Alle rechtspraak  

IEF 11683

Uitspraak Noorse Hoge Raad inzake Stokke/Oliver

Supreme Court of Norway 27 juni 2012, HR-2012-01325-A (case no. 2011/2020);(Trumf AS tegen Stokke AS en Opsvik tegen Trumf AS)

Met commentaar in't kort van Tobias Cohen Jehoram en Mieke Merkelijn, De Brauw Blackstone Westbroek. Inzender is als advocaat betrokken namens Stokke AS.

De auteursrechtelijke bescherming van het Tripp Trapp ontwerp van Stokke is inzet van vele juridische procedures in zowel binnen- als buitenland. Zie in Nederland o.a. Hof Amsterdam 15 maart 2011, IEF 9475 inzake de Carlo-stoel, waarvan op dit moment cassatieberoep aanhangig is.

De bijgevoegde uitspraak van de Noorse Hoge Raad in een parallelle procedure (de Carlo stoel heet hier Oliver) is ook interessant voor de Nederlandse rechtspraktijk, met name wat betreft de toepassing van zowel het auteursrechtelijke werk- als inbreukcriterium alsmede het oordeel over de beschermingsomvang; in die zaak zijn (ook) alle mogelijke verweren gevoerd, inclusief argumenten gebaseerd op de opinie van de Nederlandse Prof. Jacobs, die ook in de Nederlandse procedures figureert. De ik-vorm van het arrest heeft overigens te maken met het feit dat in Noorwegen 1 van de rechters een opinie schrijft en de andere rechters daar al dan niet mee instemmen. In dit geval stemden zij alle in.

Allereerst onderschrijft de Noorse Hoge Raad het oordeel van de Bogarting Court of Appeal dat het Tripp Trapp ontwerp een auteursrechtelijk beschermd werk is (nrs. 81 en 82):

(81) […] The Court of Appeal finds, based on an overall assessment, that the said design elements of the Tripp Trapp chair convey an overall impression of originality, which is the result of an independent, creative effort. The design must be characterised as distinctive and featuring a high degree of innovation when compared to existing chairs. Consequently, the requirements applicable to artistic works are clearly met.”

(82) I agree with this, and when taking into consideration the many concurrent evaluations made in other contexts with regard to the Tripp Trapp chair as an artistic work, I am unable to conclude that the issue can be said to be an uncertain one.

Het auteursrechtelijke werkcriterium wordt hier op een juiste wijze toegepast door niet alleen afzonderlijke onderdelen in de beoordeling te betrekken, maar ook de totaalindruk van het Tripp Tripp ontwerp. Ook de argumenten
- dat het ontwerp (te) technisch van aard zou zijn,
- dat een ooit op het verstelsysteem aangevraagd octrooi aan auteursrechtelijke bescherming in de weg zou staan,
- dat elementen die tot een bepaalde stijl te rekenen zijn buiten beschouwing moeten worden gelaten, en
- dat voor industriële vormgeving hoe dan ook een beperktere auteursrechtelijke bescherming geldt (ovv. 23 – 26 en vergelijk terzake ook het oordeel van het Amsterdamse hof in de Carlo-zaak)
worden alle verworpen.

Alvorens over te gaan tot de beoordeling van de inbreukvraag stelt de Noorse Hoge Raad vast dat het Tripp Trapp ontwerp gezien de hoge mate van oorspronkelijkheid en de creatieve keuzes van de maker een ruime beschermingsomvang geniet. Voor het oordeel dat er juist sprake zou moeten zijn van een beperkte beschermingsomvang omdat het hier zou gaan om een functioneel ontwerp wordt geen ruimte gelaten (zie nr. 86):

(86) It will be noted that Professor Jacobs’ assessment is largely a function of his views with regard to the copyright issue. This has implications when it comes to what weight can be attached to his views. There would seem to be general agreement, at least in Denmark, Sweden and Norway, that the degree of innovation has consequences in terms of how broad the protection against imitations is in scope. The scope of protection will be determined by how original and distinctive an artistic work is. The scope of protection reflects the scope of the individual creative effort. Although it will generally be problematic to grant extensive protection to items intended for practical use that meet everyday needs, such a perspective carries limited weight in relation to a distinctive artistic work like the Tripp Trapp chair. The German ruling I referred to earlier emphasises, in particular, the wide freedom of choice facing Mr Opsvik in the detailed design of his highchair – also within the limits defined by the technical solution. The same is emphasised in the decision of the Office for Harmonization in the Internal Market of 12 February 2008, in which the design registration of a chair similar to the Oliver chair was declared invalid at the request of Stokke AS:

“The examples of prior designs of highchairs given by the Holder demonstrate that despite these technical constraints there is still a large degree of freedom for designers of highchairs. In particular, there is no need for using a characteristic L-shaped structure which characterizes the prior design.”

Vervolgens komt de Noorse Hoge Raad tot de conclusie dat er sprake is van inbreuk. Ditmaal wordt het inbreukcriterium op juiste wijze toegepast, daarbij in ogenschouw nemend de totaalindruk en de essentie van het Tripp Trapp ontwerp (r.ov. 93 en 94):

(93) […] "The artistic distinction of the Tripp Trapp chair lies, as previously mentioned, in innovative individual elements, and the original combination of these with older, known individual elements. The Court of Appeal is of the view that the said elements are replicated to a very large extent in the Oliver chair. Consequently, the predominant part of those characteristics of the design expression that convey the identity of the Tripp Trapp chair are also found in the Oliver chair. The similarities are very extensive, not least when considering the large scope for variation that presents itself. All in all, the Oliver chair must be perceived as a very close imitation of the Tripp Trapp chair.”

(94) I agree with this summary, and it follows from this that the Oliver chair represents an infringement of the copyright protection conferred on the Tripp Trapp chair.

Terwijl de Hoge Raad expliciet de opvatting verwerpt dat er specifieke elementen aangewezen zouden moeten kunnen worden die auteursrechtelijk beschermd zijn; alleen het totaalbeeld telt.

Dat alles lijkt goed aan te sluiten bij de Nederlandse auteursrechtelijke uitgangspunten en leerstukken.

Tobias Cohen Jehoram en Mieke Merkelijn

IEF 11678

Chunks of chunkies, riemen en armbanden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juni 2012, LJN BX4870 (Noosa tegen Intertoys en Nisu International)

Auteursrecht op riem (toegewezen). Auteursrecht op armband, chunks en modelrecht / slaafse nabootsing (afgewezen).

