Alle rechtspraak  

IEF 12758

Geen spoedeisend belang vanwege ompakken, onduidelijkheid aangaande het auteursrecht

Vzr. Rechtbank Rotterdam 10 juni 2013, LJN CA2808 (KMI-Music Bank tegen KRG Asian-Food B.V.)
Overdracht auteursrecht. Merkenrecht. Spoedeisend belang ontbreekt vanwege ompakken. KMI handelt in rijst. Asian-Food is een groothandel in levensmiddelen. KMI vordert een staking van het plegen van auteursrechtinbreuk op de President-rijstzak, als ook staking van het gebruik van het beeldmerk PRESIDENT.

Het spoedeisend belang ontbreekt, nu Asian-Food heeft aangegeven 21.000 kilo rijst, die is verpakt in Present-rijstzakken, op de Nederlandse markt in de verkoop te gaan brengen, zij het, dat is toegezegd dat deze partij zal worden omgepakt. De President-rijstzak is een werk in de zin van art. 10 lid 1 sub 11 Aw, echter de verklaring van de creatieve director van Oberoi Multimedia - die in opdracht de zakken heeft ontworpen - dat alle IE-rechten zijn overgedragen aan X, bewijst niet dat KMI rechthebbende is.

De voorzieningenrechter oordeelt dat KMI jegens Asian-Food geen beroep toekomt op auteursrecht met betrekking tot de President-rijstzak. De gevraagde voorziening wordt afgewezen en kan worden daargelaten of de Present-rijstzak, gelet op het uiterlijk, al dan niet inbreuk maakt.

Nu enerzijds nog slechts sprake is van één partij rijst, zij het een aanzienlijke, en Asian-Food heeft toegezegd te zullen ompakken en verder slechts de nieuwe zakken te zullen gebruiken en anderzijds de belangen van KMI nauwelijks zijn onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om anders te beslissen.

4.1. Het overigens gevorderde zal reeds worden afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. Asian-Food heeft ter zitting verklaard dat zij bij al haar overige handelsactiviteiten die zien op de verkoop van Golden Sella Basmati rijst is overgestapt op een ander verpakkingsmateriaal, waarvan tussen partijen vast staat dat dit geen inbreuk maakt op enig recht van KMI. KMI heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt en met stukken onderbouwd dat er thans overigens sprake is van een grootschalige inbreuk op de door KMI gepretendeerde auteursrechten op de President-rijstzak (zie bijlage 2), waardoor KMI schade lijdt.
De vermelding van President op de site dateert van bijna 6 maanden terug en is dus nu niet van belang.

Voor de vermelding van Present Golden Silla Basmati Rice op haar website heeft Asian-Food ter zitting een deugdelijke verklaring gegeven, terwijl voorts die enkele vermelding (zonder afbeelding, want dat daarvan sprake is is niet aannemelijk) wat daarvan zij, geen inbreuk maakt op enig (mogelijk) auteursrecht van KMI. KMI heeft haar vorderingen uitdrukkelijk louter op haar (gestelde) auteursrechten op de President-rijstzakken gebaseerd.

4.5.2.  Dat er, los van de weergave van het uiterlijk van het woord President, geen enkele subjectieve, creatieve keuze door de ontwerper van de President-rijstzak is gemaakt, is niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn bij het ontwerpen van een dergelijke zak weliswaar enige technische uitgangspunten in het geding (zoals de afsluitbaarheid) maar vallen ten aanzien van het uiterlijk in voldoende mate creatieve keuzes te maken. Dat is ook gebeurd, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, zijn in het uiterlijk van de President-rijstzak - voor wat betreft de specifieke vormgeving van het kader, de rijstafbeelding en de letters duidelijk creatieve keuzes gemaakt, die met behoud van de functionaliteit ook anders hadden kunnen worden gemaakt. Uit de President- rijstzakken blijkt in voldoende mate van persoonlijke, creatieve keuzes van de maker.
Uit de andere getoonde zakken blijkt voorts, dat die keuzes, met behoud van de functionaliteit en de stijl, anders gemaakt kunnen worden.
Zoals Asian-Food terecht opmerkt dienen de - niet auteursrechtelijk beschermde - louter technisch bepaalde aspecten buiten beschouwing te blijven, zoals de maat van de zak, het handvat en de rits etc., maar meer dan dat ook niet. De onder 4.5.1 bedoelde toets kan de President-rijstzak voorshands dus doorstaan.

4.5.3.  Naar voorlopig oordeel moet de conclusie zijn dat de President-rijstzak als een werk in de zin van artikel 10, eerste lid sub 11 Aw moet worden aangemerkt.

4.6. De verklaring van de creatieve Director van Oberoi, dat alle IE-rechten in 2005 aan [X] zijn overgedragen, bewijst niet dat KMI nu rechthebbend is. (...) Asian-Food stelt, dat zij President-zakken al geruime tijd op de markt bracht, dat haar zijdens KMI toen werd bericht dat dat niet langer de bedoeling was, omdat KMI dat zelf wilde doen, en dat Asian-Food toen zelf de Present-zak heeft ontworpen. Anders dan KMI meent blijkt daaruit de inbreuk niet. Subjectieve kwade trouw van de zijde van Asian-Food is onvoldoende aannemelijk, gelet op de toelichting ter zitting van Asian-Food (aangaande ondermeer het depot van het merk), maar belangrijker is de onduidelijkheid aangaande het auteursrecht en de rechten van KMI in dat verband; dat KMI niet de oorspronkelijk auteursrechthebbende is, staat immers vast.

Dat betekent dat binnen dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden dat KMI rechthebbende is op de auteursrechten op de President-rijstzak in Nederland en dus ook, dat Asian-Food daarop inbreuk maakt.

4.7.  Nu de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel komt dat KMI jegens Asian-Food geen beroep toekomt op auteursrecht met betrekking tot de President-rijstzak, dient de onder A gevraagde voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en kan worden daargelaten of de Present-rijstzak, gelet op het uiterlijk, al dan niet inbreuk maakt.
De overige weren behoeven geen verdere bespreking.

Nu enerzijds nog slechts sprake is van één partij rijst (zij het een aanzienlijke) en Asian-Food heeft toegezegd te zullen ompakken en verder slechts de nieuwe zakken te zullen gebruiken en anderzijds de belangen van KMI nauwelijks zijn onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in het kader van een belangenafweging anders te beslissen.
Indien eventueel te zijner tijd in een bodemprocedure KMI in het gelijk gesteld wordt lost een en ander zich op in een schadevergoeding.
IEF 12752

Thumbnails die zonder probleem kunnen worden waargenomen

Rechtbank Amsterdam 5 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4771 (bekendnaakt.net; Van de L. tegen L.)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, Meijnen.
Auteursrecht. Portretrecht. Aantasting goede eer en naam. Licentie-inkomsten. Immateriële schadevergoeding.

Van de L. is presentatrice op de Nederlandse televisie en (fetish) fotomodel (geweest). Zij is licentiehouder van de in opdracht gemaakte foto's. Foto's en films waarin zij voorkomt, zijn geplaatst op bekendnaakt.net in thumbnail formaat. Na doorklikken werd de bezoeker doorgeleid aan websites van derden. De schermafdrukken van de website laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. L. verweert zich door te stellen dat de domeinnaam door hem werd verhuurd, dit is echter onvoldoende onderbouwd.  L. heeft de gegevens van de huurder niet willen geven en de website werd voorafgaand aan deze procedure te koop aangeboden, omdat L. 'geen tijd meer heeft de website steeds te updaten'. Bovendien is de huurder niet in vrijwaring opgeroepen. Onduidelijk is waarom de tussentijdse wijziging van het IP-adres waarop de website draait, betekent dat hij niet meer verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van de website.

