (Gemeenschaps-)modellenrecht. Inbreuk op modelrecht en auteursrecht, onrechtmatige daad. In citaten:

7. De stellingen van partijen stellen allereerst de vraag aan de orde of  en in hoeverre het bestaan van een bepaalde stijl of trend van invloed kan zijn op de beschermingsomvang van een Gemeenschapsmodel. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

8. Aan de omstandigheid dat bepaalde elementen van een model als een uiting van een bepaalde stijl of trend kunnen worden beschouwd, komt, althans onder de vigeur van de GModVo, als zodanig geen betekenis toe. De maatstaf die moet worden toegepast bij beantwoording van zowel de vraag of aan een model individueel karakter toekomt, als de vraag of een later model inbreuk maakt op een eerder model, is of de beide modellen op de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk maken. (…) Wel moet worden aangenomen dat, voor zover een Gemeenschapsmodel elementen bevat die kunnen worden beschouwd als een uiting van een bepaalde stijl of trend, het model in zoverre geen bescherming geniet, omdat in dergelijke elementen geen eigen karakter is belichaamd. Een (ander) model dat eveneens als een uiting van de betreffende stijl of trend kan worden beschouwd, wekt in zoverre bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk dan het vormgevingserfgoed waarin die stijl of trend tot uitdrukking is gebracht. In zoverre kan derhalve toch van belang zijn om vast te stellen of (elementen) van een model kunnen worden gezien als uitdrukking van een stijl of trend. Daarbij gaat het dan om een idee, een concept, resulterend in gemeenschappelijke, abstracte stijlkenmerken; niet om de concrete belichaming daarvan.

(…)

14. Het hof is van oordeel dat het door Tiger bepleite uitgangspunt, dat de beschermingsomvang van een (Gemeenschaps-)model geringer wordt naar de mate waarin het model navolging vindt, geen steun vindt in het recht, in het bijzonder de GModVo. Artikel 10 van de GModVo, waarin de beschermingsomvang blijkens het bepaalde in lid 2 wordt gerelateerd aan de vrijheid van de ontwerper, wijst veeleer op het tegendeel. Immers, de vrijheid van de ontwerper verandert niet; deze dient naar zijn aard te worden vastgesteld op het moment van ontwerpen, althans het depot. Ook de in r.o. 8 genoemde uitspraak van het Gerecht van de EU biedt geen steun aan het standpunt van Tiger. Uit het arrest van de Hoge Raad in de zaak Decaud/Mediamax (WR 29 december 1995, NJ 1996, 546) volgt naar het oordeel van het hof evenmin dat de door Tiger verdedigde opvatting juist is, Nog los van de omstandigheid dat deze uitspraak geen betrekking heeft op een modelrecht gebaseerd op de (toen nog niet geldende) GModVo, heeft de Hoge Raad daarin slechts verwoord dar aan her enkele ontwikkelen of inzetten van een bepaalde stijl of trend (welke stijl of trend in het geval dat daar aan de orde was overigens al bestond toen het concrete model waarvan bescherming werd gezocht werd gedeponeerd, c.q. openbaar gemaakt) geen bescherming krachtens auteurs- of modelrecht kan worden ontleend. Bij een stijl of' trend gaat het, zoals hiervoor in r.o. 8 is overwogen, om een idee, een concept, resulterend in gemeenschappelijke abstracte stijlkenmerken. De, in beginsel onafhankelijk van de wil en/of inspanning van de ontwerper of' houder van het modelrecht optredende, omstandigheid dat een model (in de zin van een concrete vormgeving) op grote schaal wordt nagevolgd, kan niet worden aangemerkt als "het ontwikkelen of inzetten van een bepaalde stijl of trend" in de door de Hoge Raad bedoelde zin, althans kan niet tot gevolg hebben dat de beschermingsomvang van het model afbrokkelt naar de mate waarin navolging plaatsvindt. Althans geldt dat in elk geval wanneer de houder van het modelrecht consequent optreedt tegen navolgingen binnen de beschermingsomvang van zijn model. In verband met dit laatste is van belang dat Hansgrohe, blijkens de overgelegde uitspraken en onthoudingsverklaringen (producties 5 tot en met 9, 15 a tot en met c en 16 a tot en met f en 23 van Hansgrohe), voldoende heeft ondernomen tegen (vermeende) inbreukmakers.