Noosa is een modebedrijf en ontwerpt, produceert en verkoopt lederen accessoires waarop drukkers, de zogenoemde 'chunks', kunnen worden geklikt. Noosa heeft geconstateerd dat Intertoys in haar winkels, in ieder geval in Amsterdam en Krommenie, armbanden met drukknopen aanbiedt die nagenoeg identiek zijn aan haar armbanden. Gebleken is dat Nisu deze artikelen aan Intertoys levert. Nisu verhandelt zelf ook armbanden, riemen en chunks die zijn nagebootst van Noosa en heeft ook de term ‘chunks’ overgenomen, door de drukknopen ‘chunkies’ te noemen.

De vordering van Noosa zijn op grond van auteursrechten, modelrechten en slaafse nabootsing van armbanden en riemen met verwisselbare elementen ("chunks"). De voorzieningenrechter wijst alleen de op auteursrechtinbreuk gebaseerde vorderingen terzake van de riemen toe.

Met betrekking tot de als model gedeponeerde drukknoop heeft Nisu c.s. terecht aangevoerd dat het hier slechts gaat om niet heel duidelijk zichtbare afbeeldingen van een drukknoop. Noosa heeft niet nader geconcretiseerd met welke producten Nisu c.s. op het modelrecht ten aanzien van deze drukknoop inbreuk heeft gemaakt, daargelaten dat bij de nieuwheid van dit model vraagtekens kunnen worden geplaatst. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Noosa zullen daarom worden afgewezen. De nevenvorderingen worden afgewezen.

Chunks
4.8. Voor wat betreft de afzonderlijke chunks heeft Nisu c.s. dan ook terecht aangevoerd dat Noosa onvoldoende heeft onderbouwd op welke werken haar vorderingen zijn gericht en waar de overeenkomsten met de volgens haar inbreukmakende producten precies in zitten.

Riemen
4.10. (...) De in het geding gebrachte catalogus van MyLOvE JEWELRY, wat daarvan ook zij, bevat afbeeldingen van (druk-) knopen en armbanden, maar niet van riemen die gelijkenis vertonen met de in het geding zijnde riemen van Noosa.

4.11. Voorts heeft Noosa voldoende aannemelijk gemaakt dat Nisu c.s. met de door haar verhandelde riemen inbreuk maakt op de rechten van Noosa. De riemen van Nisu zijn qua afmetingen (vrijwel) gelijk met die van Noosa, de drukknopen zijn in dezelfde aantallen, op gelijke afstand van elkaar en op dezelfde plaats als op de Noosa riemen aangebracht en geschikt om de chunks in aan te brengen en om de riemen te sluiten. De totaalindruk van de in het geding zijnde riemen is hetzelfde en aannemelijk is dat de riemen van Nisu aan die van Noosa zijn ontleend. Weliswaar is de kleur van de in het geding zijnde brede riem van Noosa bruin, en die van Nisu zwart, maar Nisu heeft niet betwist dat ook de zwarte (brede) riem tot het assortiment van Noosa behoort.

Armbanden
4.12. (...) Zo verschillen de plaats en het aantal drukkers op een van de Nisu armbanden van die op de Noosa armband en wijkt de kleur en het uiterlijk van het materiaal van de beide in het geding gebrachte exemplaren van Nisu af van het Noosa exemplaar. Daar komt bij dat Nisu c.s. documentatie, naar haar stelling daterend uit 2008, in het geding heeft gebracht (de onder 2.9 genoemde catalogus), waarin soortgelijke armbanden onder de aandacht van het publiek worden gebracht. Weliswaar heeft Noosa de authenticiteit daarvan in twijfel getrokken, maar, zonder nader onderzoek naar de feiten, bijvoorbeeld op het punt van de herkomst van de catalogus, kan op voorhand niet zonder meer van de originaliteit van de desbetreffende armband van Noosa worden uitgegaan.

4.14. Aangezien de armbanden niet als model zijn gedeponeerd, kunnen de daarop gebaseerde stellingen van Noosa haar ten aanzien van die artikelen niet baten. Met betrekking tot de als model gedeponeerde drukknoop heeft Nisu c.s. terecht aangevoerd dat het hier slechts gaat om (niet heel duidelijk zichtbare) afbeeldingen van een drukknoop. Noosa heeft niet nader geconcretiseerd met welke producten Nisu c.s. op het modelrecht ten aanzien van deze drukknoop inbreuk heeft gemaakt, daargelaten dat bij de nieuwheid van dit model vraagtekens kunnen worden geplaatst. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Noosa zullen daarom worden afgewezen.

Slaafse nabootsing - eigen plaats in de markt
4.15. Noosa heeft zich tot slot, ook voor de armbanden en chunks, beroepen op slaafse nabootsing. Om een hierop gestoelde vordering te doen slagen, is in de eerste plaats vereist dat aannemelijk is dat het nagebootste product een eigen plaats inneemt in de markt. Dat wil zeggen dat het product zich uiterlijk van andere in de handel zijnde soortgelijke producten aanmerkelijk onderscheidt. Dat dit het geval is heeft Noosa tegenover de gemotiveerde betwisting door Nisu c.s., ondersteund met afbeeldingen van reeds voor 2009 in de handel zijnde (druk-)knopen en armbanden – waaronder die in de onder 2.9 genoemde catalogus waarvan niet zonder meer op voorhand kan worden aangenomen dat deze op een later tijdstip in elkaar is geknutseld – onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Op andere blogs
Charlotte's law & fine prints (Noosa chunks niet beschermd)

IEF 11676

Foto van eigen medewerkers

Kantonrechter Rechtbank Middelburg 11 juni 2012, LJN BX4106 (A tegen B)

Auteursrecht op foto van medewerker, foto is geplaatst bij krant, krantenartikel is door medewerker geplaatst op website. Inbreuk.

De foto van [eiser] betreft een foto van de eigen medewerkers van [gedaagde] op een eigen werk van [gedaagde]. [Eiser] heeft toestemming gekregen van [gedaagde] om een foto te mogen maken, en [gedaagde] stelt dat hij die daarom mag gebruiken. De foto is bij een krantenartikel geplaatst. Dit krantenartikel is door [gedaagde] gescand en geplaatst op haar website onder de rubriek “[gedaagde] in het nieuws”. [Gedaagde] stelt dat de foto pas in 2010 op haar website kwam, omdat de website pas sedert 2010 in de lucht is. Ter bescherming van haar naam is deze naam wel al in 2003 vastgelegd bij het SIDN. De foto is meteen verwijderd nadat [gedaagde] een brief van [eiser] had ontvangen. [Gedaagde] betwist de door [eiser] geleden schade.

[Eiser] stelt dat hij toestemming heeft gegeven voor plaatsing van de foto in de krant en hij daarvoor ook betaald heeft gekregen. [Eiser] is nog steeds exclusief auteursrechthebbende op zijn foto. Voor iedere nieuwe openbaarmaking van de foto is voorafgaande toestemming nodig van [eiser] en dient de geldende licentievergoeding betaald te worden. [Eiser] wijst er op dat bij het originele artikel van 14 januari 2002 naast de betreffende foto een colofon is vermeld over het auteursrecht. De kantonrechter wijst een schadevergoeding van €500 toe, waarvan €250 gederfde licentievergoeding.