L. brengt naar voren dat slechts thumbnails van foto's en films op de website staan. De schermafdrukken van de website laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. Reeds daarom is sprake van openbaarmaking van de werken. De schade is begroot op een gemiddelde vergoeding voor drie maanden van 191 foto's en 2 filmpjes: €25.375.

De stelling dat de familienaam niet via de website bekend is gemaakt, maar al eerder bekend was via wikipedia, kan er niet aan afdoen dat L. de foto's en teksten heeft doen vergezellen van de persoonsgegevens van Van de L.. Dit is een aantasting van de eer en goede naam, waarvoor €5.000 redelijk voorkomt. Onbetwist heeft Van de L. gesteld dat er ook sprake is van inbreuk op haar portretrecht. Het mislopen van een vergoeding voor het gebruik van haar portret dient te worden gecompenseerd (€64.300), evenals genoemde inbreuk op auteursrechten (€25.375).

Aangezien de vorderingen deels zijn gebaseerd op inbreuk op het portretrecht en schending van haar persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam, en zo'n vordering niet valt te kwalificeren als een vordering gericht op handhaving van een IE-recht, komt 1/4 niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank gebiedt L. om Google te verzoeken om teksten en afbeeldingen uit het 'cache' geheugen van Google te verwijderen en verwijderd te houden.

4.3. De rechtbank zal aan dit verweer, als onvoldoende onderbouwd, voorbij gaan. Daartoe is het volgende redengevend. [eiseres] is al bij dagvaarding ingegaan op het verweer van [gedaagde] dat een derde verantwoordelijk is voor de inhoud van de website. Zij heeft de juistheid van [gedaagdes] verweer daarbij gemotiveerd in twijfel getrokken. Zo heeft zij onder meer naar voren gebracht dat haar raadsman voorafgaand aan deze procedure [gedaagde] heeft verzocht om gegevens van de door [gedaagde] gestelde huurder en dat [gedaagde] die gegevens niet heeft willen geven. Ook heeft zij in de dagvaarding er op gewezen dat [gedaagde] de website op 10 april 2010 -en derhalve in de desbetreffende periode- te koop heeft aangeboden op de site www.sitedeals.nl en hij bij een eerder aanbod van de website in januari 2009 heeft geschreven dat hij ‘geen tijd meer heeft de website steeds te updaten’. Gelet op hetgeen door [eiseres] bij dagvaarding met betrekking tot het verweer van [gedaagde] naar voren is gebracht, lag het op de weg van [gedaagde] om deugdelijk gemotiveerd te stellen en te onderbouwen, dat hij de domeinnaam verhuurde. Dit heeft hij niet gedaan. [gedaagde] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de domeinnaam aan een derde werd verhuurd terwijl hij daartoe uitdrukkelijk voorafgaand aan de procedure was uitgenodigd en ook bij conclusie van antwoord of tijdig voorafgaand aan de comparitie nog de gelegenheid had. Bovendien heeft hij, om hem moverende redenen, geen gebruik gemaakt van de hem vergunde mogelijkheid [naam 2] in vrijwaring op te roepen. Weliswaar heeft [gedaagde] nog ter comparitie van partijen aangeboden om stukken ter zake daarvan in het geding te brengen, maar niet valt in te zien, waarom dit niet reeds bij conclusie van antwoord en – gelet op het wettelijke uitgangspunt dat de comparitie van partijen het laatste moment is waar standpunten nog naar voren kunnen worden gebracht – uiterlijk ter comparitie van partijen mogelijk was. [gedaagde] heeft ook niet gesteld waarom het niet mogelijk was om deze stukken eerder in het geding te brengen. De rechtbank zal dan ook voorbijgaan aan het aanbod van [gedaagde] om te stukken alsnog in het geding te brengen.

4.4. Ook voor de periode vanaf juli 2011 tot en met oktober 2011 moet [gedaagde] verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van de website. Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij de domeinnaam op 10 februari 2011 aan een derde heeft overgedragen en de website vanaf 1 juli 2011 op een ander ip-adres is gaan ‘draaien’, maar dit betekent in de gegeven omstandigheden niet dat hij voor de inhoud van de website niet verantwoordelijk kan worden gehouden. [gedaagde] heeft van de gestelde overdracht van de domeinnaam geen stukken in het geding gebracht en hij heeft bovendien, tegenover de stellingen van [eiseres], onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom de wijziging van het ip-adres zou betekenen dat hij niet meer verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van de website. In het bijzonder geldt dat [gedaagde] niet meer heeft gereageerd op de stelling van [eiseres] dat de wijziging van ip-adres niets bewijst omdat het heel normaal is verschillende ip-adressen te hebben en dat uit een screenshot van de website van 26 juli 2011 -en derhalve na de ip-adres wijziging- nog staat “powered by profithost”. Ook heeft [gedaagde] niet gereageerd op de door [eiseres] overgelegde correspondentie tussen de raadsman van [eiseres] en de firma Dynadott LLC waaruit volgens [eiseres] volgt dat [gedaagde], handelend onder de naam Profithost, zelf in staat is contactgegevens te veranderen. De rechtbank weegt tenslotte nog mee dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat de inbreukmakende content (de rechtbank begrijpt: de desbetreffende foto’s en films) daags na het uitbrengen van de dagvaarding van de website is verwijderd. Dit duidt erop dat [gedaagde] invloed heeft op de inhoud van de website, zodat hij ook hierom voor de inhoud verantwoordelijk wordt gehouden.

4.8. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn verweer. Waar het om gaat is of op de website het werk voor publiek toegankelijk wordt gemaakt. De door [eiseres] in het geding gebrachte stukken, bestaande uit schermafdrukken van de website, laten zien dat de thumbnails op de website al een dusdanig formaat hebben dat zij zonder probleem door het publiek van de website kunnen worden waargenomen. Reeds daarom is sprake van openbaarmaking van de werken. Het vorenstaande leidt ertoe dat [gedaagde] aansprakelijk wordt geacht voor het openbaar maken van de werken. Hij is daarmee aansprakelijk voor de - door [eiseres] onbetwist gestelde - schade van [eiseres] en de derden auteursrechthebbenden. Het standpunt van [gedaagde], dat hij niet aansprakelijk is voor de schade ontstaan door openbaarmaking van de werken na 1 juli 2011, faalt. Zoals hiervoor reeds geoordeeld wordt [gedaagde] geacht ook na 1 juli 2011 verantwoordelijk te zijn geweest voor de inhoud van de website.

4.11. De stelling van [gedaagde], dat de familienaam van [eiseres], niet via de website bekend is geraakt maar al eerder bekend was via wikipedia, kan, voor zover al van de juistheid wordt uitgegaan aangezien [eiseres] dit heeft betwist, er niet aan afdoen dat [gedaagde] de foto’s en teksten heeft doen vergezellen van de persoonsgegevens van [eiseres]. De gevorderde verklaring voor recht is op dit punt dan ook eveneens toewijsbaar. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde] tevens verantwoordelijk moet worden gehouden voor de teksten die met betrekking tot Van der Leest zijn geplaatst. Van der Leest heeft onbetwist gesteld dat deze teksten zijn aan te merken als een schending van haar persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam. Daarmee is ook de onder 3 van het petitum gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar. Nu [eiseres] (onweersproken) heeft gesteld dat de inbreukmakende content daags na de dagvaarding van de website is verwijderd en zij niet, althans onvoldoende, heeft gesteld dat [gedaagde] ook thans nog inbreuk maakt op haar auteursrechten en/of portretrechten van [eiseres] dan wel anderszins onrechtmatig handelt, zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht alleen toewijzen voor zover deze betrekking heeft op het verleden.

