Alle rechtspraak  

IEF 12479

Schafthuizen heeft gelegenheid gehad controle te houden

Rechtbank Amsterdam 20 maart 2013, zaaknummer C/13/525965 / HA ZA 12-1130 (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot B.V.) - (7Mb!)

Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Zie eerder Schafthuizen tegen Van Oorschot. Auteursrecht. Contractenrecht. Wel toestemming ongepubliceerd en gepubliceerd werk. Geen sprake van wilsgebrek door geestesstoornis (depressie). Wet bescherming persoonsgegevens. Privéleven tegenover vrijheid van meningsuiting

Uit hetgeen de rechtbank met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

In citaten:
4.1. Aan zijn vorderingen legt Schafthuizen samengevat ten grondslag dat het derde deel van de Biografie is gepubliceerd zonder zijn toestemming althans dat een eventuele gegeven toestemming niet de uitdrukking is geweest van zijn wil, omdat hij handelde onder invloed van een stoornis in zijn geestvermogens.
Als auteursrechthebbende op het werk van Reve was hij bevoegd het gebruik van a. ongepubliceerd werk van Reve en b. gepubliceerd werk van Reve toe te staan of niet.
Als betrokkene in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft hij daarnaast de bevoegdheid te verhinderen dat zijn persoonsgegevens zonder zijn toestemming worden verwerkt in een bestand.

Toestemming ongepubliceerd werk?
Naar het oordeel van de rechtbank is aan alle voorwaarden die in de overeenkomst aan de toestemming voor het gebruik van ongepubliceerd werk in deel drie van de Biografie zijn gesteld voldaan en is die toestemming verkregen. (r.o. 4.5)

Toestemming gepubliceerd werk?
De rechtbank is van oordeel dat Van Oorschot c.s. er vanuit mocht gaan dat de toestemming van Schafthuizen niet alleen betrekking had op ongepubliceerd werk, maar ook op gepubliceerd werk. Dat geldt te meer nu Schafhuizen bij het schrappen van passages ook in citaten van gepubliceerd werk heeft geschrapt en daarbij ook delen van gepubliceerd werk heeft laten staan. Hij kan dus niet onwetend zijn geweest dat er in de Biografie ook werd geciteerd uit gepubliceerd werk.

In ieder geval heeft Schafthuizen onvoldoende gesteld om zijn stelling dat de geciteerde gedeelten de grenzen van het citaatrecht van artikel 15a van de Auteurswet zouden overstijgen aannemelijk gemaakt.

Wilsgebrek
4.10 (...) Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Oorschot c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat een eventueel wilsgebrek niet kenbaar was en ook niet kenbaar hoefde te zijn. De omstandigheid dat iemand aan een depressie lijdt zoals uit het interview met de Volkskrant naar voren komt is immers zodanig geen aanwijzing dat iemand niet in staat is zijn belangen naar behoren te waarderen.

Wet bescherming persoonsgegevens
4.14 Met Schafthuizen is de rechtbank van oordeel dat van ondubbelzinnige toestemming zijnerzijds als bedoeld in artikel 8 onder a Wbp geen sprake is geweest. In geen van de contacten die er tussen Schafthuizen en Van Oorschot c.s. zijn geweest is op enig moment de toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wbp aan de orde gesteld.

De voorwaarden die in artikel 8 Wbp aan de verwerking van persoonsgegevens zijn gesteld zijn echter niet cumulatief, maar alternatief. Dat betekent dat als aan maar één van de voorwaarden is voldaan de gegevens mogen worden verwerkt.
De voorwaarden onder b t/m e spelen in deze zaak geen rol.
Beoordeeld moet worden of de voorwaarde onder f van toepassing is en Van Oorschot c.s. op die grond tot verwerking van de persoonsgegevens van Schafthuizen bevoegd was.(...) het belang van Van Oorschot c.s. is het belang van de publicatie van de Biografie. De Biografie is een uitingsvorm die in artikel 10 van het EVRM een bijzonder bescherming heeft gekregen. Dat door de publicatie op de persoonlijke levenssfeer van Schafthuizen inbreuk wordt gemaakt kan evenmin worden betwist. (...) Schafthuizen kan op voet van artikel 8 EVRM dan ook aanspraak maken op respect voor zijn privéleven.

4.15. Zoals door Van Oorschot c.s. onweersproken is gesteld, is een deel vn de in de Biografie genoemde privéaspecten van het leven van Schafthuizen reeds eerder door met zijn medeweten gepubliceerde werken aan de openbaarheid prijsgegeven. Terecht heeft Schafthuizen daar tegenover gesteld dat die publicatie door Reve of hemzelf werden gecontroleerd en da hij het daarbij zelf in de hand had om te bepalen welke aspecten van zijn privéleven naar buiten kwamen en in welke context dat gebeurde. Die enkele omstandigheid is dan ook niet voldoende om de belangenafweging naar het belang van Van Oorschot c.s. te doen doorslaan.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat met zijn te respecteren belangen in voldoende mate rekening is gehouden en in thans te maken afweging het belang van Schafthuizen niet meer prevaleert boven het belang van Van Oorschots c.s..

Proceskosten in conventie: veroordeelt Schafthuizen in de proceskosten €21.341,73 en €24.824,09 en in reconventie: een bedrag van €8.963,55 en proceskosten €384,00.

IEF 12472

Hergebruik van in opdracht gemaakte ontwerpen na faillissement

Rechtbank Middelburg 31 oktober 2012, LJN BZ5165 (X tegen De Vey Mestdagh Beheer B.V.)

Auteursrecht. Overeenkomst van opdracht. Faillissement opdrachtgever. Hergebruik. Algemene voorwaarden. Bewijs.

Ontwerper X heeft in opdracht gedurende een tiental jaren ontwerpen gemaakt voor De Vey(oud). De Vey is in faillissement verklaard. Op de facturen aan De Vey zijn tenminste twee jaar vóór het faillissement algemene voorwaarden van toepassing verklaard en de vindplaats op een website opgenomen. Daarin staat een bepaling over IE-rechten, gebruik, licenties en naamsvermelding. De oude voorwaarden waren gedurende de jarenlange relatie tussen auteur en opdrachtgever tussentijds vervangen. Gelet op de omstandigheden van het geval zijn die nieuwe voorwaarden van toepassing hoewel zij nooit aan de opdrachtgever zijn overhandigd, maar wel beschikbaar zijn via internet en vermeld op de regelmatig verzonden facturen.

Krachtens de algemene voorwaarden is het de opdrachtgever niet (langer) toegestaan het ontwerp te gebruiken en er kon geen gebruiksrecht worden overgedragen aan De Vey(nieuw). Niettemin heeft De Vey na het faillissement de ontwerpen zonder toestemming van ontwerper onrechtmatig gebruikt, want het is in strijd met artikel 1 jis 12,13,14 en 25 van de Auteurswet en met de algemene voorwaarden wel openbaar gemaakt en verveelvoudigd. Op grond van de algemene voorwaarden wordt De Vey tot betaling van drie maal het overeengekomen honorarium aangesproken. De ontwerper levert twee lijsten in met ontwerpen die zij voor De Vey heeft gemaakt (klik op afbeelding voor vergroting).

De rechtbank bespreekt de ontwerpen van deze lijsten stuk voor stuk en komt tot de conclusie dat De Vrey op bepaalde ontwerpen inbreuk heeft gepleegd en op anderen weer niet. Ook staat de rechtbank enerzijds De Vey toe bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23 en anderzijds de ontwerper om bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 32, 36, 41, 45, 51, 58 en 64.