4. (...) Ingevolge artikel 1 van de Auteurswet heeft [eiser] als maker van de foto het uitsluitend recht die foto openbaar te maken. Omdat de foto auteursrechtelijk is beschermd, stond het [gedaagde] niet vrij om deze foto openbaar te maken zonder toestemming van [eiser]. Nu voorts vaststaat dat [gedaagde] zonder toestemming van [eiser] de foto heeft gepubliceerd op haar website, heeft [gedaagde] inbreuk gemaakt op de auteursrechten van [eiser].

6.  [Eiser] heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat door inbreuk op zijn auteursrecht hem de mogelijkheid is ontnomen om vooraf over de exploitatie van zijn werk te onderhandelen. Voorts heeft hij tijd en kosten moeten maken om staking van de inbreuk en betaling van een vergoeding te bewerkstelligen. Deze schade, als door [eiser] gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt, kan niet inbegrepen worden geacht in de vergoeding die hem ook zonder inbreuk zou zijn toegekomen. De kantonrechter acht in dit geval eenzelfde vergoeding gerechtvaardigd zoals de hiervoor naar redelijkheid vastgestelde gederfde licentievergoeding voor het plaatsen van de foto, derhalve eveneens€ 250,00.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] een schadevergoeding toekomt van € 500,00 wegens inbreuk op zijn auteursrecht.

IEF 11674

Onrechtmatig gehandeld jegens persfotograaf

Rechtbank Rotterdam 10 augustus 2012, LJN BY3179, zaaknr. 1321765/CV EXPL 12-8738 (Roel Dijkstra Persfotografie tegen NoRisk Parking B.V.)

Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee.

Dijkstra is professioneel fotograaf en auteursrechthebbende op de foto van 'de geparkeerde vrachtwagens'. NoRisk is exploitant van bewaakte parkeerterreinen. Bij het artikel 'Trucker kan veilige parkeerplek niet vinden' is de foto gepubliceerd op de website van de Telegraaf , met daarbij de naam van Dijkstra als maker. De foto was vanaf 27 april 2011 zichtbaar op de website van NoRisk Parking. Dijkstra heeft NoRisk Parking een schikkingsvoorstel gedaan, waarop niet is gereageerd. Beoordeeld dient te worden of NoRisk Parking een inbreuk op het auteurs- en persoonlijkheidsrecht van Dijkstra heeft gemaakt en of zij op grond daarvan jegens Dijkstra schadeplichtig is.

Door de kantonrechter wordt vastgesteld dat NoRisk Parking verantwoordelijk is voor het plaatsen van de foto op haar website. De kantonrechter is van oordeel dat NoRisk Parking onrechtmatig jegens Dijkstra heeft gehandeld. NoRisk Parking is gehouden de door Dijkstra geleden schade te vergoeden. Er wordt een schadevergoeding van € 765,00 toegewezen door de kantonrechter.

4.4 (...) Indien het kopiëren van beschermde foto's van websites van anderen, die daarvoor wel toestemming gevraagd hebben en betaald hebben, geen inbreuk op een auteursrecht zou opleveren, zou het hele systeem van bescherming van eigendomsrechten, in de huidige tijd waarin internet een prominente rol speelt, illusoir zijn. NoRisk Parking heeft de koppeling, nadat zij het bericht op de website van de Telegraaf gezien heeft, bewust tot stand gebracht. Door een handeling van NoRisk Parking is derhalve ook de Foto op haar website geplaatst. Zij heeft de koppeling tot stand gebracht, terwijl zij wist althans had moeten en kunnen weten dat daardoor ook de Foto mee gekoppeld zou worden. Een foto overigens waarbij op de website van de Telegraaf, gezien de opmerking onder de Foto 'Copyright Roel Dijkstra Fotografie', duidelijk vermeld werd dat het een auteursrechtelijk beschermde foto betrof. NoRisk Parking is derhalve verantwoordelijk voor het plaatsen van de Foto op haar website.

4.5 Nu NoRisk Parking de Foto zonder toestemming van Dijkstra op haar website heeft geplaatst, zo is door Dijkstra onweersproken gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat NoRisk Parking onrechtmatig jegens Dijkstra gehandeld heeft. De kantonrechter is van oordeel dat een en ander NoRisk Parking toegerekend kan worden. Dat de Foto op de website van de Telegraaf stond, ontslaat NoRisk Parking niet van haar verplichting, indien zij het artikel van de website van de Telegraaf stond, onstlaat NoRisk Parking niet van haar verplichting, indien zij het artikel van de website van de Telegraaf integraal, derhalve inclusief foto, wilde overnemen, zich ervan te vergewissen dat daarop geen auteursrechtelijke bescherming rustte. Ook indien het gebruik van de Foto te goeder trouw is gebeurd, en zoals door NoRisk Parking is gesteld een 'omissie' was, levert openbaarmaking zonder toestemming van de rechthebbende een inbreuk op het auteursrecht op. Daarnaast heeft Dijkstra op grond van artikel 25 Auteurswet recht op vermelding van zijn naam bij de Foto. Op de website van NoRisk Parking was de Foto op de pagina 'nieuwsoverzicht' zichtbaar zonder dat daarbij de naam van Dijkstra vermeld werd. Ook op dit punt heeft NoRisk Parking onrechtmatig jegens Dijkstra gehandeld.

4.7 Dijkstra heeft, onder verwijzing naar de algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie, een schadevergoeding van in totaal driemaal de licentievergoeding van € 255,00, derhalve een bedrag van € 765,00 gevorderd. De algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie zijn weliswaar niet van toepassing op de (niet-contractuele) relatie tussen Dijkstra en NoRisk Parking, maar vormen wel een rechtens aanvaardbaar en geaccepteerd uitgangspunt om op die basis de schade te begroten.

4.10 Daarnaast heeft te gelden dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk werk om een inbreuk te herstellen door achteraf alsnog te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. Een dergelijk gebruik van zijn werk levert de auteursrechthebbende immers ook schade oop. Dat geldt ook voor het weglaten van de naamsvermelding bij de Foto zoals die geplaatst is op de pagina 'nieuwsoverzicht' op de website van NoRisk Parking.

4.11 De kantonrechter is van oordeel dat gelet op het voorgaande een schadevergoeding van € 765,00 niet als onredelijk aan te merken is. Het gevorderde bedrag aan schadevergoeding zal dan ook toegewezen worden.

Lees een afschrift hier zaaknr. 1321765/CV EXPL 12-8738, LJN BY3179.