4.16. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres]. [eiseres] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijk gemaakte advocaatkosten op grond van artikel 1019h Rv. Aangezien de vorderingen deels zijn gebaseerd op inbreuk op het portretrecht en schending van haar persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam, en zo’n vordering niet valt te kwalificeren als een vordering gericht op handhaving van een intellectueel eigendomsrecht, komt dat deel, te bepalen op 1/4, niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de grondslag van de overige vorderingen komen de werkelijk gemaakte advocaatkosten van [eiseres] voor het overige (3/4), zoals gevorderd, wel voor vergoeding in aanmerking. Nu [gedaagde] het door [eiseres], onder verwijzing naar de door haar overgelegde productie 19, gestelde bedrag van € 10.118,51 (€ 297,50 + € 82,05 + € 9.738,96) niet heeft weersproken zal de rechtbank van dit bedrag uitgaan. Voor het overige worden de proceskosten begroot volgens het toepasselijke liquidatietarief. Het salaris advocaat bedraagt daarom € 7.588,88, te weten ¾ van € 10.118,51, vermeerderd met € 710,50 te weten ¼ x € 2.842,- (2 punten x toepasselijke liquidatietarief € 1.421,- ) en derhalve in totaal € 8.299,38. Aangezien [eiseres] daarnaast een bedrag van € 821,00 aan griffierecht en € 97,64 heeft voldaan, worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot heden begroot op in totaal € 9.218,02.

5.9. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) vanwege schending van haar eer en goede naam;

5.10. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 4.500,- (zegge: vierduizendvijfhonderd euro) vanwege geleden vermogensschade door aantasting van haar eer en goede naam;

5.11. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 64.300,- (zegge: vierenzestigduizend driehonderd euro) vanwege het mislopen van een vergoeding door [gedaagde] voor het gebruik van het portret van [eiseres];

5.12. veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een schadevergoeding van € 25.375,- (zegge: vijfentwintigduizend driehonderdvijfenzeventig euro) wegens inbreuk op auteursrechten van haarzelf en de auteursrechthebbenden;

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:4771 (pdf)
HA ZA 12-241 (grosse)

Op andere blogs:
IE-Forum (De thumbnails van bekendnaakt.net)
Hoogenraad & Haak advocaten (Fetish verleden)

IEF 12749

Geen werkgeversauteursrecht bij kunstuitlener na samenwerking met kunstenaar

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 mei 2013, LJN CA2668 (eiser tegen Stichting Jonge Honden)

Werkgeversauteursrecht. Kunstenaar. Teruggave uitleenkunst. In't kort: In geschil is of de bij Stichting Jonge Honden in het bezit zijnde werken van eiser, nu de samenwerking tussen partijen is beëindigd, terug moeten naar eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat er tussen partijen geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst of dienstbetrekking in de zin van artikel 7 Auteurswet. Werken van eiser moeten dan ook naar eiser terug. Onduidelijk is nog om hoeveel werken het precies gaat. Stichting Jonge Honden wordt veroordeeld om alle werken van eiser die op een door de Stichting opgestelde Codelijst aan eiser af te geven. Stichting Jonge Honden hoeft niet de naam van eiser van haar website te verwijderen.

Uitgebreid: Partijen werkten tussen 1993/1994 en 2010 samen, eiser is beeldend kunstenaar en Stichting Jonge Honden bemiddelt in de verkoop en het uitlenen van kunst. Eiser is tussen 2000-2008 gedetacheerd bij SJH geweest via de gemeente Amsterdam in het kader van de zogenoemde Pantarregeling, waarbij SJH werd aangemerkt als inlener en de gemeente Amsterdam als werkgever. Eiser vordert een bedrag van €100.000 aan achterstallige betalingen, teruggave van ongeveer 375 werken en verwijdering van de website van gedaagden. De Pantarsamenwerking wordt niet als arbeidsovereenkomst gezien zodat art. 7 Aw van toepassing is. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser. SJH dient alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en de codelijst zelf) af te geven.

Volgens Stichting Jonge Honden is er in de periode 2000 tot 2008 sprake van een arbeidsovereenkomst. De voorzieningenrechter merkt de samenwerking in het kader van de Pantarregeling niet aan als arbeidsovereenkomst, met name wijkt de loonbetaling af; deze verliep via de gemeente Amsterdam en waartegenover voor eiser een sociale voorziening stond. Er is geen sprake van een dienstbetrekking in de zin van art. 7 Aw. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser en deze werken moeten worden teruggegeven.

Over het aantal werken bestaat geen duidelijkheid, echter partner van eiser (tevens werkzaam bij SJH) heeft verklaard dat de 'codelijst YD Kunstuitleen' bestaat, waarop alle werken staan. SJH wordt veroordeeld om alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en een afschrift van de codelijst) af te geven.

De vermelding van de naam van eiser op de website als zodanig is niet onrechtmatig. Het enkele feit dat de samenwerking tussen partijen is beëindigd en de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord wil nog niet zeggen dat er op de website geen melding meer mag worden gemaakt. Ook niet over de beëindiging van de samenwerking, dit geeft uitsluitend een weergave van de feitelijk situatie waarbij niet grievend over eiser wordt gesproken. De eiser hierdoor schade lijdt, is niet aannemelijk gemaakt.

2.2. Met ingang van 14 augustus 2000 is [eiser] door middel van de zogenoemde banenpoolregeling via de gemeente Amsterdam gedetacheerd geweest bij de Stichting Jonge Honden. Deze samenwerkingsvorm is met ingang van 28 februari 2007 voortgezet door middel van de zogenoemde Pantarregeling. In de detacheringsovereenkomst met de gemeente Amsterdam was de gemeente Amsterdam aangemerkt als werkgever, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als gedetacheerde. In de inleenovereenkomst met Stichting Pantar Amsterdam is Stichting Pantar Amsterdam als werkgever aangemerkt, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als werknemer. Op 2 oktober 2008 heeft Stichting Pantar Amsterdam de samenwerking met Stichting Jonge Honden voor wat betreft [eiser] per die datum beëindigd.

3.2. [eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat gedaagden nalaten hun verplichtingen voortvloeiende uit de beëindiging van de samenwerking jegens [eiser] na te komen. Zo moeten zij nog een substantieel bedrag aan [eiser] betalen als zijn aandeel in de opbrengst van de verhuur en verkoop van zijn werken. Daarnaast weigeren gedaagden de werken van [eiser], alsmede de documentatie die betrekking heeft op de registratie en administratie van die werken, die gedaagden nog onder zich hebben, aan [eiser] terug te geven. Volgens [eiser] gaat het daarbij in ieder geval om ongeveer 375 werken. In dit verband heeft hij verwezen naar een door [A] opgemaakt verslag over de mislukte bemiddelingspoging die partijen hebben ondernomen. Bij [eiser] bestaat echter het vermoeden dat het om ongeveer 1000 werken gaat.