De reconventionele vordering, dat ontwerper klanten van De Vey zou hebben benaderd, wordt afgewezen. Ontwerper heeft eenmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een mailing aan potentiële klanten verzonden, het staat hem vrij om dat te doen.

Ad lijst I:
4.5.1  Gelet op het sub 4.2. overwogene is van belang of de gestelde inbreuken door De Vey na het faillissement van De Vey-oud hebben plaatsgevonden zoals [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] stelt maar door De Vey is betwist. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal zijn stelling op dat punt dienen te bewijzen.
4.5.2.  Voor het geval [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] in dat bewijs zou slagen overweegt de rechtbank thans reeds als volgt ten aanzien van een aantal posten van lijst I.
a. Post 1, 3, 8, 27 en 28: dat een ontwerp niet door de klant in gebruik is genomen vormt geen weerlegging van de stelling dat De Vey inbreuk zou hebben gemaakt op het auteursrecht van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,]
b. Post 2: het verweer faalt omdat het evenmin een weerlegging oplevert van de gestelde inbreuk
c. Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23: De Vey heeft aangevoerd dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor die ontwerpen is betaald. Dat blijkt niet uit de door haar overgelegde facturen; De Vey zal in de gelegenheid worden gesteld dat te bewijzen door betalingsbewijzen over te leggen. Zij kan dat bij akte doen, uit een oogpunt van proceseconomie te nemen vóórdat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] overgaat tot het leveren van bewijs als vermeld onder 4.3.2.
d. Post 04 tot en met 06 en 23: behoudens het verweer dat is betaald wordt het gebruik erkend
e. Post 07: dat de klant failliet is houdt geen weerlegging in van de gestelde inbreuk door De Vey.
f. Post 09 tot en met 22, 24 en 26: Tegenover de stelling dat van een onbetaald ontwerp gebruik is gemaakt is het verweer dat dat gebruik éénmalig was ontoereikend.
g. Post 25: het verweer is te vaag: voor zo ver De Vey heeft willen betogen dat het niet om een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter gaat in de daar in de jurisprudentie inzake auteursrecht gegeven betekenis is het onvoldoende onderbouwd.
h. Post 29: naast het sub 4.5.1. weergegeven verweer geen afzonderlijk verweer gevoerd

4.6. Ad lijst II:
4.6.1  [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft voor zijn stelling dat De Vey inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht verwezen naar productie 6 bij dagvaarding waarin de gestelde inbreuk gespecificeerd wordt toegelicht aan de hand van afbeeldingen van het originele bestand en, op enkele uitzonderingen na, een korte schriftelijke toelichting en een afbeelding van het gewraakte gebruik. De grondslag van zijn vordering is daarmee voldoende duidelijk en De Vey heeft ook gespecificeerd verweer gevoerd. Het verweer dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] onvoldoende heeft aangegeven waarop hij zijn vordering grondt wordt verworpen.

4.6.2.   Met betrekking tot de afzonderlijke posten op lijst II overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen zij onder 4.2. van dit vonnis al heeft overwogen, als volgt:

a. Posten 30, 47,54, 63 en 66: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waarom de gestelde inbreuk aan De Vey kan worden verweten. Gelet op het verweer dat de betrokken bedrijven geen klant zijn van De Vey zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
b. Posten 31,33,34, 38,39,42,55 en 61: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waaruit de inbreuk zou bestaan. Uit de overgelegde foto’s is een inbreukmakende aanpassing niet af te leiden. Gelet op het gevoerde verweer zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
c. Posten 37. 48, 50, 52, 53, 56, 57, 59 en 62: het gaat hier kennelijk om inbreuken door gebruik op de sites van derden, mogelijk (eerder) klant van De Vey-oud of De Vey. Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet heeft aangegeven waarom De Vey van dat gebruik een verwijt kan worden gemaakt zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
d. Post 32, 41,45, 51 en 64: de rechtbank begrijpt het verweer van De Vey telkens aldus dat van een eigen, oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet geen sprake is. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal worden toegelaten te bewijzen dat hij als de maker in de zin van de Auteurswet van de betreffende werken kan worden aangemerkt; de rechtbank begrijpt dat het bij post 32 met name om de gebruikte vrouwenfiguur gaat. Indien hij slaagt in dat bewijs staat vast dat van een inbreuk op zijn auteursrecht sprake is nu De Vey het gestelde gebruik niet heeft betwist.
e. Post 35: dat de site voortdurend werd aangepast tijdens de relatie met De Vey-oud vormt onvoldoende weerlegging van de gestelde inbreuk door De Vey. Met betrekkking tot de inbreuk in de advertentie is geen verweer gevoerd. De gestelde inbreuken staan daarmee vast.
f. Post 36: gelet op het verweer dat sprake is van nieuwe toepassingen van een reeds bestaande, niet door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] ontworpen, huisstijl zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten de gestelde inbreuk te bewijzen.
g. Post 40: dat vormstijl en logo door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zijn ontworpen is niet weersproken,
evenmin als het gebruik door De Vey. Anders dan De Vey is naar het oordeel van de rechtbank dat gebruik inbreukmakend.
h. Post 43 en 44: dat het restaurant niet meer bestaat, respectievelijk geen klant (meer) is van De Vey vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuken zodat die vaststaan.
i. Post 49: de rechtbank ziet (briefpapier) geen inbreuk en ziet voor het overige geen verschil met de vordering onder post 32. De vordering zal met betrekking tot deze post worden afgewezen.
j. Post 58: Gelet op het verweer zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten te bewijzen dat hij de maker van het logo en de huisstijl is. Indien hij daar in slaagt staat de gestelde inbreuk met betrekking tot de advertenties vast.
k. Post 60: Het verweer vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuk zodat die vaststaat.
l. Post 65: De gestelde inbreuk - gebruik van het ontwerp voor een brochure ruimer dan is bedoeld, namelijk op infomappen - is niet betwist zodat die vaststaat

4.7.  Uit het voorgaande volgt dat De Vey zal worden toegelaten te bewijzen dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor een aantal ontwerpen, vermeld op lijst I is betaald. Zij kan dat doen bij akte waarop [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,], eveneens bij akte kan reageren. Bij die akte kan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] tevens aangeven of hij bewijs wil leveren door middel van bescheiden of door getuigen. De rechtbank zal elke verdere beslissing aanhouden.

in reconventie
3.5.   [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] betwist dat hij klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd of overgenomen. Hij erkent éénmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een algemene mailing te hebben verzonden aan een groot aantal potentiële klanten waar onder mogelijk ook klanten van De Vey-oud. Er bestond geen arbeidsrechtelijke relatie tussen hem en De Vey-oud en hij is met De Vey-oud geen relatie-, concurrentie- of geheimhoudingsbedingen overeengekomen.