IEF 11671

De onderkant afgeknipt, dus geen inbreuk

Vzr. Rechtbank Arnhem 26 juli 2012, LJN BX4571 (Angro Hosiery B.V. tegen Bonnie Doon Europe)

Executiegeschil na IEF 7040 en IEF 10972; vraag of dwangsommen zijn verbeurd.

Zowel Angro als Bonnie Doon zijn actief op het gebied van beenmode. Bonnie Doon heeft in 2007 de “Exquisite Legging” op de markt gebracht, een voetloze maillot die aan de onderzijde is voorzien van kant, een strikje en een inkeping. Angro vordert een verbod op het nemen van executiemaatregelen en krijgt deze.

In het eindvonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 februari 2012, waarin onder 3.4 het in geschil zijnde bevel is opgenomen, valt niet te lezen dat de rechter toen heeft vastgesteld dat Angro daadwerkelijk inbreukmakende leggings in voorraad had.

Vooruitlopend op terugzending naar China is van deze leggings in 2010 in opdracht van Angro de onderkant, dat wil zeggen het deel waar zich het kant, het strikje en de inkeping bevond, afgeknipt. Bonnie Doon heeft niet betwist dat, als de onderkant van de leggings op deze wijze is afgeknipt, de leggings niet langer zijn te beschouwen als inbreukmakende producten, maar zij heeft betwist dat de onderkant van de leggings (tijdig) is afgeknipt.

De bewijslast van haar stelling dat de onderkant van de leggings reeds was afgeknipt voor het wijzen van het vonnis van 29 februari 2012 en dat zij toen al geen inbreukmakende leggings meer in voorraad had, ligt bij Angro. Dat betekent dat in het kader van deze procedure moet worden nagegaan of voldoende aannemelijk is dat Angro de onderkant van de leggings tijdig heeft laten afknippen.

8. Ter toelichting op haar primaire stelling heeft Angro gesteld dat zij na het (hiervoor onder 1.2 weergegeven) vonnis van de voorzieningenrechter van 4 september 2008, waarin geen bevel tot afgifte tot vernietiging is neergelegd, de toen aanwezige voorraad, waaronder de van klanten retour ontvangen inbreukmakende leggings in september 2009 heeft teruggestuurd naar China om te laten beoordelen of het mogelijk was die leggings zodanig te vermaken dat zij geen inbreuk meer zouden opleveren op de intellectuele eigendomsrechten van Bonnie Doon. Vooruitlopend daarop is van deze leggings in 2010 in opdracht van Angro door de fabrikant van de leggings, Luoman, de onderkant, dat wil zeggen het deel waar zich het kant, het strikje en de inkeping bevond, afgeknipt. Bonnie Doon heeft niet betwist dat, als de onderkant van de leggings op deze wijze is afgeknipt, de leggings niet langer zijn te beschouwen als inbreukmakende producten, maar zij heeft betwist dat de onderkant van de leggings (tijdig) is afgeknipt.

9. De bewijslast van haar stelling dat de onderkant van de leggings reeds was afgeknipt voor het wijzen van het vonnis van 29 februari 2012 en dat zij toen al geen inbreukmakende leggings meer in voorraad had, ligt bij Angro. Dat betekent dat in het kader van deze procedure moet worden nagegaan of voldoende aannemelijk is dat Angro de onderkant van de leggings tijdig heeft laten afknippen. Ter staving van haar stelling heeft Angro verwezen naar het (hiervoor onder 1.4 weergegeven) overleg dat daarover met [betrokkene 2], de agent van Angro in China, in november 2009 heeft plaatsgevonden. Verder heeft zij verwezen naar het hiervoor onder 1.8 geciteerde “Records of Inquiry” en naar een eerdere e-mail van [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] van 3 mei 2012 (onder 1.7 weergegeven). Op grond van deze bescheiden kan weliswaar niet onomstotelijk worden vastgesteld dat Angro de leggings tijdig heeft laten afknippen, maar daaruit volgt wel dat de voorraad in 2009 is verscheept naar China, wat Bonnie Doon overigens ook niet heeft betwist, en dat over het vermaken van de geretourneerde leggings door Angro met haar agent in China is gesproken. Verder kan op grond van het verslag van de Chinese advocaten en de daaraan gehechte foto’s voorshands worden afgeleid dat door de fabrikant, Luoman, op enig moment de onderkant van een aantal inbreukmakende leggings is afgeknipt. Daarmee heeft Angro haar voormelde stelling voorshands zodanig aannemelijk gemaakt dat thans niet met voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat Angro het bevel tot afgifte van inbreukmakende leggings heeft overtreden. Dat niet helemaal duidelijk is geworden waarom Angro al op een moment dat zij daartoe nog niet verplicht was, tot het afknippen van de onderkant van de leggings is overgegaan vooruitlopend op vermaking van de leggings, is onvoldoende voor een ander oordeel, nu niet kan worden vastgesteld dat de verklaring van [betrokkene 1], bestuurder van Angro, daarover ongeloofwaardig is.

10. De conclusie is dat reeds op grond van de primaire stelling van Angro de onder 2.b. gevorderde schorsing van de executie van het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 29 februari 2012 toewijsbaar is. (...)

Dictum (...) schorst de executie door Bonnie Doon van het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 29 februari 2012, voor zover het betreft de dwangsommen waarvan de executie door Bonnie Doon is aangezegd bij exploot van 25 mei 2012, waarbij is aangezegd dat dwangsommen zijn verbeurd wegens overtreding van het bevel tot afgifte ter vernietiging van inbreukmakende leggings, en verbiedt Bonnie Doon opnieuw executiemaatregelen te treffen ter zake van overtreding door Angro van bedoeld bevel tot afgifte, een en ander totdat bij eindvonnis in een bodemprocedure zal zijn beslist over de onderhavige vordering van Bonnie Doon, 

IEF 11663

Het gebruik van een familienaam (2)

Rechtbank Arnhem 4 juli 2012, gecorrigeerde versie d.d. 3 augustus 2012, LJN BX4370,  zaaknr. 219249/HA ZA 11-1195 (Ebo van den Bor Nijkerk B.V. tegen Asiatico B.V.)

Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten.

In navolging van IEF 9374. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Familienamen. Auteursrechtelijk bescherming van beeldmerken. Een eenmanszaak opgericht voor de tweede wereldoorlog is overgedragen aan drie zonen en wordt in 1989 gewijzigd in een Horecagroothandel Ebo van den Bor en Zonen B.V.. In 2007 is er een aanvullende overeenkomst zijnde een non-concurrentiebeding overeengekomen tussen een zoon en drie kleinzonen. In 2010 zijn de woordmerken vastgelegd. In 2010 heeft Asiatico B.V., tot voor kort Horecagroothandel Van den Bor B.V., een groothandel in horecaproducten, algemene voorwaarden gedeponeerd. Gevorderd wordt het staken van de inbreuk op de handelsnaam van Ebo van den Bor BV.