Gedaagden moeten in ieder geval voornoemde 375 werken en de bijbehorende administratie aan [eiser] afgeven. Door dat na te laten handelen gedaagden in strijd met het eigendomsrecht van [eiser], dan wel onrechtmatig jegens [eiser]. Bovendien hebben gedaagden tijdens de bemiddeling toegezegd om tot afgifte over te gaan. [eiser] heeft verder gesteld dat hij niet langer met zijn naam op de website van gedaagden vermeld wil staan omdat hij, gezien de handelwijze van gedaagden, niet langer met gedaagden in verband wil worden gebracht.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Stichting Jonge Honden nog werken van [eiser] onder zich heeft, maar wel of Stichting Jonge Honden gehouden is om deze werken aan [eiser] af te geven. Volgens Stichting Jonge Honden is dat voor wat betreft de werken die in de periode van 14 augustus 2000 tot 2 oktober 2008 zijn gemaakt niet het geval omdat in die periode sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser]. Daarin wordt zij niet gevolgd. De overeenkomsten die in het kader van de samenwerking tussen partijen met de gemeente Amsterdam en later Stichting Pantar Amsterdam zijn gesloten, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] worden aangemerkt. Met name ten aanzien van de loonbetaling wijkt de arbeidsverhouding tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] af van een arbeidsovereenkomst. In de overeenkomsten met de gemeente Amsterdam en Stichting Pantar Amsterdam is geen sprake van rechtstreekse loonbetalingen van Stichting Jonge Honden aan [eiser] maar betaalde Stichting Jonge Honden een inleenfee aan de gemeente Amsterdam en later aan Stichting Pantar Amsterdam, waartegenover voor [eiser] een te ontvangen sociale voorziening stond. In de overeenkomsten is Stichting Jonge Honden ook niet aangemerkt als werkgever van [eiser] maar als inlener. Dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst is dan ook niet aannemelijk. Nu het ging om een dienstbetrekking die er primair op was gericht om [eiser] te werk te stellen met behoud van een sociale voorziening onderscheidt deze dienstbetrekking zich tevens van een gewone inleenovereenkomst (zoals bij uitzendkrachten). Vooralsnog kan dan ook niet worden aangenomen dat er sprake is van een dienstbetrekking in de zin van artikel 7 van de auteurswet.

Verder is niet gebleken dat tussen partijen is afgesproken dat het eigendom van de werken, gedurende de samenwerking van partijen is overgegaan van [eiser] op Stichting Jonge Honden. Dat betekent dat vooralsnog kan worden aangenomen dat van alle werken die Stichting Jonge Honden van [eiser] onder zich heeft het eigendomsrecht bij [eiser] ligt en dat deze werken dus aan [eiser] moeten worden teruggegeven.

Gebleken is dat er tussen partijen geen duidelijkheid bestaat over het aantal werken van [eiser] dat Stichting Jonge Honden onder zich heeft en deze duidelijkheid heeft Stichting Jonge Honden desgevraagd ter zitting ook niet willen verschaffen. Wel heeft de partner van [gedaagde 1], die ook werkzaam is voor Stichting Jonge Honden, ter zitting verklaard dat er een zogenoemde ‘codelijst YD Kunstuitleen’ bestaat waarop ook alle bij hun in bezit zijnde werken van [eiser] vermeld staan.

Stichting Jonge Honden zal dan ook worden veroordeeld om de werken van [eiser] die op deze lijst staan en (een afschrift van) de codelijst zelf aan [eiser] af te geven. Daarvoor krijgt zij een termijn van zeven dagen.

Voor het overige is de vordering onder 1 van het petitum van de dagvaarding te onbepaald om toegewezen te kunnen worden.

IEF 12739

Gemeenschapsmodel niet nietig door auteursrecht op oudere kunstwerken

Gerecht EU 14 mei 2013, zaak T-68/11 (Kastenholz / OHMI - Qwatchme (Cadrans de montre)) - dossier
Gemeenschapsmodel. Artikel 25 lid 1 sub f Vo. 6/2002. Beroep op auteursrecht. Internationale verdragen. Beroep strekkende tot vernietiging van beslissing R 1086/20093 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 2 november 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de door verzoeker ingestelde vordering tot nietigverklaring van gemeenschapsmodel nr. 602636-0003 (Wijzerplaten). Het beroep wordt verworpen.

Verzoeker heeft in het bijzonder aangevoerd dat het litigieuze model identiek was aan het model van een wijzerplaat dat door het Duitse auteursrecht wordt beschermd, dat gebruikmaakt van de techniek van overlappende gekleurde schijven (Kleuropeenvolging II, 12 uur met een interval van 5 minuten, dat tussen 2000 en 2005 is voorgesteld en bekendgemaakt door de kunstenaar Paul Heimbach).

Overeenkomstig artikel 25, lid 1, sub f, van verordening nr. 6/2002 kan een gemeenschapsmodel nietig kan worden verklaard indien in het model zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd, en wanneer een houder dat kan verbieden overeenkomstig het recht van die lidstaat. Verzoeker heeft geen enkele aanwijzing verstrekt omtrent de omvang van de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland van het aan de oudere kunstwerken ten grondslag liggende idee, zonder zich te beperken tot de bescherming van de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van die werken.

45 Niettemin blijkt uit punt 25 van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep het litigieuze model heeft vergeleken met het in punt 5 supra in kleur weergegeven oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, en bij deze vergelijking rekening heeft gehouden met alle aanzichten van het litigieuze model. Uit dat punt 25 blijkt immers dat de kamer van beroep heeft vastgesteld dat in het geval van het litigieuze model „twee tinten of kleuren zichtbaar [waren] op de wijzerplaat op de posities die 12 uur en 6 uur aanduiden” en „vier verschillente tinten zichtbaar [waren] op alle andere tijdstippen”. Zij heeft tevens vastgesteld dat „het oudere model in staat [was] door een gecontroleerde beweging van de wijzers een breed spectrum aan kleuren te produceren, waarvan de combinatie en de intensiteit met de tijd wijzig[den]”. De kamer van beroep is dus overgegaan tot een beknopte beschrijving van de verschillende aanzichten van het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat als enige het mogelijk maakte om onmiddellijk de wijziging van de kleuren en van de intensiteit van de tinten om de vijf minuten te beoordelen, en heeft dat model en het litigieuze model tegenover elkaar geplaatst.

46 Bovendien heeft de kamer van beroep in punt 25 van de bestreden beslissing gepreciseerd dat „twee eenvormige tinten of kleuren niet mogelijk [waren] op de posities die 12 uur en 6 uur aanduiden in de oudere modellen”, hetgeen een belangrijk verschil tussen de conflicterende modellen vormde. De weergave van de wijzerplaat op de positie die 12 uur aanduidt in het litigieuze model, waarbij de ene helft wit en de andere helft zwart is maar beide eenvormig zijn, verschilt van de weergave van het eerste aanzicht, links, van het in punt 5 supra in kleur weergegeven oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat een progressieve combinatie van donkere kleuren en wit vertoont. Zoals verzoeker zelf erkent, kan voorts het litigieuze model niet de positie bereiken die 12 uur aanduidt zoals die verschijnt in het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”. Anders dan verzoeker beweert, verschilt ook de positie die 6 uur aanduidt in het litigieuze model, in twee eenvormige grijstonen, van het zevende aanzicht, links, van het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat een progressieve combinatie van rood en groen vertoont, hetgeen leidt tot minstens vier verschillende tinten.

79 Met betrekking tot de door verzoeker aangevoerde inbreuk op het auteursrecht op de oudere kunstwerken dient te worden vastgesteld dat overeenkomstig artikel 25, lid 1, sub f, van verordening nr. 6/2002 een gemeenschapsmodel nietig kan worden verklaard indien in het model zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd. Op die bescherming kan de houder van het auteursrecht derhalve aanspraak maken wanneer hij dat gebruik van het betrokken model kan verbieden overeenkomstig het recht van de lidstaat dat hem de bescherming verleent.