4.8.  Tussen partijen staat als door De Vey onweersproken vast dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet in dienst was van De Vey-oud en dat geen afspraken waren gemaakt betreffende non-concurrentie, geheimhouding of het benaderen van relaties. Het is overigens de vraag of De Vey zich op dergelijke afspraken zou kunnen beroepen. Het stond [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] dus in beginsel, zeker jegens De Vey, vrij zich tot potentiële klanten te richten, óók als die eerder klant waren van De Vey-oud. Dat kan anders zijn indien dat op jegens De Vey onrechtmatige wijze zou gebeuren. De Vey wijst enerzijds op de formulering in de brief die een faillissement van De Vey zou suggereren. Die suggestie leest de rechtbank niet in de bewuste brief, die is geschreven op 23 november 2010, kort ná het faillissement van De Vey-oud en verwijst naar het faillissement van “De Vey Mesdagh”. Zeker voor relaties van De Vey-oud moet duidelijk zijn geweest dat daarmee De Vey-oud en niet De Vey werd bedoeld. Daarnaast stelt De Vey dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] “blijkbaar” klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd, hetgeen door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] is betwist. De Vey biedt van die al niet al te stellig geformuleerde stelling niet concreet bewijs aan zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. De vorderingen zullen worden afgewezen.
IEF 12468

Overlegd stroomschema en via openbare zoekmachines geautomatiseerd zoeken

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 11 maart 2013, LJN BZ5075 (Cozzmoss tegen Uwvergelijkingsite.nl)

Cozzmoss-zaak. Auteursrecht. Trouw heeft door middel van een last aan Cozzmoss opgedragen om op haar eigen naam de rechten van Trouw als auteursrechthebbende te handhaven en in rechte geldend te maken. Gedaagde drijft een eenmanszaak onder de naam en via de domeinnaam Uwvergelijkingsite.nl. Op deze site is geconstateerd dat een artikel uit Trouw getiteld “Ziekenhuis overvraagt verzekeraar” zonder toestemming is overgenomen.

Cozzmoss heeft onder verwijzing naar het door haar overgelegde stroomschema aangevoerd dat zij voor de opsporing van auteursrechtinbreuken gebruikmaakt van speciaal ontwikkelde software waarmee via openbare zoekmachines geautomatiseerd wordt gezocht naar online kopieën van originele teksten van haar opdrachtgevers.

De kantonrechter kent een vergoeding toe ad €118,08 en proceskosten ad €850,48. Uit stellingen kan onvoldoende worden afgeleid dat Trouw een hogere schade lijdt dan de gederfde gebruiksvergoeding.

4.3. Tussen partijen is in geschil of het artikel op www.uwzorgverzekeringsite.nl heeft gestaan. Cozzmoss stelt dat dat het geval is en verwijst ter onderbouwing van haar stelling onder meer naar de door haar overgelegde screenshots van deze website van 30 maart 2012 (productie 5 bij dagvaarding).[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Cozzmoss haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Cozzmoss voldoende gesteld en onderbouwd om aan te kunnen nemen dat het artikel op deze website van [gedaagde] heeft gestaan. Cozzmoss heeft onder verwijzing naar het door haar overgelegde stroomschema (productie 14 bij conclusie van repliek) aangevoerd dat zij voor de opsporing van auteursrechtinbreuken gebruik maakt van speciaal ontwikkelde software waarmee via openbare zoekmachines geautomatiseerd wordt gezocht naar online kopieën van originele teksten van haar opdrachtgevers. Als op deze wijze een vermeende inbreuk wordt gevonden, wordt dit door (een medewerker van) Cozzmoss voorgelegd aan de betreffende opdrachtgever die de opgespoorde kopie daarop zelf online bekijkt op de website waarop het artikel openbaar is gemaakt om te controleren of er daadwerkelijk sprake is van een inbreuk. Indien de opdrachtgever vaststelt dat het een inbreuk betreft, maakt Cozzmoss een screenshot van het inbreukmakende artikel op de site waarop het artikel openbaar is gemaakt. Deze algemene werkwijze van Cozzmoss is door [gedaagde] niet weersproken en staat daarmee vast. Volgens Cozzmoss is zij ook in dit geval zo te werk gegaan en heeft dit geresulteerd in de ten bewijze van de inbreuk gemaakte screenshots van 30 maart 2012. Uit de als productie 11 bij dagvaarding overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat [gedaagde] in reactie op de sommatiebrief van 11 april 2012 (zie 2.8.) en de hem toegestuurde screenshots van 30 maart 2012 slechts te kennen heeft gegeven dat op zijn website nooit een artikel met een dergelijke titel heeft gestaan, dat screenshots en teksten op sites eenvoudig te manipuleren en bewerken zijn en dat hij op 13 april 2012 met een medewerkster van het kantoor van mr. Rijks heeft vastgesteld dat het artikel op die datum niet op de website stond. Deze argumenten, die [gedaagde] in de onderhavige procedure ook als verweer naar voren heeft gebracht, doen naar het oordeel van de kantonrechter in het licht van het vorenstaande en de door Cozzmoss overgelegde stukken geen afbreuk aan de stellingen van Cozzmoss. Bij vergelijking van de kopie van het originele artikel (productie 4 bij dagvaarding) met voornoemde screenshots blijkt immers dat op de screenshots de tekst van het artikel integraal staat afgebeeld, alleen onder een andere titel, te weten“Ziekenhuis vraagt meer geld van verzekeraar”. Gelet daarop kan [gedaagde] zich terecht op het standpunt stellen dat er nooit een artikel met de titel “Ziekenhuis overvraagt verzekeraar” op zijn website heeft gestaan, maar dat sluit niet uit dat de tekst van het artikel daar wel op heeft gestaan, zij het met een andere titel. Dat laatste heeft [gedaagde] niet expliciet bestreden. Verder had het, mede gelet op de betwisting door Cozzmoss, op de weg van [gedaagde] gelegen om concreet te stellen en te onderbouwen dat en hoe de screenshots in dit geval zouden zijn gemanipuleerd. Dat heeft hij echter nagelaten. Tenslotte is de omstandigheid dat het artikel op 13 april 2012 niet op de betreffende website van [gedaagde] zou hebben gestaanin deze niet relevant, nu dit een andere, latere, datum betreft dan de datum waarop de screenshots door Cozzmoss zijn gemaakt. Nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] toestemming had van Trouw voor het integraal overnemen van de tekst van het artikel op zijn website, is [gedaagde] in beginsel schadeplichtig jegens de auteursrechthebbende.
4.6. Cozzmoss stelt dat het redelijk is om het aan de hand van het genoemde tarief berekende schadebedrag in dit geval met de factor 1,25 te verhogen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de stellingen van Cozzmoss onvoldoende worden afgeleid dat Trouw een hogere schade lijdt dan de gederfde gebruiksvergoeding. Het gestelde dat er sprake is van verlies aan exclusiviteit van het werk, vermindering van de exploitatiemogelijkheden en afgenomen bezoekersaantallen naar de website van Trouw is onvoldoende om als schadevergoeding meer dan een redelijke gebruiksvergoeding toe te wijzen. De daardoor veroorzaakte schade wordt in een geval als het onderhavige, waarbij Trouw kennelijk toestemming voor hergebruik tegen betaling pleegt te geven, immers volledig gecompenseerd door de redelijke gebruiksvergoeding. Voor zover Cozzmoss betoogt dat de verhoging opzijn plaats is ter preventie tegen toekomstige inbreuken op het auteursrecht, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Dit zou neerkomen op een boete in plaats van schadevergoeding en voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Aw geen plaats.

Op andere blogs:
MediaReport (Het Hof over hoogte schadevergoeding auteursrechtinbreuk: Opslag of boete?)

IEF 12459

Vormgeving en print van het kleedje

Rechtbank van Koophandel Gent 31 januari 2013, A/11/01938 (French West Inc. en BVBA Beautiful Day tegen NV BIMEKO)

Uitspraak ingezonden door Dieter Delarue, Allen & Overy LLP.

Auteursrecht. Fashion. French West heeft een kledinglabel Halé Bob, dat zich richt tot het hogere en meer luxueuze prijssegment in de markt. Beautiful Day is haar verdeler in de Benelux. Bimeko heeft als importeur-groothandelaar confectiekledij op de markt gebracht. Zij verklaart deze te hebben aangekocht in Shanghai, China.