15. Voor zover hierover al anders gedacht zou kunnen worden, geldt in dit geval bovendien dat Tiger niet aannemelijk heeft gemaakt dat reeds sprake was van een trend als door haar bedoeld op het moment waarop zij haar Niagara op de markt bracht en de bescherming van haar model door Hansgrohe werd ingeroepen, te weten (in elk geval) in de zomer van 2005. Immers, dat is het moment waarnaar de inbreukvraag dient te worden beoordeeld.(…)

16. Concluderend is het hof van oordeel dat de Raindance geen elementen bevat die de uitdrukking vormen van een bepaalde stijl of trend, behoudens wat betreft de, ook door de rechtbank als zodanig aangemerkte afgeronde, (organische) vormen, het overlopen van de handgreep in de douchekop en de chroomuitvoering. (…)

Techniekrestrictie

17. Artikel 8 lid 1 GModVo bepaalt: Een recht op een Gemeenschapsmodel geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald. Voor het vormmerk heeft het Hof van Justitie van de EU uitleg en invulling gegeven aan deze bepaling. In zijn uitspraak in de zaak Philips/Remington (HvJ EG 18 juni 2002, NJ 2003,48 1) overwoog het Hof ten aanzien van artikel 3 lid 1 sub e van de Merkenrichtlijn (Richtlijn 89/104/EEC):

78. De weigeringsgronden van artikel 3, lid 1, sub e, van de richtlijn hebben als ratio te verhinderen dat, als gevolg van de bescherming van het merkrecht, de merkhouder een monopolie wordt toegekend op technische oplossingen of gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt. (…0

84. Mitsdien moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, sub e, tweede streepje, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van een waar, op grond van deze bepaling niet kan worden ingeschreven indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele kenmerken van die vorm uitsluitend aan de technische uitkomst zijn toe te schrijven. Bovendien kan het bewijs dat er nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen, de in deze bepaling vermelde grond voor weigering of nietigheid van de inschrijving niet opzij zetten.

In zijn arrest van 14 september 20 10 (C-48/09) in de zaak Lego/Mega Brands heeft het Hof van Justitie deze leer in het kader van Verordening 40194 inzake het Gemeenschapsmerk bevestigd.

Dit hof heeft al eerder beslist dat de hiervoor weergegeven leer van het Hof van Justitie (in het bijzonder ook de "apparaatgerichte leer", inhoudend dat de omstandigheid dat hetzelfde technische resultaat langs andere weg kan worden bereikt niet van belang is) ook geldt voor het (Gemeenschaps-)modelrecht (Hof Den Haag 24 februari 2009, IER 2009,49 inzake Camo/Reich). Inmiddels is in deze zin ook beslist in de overtuigend gemotiveerde uitspraak van de Third Board of Appeal van het OHIM van 22 oktober 2009 (Case R 69012007-3, door Hansgrohe overgelegd als productie 22). Ook de laatste zin van r.o. 46 van het Hof van Justitie in de zaak Lego/Megabrands, inhoudend dat de ratio van de techniekrestrictie eveneens geldt voor het Gemeenschapsmodelrecht, wijst in die richting. Voorts is het hof van oordeel dat de techniekrestrictie niet slechts een rol speelt waar de geldigheid van het model in het geding is, maar ook bij de vaststelling van de beschermingsomvang daarvan. Grief 6, waarin Hansgohe het tegendeel (de "resultaatsgerichte leer”') bepleit, faalt derhalve in zoverre.

18. Anders dan de rechtbank, is het hof evenwel van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de lengte van de handgreep van de Raindance uitsluitend door de technische functie is bepaald in voormelde zin. De rechtbank heek overwogen dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de handgreep in die zin technisch bepaald is dat, hoe groter de douchekop is, des te korter de handgreep dient te zijn om te voorkomen dat deze, gevuld met water, vanuit het standaard bevestigingssysteem voorover kantelt. De rechtbank is, naar Hansgrohe onweersproken heek gesteld, tot dat oordeel gekomen op grond van een ter zitting door Tiger gehouden (onaangekondigde) demonstratie van met water gevulde en vervolgens afgesloten douchekoppen. Hansgrohe betwist in haar zevende grief gemotiveerd dat een dergelijk experiment representatief is.

19, Het hof stelt voorop dat de bewijslast van de stelling dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de lengte van de handgreep van de Raindance uitsluitend door de technische functie is bepaald op Tiger rust. Met de door haar ter zitting van de rechtbank gehouden demonstratie heeft zij niet aan die bewijslast voldaan. Immers, de door Hansgrohe in haar grief tegen bedoelde demonstratie ingebrachte bedenking (te weten: dat een situatie waarin een douchekop gevuld met water wordt afgesloten niet vergelijkbaar is met de normale situatie waarin het water in een constante stroom door de douchekop lieen stroomt) is niet op voorhand zonder grond. (…)

 23. Vanuit bovengenoemde uitgangspunten dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of de Niagara bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt dan de Raindance. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. De algemene indruk van de Raindance en van de Niagara wordt (in aflopende mate van belang) vooral bepaald door:
(a) de combinatie van een douchekop met een diameter van 15 cm. met een handgreep die aanmerkelijk korter is dan deze diameter;
(b) de afgeplatte vorm van de bovenkant van de douchekop; en
(c) de vorm van de handgreep (het, vanaf de douchekop, breder uitlopen en
vervolgens weer versmallen daarvan).