80 Verzoeker heeft evenwel, ondanks de nationale bepalingen waarnaar hij verwijst in punt 39 van het verzoekschrift, in casu geen enkele aanwijzing verstrekt omtrent de omvang van de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland de reproductie, zonder toestemming, van het aan de oudere kunstwerken ten grondslag liggende idee verbiedt, zonder zich te beperken tot de bescherming van de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van die werken.

81 Zoals de kamer van beroep in punt 32 van de bestreden beslissing heeft opgemerkt, heeft de auteursrechtelijke bescherming overeenkomstig de internationale verdragen inzake auteursrechtelijke bescherming waarbij Duitsland partij is, betrekking op de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van het werk en niet op de ideeën.

IEF 12738

Plagiaatdetectieprogramma maakt overname aannemelijk

ABRvS 23 mei 2013, LJN CA1287 (Plagiaatdetectie)
Als randvermelding. Zie eerder IEF 12378. Plagiaatdetector. De rector heeft met toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Eindexamenbesluit aan verzoeker het cijfer 1 zonder mogelijkheid tot herkansing toegekend voor zijn opstel "Vettaks onzin!" dat hij op 6 maart 2012 als word-document via het programma Teletop heeft ingeleverd. Daaraan heeft de rector ten grondslag gelegd dat [verzoeker] plagiaat heeft gepleegd, nu het plagiaatdetectieprogramma Ephorus heeft uitgewezen dat zijn opstel voor 93% overeenkomt met een opstel dat op 23 februari 2012 door een andere eindexamenkandidaat is ingeleverd en aannemelijk is geworden dat deze eindexamenkandidaat de auteur van het door haar ingeleverde opstel is.

Vergelijking van de twee opstellen wijst uit dat het door verzoeker ingeleverde opstel, afgezien van de titel, een beperkt aantal woorden en de laatste paar zinnen, identiek is aan het opstel van een eindexamenkandidate, die haar opstel twee weken eerder heeft ingeleverd. Zelfs een taalfout komt overeen. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, wordt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.

2. De rector heeft met toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Eindexamenbesluit aan [verzoeker] het cijfer 1 zonder mogelijkheid tot herkansing toegekend voor zijn opstel "Vettaks onzin!" dat hij op 6 maart 2012 als word-document via het programma Teletop heeft ingeleverd. Daaraan heeft de rector ten grondslag gelegd dat [verzoeker] plagiaat heeft gepleegd, nu het plagiaatdetectieprogramma Ephorus heeft uitgewezen dat zijn opstel voor 93% overeenkomt met een opstel dat op 23 februari 2012 door een andere eindexamenkandidaat is ingeleverd en aannemelijk is geworden dat deze eindexamenkandidaat de auteur van het door haar ingeleverde opstel is. Verder heeft hij in aanmerking genomen dat in de bestandseigenschappen van het door [verzoeker] ingeleverde word-bestand die andere eindexamenkandidaat als auteur van het opstel staat vermeld.

De Beroepscommissie, de commissie van beroep als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Eindexamenbesluit, heeft het besluit van de rector in stand gelaten.

5. De rector heeft naar aanleiding van de door het plagiaatdetectieprogramma Ephora vastgestelde gelijkheidsscore van 93% nader onderzoek verricht en de resultaten ervan aan het besluit van 23 maart 2012 ten grondslag gelegd. Het betoog van [verzoeker] dat het besluit uitsluitend is gebaseerd op de resultaten van een computerprogramma dat de nodige beperkingen kent, faalt reeds hierom. 

Vergelijking van de twee opstellen wijst uit dat het door [verzoeker] ingeleverde opstel, afgezien van de titel, een beperkt aantal woorden en de laatste paar zinnen, identiek is aan het opstel van een eindexamenkandidate, die haar opstel twee weken eerder heeft ingeleverd. Zelfs een taalfout komt overeen. De Beroepscommissie heeft terecht geoordeeld dat deze eindexamenkandidate met de door haar overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij de auteur is van het door haar ingeleverde opstel. Het standpunt van [verzoeker] dat hij de auteur van het opstel is, aangezien hij het opstel reeds in februari 2012 op internet heeft geplaatst, is daarbij terecht niet gevolgd, omdat hij geen stukken heeft overgelegd waaruit de datum van plaatsing van het opstel op internet blijkt. Daar komt bij dat de hiervoor bedoelde eindexamenkandidate als auteur wordt vermeld in de bestandseigenschappen van het door [verzoeker] ingeleverde word-document. Dat een derde de auteursnaam heeft gewijzigd nadat [verzoeker] zijn opstel had ingeleverd, zoals [verzoeker] heeft betoogd, heeft de Beroepscommissie terecht niet aannemelijk geacht. Dat deze mogelijkheid bestaat, is gemotiveerd bestreden. Daarnaast heeft [verzoeker] geen feiten of omstandigheden gesteld die, voor zover die mogelijkheid al zou bestaan, nader onderbouwen dat dat is gebeurd.

6. Gezien hetgeen is overwogen onder 4 is het hoger beroep gegrond. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, wordt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.

Op andere blogs:
Ius Mentis (Antiplagiaattool Ephorus bruikbaar als bewijs bij examenopstel)

IEF 12734

Geen bewijs van auteursrecht op normtabellen met normgegevens

Rechtbank Amsterdam 5 juni 2013, LJN CA4036 (Pearson Assessment and information B.V. tegen Bär software) en Rechtbank Amsterdam 30 november 2011, LJN CA4035 (Pearson Assessment and Information BV tegen Bär software b.v.)
Uitspraken ingezonden door Martin Hemmer, AKD.
Bewijs. Geen databankenrecht, geen substantiële investering. Geen auteursrecht op (structuur van databank met) psychologische gegevens. Pearson is uitgever van 200 psychologische tests, Bär is een software ontwikkelaar en exploiteert het Roermond's Score Programma. Pearson sommeert Bär ieder gebruik van de verdere verhandeling van (delen van) test, waaronder normgegevens en normtabellen van deze tests wegens inbreuk op databanken- en auteursrechten. In november 2011 draagt de rechtbank Pearson op bewijs te leveren om te onderbouwen dat op de normtabellen en normgegevens auteursrecht rust. Daarin slaagt zij niet, de vorderingen worden afgewezen.

Het beroep op databankenrecht faalt, omdat niet is komen vast te staan dat de normtabellen met -gegevens een databank zijn in de zin van de Databankenwet. De kosten voor het drukken van de handleidingen met de normtabellen (€3.000) en de tijdsbesteding voor opname van de gegevens uit de tabellen in P2O (twee weken fulltime per test), in verhouding tot de kosten van de ontwikkeling van een test, zijn niet als substantieel aan te merken [red. r.o. 5.10 - 5.12 november 2011].

De auteursrechtelijke bescherming van de databank kan alleen betrekking hebben op de structuur van de databank en niet op de gegevens die in de databank zijn opgenomen. De rechtbank stelt vast dat Bär niet de structuur van de normtabellen heeft overgenomen. Voor zover dat wel is gebeurd, is niet gesteld dat de structuur berust op de oorspronkelijke uiting van de creatieve vrijheid van de maker ervan. Pearson slaagt niet in het bewijs dat er op de normtabellen met normgegevens auteursrecht rust. De vorderingen worden afgewezen.