De samenvoeging van bestaande en banale elementen zorgen voor een originele vormgeving van de kleedjes (voor de Nederlandse lezer: jurkjes). Verweerster kopieert het originele ontwerp en/of originele print en nemen de essentiële kenmerken over.

De door eiseressen gevorderde publicatiemaatregel komt de rechtbank irrelevant voor nu de verkoop van de litigieuze kleedjes is gestopt en de litigieuze kleedjes zijn teruggeroepen en partijen een dadingsovereenkomst hebben gesloten.

De rechtbank verklaart voor recht dat er inbreuk op auteursrechten is gepleegd op genoemde kledij. Zij verbiedt verweerster reclame te maken op straffe van een dwangsom en veroordeeld verweerster om een forfaitaire som van € 100.000 te betalen.

3.2. (...) ln deze omstandigheden besluit de rechtbank dat zowel de vormgeving van het kleedje met referentienummer 9BOL6585, de uitwerking van de meest succesvolle print waarin dit kleedje wordt uitgevoerd, als de vormgeving van het kleedje met referentienummer 9CBJ6527 origineel zijn. Hiertoe worden verschillende, soms bestaande en soms zelfs op zich banale elementen samengevoegd, zoals blijkt uit de door eiseressen opgesomde en door de rechtbank weerhouden kenmerken. Deze creatieve combinatie van elementen is origineel en vormt de uitdrukking van een eigen intellectuele inspanning van de ontwerper van de kleedjes, die derhalve origineel zijn en auteursrechtelijke bescherming genieten.

3.4. Een vergelijking van de oorspronkelijke kleedjes van eiseressen en de kleedjes in de uitvoeringen van verweerster toont aan dat deze laatsten de vormgeving van het originele ontwerp en/of de originele print van het BOLkleedje van eiseressen copiëren, en de essentiële en specifieke kenmerken ervan op een identieke dan wel gelijkwaardige wijze overnemen.

Het feit dat er enkele minimale verschillen zijn, doet geen afbreuk aan het zeer gelijkend totaalbeeld van de oorspronkelijke kleedjes van eiseres en de kleedjes in de uitvoering van verweerster.

In deze omstandigheden besluit de rechtbank tot een auteursrechtelijke inbreuk door verweerster op de auteursrechten die eiseressen laten gelden, en dit door de verkoop van de kleedjes uit haar collectie met referentienummers "X900", "X902", "X905" en "X906".

IEF 12456

Gedaagde heeft artikel nooit op haar website kunnen terugvinden

Ktr. Utrecht, Rechtbank Midden-Nederland 6 maart 2013, LJN BZ4799 (eiser tegen gedaagde gedaagde groep B.V.)

[Eiser] houdt zich voor haar opdrachtgevers bezig met het handhaven en exploiteren van auteursrechten die rusten op geschreven teksten en artikelen van bij haar aangesloten (rechts-)personen. Gedaagde is houder van de domeinnaam focuscura.nl waarop drie artikelen van het Nederlands Dagblad werden aangetroffen in 2010, waarna gesommeerd is tot verwijdering en betaling van €1.323,42. Hierna is in 2012 nogmaals geconstateerd dat er drie artikelen waren geplaatst en is gesommeerd tot betaling van €1.026,36.

[Gedaagde] erkent dat zij het artikel van ND op haar website heeft geplaatst. Met betrekking tot de overige artikelen stelt zij zich op het standpunt dat zij die nooit op haar website heeft kunnen terugvinden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [Eiser] voldoende gesteld en onderbouwd om aan te kunnen nemen dat [Gedaagde] de betreffende artikelen op haar website heeft geplaatst. Maar de kantonrechter wijst een verhoogde vergoeding, noch van een 300% honorariumtarief af en een redelijke vergoeding ad €937,39 en proceskostenveroordeling ad €1.673,42 toe.

De kantonrechter kan onvoldoende afleiden dat de schadevergoeding meer dan een redelijke gebruikersvergoeding dient te zijn. Dit zou neerkomen op een boete in plaats van schadevergoeding en voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Aw geen plaats. De algene Leveringsvoorwaarden van sectie freelance NVJ kan geen betekenis worden toegekend nu gedaagde niet is gebonden, een vergoeding van 300% wordt niet toegekend, de schade wordt begroot op €937,39.

De specificatie van de administratiekosten leidt ertoe dat slechts en bedrag van €150,75 wordt toegewezen en veroordeling in de proceskosten ex 1019h Rv ad €1.673,24. De kantonrechter veroordeelt [Gedaagde] om aan [Eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.088,14.

4.7 [Eiser] stelt dat het redelijk is om de aan de hand van de genoemde tarieven berekende schadebedragen in dit geval met de factor 1,25 te verhogen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de stellingen van [Eiser] onvoldoende worden afgeleid dat ND en [bedrijf 4] Media een hogere schade lijden dan de gederfde gebruiksvergoeding. Het gestelde dat er sprake is van verlies aan exclusiviteit van de auteursrechten, vermindering van de exploitatiemogelijkheden en afgenomen bezoekersaanvallen naar de websites van ND en [bedrijf 4] Media is onvoldoende om als schadevergoeding meer dan een redelijke gebruiksvergoeding toe te wijzen.

4.8.  Aan de Algemene Leveringsvoorwaarden van sectie freelance van de Nederlandse Vereniging van Journalisten kan in dit geval geen betekenis worden toegekend, omdat [Gedaagde] daar niet aan gebonden is. Bovendien kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat de in die voorwaarden genoemde vergoeding van 300% van het overeengekomen honorarium gebaseerd is op een berekening van de schade die kranten lijden indien een artikel zonder hun toestemming op een website openbaar wordt gemaakt.

4.9.  Gelet op het vorenstaande bepaalt de kantonrechter de door [Gedaagde] te vergoeden schade conform de opgave van [Eiser] op € 937,39. De vordering is in zoverre toewijsbaar.

Administratiekosten
4.10.  [Eiser] vordert tevens, onder verwijzing naar de als productie 11 bij dagvaarding overgelegde specificatie, een bedrag van € 225,00 aan (administratie)kosten die verband houden met de door haar uitgevoerde werkzaamheden ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Gelet op de aard van de werkzaamheden en gelet op de stelling van [Eiser] dat dit directe kosten zijn die haar opdrachtgevers moeten maken, acht de kantonrechter het redelijk om daarvoor een vergoeding toe te wijzen. Nu met voornoemde specificatie slechts een onderbouwing van deze kostenpost is gegeven tot een bedrag van € 150,75, zal dat bedrag worden toegewezen en zal het meer gevorderde als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
IEF 12451

Gerecht EU: heel summiere toewijzing toegang tot ACTA-onderhandelingsdocumenten

Gerecht EU 19 maart 2013, zaak T-301/10 (Sophie in 't Veld tegen Europese Commissie) - dossier

Als randvermelding. ACTA. De toegang tot (onderhandelings)documenten van het ontwerp van Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) is geweigerd op basis van het publiek belang. Verzoekster verzoekt om de nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 4 mei 2010 waarbij verzoekster volledige toegang tot alle documenten betreffende de onderhandelingen over een ontwerp van Internationale Handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) is geweigerd. Het Gerecht vernietigt summierlijk de beslissing van de Commissie voor zover het de toegang tot bepaalde onderdelen en redactionele wijzigingen van deze documenten heeft geweigerd.

140    However, with regard to document 21 of the list annexed to the decision of 4 May 2010, it should be noted that this is not a document expressing a negotiating position of one or more parties, but at most a list of questions for discussion, without indirect implications. In those circumstances, it must be considered that the refusal of the request for access with respect to that document is vitiated by a manifest error of assessment, as the Commission wrongly held that the disclosure of that document would compromise the protection of the public interest in international relations.