Op basis van artikel 5 Hnw, artikel 13 Aw en artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE wordt Van den Bor BV verboden een handelsnaam te voeren waarin de naam Van den Bor voorkomt. Ook moet zij zich onthouden van het gebruik van het Van den Bor- en Asiatico-logo.

Voor zover verwarring al niet direct is of wordt veroorzaakt, is er wel sprake van indirect verwarringsgevaar omdat de normaal oplettende en onderscheidende (potentiële) afnemers van de oriëntaalse horecaproducten en de leveranciers de indruk zouden kunnen hebben dat er sprake is van gelieerde ondernemingen.

Ondanks artikel 2.23 lid 1 BVIE kan Ebo van den Bor, zich als merkhouder wel degelijk verzetten tegen gebruik van een familienaam indien deze met zijn merkovereenkomt en door een derde wordt gebruikt ter onderscheiding van waren en diensten. Daar van is hier sprake.

Tot slot wordt ook inbreuk op auteursrecht aangenomen. Gelet op de kleurstelling, het lettertype, de naam van de onderneming, de afgemeting en onderlinge verhoudingen van de diverse onderdelen, die nagenoeg identiek zijn, is er sprake van overeenstemmende totaalindrukken van beide logo's.

De proceskosten zijn (in deze gecorrigeerde versie) handmatig bijgeschreven en geparagrafeerd.

Zie hier de grosse, zaaknr. 219249/HA ZA 11-1195.

IEF 11662

Het Duitse BGH over filesharing en afgifte gegevens

BGH 19 april 2012, I ZB 80/11 (“Alles kann besser werden”)

Als vrijdagmiddagbericht. Filesharing en afgifte gegevens in Duitsland. Het Duitse Bundesgerichtshof heeft geoordeeld dat een Internet provider een rechthebbende de namen en adressen van gebruikers moet mededelen als die gebruikers een duidelijk ongerechtvaardigd een auteursrechtelijk beschermd muziekstuk in een online filesharebeurs hebben gedeeld.

Eiser is een muziekbeheersonderneming die door Naidoo Records GmbH opdracht heeft gekregen geluidsopnamen te op online filesharebeurzen te evalueren. Eiser vraagt aan Deutsche Telekom AG, die de dynamische IP-adressen heeft gegenereerd, om namen en adressen van de personen te overleggen die op die op de specifiek genoemde tijdstippen onder de IP-adressen actief waren op grond van § 101 Abs. 9 UrhG jo. § 101 Abs. 2 Satz 1 Nr. 3 UrhG.

De rechthebbende kan niet alleen tegen inbreuken op commerciele schaal, maar tegen iedere inbreukmaker optreden. Een rechthebbende zou weerloos zijn als hij geen de informatie zou kunnen ontvangen over de overtreders. In dit geval dient de provider deze informatie te verstrekken aan de hand van de verkeersdata en de IP-adressen die op de genoemde tijdstippen waren verdeeld. Een dergelijk verzoek kan, met inachtneming van de rechten van de rechthebbende, ook gerechtvaardigd zijn zonder voorafgaande kennisgeving aan de gebruiker.

Lees het Duitstalige persbericht hier.

Op andere blogs:
the1709blog (More on file sharing - German ISPs must disclose file sharer details)

IEF 11661

Essentiële losse vormgevingsonderdelen

Rechtbank 's-Gravenhage 8 augustus 2012, zaaknr. 399511/HA ZA 11-2154 (It's not the same (INTS) tegen Sun Lover's Casual v.o.f.)

Uitspraak ingezonden door Elin Perridon, Baker McKenzie.

Auteursrecht op kleding. Bescherming beperkt tot gemaakte specifieke keuzes en combinaties. Stijl of trend. Bescherming van essentiële losse vormgevingsonderdelen wordt afgewezen. Merkenrecht.

Onder de merknaam DESIGUAL wordt kleding ontworpen en door INTS in Nederland gedistribueerd. Sun Lover's verkoopt kleding die (vermoedelijk) exacte kopieën zijn en auteursrechtelijk inbreuk maken omdat de jurken zijn bedruk met de in Spanje ingeschreven auteursrechtelijk beschermde dessins.

De stoffendessins in patchworkpatronen, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering dragen het persoonlijk stempel van de maker. Het auteursrecht is beperkt tot de gemaakte specifieke keuzes en combinaties hiervan. De overeenstemmende totaalindruk die ontstaat doordat vele van de kenmerkende beschermde trekken van de Jas en Jurken van Desigual terugkomen in de Jas en Jurken van Sun Lover´s, zonder dat de verschillen daaraan afbreuk doen, leidt tot het vermoeden dat sprake is van ontlening en daarmee inbreuk op de auteursrechten INTS c.s..

De bescherming voor, zoals INTS c.s. het noemen, essentiële losse vormgevingsonderdelen wordt afgewezen omdat de vordering onvoldoende is gemotiveerd of gepreciseerd om welke losse vormgevingsonderdelen het haar precies te doen is.

INTS stelt dat de jurk is verkocht onder vermelding van "regards, Feven Mekonen Desigual Amsterdam", maar het overleggen van een kassabon kan slechts een begin van een bewijs vormen, INTS wordt toegestaan bewijs te leveren.

Het teken "Design all together" dat in de voering van de jas van Sun Lover's is aangebracht stemt verwarringwekkend overeen met het woord/beeldmerk DESIGUAL ALL TOGETHER.

4.6. Indien en voor zover bij de Desigual-Jas en -Jurken slechts sprake zou zijn van een bekende combinatie van gangbare (vormgevings)elementen of het enkele toepassen van een reeds bestaande stijl of trend, komt aan de ontwerpen geen auteursrechtelijke bescherming toe. Het gaat bij de Desigual-Jas en -Jurken echter om een specifieke combinatie van vormgevingselementen als patronen, dessins, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering. Hoewel het enkele combineren van die elementen als zodanig niet oorspronkelijk kan worden genoemd, kan het resultaat van het combineren dat wel zijn indien daarbij sprake is geweest van scheppende activiteit, derhalve van het maken van creatieve keuzes door de maker. Voor zowel de Desigual-Jas als voor de -Jurken geldt dat de ontwerpen door creatieve keuzes ten aanzien van het gebruik van de stoffendessins in patchworkpatronen, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering het persoonlijk stempel van de maker dragen. Het gaat daarbij om de specifieke combinatie zoals die in de ontwerpen zijn gemaakt en niet om het combineren als zodanig. In die zin is het auteursrecht ten aanzien van de ontwerpen beperkt tot de in die ontwerpen gemaakte specifieke keuzes en combinaties.