Leestips november 2011: 5.10-5.12.
Leestips juni 2013:

2.4. De rechtbank overweegt dat aan een databank twee verschillende soorten van rechtsbescherming kunnen toekomen. Ten eerste kan een databank worden beschermd op basis van het sui generis databankrecht, zoals dat is neergelegd in de Databankenwet (Dw). In rechtsoverweging 5.12 van het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat het beroep van [A] op bescherming op grond van de Dw faalt, omdat niet is komen vast te staan dat de normtabellen met normgegevens een databank zijn in de zin van de Dw.

2.6. Het Europese Hof van Justitie heeft op 1 maart 2012 een arrest gewezen in een zaak tussen Football Dataco Ltd e.a. en Yahoo! UK Ltd e.a. (C-604/10, LJN: BV8463) (hierna: het Dataco-arrest) dat van belang is voor de beoordeling van de vraag of op de normtabellen met normgegevens auteursrecht rust. In dat arrest is overwogen (rov. 29) dat de auteursrechtelijke bescherming waarin de Richtlijn 96/6 (Richtlijn 96/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken) voorziet betrekking heeft op de ‘structuur’ en niet op de ‘inhoud’ van de databank en dus evenmin op de wezenlijke gegevens daarvan. Voorts is in het Dataco-arrest bepaald dat een databank auteursrechtelijk wordt beschermd indien de keuze of de rangschikking van de gegevens die zij bevat een oorspronkelijke uiting is van de creatieve vrijheid van de maker ervan. Bijgevolg zijn de intellectuele inspanningen en deskundigheid die zijn aangewend bij het creëren van die gegevens volgens het Hof niet relevant om vast te stellen of een databank voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt en kunnen de voor de samenstelling van de databank vereiste aanzienlijke inspanningen en deskundigheid op zich geen grond opleveren voor auteursrechtelijke bescherming indien daarbij geen blijk wordt gegeven van originaliteit bij de keuze of de rangschikking van de in de databank opgenomen gegevens (rov. 42 - 45).

2.7. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat een streng onderscheid gemaakt dient te worden tussen de gegevens die in de databank zijn opgenomen, in dit geval de normgegevens, en de structuur van de databank, in dit geval de normtabellen. De auteursrechtelijke bescherming van de databank kan alleen betrekking hebben op de structuur van de databank en niet – zoals in het Dataco-arrest door het Hof nogmaals is bevestigd – op (de totstandkoming van) de gegevens die in de databank zijn opgenomen.

2.8. De rechtbank stelt vast dat niet gebleken is dat [B] c.s. de structuur van de normtabellen heeft overgenomen van [A]. Voor zover dat (deels) wel is gebeurd, overweegt de rechtbank dat [A] bovendien niet gesteld heeft dat de structuur van haar databank berust op een oorspronkelijke uiting van de creatieve vrijheid van de maker ervan. [A] heeft weliswaar per test gemotiveerd aangegeven welke keuzes zijn gemaakt bij de totstandkoming van de normwaardes, maar deze keuzes hebben betrekking op de totstandkoming van de gegevens die in de databank zijn opgenomen en kunnen derhalve niet bijdragen aan het bewijs van de gestelde oorspronkelijkheid van de databank.

Lees de uitspraak zaaknr. C/13/482409 / HA ZA 11-441, LJN CA4036.
Lees de uitspraak zaaknr. 482409 / HA ZA 11-441, LJN CA4035.

Op andere blogs:
NVJ (Geen bescherming voor tabelgegevens)

IEF 12729

Verklaring voor recht in verstekvonnis

Rechtbank Amsterdam 29 mei 2013, zaaknr. C/13/536831 / HA ZA 13-231 (Masterfile tegen gedaagden)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom advocaten.

Kort verstekvonnis. De Rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de Fotografische Werken "Zakenmensen met trofee", "Businessmeeting" en "Kinderen in klimhal" en onrechtmatig jegens eiseressen heeft gehandeld. Masterfile heeft geconstateerd dat gedaagde zonder voorafgaande toestemming van de Makers middels haar website www.dutchtechnologies.com deze werken openbaar heeft gemaakt. Gedaagde heeft zich per email op het standpunt gesteld dat zij geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Masterfile nu haar website door een derde zou zijn ontwikkeld. Dit verweer slaagt niet. Gedaagde wordt veroordeeld om eiseressen een bedrag van €4.480,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en de na dit vonnis ontstane kosten.

IEF 12727

Frankrijk: Apple moet (voorlopig) 5 miljoen iPad-thuiskopievergoeding betalen

Tribunal de grande instance de Paris, 30 mei 2013, (Apple tegen Copie France)
iPad 3G and iPad Wi-FiIn't kort: Apple heeft van consumenten de compensatie op grond van Besluit 13 van de commissie thuiskopieheffing (commission de la copie privée) gecollecteerd. Apple had ernstige twijfel over de wettigheid van dat Besluit, maar heeft al wel 5 miljoen euro gecollecteerd. Het gerecht staat toe de beslissing van de Franse Raad van State af te wachten, niettemin heeft Copie France haar vordering gebaseerd op een hogere wet, namelijk artikel L-331-1 van de Franse Code de la Propriété intellectuelle, waar Besluit 13 slechts een uitwerking van is.

Apple zegt dat de tekst van Besluit 13 in haast werd goedgekeurd, zonder enige analyse van het gebruik en het zijn dezelfde tarieven als die zijn vastgesteld bij Besluit nr. ​​11. Besluit nr. 11 werd echter door de Raad van State ongedaan gemaakt, omdat het aan aandacht ontbrak voor het zakelijke gebruik van de multimedia mobiele telefoons, en door de toepassing van het Padawan-arrest [IEF 9171]. Het gerecht houdt de zaak aan tot de Franse Raad van State over de rechtmatigheid van Besluit 13 heeft geoordeeld. Het gerecht beveelt een voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis (betaling €5 miljoen) met het oog op een tijdelijk, maar snel herstel van de schade geleden door Copie France.

Sur la demande reconventionnelle de la société Copie France
La société Copie France sollicite l’allocation d’une provision dans l’hypothèse d’un sursis à statuer. Cette demande n’est pas contradictoire avec le prononcé du sursis dans la mesure où la société Copie France ne fonde pas sa demande sur la décision n°13 contestée mais sur d’autres règles de droit d’une valeur supérieure.
Il y a lieu de constater que l’éventuelle annulation de la décision n°13 de la Commission n’affecte pas la validité de l’article L331-1 du code de la propriété intellectuelle dont elle n’est que l’application et qui fixe le principe de la rémunération pour copie privée des auteurs artistes-interprètes et producteurs de phonogrammes ou vidéogrammes.
La décision n°13 est en effet une simple modalité pratique de mise en œuvre de ce principe et elle ne doit pas être considérée comme une règle spéciale qui dérogerait à une règle générale laquelle ne pourrait lui être substituée, mais simplement comme une application de la loi nationale, elle-même conforme au droit communautaire qui demande aux Etats qui admettent l’exception de copie privée, d’organiser une compensation équitable. La société Copie France est donc bien fondée à invoquer le principe de la rémunération pour copie privée pour solliciter une indemnité compensatrice de la perte qu’elle subit du fait des difficultés actuelles pour recouvrer les sommes dues à ce titre.
Par ailleurs la loi met à la charge des fabricants et importateurs d’appareils d’enregistrement le paiement de la compensation équitable à charge pour eux de la répercuter sur le consommateur final qui bénéficie de l’exception de copie privée.
Ainsi les sociétés Apple qui fournissent le matériel d’enregistrement et qui au surplus reconnaissent avoir collecté le montant de la rémunération pour copie privée auprès des consommateurs finals, sont bien les débiteurs de l’indemnité due à la société Copie France.
Pour apprécier le montant de cette indemnité, la société Copie France propose de se reporter au barème prévue par la décision n°14 de la Commission, qui aboutit aux mêmes sommes que toutes les décisions antérieurs et qui fait également l’objet d’un recours devant le Conseil d’Etat.
Aussi au vu des éléments d’appréciation soumis au tribunal il y a lieu de condamner les sociétés Apple à payer à la société Copie France une provision de 5 000 000 €.
L’exécution provisoire compatible avec la nature de l’affaire doit être ordonnée afin d’assurer une réparation provisoire rapide du préjudice subi par la société Copie France.