141    It follows that whereas, contrary to what the applicant maintains, the Commission did not, in the exercise of its margin of discretion in respect of the exceptions to the right of access under Article 4(1)(a) of Regulation No 1049/2001, commit a manifest error by refusing access to documents 1 to 20 and 22 of the list annexed to the decision of 4 May 2010, for the reasons stated in Section 5.1 of that decision, it is appropriate, however, to uphold the present part of the third plea regarding document 21 of the list annexed to that decision.

149    It appears from the review of the documents submitted by the Commission pursuant to the order of 9 June 2011 that, while document 26 does in fact reflect, as the Commission states in the decision of 4 May 2010 (Section 5.3), the position of a negotiating party as well as the European Union’s view on that position, it does not appear, however, that such is the case with regard to document 25.

150    Document 25 takes the form of a document of the European Union the content of which is essentially descriptive and general, concerning European Union law in the field of intellectual property, in relation to the Internet. It does not refer to the position of any negotiating party and does not express, despite the Commission’s claim at the hearing, any specific position of the Commission with regard to a position of such a party.

151    It follows that, whereas the refusal to grant access to document 26 does not, contrary to what the applicant claims, contain any manifest error of assessment, having regard to the content of that document and the views correctly expressed by the Commission in Section 5.3 of the decision of 4 May 2010, it is appropriate, nevertheless, to uphold this part of the third plea regarding document 25 of the list annexed to that decision.

224    It follows from all the foregoing that the action must be dismissed, except in so far as it challenges the refusal to grant access to documents 21 and 25 in the list annexed to the decision of 4 May 2010 and the redactions mentioned in paragraph 184 above, made in documents 45, 47 and 48 in the list annexed to that decision.

IEF 12438

Een opslag van 0,25%

Hof Arnhem 18 december 2012, LJN BZ4286 (Cozzmoss B.V. tegen Remie Consultants B.V.)

Auteursrechtinbreuk. Schadevergoeding, forfaitair bedrag.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 6 april 2011 Cozzmoss opgedragen te bewijzen dat de 43 door Remie Consultants op haar website geplaatste artikelen door medewerkers van Sdu/Cobouw zijn gemaakt en dat deze artikelen hebben te gelden als een (oorspronkelijk) werk in de zin van de Auteurswet. In het eindvonnis van 15 juni 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat Cozzmoss niet is geslaagd in het opgedragen bewijs.

De artikelen zijn ongewijzigd en integraal geplaatst en er komt Remie Consultants geen succesvol beroep toe op artikel 15. Cozzmoss stelt en bewijst in dit hoger beroep dat de auteurs werknemer van Sdu waren.

De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (artikel 6:97 lid 1 BW). De gebruikelijke licentievergoeding van Cobouw voor hergebruik gaat uit van € 0,47 per woord en vanwege de gestelde 'uitgeholde exclusiviteit' is een gevorderde opslag van 0,25% als schade toewijsbaar tot een bedrag van €8.303,14 + administratiekosten van €1.128,50.

4.9  Naar het oordeel van het hof voldoen de onderhavige 43 artikelen, getoetst aan de hiervoor vermelde maatstaf, aan de eisen voor een auteursrechtelijk werk. Zoals Cozzmoss ook met voorbeelden ten aanzien van alle 43 artikelen genoegzaam heeft geadstrueerd, geven deze artikelen er voldoende blijk van dat de makers daarin creatieve keuzes hebben gemaakt met betrekking tot de woordkeus en (zins)opbouw. De rechtbank heeft verder in verband met het oorsponkelijkheidsvereiste miskend dat op Remie Consultants de stelplicht en bewijslast rusten dat de onderhavige artikelen (los van de nieuwsinhoud), waar het de auteursrechtelijk beschermde trekken ervan betreft, zijn ontleend aan eerdere werken van derden. Dat dit laatste het geval is, heeft Remie Consultants onvoldoende onderbouwd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de onderhavige bijdragen (oorspronkelijke) werken in de zin van de Auteurswet zijn.

4.10  Vast staat dat de desbetreffende artikelen ongewijzigd en integraal zijn geplaatst op de website van Remie Consultants. Daarmee staat vast dat – ook indien in dit geval sprake is van een meer geringe (zij het voldoende) mate van originaliteit – alle auteursrechtelijk beschermde elementen zijn overgenomen. Het aldus plaatsen van de auteursrechtelijk werken op een (voor het publiek toegankelijke) website vormt in beginsel een aan de auteursrechthebbende(n) voorbehouden openbaarmaking in de zin van de artikelen 1 en 12 van de Auteurswet (hierna: Aw).
Vast staat dat Remie Consultants hiertoe geen toestemming van de auteursrechthebbende heeft verkregen. Voor zover Remie Consultants zich in dit verband mocht hebben willen beroepen op het (enkele) feit dat zij is geabonneerd op Cobouw, heeft zij onvoldoende gesteld om daaruit (mede) de toestemming voor de onderhavige openbaarmaking te kunnen afleiden. Het beroep van Remie Consultants op uitputting van het auteursrecht, stuit erop af dat dit leerstuk slechts betrekking heeft op de verdere verspreiding van (met toestemming van de rechthebbende in het verkeer gebrachte) fysieke exemplaren van een auteursrechtelijk werk en niet op de verdere (immateriële) openbaarmaking door middel van een website.

4.11  Voor zover Remie Consultants zich nog heeft beroepen op de beperking van artikel 15 Aw – overname van nieuwsberichten door de pers – heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door Cozzmoss, onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat het plaatsen van de artikelen op haar website onder deze beperking op het auteursrecht valt. Vast staat dat de onderneming van Remie Consultants is gericht op het plaatsen van personeel bij bedrijven die een personeelstekort hebben. Tegen die achtergrond heeft Remie Consultants de stelling van Cozzmoss, dat de website van Remie Consultants geen persorgaan is als bedoeld in artikel 15 lid 1 Aw, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Bovendien is het hof van oordeel dat gelet op de integrale overname van de onderhavige artikelen, de digitale openbaarmaking daarvan, de plaatsing in een (digitaal) archief en de omvang van het aantal overgenomen artikelen, het gebruik door Remie Consultants in dit geval de normale exploitatie van het onderhavige materiaal door Sdu en daarmee de belangen van Sdu op onredelijke wijze schaadt.

4.18 Schadevergoeding op basis van de gebruikelijke licentievergoeding is derhalve in zaken als de onderhavige mogelijk en naar het oordeel van het hof leent zich het onderhavige daar ook voor.
In eerste aanleg heeft Cozzmoss de door haar gevorderde schade begroot op de “economische waarde” van de onderhavige artikelen, welke volgens haar bestaat in de kosten die Sdu voor de artikelen heeft gemaakt, vermenigvuldigd met een factor 2. Hierbij is Cozzmoss uitgegaan van het volgens haar in de branche gebruikelijke free lance tarief per woord. In hoger beroep heeft zij haar schadevordering verminderd tot de “economische waarde”, vermenigvuldigd met een factor 1,25. Zij heeft daarbij steeds gesteld (conclusie van repliek, onder 18 en memorie van grieven, onder 66) en met haar productie 10 in eerste aanleg onderbouwd, dat ook de gebruikelijke licentievergoeding van Cobouw voor hergebruik uitgaat van € 0,47 per woord. Remie Consultants heeft dit alles niet (voldoende) gemotiveerd betwist, zodat het hof ervan uitgaat dat de gebruikelijke licentievergoeding
€ 0,47 per woord is en dat dit voor de onderhavige 43 artikelen neerkomt op € 6.642,51 (factor 1). Mede in verband met het (onvoldoende weersproken) verlies aan misgelopen inkomsten van potentiële abonnees (de door Cozzmoss gestelde ‘uitgeholde exclusiviteit’) is in dit geval ook de gevorderde opslag van 0,25 % als schade toewijsbaar. Derhalve is als schadevergoeding toewijsbaar (1,25 x € 6.642,51 =) € 8.303,14.