4.8. De overeenstemmende totaalindruk die ontstaat doordat vele van de kenmerkende beschermde trekken van de Jas en Jurken van Desigual terugkomen in de Jas en Jurken van Sun Lover´s, zonder dat de verschillen daaraan afbreuk doen, leidt tot het vermoeden dat sprake is van ontlening en daarmee inbreuk op de auteursrechten INTS c.s.

Losse onderdelen beschermd?
4.11. Voor zover INTS c.s. naast bescherming van de Desigual-Jas en -Jurken ook auteursrechtelijke bescherming vraag voor, zoals zij noemt, essentiële losse vormgevingsonderdelen van de Desigual-Jas en -Jurken, ligt een dergelijke aanspraak wegens het onvoldoende onderbouwd zijn van de daarop gerichte stellingen, voor afwijzing gereed nu door INTS c.s. onvoldoende gemotiveerd is gesteld om te kunnen bepalen om welke losse vormgevingsonderdelen het haar precies te doen is, dat die auteursrechtelijk beschermd zijn, dat INTS c.s. rechthebbende is ten aanzien van die vormgevingsonderdelen en precies welke onderdelen van de Jas en -Jurken van Sun Lover's daarop inbreuk zouden maken.

4.12. (...) De desbtreffende kassabon kan een begin van bewijs vormen, het bewijs is daarmee echter (nog) niet geleverd. Nu het - op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv - aan INTS c.s. is bewijs bij te brengen waaruit kan volgen dat Sun Lover's Jurk 1 van Sun Lover's heeft verhandeld, zal zij - conform haar bewijsaanbod - zoals in het dictum verwoord, het bewijs hiervan opgedragen krijgen.

Merkenrecht: leestip 4.17.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Auteursrecht op kleding)

IEF 11659

Slechts een afgeleid belang

Rechtbank Amsterdam 14 juni 2012, LJN BX4072 (Filmotech Nederland B.V. tegen De Raad van bestuur van de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

Als randvermelding.
Mediarecht. Auteursrecht. Op 7 juni 2010 heeft de publieke media-instelling KRO bij NPO een nevenactiviteit gemeld. De nevenactiviteit bestaat uit het op licentiebasis beschikbaar stellen van een selectie van door landelijke publieke media-instellingen uitgezonden programma's ten behoeve van het publiek aan te biede via eiseres. De NPO heeft deze nevenactiviteit in strijd geacht met het gemeenschappelijk belang. Filmotech heeft in beroep aangevoerd dat haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de NPO. Volgens Filmotech creëert de NPO onduidelijkheid over de auteursrechtelijke positie van oproepen en speelfilmproducenten.

De rechtbank acht het beroep van Filmotech ontvankelijk. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar, heeft volgens de rechtbank de NPO zich terecht gesteld op het standpunt dat Filmotech geen belanghebbende is. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is dat bij een contractuele relatie slechts sprake is van een afgeleid belang. Het belang van Filmotech kan alleen via de schakel van de overeenkomst worden getroffen. Filmotech heeft gesteld dat het bestreden besluit haar mogelijkheden om tot een voor haar gunstiger overeenkomst met de omroepen te komen heeft verkleind. Volgens de rechtbank is dit onvoldoende om te spreken van tegenover elkaar staande belangen van de omroepen. Er is aldus sprake van een parallel belang van Filmotech met dat van de omroepen. Er is dus geen sprake van een rechtstreeks belang voor Filmotech. Het bezwaar van Filmotech is niet-ontvankelijk en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

1.4. Eiseres heeft, onder verwijzing naar het advies van de Geschillencommissie van
18 april 2011, in beroep gemotiveerd aangevoerd dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Verder heeft eiseres inhoudelijke gronden tegen het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, aangevoerd. Deze gronden komen er in de kern op neer dat de uitzondering die verweerder voor speelfilms heeft gemaakt, niet houdbaar is. Volgens eiseres heeft die rechtens onhoudbare uitzondering tot gevolg dat omroepen alleen onder bepaalde voorwaarden speelfilms ter beschikking mogen stellen aan eiseres. Hiermee creëert verweerder onduidelijkheid over de auteursrechtelijke positie van omroepen en speelfilmproducenten en komt eiseres direct in een nadeliger positie dan dat zij zonder de overweging in het bestreden besluit ten aanzien van de speelfilms zou zijn geweest. Verweerder zou het besluit in lijn met de eigendomsposities en de daar van afgeleide licentiemogelijkheden van de omroepen moeten brengen, aldus eiseres. Eiseres heeft toegelicht dat het daarbij niet gaat om telefilms (die in de melding onder de noemer ‘speelfilms’ worden genoemd), maar om bioscoopspeelfilms en de zogenaamde telescoopfilms, waarvan de on demand rechten geheel bij de speelfilmproducenten liggen.

Ontvankelijkheid van het beroep 3.1.3. De rechtbank overweegt dat met de hiervoor genoemde toelichting van verweerder ter zitting duidelijk is geworden dat verweerder met de overweging over het beschikbaar stellen van bioscoopspeelfilms niet heeft bedoeld te stellen dat hij bevoegd is de licentiering te toetsen van speelfilms waarop de omroepen en verweerder geen on demand rechten hebben, zodat die overweging dus niet de door eiseres gevreesde rechtsgevolgen heeft. Nu de interpretatie van dit gedeelte van het bestreden besluit niet (langer) in geschil is, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep op dit punt. Dat de overweging in het primaire besluit over het beschikbaar stellen van bioscoopspeelfilms bij bijvoorbeeld filmproducenten of andere derden, zoals eiseres ter zitting heeft aangevoerd, voor onduidelijkheid kan zorgen en deze derden een groot belang hebben bij duidelijkheid, maakt dit niet anders, nu eiseres dit belang van die derden niet vertegenwoordigt. De rechtbank merkt daarbij op dat in de Beleidslijn nevenactiviteiten NPO 2009 wordt verwezen naar de toelichting van de wetgever op artikel 2.133 van de Mediawet 2008, waarin staat dat de goedkeuring van verweerder voor nevenactiviteiten is vereist, wanneer omroepen rechten op programma’s, namen en merken die voor de publieke kanalen zijn ontwikkeld, buiten het publieke bestel willen exploiteren. Ook hieruit vloeit de beperking van de toetsingsbevoegdheid van verweerder, conform de uitleg van verweerder, voort.