DÉCISION
Statuant publiquement, par mise à disposition au greffe, contradictoirement et en premier ressort,
. Déclare recevables les demandes des sociétés Apple distribution international et Apple France,
. Sursoit à statuer sur leurs demandes jusqu’à l’arrêt du Conseil d’Etat statuant sur la validité de la décision n °13 de la Commission,
. Condamne in solidum les sociétés Apple distribution international et Apple France à payer à la société Copie France la somme provisionnelle de 5 000 000 € à valoir sur le montant de la compensation équitable pour la période de février à décembre 2011,
. Dit que l’affaire est retirée du rôle et y sera réinscrite à la demande de la partie la plus diligente une fois l’arrêt du Conseil d’Etat rendu,
. Ordonne l’exécution provisoire,
. Réserve les dépens et les frais irrépétibles.

IEF 12717

Tonen prototypen huishoudtrappen en voorgenomen verhandeling verboden

Vzr. Rechtbank Den Haag 31 mei 2013, rolnrs. KG ZA 13-290 en KG ZA 13-527 (Altrex tegen ASC Aluminium Scaffolding Company en vd Heuvel Alu Products)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Christine Diepstraten, BINGH advocaten.
Auteursrecht. Altrex ontwikkelt, produceert en verhandelt ladders en huishoudtrappen via doe-het-zelf-winkels en bouwmarkten en internet, waaronder de zogenoemde Double Decker in verschillende uitvoeringen in het aantal traptreden.

De Alumexx-handy trappen werden via de sites ASC-bv.nl en rolsteigerskopen.com aangeboden. De voorzieningenrechter oordeelt dat in het geval van de Double Decker er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk gezien de, kort samengevat, vormgeving van tredekappen, bordesrand en de handgreep en de tooltray. De combinatie van opgesomde creatieve elementen en andere elementen maakt dat er een werk is. De verbodsvordering wordt alleen tegen v/d Heuvel Alu toegewezen voor zover het de Double Decker en hiermee overeenstemmende producten, in ieder geval de Alumexx-handy betreft.

Gedaagde hebben gesteld dat nog geen verhandeling van de Alumexx-handy heeft plaatsgevonden en dat er slechts een klein aantal prototypen voorhanden is. Altrex heeft onvoldoende onderbouwd dat deze trappen al verhandeld zijn. De inbreuk beperkt zich slechts tot het tonen van deze prototypen in het kader van der aanbieding en voorgenomen verhandeling van het product.

2.8. Nadien is de website www.asc-bv.nl aangepast in de zin dat op 28 maart 2013 een nieuwsbericht op de website is geplaats onder het kopje “Levering en productie Alumexxhandy ® uitgesteld”. In het nieuwsbericht is onder meer vermeld dat de werkzaamheden met betrekking tot de productie van de Alumexx-handy tijdelijk worden stilgelegd in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure. Ook de pagina met de Alumexx-handy op www.rolsteigerskopen.com is niet meer toegankelijk.

 4.6. Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat in het geval van de Double Decker sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk, nu in het ontwerp van de Double Decker voldoende elementen zijn aan te wijzen die, gelet op de reeds op de markt beschikbare producten, kunnen worden aangemerkt als het resultaat van creatieve keuzes. De volgende elementen geven naar voorlopig oordeel blijk van creatieve keuzes.
- Bij de vormgeving van de tredekappen, de bordesrand en de handgreep is telkens gekozen voor een min of meer bolle, afgeronde vorm waarin verticale inkepingen zijn aangebracht. Naar voorlopig oordeel is er geen technische noodzaak voor de inkepingen in de tredekappen. Andere huishoudtrappen met tredekappen (zie de door gedaagden in het geding gebrachte afbeeldingen onder 2.9) hebben geen inkepingen in de tredekappen en gedaagden hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door Altrex gekozen ronde vormgeving zonder de inkepingen onvoldoende flexibel zou zijn om de tredekappen aan te kunnen brengen op de treden;
- De bordesrand die breder is dan het bordes zelf en de gehele voorkant van het bordes omvat. Voor de bescherming van lichaamsdelen is deze vormgeving niet noodzakelijk, een anders vormgegeven rand zou dat ook kunnen bewerkstelligen;
- De tooltray, met een afgeronde vormgeving en aan de zijde van de treden en de zijkanten een enigszins uitstekend deel en aan de andere zijde een verder uitstekend deel, voorzien van ribben aan alle zijden. Naar voorlopig oordeel zijn de ribben aan de drie kort uitstekende kanten van de tooltray niet technisch of functioneel vereist; - De langwerpig vormgegeven scharnierkappen, in een van de trapstijlen afwijkend materiaal.

Het verweer van gedaagden dat een aantal van de hiervoor opgesomde elementen functioneel zijn, zoals het gebruik van tredekappen, een handgreep en een tooltray, doet er niet aan af dat er bij de specifieke vormgeving van die elementen voldoende ruimte was voor creatieve keuzes, die op de hiervoor opgesomde wijze zijn gemaakt. Naar voorlopig oordeel zijn de ovale vorm van de voeten en de daarop aangebrachte ribben op zichzelf geen creatieve elementen, omdat beide elementen de trap meer stevigheid geven en dus de veiligheid van de gebruiker bevorderen.

4.12. Gedaagden hebben gesteld dat nog geen verhandeling van de Alumexx-handy heeft plaatsgevonden, er is volgens hen slechts een klein aantal prototypen voorhanden. Altrex heeft haar stelling dat de Alumexx-handy al wel is verhandeld onvoldoende onderbouwd, zodat voorshands aangenomen moet worden dat de auteursrechtinbreuk beperkt is tot het tonen op de website www.asc-bv.nl van de genoemde prototypen in het kader van de aanbieding en voorgenomen verhandeling van het product.

4.15. Naar voorlopig oordeel is onvoldoende aannemelijk geworden dat Aluminium Scaffolding Company zich bezig houdt of dreigt bezig te houden met voorbehouden handelingen. Gedaagden hebben onvoldoende weersproken gesteld dat alleen v/d Heuvel Alu de website www.asc-bv.nl beheert en daarop de Alumexx-handy heeft aangeboden. Dat uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel de indruk kan ontstaan dat Aluminium Scaffolding Company ook handelt in huishoudtrappen of uit het handelsnaamgebruik op de website www.asc-bv.nl de indruk kan ontstaan dat zij die website beheert, is onvoldoende voor toewijzing van een verbod wegens (concreet dreigende) inbreuk.
IEF 12701

Vermelding van auteur kan ook op andere wijze dan op omslag

Vzr. Rechtbank Gelderland 17 mei 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:1367 (eiser tegen Federatie van Amateur Wijnmakers- en Bierbrouwers Gilden)
Uitspraak ingezonden door Max van Olden, Hilberts & Van Olden advocaten.
Auteursrecht. Verzamelauteursrecht. Mede-auteurs. Gebruikersrecht. Eiser is oud-voorzitter van de FAWBG en verkoopt de uitgave 'Wijnmaken en beoordelen voor amateurs, samengesteld door [eiser]'. Onderaan elke pagina staat in de voettekst 'samengesteld door [eiser]'. De Federatie (en een bestuurslid) heeft per e-mail een pdf-bestand gestuurd aan 38 geadresseerden, waaronder eiser, met als wijziging dat het titelblad en in de voettekst staat: 'samengesteld door cursisten en gildeleden van de FAWBG', dat ook door diverse verklaringen wordt ondersteund (r.o. 4.8). Eiser vordert een terugroeping en vernietiging van de (digitale) voorraad op basis van schending artt. 11, 12 en 25 Aw. De federatie vordert in voorwaardelijke reconventie soortgelijks, omdat de uitgave van eiser vrijwel identiek is aan cursusboeken uit 2006 en de uitgave voor gevorderden uit 2007. De vorderingen worden afgewezen.