4.19 Ook de vordering voor de administratiekosten – als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid (kosten voor opsporing en onderzoek) – is gelet op het onder 4.17 overwogene – in beginsel toewijsbaar. Hoewel voor de hand ligt dat de administratiekosten (uiteindelijk) op Sdu drukken, is, anders dan Remie Consultants stelt, in dit geval voor toewijzing van deze kosten niet vereist dat Cozzmoss deze kosten aan Sdu doorberekent. Remie Consultants heeft de omvang van deze kosten – door Cozzmoss onderbouwd met haar productie 10 in eerste aanleg – onvoldoende gemotiveerd betwist en het hof acht de omvang van de gevorderde kosten niet onredelijk. De gevorderde administratiekosten ten bedrage van € 1.128,50 zullen derhalve eveneens worden toegewezen.

Op andere blogs:
MediaReport (Het Hof over hoogte schadevergoeding auteursrechtinbreuk: Opslag of boete?)
NVJ (De schade bij online auteursrechtinbreuk)

IEF 12426

Verschillende bekende elementen uit het Umfeld samengevoegd in fietsmanden

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 maart 2013 C/09/433647 / KG ZA 12-1438 Basil B.V. tegen Burgers Lederwarenfabriek Wijchen B.V.)

Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals N.V..

Auteursrechten. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten, slaafse nabootsing. Beslagrecht (beperkt).

Basil ontwikkelt en verkoopt fietsmanden onder het merk BASIL (Denton, Dorset, Dalton-fietsmandenserie). Burgers is eveneens actief in de handel in artikelen voor rijwielbranche, waaronder fietsmanden (Java, Sabah en Bali- de New Looxs fietsmandenserie). Naar aanleiding van een emailcorrespondentie heeft Basil de Douane verzocht op de treden in de zin van art. 5 Anti-Piraterij Verordening.

Burgers wordt niet gevolgd in haar betoog dat Basil slechts uit het Umfeld reeds verschillende bekende elementen heeft samengevoegd en dat daardoor de Denton te weinig oorspronkelijk zou zijn. Keuzes kunnen ook bestaan in het op een bepaalde manier combineren van (deels) al bekende elementen. De conclusie luidt dat naar voorlopig oordeel de (relatief lage) drempel voor auteursrechtelijke bescherming (net) wordt gehaald. Van een inbreuk door New Looxs' Java op de Basil Denton is sprake in het geval (zie r.o. 4.14 e.v.). Er is geen inbreuk door de Sabah en Bali met respectievelijk de Denton en Dalton (4.15, 4.16).

De overige aangedragen grondslagen te weten het niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht en slaafse nabootsing, bieden Basil slechts bescherming tegen namaak / één-op-één kopie, maar daarvan is geen sprake.

Er is onduidelijkheid over de precieze inhoud van de container met de beslagen zaken, waarin zich mogelijk een nieuw, enigszins gewijzigde uitvoering van de Java bevindt, en Basil heeft voldoende belang bij afgifte van de zaken. Dit wordt beperkt tot maximaal drie exemplaren van ieder daarin voorkomend model New Looxs Java. Een verschillende kleur wordt tevens als een ander model aangemerkt. De voorzieningenrechter gebiedt de staking van inbreuk in de EER en recall-actie en plaatsing van dat bericht op haar website gedurende 4 weken.

4.14. Voorshands oordelend is daarvan sprake. Ook de New Looxs Java bezit twee lederen banden die het deksel aan de achterzijde met de rieten mand verbinden en kennen een vormgeving die overeenstemt met die van de Basil Denton; zij zijn immers voorzien van, per band, twee opvallende kruissteken. Ook de lederen band die is bevestigd aan de voorkant van het deksel en die doorloopt naar de voorzijde van de mand, kent een dergelijke kruissteek. Op de plaats waar het oog van de verticale band samenvalt met het op de voorzijde van de mand aangebrachte kruisslotje, loopt, net als bij de Basil Denton, een horizontale band, waarop, aan weerszijden van de verticale band, twee kruissteken zijn aangebracht. De mand van Burgers verschilt alleen hierin dat de beide zijkanten van de mand geen handvat kennen dat van een (PU-)lederen omhulsel is voorzien, terwijl de onderzijde van het handvat niet recht maar iets rond loopt. Deze verschillen zijn evenwel niet zodanig dat zij zorgen voor een afwijkende, niet met Basil Denton overeenstemmende, totaalindruk. Dat New Looxs Java slechts zes staanders telt, zoals Burgers nog heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het gebruik van echt leer ten opzichte van PU. De conclusie is dan ook de New Looxs Java inbreuk maakt op het auteursrecht ten aanzien van de Basil Denton.

4.19. Nu hiervoor de New Looxs Java voorshands inbreukmakend is geoordeeld en derhalve van de vereiste rechtsbetrekking kan worden uitgegaan, heeft Basil op zich rechtmatig belang bij afgifte voor zover dit kan dienen tot staving van de gestelde inbreuk. De vraag kan echter worden gesteld welk belang Basil daarbij nog heeft nu zij die inbreuk in dit geding, mede aan de hand van een model van het inbreukmakende product, al genoegzaam heeft onderbouwd. Ter zitting is echter verwarring ontstaan over de precieze inhoud van de container met de beslagen zaken. Burgers heeft bij monde van haar statutair directeur Z aanvankelijk verklaard dat zich in de container slechts modellen bevinden van de New Looxs Java en de New Looxs Sabah in een ‘black-wash’ uitvoering, terwijl Basil aan de hand van de foto’s van de douane in de veronderstelling verkeert dat het om alleen bruine modellen zou gaan. Bij dit alles komt dat Burgers ter zitting ook nog een nieuwe, enigszins gewijzigde uitvoering van de New Looxs Java in een zwarte kleurstelling heeft laten zien, die Basil nog niet eerder had gezien en waarvan onduidelijk is of dit model zich ook in de beslagen partij bevindt. Onder die omstandigheden heeft Basil naar voorlopig oordeel voldoende belang bij afgifte, zij het dat afgifte van alle zaken uit de container niet proportioneel wordt geacht voor het te bereiken doel, zodat zij wordt beperkt tot maximaal drie exemplaren van ieder daarin voorkomend model New Looxs Java (een verschillende kleur tevens als een ander model aanmerkend), zoals in het dictum te bepalen. Het kennelijke argument van Basil dat (volledige) afgifte ook dient ter vaststelling van de omvang van de inbreuk en de geleden schade, maakt het vorenstaande niet anders nu daarbij het spoedeisend belang niet kan worden ingezien: zulks kan immers eerst in de hoofdzaak in het kader van de begroting van de schade aan de orde komen indien definitief is vastgesteld dat inbreuk heeft plaatsgevonden.