3.1.4. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het belang van eiseres bij de beoordeling van haar beroep met de voorgaande overwegingen niet geheel is komen te vervallen, omdat eiseres in de bezwaarfase tegen meer dan alleen het onderwerp van de speelfilms gronden heeft gericht. Zij heeft immers ook in bezwaar in zijn algemeenheid aangevoerd dat niet is voldaan aan de criteria waaraan moet worden getoetst of een voorgenomen nevenactiviteit al dan niet in strijd is met het gemeenschappelijk belang van de publieke mediadienst, en dat daardoor geen sprake kan zijn van strijd met dat gemeenschappelijk belang. Het betrof niet alleen de speelfilms en de uitzondering die verweerder daarvoor heeft gemaakt, maar ook de nevenactiviteiten ten aanzien van de andere producties, zoals bijvoorbeeld televisieseries, aldus eiseres. Als het bezwaar ontvankelijk was verklaard, had eiseres dus een breder, meer omvattend oordeel kunnen krijgen naar aanleiding van het door haar ingediende bezwaar, waarbij ook de beleidsmatige en doelmatige kant aan de orde had kunnen komen. De nieuwe ontwikkelingen, zoals de door verweerder aangehaalde formulering in de Beleidslijn nevenactiviteiten NPO 2011 en de later verleende toestemming bij brief van 25 oktober 2011, maken dit niet anders, nu hieruit blijkt dat uiteindelijk minder dan waarvoor oorspronkelijk toestemming was gevraagd, is toegestaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiseres belang heeft bij de beoordeling van haar beroep en acht het beroep ontvankelijk.

3.1.5. Of de rechtbank vervolgens toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil, zoals eiseres dat voorstaat, hangt af van het antwoord op de vraag of het bezwaar van eiseres ontvankelijk was.

Ontvankelijkheid van het bezwaar 3.2.3. De rechtbank overweegt voorts dat het vaste rechtspraak is dat bij een contractuele relatie slechts sprake is van een afgeleid belang voor de via die overeenkomst gebonden derde partij, en niet van een rechtstreeks belang zoals is vereist in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat is in dit geval niet anders. Het belang van eiseres kan alleen via de schakel van de overeenkomst worden getroffen, te meer daar eiseres niet zelf het verzoek om toestemming aan verweerder had kunnen doen. De rechtbank merkt daarbij op dat het gebruikelijk is dat in een dergelijke overeenkomst met een derde een clausule voorkomt voor het geval de activiteit die met de overeenkomst wordt beoogd, niet door gaat, zodat op die wijze de rechten van die derde zijn gewaarborgd.
Evenmin volgt de rechtbank het betoog dat eiseres door het primaire besluit in een aan een zakelijk recht ontleend belang wordt getroffen en dat zij in dit verband een tegenovergesteld belang heeft aan de omroepen en dus in staat moet worden gesteld dit belang zelfstandig te verdedigen. Wat er ook zij van eiseres’ stelling dat het bestreden besluit haar mogelijkheden om tot een voor haar gunstiger overeenkomst met de omroepen te komen heeft verkleind, dat is onvoldoende om te spreken van tegenover elkaar staande belangen van de omroepen en eiseres bij het primaire besluit. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een parallel belang van eiseres met dat van de omroepen. Het gemeenschappelijk belang van beide partijen is immers uiteindelijk gelegen in het verkrijgen van toestemming van verweerder voor de gecontracteerde diensten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hierin geen rechtstreeks belang voor eiseres kan worden gevonden. Nu eiseres slechts een afgeleid belang heeft, behoeft de vraag of sprake was van een toekomstig belang geen verdere bespreking.

IEF 11658

Geen enkele plastic bus heeft een volkomen "scherpe" hoek

Hof 's-Hertogenbosch 7 augustus 2012, LJN BX3692 (Decapac N.V. tegen Cups4You B.V.)

Auteursrecht op diverse plastic rechthoekige 3-literbussen / kruidenbak. Technisch effect. Bodem is een grondvorm die de koper als laatste waarneemt. Beperkte bescherming. Variaties. Proceskosten: Cassatieadvies voor 1/3 in rekening brengen.

De rechtbank oordeelde (in haar eindvonnis na tussenvonnis) dat de bus van Decapac niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kwam. Als gevolg daarvan behoefde de rechtbank de vragen aan wie een eventueel auteursrecht toe zou komen en of Cups4You inbreuk maakte op een auteurs-recht van Decapac niet meer te bespreken. Het beroep op slaafse nabootsing werd door de rechtbank verworpen en daartegen is geen grief gericht. Dit is derhalve in hoger beroep niet aan de orde.

Auteursrechtinbreuk. Op het oog gaat het bij het busje van Cups4You om een busje voor pinda's of noten dat kennelijk bestemd is tot eenmalig dan wel gebruik voor slechts enkele malen. In het algemeen heeft het busje een veel "goedkopere" uitstraling dan de bus van Decapac. 

De bovenzijde is technisch bepaald, Decapac stelt "ervoor te hebben gekozen" om een alternatieve vorm te geven, maar sluitbaarheid zijn overwegingen van technische aard. Naar 's hofs oordeel is de grondvorm van het deksel zoals hiervoor omschreven, volstrekt gebruikelijk, banaal en triviaal. Algemeen bekend is dat vrijwel geen enkele plastic bus een volkomen "scherpe" hoek heeft. De grondvorm van de bodem, zo kan niet onvermeld blijven zegt het hof, is het laatste wat een koper zal waarnemen. Betreft de indeukingen roept het hof in herinnering dat het gaat om een grootverpakking voor kruiden. Het ligt voor de hand dat deze in de wat vettige hand genomen wordt om kruiden uit te strooien. Bussen met greep bieden meer houvast dan bussen zonder greep. Gelet op deze uitleg heeft het aanbrengen van de indeukingen in de lange zijden, nabij de afgeronde hoeken, in hoofdzaak een technisch effect. Dit alles (ook varianten) betekent dat, indien er al enig auteursrecht op de Decapacbus kan worden aangenomen, dat een auteursrecht met zeer beperkte beschermingsomvang is.

De bus van Cups4You vertoont onmiskenbaar gelijkenis met die van Decapac. Doch voor de grondvorm (waarbij de indeukingen worden weggedacht) geldt dat deze zo banaal of triviaal is dat daarop geen inbreuk kan worden gebaseerd, hoe groot de gelijkenis ook zou zijn. Anderzijds geldt dat, ofschoon variaties in afmetingen en verhoudingen niet tot een nieuw auteursrechtelijk beschermd werk leiden, in een concreet geval duidelijke afwijkingen - samen met andere elementen - wel kunnen bijdragen tot het oordeel dat er voldoende afstand is gehouden tot een beweerdelijk beschermd object.

Gegeven de beperkte beschermingsomvang van een eventueel auteursrecht op de Decapacbus en de inspanningen welke Cups4You zich getroost heeft om voldoende afstand te houden tot dat werk, komt het hof tot de slotsom dat van inbreuk door Cups4You op zodanig (eventueel) auteursrecht op de Decapacbus geen sprake is.

Cups4You wenst ook de kosten van een cassatieadvies in rekening te brengen. Omdat daarmee de advocaat zich werk heeft bespaard, acht het hof het redelijk om 1/3e deel ten laste van Decapac te brengen.