Een beroep op artikel 8 Aw faalt, ondanks dat de Federatie pontificaal, zowel afgekort als in zijn geheel uitgeschreven op de omslag van de uitgave staat. Vermelding van een natuurlijke persoon als maker kan ook op andere wijze dan door vermelding van de naam op de omslag; in de uitgave van 2006 staat op elke pagina in de voettekst © [eiser]. Dat kan moeilijk anders worden begrepen dan ter aanduiding van de maker van het werk. Dat eiser maker is en dat dit werk een afgeleide is van eerdere uitgaven of daarop voortborduurt, betekent niet dat hij enig maker en auteursrechthebbende is.

Eiser heeft mogelijk het zogenaamde verzamelauteursrecht van artikel 5 Aw, echter de Federatie heeft voldoende aannemelijk gemaakt een gebruiksrecht te hebben. Redengevend is dat onder voorzitterschap van eiser de werkgroepen die lesmateriaal maken zijn ingesteld en de ledenvergadering opdracht heeft gegevens cursussen nieuw leven in te blazen. De Federatie heeft terecht een beroep gedaan dat zij in zo'n geval ook usantiële gebruiksbevoegdheden toekomt. Eiser wordt als in he ongelijk gestelde partij in de proceskosten ex 1019h Rv veroordeeld. De voorwaarden van de reconventionele vordering, dat de Federatie ex art. 8 Aw auteursrechthebbende is, is niet vervuld.

4.5.
Volgens de Federatie en [gedaagde] heeft de Federatie de uitgave van oktober 2006 als van haar afkomstig openbaar gemaakt zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker ervan te vermelden. De naam van de Federatie staat immers pontificaal, zowel afgekort als in zijn geheel uitgeschreven, op de omslag van de uitgave, direct onder het logo van de Federatie. De naam van [eiser] ontbreekt hier, terwijl de omslag de enige plaats is waar een eventuele - relevante - vermelding van een natuurlijk persoon zou kunnen staan. Aldus, zo stellen de Federatie en [gedaagde], is er geen sprake van vermelding van enig natuurlijk persoon als maker en dient de Federatie als maker en daarmee als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 te worden aangemerkt.

4.6.
Dit betoog faalt. De vermelding van een natuurlijk persoon als maker van een werk kan ook op andere wijze dan door vermelding van de naam van die persoon op de omslag van dat werk plaats hebben. In het onderhavige geval staat onderaan elke pagina van de uitgave van oktober 2006 in de voettekst vermeld: ‘© [voornaam] [eiser]’. Het vermelden van het zogenaamde copyright symbool in combinatie met de naam van [eiser] kan moeilijk anders worden begrepen dan als aanduiding dat [eiser] de maker van het werk is. Bovendien is het voorwoord/de inleiding van de uitgave van oktober 2006 van de hand van [eiser]. Hij schrijft hierin onder meer dat bij de voorbereiding van de lessen voor de opleiding van enthousiaste wijnmakers tot FAWBG-wijnkeurmeester, die hij in het seizoen 2004/2005 samen met[betrokkene c] heeft gegeven, duidelijk werd dat het cursusmateriaal in de vorm van boeken niet meer alle gewenste informatie bevatte. [eiser] vervolgt: “Daarom besloot ik iedere les degelijk voor te bereiden aan de hand van allerlei beschikbare documenten en deze aan de groep cursisten te verstrekken. Gelukkig kwam het daarbij telkens weer tot aangename discussies en een uitwisseling van informatie, aan de hand waarvan de inhoud weer werd aangepast. Inmiddels zijn we twee jaar verder en is uit allerlei bronnen verdere informatie ingewonnen en verwerkt in het ‘oude’ manuscript. Vervolgens is gekozen voor een nieuwe indeling van deze uitgave. In eerste instantie wordt het wijnmaken uitgebreid behandeld en alle fouten die daarbij kunnen voorkomen. Vervolgens komen het proeven en beoordelen in al hun facetten aan de orde”.

4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande in voldoende mate aannemelijk geworden dat [eiser] als maker van de uitgave van oktober 2006 is vermeld. Dat [eiser] niet als zodanig op de omslag is genoemd, maakt dit dus niet anders. Dit betekent dat de Federatie niet op grond van artikel 8 Aw als auteursrechthebbende van de uitgave van oktober 2006 kan worden aangemerkt.

4.10.
Vooralsnog kan gelet op de hiervoor genoemde verklaringen en de uitgave van maart 2007 niet worden aangenomen dat [eiser] de enige maker en auteursrechthebbende is van de uitgave van oktober 2006.

4.11.
Niettegenstaande het mogelijke auteursrecht van [eiser] op de uitgave van oktober 2006 op grond van het zogenaamde ‘verzamelauteursrecht’ van artikel 5 Aw, heeft de Federatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een gebruiksrecht heeft met betrekking tot de uitgave van oktober 2007, die de Federatie in 2012 heeft gedigitaliseerd en geactualiseerd en bij e-mail van 18 december 2012 heeft verspreid. Daarvoor is het volgende redengevend.

4.12.
Uit de door de Federatie in het geding gebrachte stukken, met name productie 4, kan worden afgeleid dat in november 1999 de doelstellingen van de Federatie zijn geherformuleerd, waarna deze in de periode november 1999 tot en met november 2000 door het toenmalige interim-bestuur zijn uitgewerkt en vastgelegd in een notitie. [eiser] maakte deel uit van dit interim-bestuur en heeft ook meegewerkt aan bedoelde notitie. Ook blijkt daaruit dat als een belangrijk speerpunt van de geherformuleerde doelstellingen werd aangemerkt het opleiden en bewaken van de kennis en vaardigheden van de wijnkeurmeesters. In november 2000 is de notitie besproken tijdens de algemene ledenvergadering en heeft het nieuwe bestuur onder voorzitterschap van [eiser] de aanbeveling van het interim-bestuur overgenomen om werkgroepen voor keurmeesterzaken en educatie in te stellen. Dit heeft geresulteerd in het instellen van de commissies ‘Opleidingen en Kennis Centrum’ en ‘Keurmeesterzaken en -Educatie’. Een expliciete verantwoordelijkheid van laatstgenoemde commissie was het ontwikkelen en het actueel houden van lesmateriaal, bestemd om keurmeesters op te leiden conform de opleidingseisen van de Federatie. In dit verband zijn uiteindelijk ook de uitgave van oktober 2006 en de verschillende daarvan afgeleide uitgaven tot stand gekomen.

Lees de uitspraak (ECLI:NL:RBGEL:2013:1367 / pdf / zaaknr. C/05/241392 / KG ZA 13-163)