4.20. De gevorderde afgifte wordt geweigerd ten aanzien van de New Looxs Sabah en Bali. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de overeenstemmingsvraag (Denton - Sabah) respectievelijk trivialiteit van het ontwerp (Dalton – Bali) wordt voorshands niet ingezien dat een inbreukvordering ter zake enige kans van slagen heeft zodat ook niet van de bij een inzagevordering aan te leggen (minder zware) maatstaf van een redelijk vermoeden van inbreuk is uit te gaan.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Piraterij en fietsmanden)

IEF 12419

Geschriftenjurisprudentie hitlijsten Nederlandse Top 40

In aanloop naar de bijeenkomst 'Dansen op het graf van de geschriftenbescherming' van 3 april a.s. herinneren we u graag aan de geschriftenbeschermingsjurisprudentie uit vervlogen tijden.

Hof Arnhem 17 september 1979, BIE 1980, nr. 9 (Stichting Nederlandse Top 40/Kluwer)

Top 40 heeft geen onderscheidende kracht als merk voor hitlijsten; gebruik door een licentiehouder handhaaft overigens het recht op een merk niet alleen ingeval de licentie is geregistreerd.

Art. 10, lid 1, aanhef en sub Ie Auteurswet. Hof: Van inbreuk op het aan de Stichting toekomende auteursrecht zou alleen sprake kunnen zijn ingeval van door ontlening aan de lijsten van de Stichting zelf overnemen van de inhoud daarvan. Dit geval doet zich hier evenwel niet voor, daar Kluwer — daargelaten of Kluwer de bedoelde nummers ontleent aan deze lijsten zelf dan welaan de Telegraaf of aan een Veronica uitzending — alleen de nummers die door haar op haar lijst opgevoerde platen op de lijst van de Stichting hebben — indien tenminste die platen ook op die lijst voorkomen — in de daarvoor bestemde kolom opneemt.

De Stichting verspreidt wekelijks een drukwerk onder grammofoonplaten-detaillisten ter gratis verspreiding door dezen onder het publiek, waarin onder meer opgenomen de Nederlandse Top 40, een lijst van de 40 in de aangegeven rangorde volgens de Stichting meest verkochte grammofoonplaten. Dit drukwerk verschijnt iedere woensdag. De Stichting is auteursrechthebbende met betrekking tot deze lijst, die behoort tot de categorie 'alle andere geschriften' als bedoeld in art. 10 sub 1° Auteurswet 1912. Op dinsdag wordt een soortgelijke lijst in andere opmaak en met minder uitvoerige gegevens betreffende iedere plaat gepubliceerd in het dagblad het Algemeen Dagblad waarbij is vermeld 'Publicatie in samenwerking met de Stichting Nederlandse Top 40', doch waarbij het auteursrecht met betrekkingtot deze publicatie niet uitdrukkelijk is voorbehouden. Op vrijdagavond wordt door de radioomroep Veronica met toestemming van de Stichting gebruik gemaakt van de op de lijst Nederlandse Top 40 voorkomende gegevens voor de samenstelling van een muziekprogramma getiteld Nederlandse Top 40

Kluwer geeft een weekblad uit onder de naam Billboard Benelux, dat op maandag wordt gedrukt. Zij is geabonneerd op ontvangst per telex van de gegevens betreffende de lijst van Nederlandse Top 40 voor de komende week, die op maandag wordt ontvangen.

Kluwer gebruikt de gegevens van deze telex, waarop is vermeld 'publicatie alleen met toestemming' voor het wekelijks door haar ingesteld onderzoek onder platenhandelaren teneinde te komen tot een door haar samengestelde lijst van de 50 best verkochte platen, die zij in Billboard Benelux afdrukt onder de benaming 'Hot 50 Holland'. Ter vergelijking worden achter de titels van" de platen, die op de door haar samengestelde lijst zijn vermeld, opgenomen de nummers van de rangorde waarin deze platen ook voorkomen op de lijsten van Tros Top 50 en Nationale Hitparade van dezelfde week en van Top Pop en de Stichting van de vorige week, dit laatste zonder dat de Stichting daartoe toestemming heeft gegeven. Boven de lijst van de nummers corresponderend met die van de Nederlandse Top 40 van de Stichting van de vorige week is vermeld 'Stichting Nederlandse Top 40', terwijl naast deze lijst is vermeld 'Nederlandse Top 40 op radio: vrijdag Hilversum III 19.02 - 0.00 uur'.

Het hof:
Overwegende dat de Stichting blijkens haar eerste grief van oordeel is dat Kluwer op die wijze inbreuk maakt op het haar toekomende auteursrecht op vorenbedoelde lijsten van de Stichting;

Overwegende dat de Stichting, ingevolge de artikelen 7 en 8 van de Auteurswet 1912, is te beschouwen als de maker van vorenbedoelde, door haar openbaar gemaakte, lijsten, aan wie krachtens artikel 10 het auteursrecht op die lijsten toekomt, vallende deze lijsten, ook volgens partijen, onder 'alle andere geschriften' als bedoeld in dat artikel; dat niet is gebleken dat deze lijsten zijn te beschouwen als iets anders dan geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter;
dat van inbreuk op vorenbedoeld auteursrecht alleen dan sprake zou kunnen zijn ingeval van door ontlening aan de lijsten van de Stichting zelf overnemen van de inhoud daarvan;
dat dit geval zich evenwel te dezen niet voordoet, daar Kluwer — daargelaten de vraag of Kluwer na te melden nummers ontleent aan deze lijst zelf dan wel aan de Telegraaf of aan een Veronica uitzending — alleen de nummers die door haar op haar lijst opgevoerde platen op de lijst van de Stichting hebben — indien tenminste de betreffende plaat ook op die lijst voorkomt — in de betreffende kolom opneemt;
dat de eerste grief dan ook geen doel treft;

IEF 12416

Portretrecht en het zelfbeschikkingsrecht van voetballer Johan Cruijff

Conclusie A-G HR 8 maart 2013, nr. 12/01825 (Johan Cruijff tegen Uitgeverij Tirion BV en Guus de Jong)

Conclusie is ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.

In navolging van Hof IEF 10733 en Rb Amsterdam IEF 8761. Portretrecht. Publiek figuur voetballer Johan Cruijff. Privacy. artikel 8 en 10 EVRM. Procureur-generaal Verkade concludeert tot verwerping van het beroep.

Het gaat in deze zaak - zeer kort gezegd - over een rijk geïllustreerd aan voetballer Johan Cruijff gewijd fotoboek, dat is uitgegeven zonder zijn toestemming. Tirion heeft Cruijff wél een (aan de verkoop van het boek gerelateerde) vergoeding aangeboden.

De inzet van het principieel getoonzette cassatiemiddel is dat zo'n boek aan toestemming is onderworpen. Aan Cruijff zou (op basis van het privacyrecht van art. 8 EVRM) een 'zelfbeschikkingsrecht' over publicatie van foto's van hem en over gebruik van zijn naam in publicaties als onderhavige toekomen. Daaraan zou het informatievrijheidsrecht van art. 10 EVRM niet kunnen afdoen.

Cruijffs 'grensverleggende' opstelling is volgens de Procureur-Generaal Verkade niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad over het 'portretrecht'-artikel 21 Auteurswet (Aw) en evenmin in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. Het EHRM kent geen voorrang toe aan art. 8 EVRM boven art. 10 EVRM of omgekeerd en gaat uit van de noodzaak van afweging van belangen.

Leeswijzer:
1. Inleiding
2. Feiten
3. Procesverloop
4. Inleidende beschouwingen
4.A. Portretrecht
4.B. Beoordelingskader in cassatie
5. Bespreking van het cassatiemiddel
- foto's gemaakt in de openbare sfeer hebben geen betrekking op de persoonlijke levenssfeer

Terzijde wijst Verkade nog op de regeling recht op de naam in artikel 1:8 BW, waar geen uitspraken of commentaren bekend zijn waarin de Nederlandse vormgeving van het naamrecht in strijd met artikel 8 EVRM geoordeeld is.