(…)

27. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Tiger met het gebruik van de Niagara, in de zin van artikel 19 GModVo, inbreuk maakt op het uitsluitende recht van Hansgrohe als houder van het (Gemeenschaps-)modelrecht met betrekking tot de Raindance. Grief 8 slaagt derhalve.

30. De grieven 9 en 10 dienen echter desalniettemin te worden besproken en wel met het oog op de proceskostenveroordeling. Wat betreft het auteursrecht geldt het volgende. Niet betwist is dat Hansgrohe auteursrechtelijke aanspraken op de Raindance heeft. De vraag is of Tiger daarop, met de Niagara, inbreuk maakt. Gelet op hetgeen in de r.o. 23 tot en met 26 is overwogen, is het hof van oordeel dat de Niagara de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Raindance vertoont en dat daardoor de totaalindrukken van de beide modellen overeenkomen. De Niagara moet derhalve worden beschouwd als een ongeoorloofde verveelvoudiging van de Raindance. Ook wat betreft de grondslag onrechtmatige daad is het hof van oordeel dat Hansgrohe het gelijk aan haar zijde heeft. Hetgeen in de r.o. 23 tot en met 26 is overwogen leidt tot het oordeel dat Tiger, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen, op de punten van overeenstemming evengoed een andere weg had kunnen inslaan en door dat niet te doen bij het in aanmerking komende publiek onnodige verwarring heeft gesticht tussen de Raindance en de Niagara.

Lees het arrest hier.

IEF 9249

Ter kennis gekomen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 november 2010, KG ZA 10-1186, Golden Dream B.V. & Firma Empire. tegen Polyether Beddenhal B.V.

Modellenrecht. Bedmeubels. Gedaagde maakt met, althans door het gebruik van het bedmeubel ‘Magic’ inbreuk op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellenrecht m.b.t. het bedmeubel ‘Baltimore’ van eisers. Poolse modelregistratie volstaat als ‘beschikbaar stellen het publiek’ van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel. Onder ‘gebruik van een model of het in voorraad hebben ervan’ valt ook het ‘hanteren voor haar website en ten behoeve van een meubelbeurs waarop zij producten van haar aanbood.’

Voor publiek beschikbaar: 4.4. PBH betwist dat het model van [X] binnen de Gemeenschap voor het publiek beschikbaar is gesteld, maar dat wordt verworpen. Niet in geschil is dat voor het ontwerp “Baltimore” op 9 februari 2009 in Polen een nationale modelregistratie is aangevraagd door Empire. Aangenomen moet worden dat een dergelijke registratie bij een nationale instantie van een van de Lidstaten van de Europese Unie "redelijkerwijs ter kennis kan zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector" in de zin van art. 11(2). Daarmee is deze potentiële ter kenniskoming van het model voorshands voldoende aannemelijk te achten. Golden Dream heeft naar voorlopig oordeel voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het ingeroepen niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel een eigen karakter heeft. Dat is niet steekhoudend weersproken door PBH, die in dit verband bijvoorbeeld geen ter zake dienende schets heeft verschaft van het vormgevingserfgoed met betrekking tot bedmeubels van de in geschil zijnde categorie. Voorshands wordt mitsdien aangenomen dat aan de vereisten van artt. 11 (beschermingsvoorwaarden voor niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen) en 85(2) (vereisten voor vermoeden van geldigheid van niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen) GModVo is voldaan in het onderhavige geval. Zodoende komt [X] met betrekking tot het onderhavige ontwerp in beginsel aanspraak toe op de bescherming voor een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel.

(…)

Gebruik: 4.7. PBH heeft erkend (..) dat zij zowel op haar website (…) als op de woonbeurs in het HTC-gebouw (…) gebruik heeft gemaakt van een (nagenoeg) exacte kopie van het model voor de “Baltimore” onder het hanteren van de aanduiding "Magic". Zij stelt evenwel dat zij dit bedmeubel slechts heeft gebruikt om haar eigen producten, te weten matrassen van het type “Magic”, te presenteren. Zij betwist uitdrukkelijk dat bedmeubels volgens dit model door haar werden of worden aangeboden of verkocht, zoals Golden Dream onderbouwd stelt. Het betreffende meubel zou afkomstig zijn van eerder genoemde Lion Beddenshop B.V. PBH stelt in dit verband bovendien dat het namens Golden Dream BV gekochte beweerdelijk inbreukmakende bedmeubel (vgl. hiervoor onder 2.8) niet van haar maar van een derde, Meubella B.V. afkomstig is, een niet met haar gelieerde onderneming..