4.9. De bovenzijde:
Decapac stelt "ervoor te hebben gekozen" om de bovenzijde een alternatieve vorm - en een vorm die afwijkt van die van de bodem - mee te geven. Het ligt echter tamelijk voor de hand dat bij de vorm-geving van de bovenzijde ook overwegingen van technische aard (sluitbaarheid) een rol hebben ge-speeld.

Hoe dit ook zij, naar 's hofs oordeel is de grondvorm van het deksel zoals hiervoor omschreven, vol-strekt gebruikelijk, banaal en triviaal. Algemeen bekend is dat vrijwel geen enkele plastic bus een volkomen "scherpe" hoek heeft: er is altijd sprake van enige afronding, soms maar van een centime-ter of daaromtrent, soms van enkele centimeters. Verder hebben rechthoekige/vierkanten plastic bussen altijd ofwel rechte, ofwel licht gebogen zijden (bijvoorbeeld de meeste "rechthoekige" of "vierkante" Tupperwarebussen).

Mitsdien dienen rechthoekige of vierkante grondvormen met afgeronde hoeken (met een kleine straal) en rechte dan wel licht gebogen zijden eveneens als gebruikelijk, banaal of triviaal te worden aangemerkt.

4.10. De bodem:

Voor de vorm van de bodem geldt echter dat, daargelaten of deze geheel oorspronkelijk is en/of de vorm ervan samenhangt met een noodzakelijk technisch effect, deze niet als volstrekt banaal of triviaal kan worden aangemerkt.

Overigens kan daarbij niet onvermeld blijven dat de grondvorm van de bodem het laatste is wat een koper, of dat nu een consument is of een beroepsmatige gebruiker, zal waarnemen.

Het heeft er dan ook alle schijn van dat er niet zozeer sprake was van een keuze om aan de bodem een bepaalde vorm te geven, met als gevolg dat de bus zelf ook een bepaalde vorm kreeg, als wel van een keuze om de bus zèlf een bepaalde gewenste vorm te geven, hetgeen ertoe heeft geleid dat de bodem een dienovereenkomstige vorm heeft gekregen.

4.11. Technisch effect van de "indeukingen":

Volgens Decapac heeft haar opdrachtgever, Rejo, de voorkeur uitgesproken een kruidenbus met een onderscheidende vormgeving op de markt te brengen. Dat, aldus Decapac, en niet een bepaald be-oogd technisch effect is reden geweest voor het onderhavige ontwerp.

Volgens Decapac is ook onjuist dat de indeukingen zijn aangebracht om de bus gemakkelijker han-teerbaar te maken; voor personen met kleine handen is deze helemaal niet gemakkelijk te hanteren. Volgens Cups4You gaat het bij deze indeukingen juist wel om het technisch effect.

4.11.1. Het hof roept in herinnering dat het gaat om een grootverpakking voor kruiden. Het ligt voor de hand dat deze in de hand genomen wordt om kruiden uit te strooien. De aard van de bedrij-ven waarvoor de bus bestemd is brengt met zich mede dat de bus soms met wat vettige handen zal worden beetgepakt. Dat de bus tamelijk groot is, is een gegeven dat blijkbaar berust op een voor-keur van de eindafnemers voor deze maat verpakkingen, ook al zijn die door hun formaat wat moei-lijker beet te pakken dan kleinere bussen.

Het hof heeft zelf waargenomen dat de bus ook door personen met kleinere handen - zoals veel vrouwen - vrij comfortabel onderaan of halverwege kan worden beetgepakt. Helemaal bovenaan beetpakken is, ook met kleinere handen, wel mogelijk, maar de duim enerzijds en de vingers ander-zijds vallen dan onvoldoende in de "indeukingen" voor een maximaal houvast.

Doch afgezien daarvan maken het formaat en het daarmede samenhangende gewicht van de (gevul-de) bussen dat bussen met greep meer houvast bieden dan bussen zonder greep.

4.11.2. Gelet op voorgaande uitleg heeft het aanbrengen van de indeukingen in de lange zijden, nabij de afgeronde hoeken, in hoofdzaak een technisch effect.

4.11.3. Decapac stelt dat de vorm niet louter functioneel bepaald was, en dat er ook andere vormen denkbaar geweest zouden zijn; bij wijze van voorbeeld verwijst zij in de memorie van grie-ven sub 88 naar een aantal voorbeelden. Het hof acht deze voorbeelden weinig gelukkig gekozen. De vorm linksboven (min of meer een ellips, met aan een lange zijde een ruime indeuking) heeft slechts één "greep", voor de duim óf voor de vingers, en heeft aldus minder grip dan de bus van Decapac. Bij de vorm linksonder (twee overlappende cirkels, zodat in het midden van de lange zijden een deuk ontstaat) liggen de indeukingen (als het gaat om een bus met een formaat als de onderhavige) zo ver weg, dat iemand met kleinere handen nooit voldoende grip krijgt. De vorm rechtsonder (een zuivere ellips) is bij grotere bussen al helemaal niet beet te pakken; dit is nog een slechtere oplos-sing dan de grondvorm zonder indeukingen. Alleen de vorm rechtsboven (een ellips met in het mid-den van de lange zijde aan weerszijden brede indeukingen) lijkt min of meer hanteerbaar te zijn, doch daarbij gaat een relatief groot deel van de inhoud "verloren".

4.11.4. Het aanbrengen van indeukingen op de plaatsen waar Decapac dat heeft gedaan heeft dus technische voordelen welke de andere voorgestelde vormen niet hebben. 

4.13.8. Gegeven de beperkte beschermingsomvang van een eventueel auteursrecht op de De-capacbus en de inspanningen welke Cups4You zich getroost heeft om voldoende afstand te houden tot dat werk, komt het hof tot de slotsom dat van inbreuk door Cups4You op zodanig (eventueel) auteursrecht op de Decapacbus geen sprake is. Dat betekent dat grieven 1, 2 en 3, ook al zouden die op onderdelen gegrond kunnen zijn, niet tot vernietiging van het vonnis leiden.

4.20.8. Wat het cassatieadvies betreft: dat dit a priori overbodig was staat onvoldoende vast. Dat bij de advocaatwisseling sprake was van processuele chicanes is onvoldoende komen vast te staan.

In beginsel vallen in een IE-zaak alle werkzaamheden onder het bereik van art. 1019h Rv., ook werkzaamheden van louter processuele aard waaraan geen inhoudelijke IE-aspecten zijn verbonden. Anderzijds heeft te gelden dat een advocaat in beginsel zelf het procesrecht tot in finesses dient te beheersen. Het inwinnen van cassatieadvies is daartoe niet noodzakelijk en berust op een eigen keu-ze. Wel heeft de advocaat zich daarmee werk bespaard. Het hof acht het redelijk om 1/3e deel ten laste van de wederpartij te brengen.