5.1.1. (...) Onderdeel 1.a. is gericht tegen 's hofs oordeel in rov 3.4, dat publicatie van foto's van Johan Cruijff, gemaakt in de openbare sfeer, althans betrekking hebbende op zijn functioneren als voetballer met, althans niet in relevante mate, zijn persoonlijke levenssfeer betreft en geen situatie betreft waarmee het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het privéleven is geschonden en/of zou moeten prevaleren boven de door art. 10 EVRII gewaarborgde uitingsvrijheid. ^

5.1.2. Volgens de rechtsklacht zou het hof hiermee miskennen dat he, begrip 'private life' (...) van iemands persoonlijke identiteit, waaronder diens naam of portret, en dat daarvan evenzeer sprake is als (…) belangen, alsmede dat een dergelijke bescherming „ook toekomt aan een 'publiek' figuur. Het onderdeel verwijst hiertoe naar diverse arresten van het EHRM.^^

5.6.1. Onderdeel 2.a gaat uit van een lezing van rov. 3.4 dat daarin het oordeel besloten ligt dat de omstandigheid dat (een deel van) de foto's uit het boek ooit zijn gemaakt in het kader van de vrije nieuwsgaring meebrengt dat deze foto's thans - vele jaren later - zonder toestemming van de geportretteerde (opnieuw) mogen worden gepubliceerd. Dat oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat - kort samengevat - een (nieuwe) open-barmaking van een portret opnieuw dient te worden beoordeeld in de context van een (nieuwe) belangenafweging op het moment van de (nieuwe) publicatie.

5.6 2. Hoewel de klacht uitgaat van een juiste rechtsopvatting, kan zij niet tot cassatie leiden omdat het hof geen blijk geeft van miskenning van deze rechtsopvatting.

5.7.1. Onderdeel 2.b begint met de rechtsklacht dat het hof in rov. 3.4 en 3.5 miskend zou hebben dat de bescherming die onder artikel 10 EVRM aan een historische (biografische) publicatie toekomt, van een andere rangorde is dan de bescherming van nieuwsfeiten. Het onderdeel verwijst naar EHRM 10 maart 2009, nr. 23676/03, NJ 2010, 109 (Times/UK).

5.7.3. De klacht faalt omdat
(i) zij niet aangeeft dat en waar in de feitelijke instanties een beroep gedaan is op toepasselijkheid van (een uit) het arrest Times/UK (voortvloeiende regel) en waarom (die regel uit) dat arrest geschonden zou zijn;
(ii) de omstandigheid dat aan lidstaten een ruimer beoordelingsvrijheid toekomt ten aanzien van regels m verband met opneming in een archief toekomt dan ten aanzien van opneming in het oorspronkelijke medium zelf, niet meebrengt dat de lidstaten ten deze ook strenger zouden woe^e« zijn.

5.10.2. Cruijff heeft-zie hierboven m-. 5.9.5 - het door hem bedoelde 'zelfbeschikkingsrecht' gedefinieerd als (voor zover hier van belang, en met door mij toegevoegde cursivering): een 'beslissingsmacht [...] [waarmee] hij de publicatie van zijn portret [ ] [kan] verbieden, indien een afweging van de betrokken (botsende) belangen daartoe aanleiding geeft.

In dezelfde zin luidt het slot van het onderdeel, zie hierboven nr. 5.9.7. Daar luidt de omschrijving (voor zover hier van belang, met door mij toegevoegde cursivering) dat 'een zonder opdracht geportretteerde zich (eveneens) op grond van art. 8 EVRM kan verzetten tegen het zonder toestemming openbaar maken van zijn portret als hij daar in de gegeven omstandigheden van het geval (een door het privacyrecht bepaald) redelijk belang bij heeft\

5.10.3. Overigens bleek bij de bespreking van onderdeel 1 al dat art. 8 lid 2 EVRM - en het met art. 8 'concurrerende' art. 10 EVRM - grenzen stellen aan het in art. 8 lid 1 EVRM bedoelde recht.

5.11. Op basis van het bovenstaande meen ik dat onderdeel 3.a faalt. Het door Cruijff bedoel de 'zelfbeschikkingsrecht' kent - door Cioiijff zelf onderkende, in de cursiveringen hierboven geaccentueerde - grenzen die bepaald worden door belangenafweging.

5.19.1. Volgens onderdeel S.a, naar de kem weergegeven, heeft het hof verzuimd Cruijffs commerciële belang mee te nemen in de beoordeling van de vraag of een redelijk belang van Cruijff in de zin van art. 21 Aw zich tegen openbaarmaking van diens portret verzet. Volgens de klacht beoordeeld het hof slechts of Cruijff zich tegen publicatie van het boek kan verzetten op basis van schending van zijn persoonlijke levenssfeer in (te) enge zin, en betrekt het daarbij niet Cruijffs commerciële belang in verband met diens verzilverbare populariteit.

5.19.2. Onderdeel 5.a mist feitelijke grondslag.

5.22.1. Onderdeel 6.a gaat uit van de lezing van rov. 3.7 dat het hof daarin oordeel dat het portretrecht geen aanspraak geeft op een exclusief exploitatierecht, maar moet worden gezien als een beperking van de uh het auteursrecht voorvloeiende exploitatierechten van de maker van het portret met het oog op de redelijke belangen van de geportretteerde, 's Hofs oordeel komt erop neer dat aan een geportretteerde geen verbodsrecht toekomt ter zake de openbaarmaking van zijn portet, maar slechts een vergoedingsaanspraak, zo vervolgt het onderdeel

Volgens het onderdeel miskent het hof hiermee dat art. 21 Aw een verbodsrecht bevat althans kan bevatten, inhoudende dat de zonder opdracht geportretteerde zich op grond van een redelijk belang, althans na belangenafweging, kan verzetten tegen publicatie van zijn portret.

5.22.2. Voor zover het onderdeel (in de eerste volzin) uitgaat van een 'exclusief exploitatierecht' dat op basis van art. 21 Aw aan de geportretteerde zou toekomen, en dat vergelijkbaar zou Zljn met een (intellectueel) eigendomsrecht of een in beginsel absoluut verbodsrecht gaat het - zoals uit de bespreking van andere onderdelen van het cassatiemiddel al bleek - uit van een onjuiste rechtsopvatting.

5.25.1. Onderdeel 5.gaat uh van een lezing van rov. 3.6 en 3.7 waarin het hof zou hebben bedoeld dat Cruijff in casu geen verbodsrecht toekomt, maar slechts een vergoedingsaanspraak, aangezien hij enkel een commercieel belang heeft bij zijn verzet tegen de openbaarmaking van zijn portretten in het boek. Volgens het onderdeel is zo'n oordeel onjuist, omdat een onderscheid naar de aard van het redelijk belang dat door art. 21 Aw wordt beschermd geen steun vindt in het recht.

5.25.2. Ook dh onderdeel gaat uh van een onjuiste lezing van 's hofs arrest. Ik kan volstaan met een verwijzing naar m-s. 5.17.2 en 5.22.4; het onderdeel behoeft voor het overige geen bespreking.^^

5.29. Onderdeel 9 geeft 's hofs oordeel in rov. 3.8 als volgt verkort weer: 'dat indien sprake IS van verzilverbare populariteit, het redelijk belang van een geportretteerde zich er tegen kan verzetten dat tot publicatie van foto's wordt overgegaan zonder dat hem een passende vergoeding wordt aangeboden.'