4.8. De vraag of PBH zelf of door tussenkomst van Meubella B.V. bedmeubels naar het model “Baltimore” verkoopt en welke band bestaat tussen PBH en Meubella B.V. kan in het in het midden worden gelaten. Een rechthebbende op een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht kan niet alleen optreden tegen het zonder zijn toestemming aanbieden of in de handel brengen van een nagemaakt model. Onder de voorbehouden handelingen valt ook het gebruik van een dergelijk model of het in voorraad hebben ervan. Nu PBH heeft erkend dat zij een (nagenoeg) exacte kopie van het model “Baltimore” heeft gebruikt in haar bedrijf (in de zin van hanteren voor haar website en ten behoeve van een meubelbeurs waarop zij producten van haar aanbood), kan een inbreukverbod met betrekking tot meerbedoeld niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht worden toegewezen als in het dictum verwoord.

Lees het vonnis hier.

IEF 9235

Een realistische interactieve pluchen hamster

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 november 2010, KG ZA 10-1319, Cepia LLC c.s. tegen Raadgevend Ingenieursbureau Sigma B.V.

Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Aangenomen inbreuk door groothandelaar middels de verhandeling van Counterfeit Zhu Zhu Pet Hamsters. Verstekvonnis inclusief dagvaarding; gedaagde Sigma is ‘behoorlijk opgeroepen’, maar niet verschenen. (Neven)vorderingen grotendeels toegewezen, inclusief de 1019h proceskostenveroordeling, nu gedaagde ‘door betekening van een staat van kosten tijdig is geïnformeerd.’

3.1. Nu de vordering de voorzieningenrechter noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal de vordering –op de wijze als hierna vermeld– worden toegewezen.

3.4. Sigma zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. In deze zaak, welke tot inzet heeft de handhaving van IE rechten in de zin van artikel 1019 Rv, zijn deze te bepalen aan de hand van de maatstaf van artikel 1019h Rv. Door betekening van een staat van kosten is Sigma tijdig geïnformeerd omtrent het door Cepia als proceskosten gevorderde bedrag en de specificatie daarvan. Het gevorderde bedrag van € 13.392,08 excl BTW zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9216

De wijze van belichting

Dyson (boven) - Dirt Devil (onder)Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2010, KG ZA 10-1718 SR/MV, Dysron Ltd c.s. tegen Royal Appliance International GmbH (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stofzuigers & reclamemateriaal. Eiser Dyson stelt dat gedaagde met de  verhandeling van de VS8 stofzuiger (afbeelding onder) en het bijbehorende reclamemateriaal inbreuk maakt op het auteursrecht van Dyson (afbeelding boven). Wel auteursrecht op Dysons stofzuigers, geen inbreuk door de Dirt Devil van gedaagde. Vorderingen afgewezen.

Auteursrecht: 4.3. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de VS8 als een inbreuk op het auteursrecht op de Dysonstofzuiger kan worden aangemerkt. (…) De totaalindruk van de VS8 is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter minder robuust en “robotachtig” dan die van de VS8. De totaalindruk van de VS8 is lichter, kleiner en eenvoudiger dan die van de Dysonstofzuigers. In de VS8 zijn minder afzonderlijke details zichtbaar of zijn de wel zichtbare details minder opvallend vormgegeven. Wanneer de afzonderlijke elementen met elkaar worden vergeleken, zijn tal van verschillen te benoemen die bijdragen aan de verschillende totaalindrukken. (…)

Slaafse nabootsing: 4.4. Weliswaar is verdedigbaar dat Royal Appliance zich op zijn minst heeft laten inspireren door Dyson (en - zoals hiervoor reeds weergegeven – op sommige punten de grenzen van het toelaatbare heeft opgezocht), maar dat neemt niet weg dat Royal Appliance op tal van andere punten (…) is afgeweken van het Dysonontwerp. Daar komt bij dat Royal Appliance haar merk Dirt Devil redelijk prominent op de stofzuiger heeft geplaatst. (…) De verwarring bij de gemiddeld oplettende consument is voorshands echter niet dermate aannemelijk dat op grond hiervan de (verstrekkende) vorderingen van Dyson bij wijze van voorlopige voorziening kunnen worden toegewezen.

Reclamemateriaal: 4.6. Die wijze van belichting maakt immers dat de uitstulpingen en de twee keer om de stofzuiger gedraaide slag – elementen die ook Dysonstofzuigers kenmerken –extra opvallen. Wat hier ook van zij,  de wijze van belichting van een product op een foto van een product kan niet bijdragen aan het oordeel dat sprake zou zijn van auteursrechtinbreuk of op slaafse nabootsing van het product zelf. De wijze van belichting speelt dan ook bij de vraag of vorderingen (geheel of gedeeltelijk kunnen worden toegewezen geen zelfstandige betekenis.

Lees het vonnis hier