Auteursrecht  

IEF 9616

Gerechtshof Arnhem 3 mei 2011, nr. 200.064.095/01 (De Culinaire Makelaar B.V. tegen BI-WEAR Clothing Company B.V.)

Koksbuizen wel/niet functioneel creatief

met dank aan Helen Maatjes en Diederik Donk, Intellectueel Eigendom Advocaten

Auteursrecht. Tussenarrest in koksbuizenzaak (22 maart 2010, IEF 8693 en 7 mei 2010, IEF 8837). De Bi-Wear collectie is een auteursrechtelijk beschermd werk en de ‘Chefs-Fashion’ collectie van De Culinaire Makelaar maakt daarop inbreuk. Zich als auteursrechthebbende gedragen. Auteursrechtelijke bescherming van collectie niet als geheel, maar afzonderlijke kledingstukken wel. Deel van de collectie bepaald door functionaliteit. Ongeoorloofde verveelvoudiging. Is er dan toch sprake van slaafse nabootsing? Nee, ondanks marktleiderschap niet voldoende onderbouwd dat nagebootste producten een eigen plaats in de markt innemen.

14. Het hof is met Culinaire Makelaar van oordeel dat voor elk onderdeel van de Bi-Wear collectie afzonderlijk moet worden bezien of dit kwalificeert als auteursrechtelijk beschermd werk. Door de collectie kennelijk als geheel te beoordelen en te kwalificeren, heeft de voorzieningenrechter een onjuiste maatstaf gehanteerd. In zoverre slaagt de grief.

15. (...) De Culinaire Makelaar betoogt dat de kokskleding van Bi-Wear is opgebouwd uit standaard vorm- en stijlelementen die door Bi-Wear niet gemonopoliseerd kunnen worden. Ook door het samenvoegen van reeds bestaande vorm- en/of stijlelementen ontstaat er volgens de Culinaire Makelaar geen auteursrechtelijk te beschermen werk.

17. (...) In overwegende mate ingegeven door de functionele eisen die aan dergelijke kleding wordt gesteld en niet door de eigen creatieve keuzes van de maker. (...) plaatsing en de vorm van de coupnaden, de belijning van het armsgat, de ontluchtingsgaatjes in de oksel en de trens aan het manchet."

18 (...) Ook voor deze kledingstukken geldt - voorhands - dat de creatieve keuzes in de ontwerpen onvoldoende tot uitdrukking komen. Daarbij merkt het hof op dat het enkele idee van comfortabele en modieuze-trendy kokskleding, hoe innovatief dan ook, op grond van de Auteurswet niet beschermd kan worden.

19 (...) creatieve keuzes voor een raglanmouw, de opgestikte band op de mouw en de plaats daarvan en de stof aan de onderzijde van het armsgat geven de ontwerpen een eigen, oorspronkelijk karakter (...) hebben door de gekozen band met strepen in een bepaalde kleurrstelling en de asymmetrische verwerking daarvan, een eigen, oorspronkelijk karakter.

24. Volgens vast jurisprudentie van de Hoge Raad staat nabootsing van een product dat niet (langer) wordt beschermd door een recht van intellectuele eigendom in beginsel vrij, maar lijdt dit beginsel uitzondering wwanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij het nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door  gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat (zie onder meer HR 20 november 2009, Rvd 2009, 357, LJN: BJ6999, Lego). Om tegen (onnodig verwarringwekkende) nabootsing te worden beschermd, is evenwel vereist dat het (beweerdelijk) slaafs nagebootste product een eigen plaats in de markt inneemt doordat het zich uiterlijk aanmerkelijk onderscheidt van de andere in de handel zijnde (gelijksoortige) producten (vgl. HR 21 december 1956, NJ 1960, 414, Drukasbak en HR 15 maart 1968, NJ 1968, 268, Plastic Stapelschalen). 

Lees het arrest hier (pdf).

IEF 9607

VOI©E, 'CBO-Keurmerk', 29 maart 2011, www.voice.nl

CBO-Keurmerk sneller dan wetsvoorstel

Onder nr. 1223409 (kleur) en 1223410 zijn de CBO-keurmerken geregistreerd van VOI©E.

VOI©E gaat ervan uit dat in 2011 alle collectieve beheersorganisaties voor auteursrecht en naburige rechten (CBO’s) die lid zijn van VOI©E aan de CBO-Keurmerkcriteria zullen voldoen.

Het Keurmerkinstituut is de onafhankelijke certificerende instelling voor het CBO-Keurmerk. De eerste audits zullen in het najaar van 2011 worden verricht op basis van de jaarrekeningen van 2010. Na verlening van het keurmerk wordt jaarlijks door een onafhankelijke auditor getoetst of de CBO aan de criteria blijft voldoen.

Lees meer hier (link o.a. Keurmerkcriteria) en hier

IEF 9605

Rechtbank Almelo 6 april 2011, LJN BQ2955, (Cozzmoss B.V tegen Gedaagde)

Dezelfde nieuwsberichten

Dezelfde nieuwsberichten op twee verschillende sites. Auteursrecht? Geschriftenbescherming? Collectief beheersorganisatie Cozzmoss maakt namens auteursrechthebbende SDU / het tijdschrift Cobouw  bezwaar tegen de publicatie van ‘nieuwsflitsen’ uit Cobouw op de bedrijfswebsite van gedaagde. De rechtbank stelt dat de nieuwsflitsen “als zodanig best oorspronkelijke geschriften kunnen zijn (geweest)”, maar houdt de zaak aan nu de vorderingen slechts zien op auteursrechtinbreuk, ten aanzien waarvan moet worden geconcludeerd dat Cozzmoss er vooralsnog niet in is geslaagd  duidelijk te maken waarom Cozzmoss op de nieuwsflitsen auteursrecht kan doen gelden.

Cozzmoss zient te bewijzen dat de die nieuwsflitsen door een medewerker van SDU/Cobouw zijn gemaakt en dat deze hebben te gelden als “een werk” in de zin van de Auteurswet. Hierbij speelt naar het oordeel van de rechtbank mee dat artikel 4 AW in belangrijke mate is achterhaald door de technische ontwikkelingen waarbij “het maken” van “een werk” met de mogelijkheden die internet en tekstverwerking bieden, deels is verworden tot een eenvoudige bezigheid van “knippen en plakken”. Of anders gezegd: men is nu veel sneller “een maker” dan men was in de tijd dat artikel 4 van de Auteurswet in het leven is geroepen. Cozzmoss dient derhalve te bewijzen op basis waarvan zou kunnen worden aangenomen dat de steeds boven het artikel vermelde persoon (en daarmee SDU/Cobouw) ook de maker is geweest van het desbetreffende artikel en wat precies de bewerking is die steeds met de nieuwsfeiten is uitgevoerd door de persoon die boven het betreffende nieuwsartikel is aangeduid.

25.  Voor al de in bijlage 4 gevoegde artikelen geldt dat het bondige artikelen betreft met een zogenaamde zakelijke nieuwswaarde. Elk artikel verhaalt over vers voorgevallen nieuws, en wel ten behoeve van in hoofdzaak de bouwsector. Voor zo goed als alle artikelen geldt dat het zogenaamde “nieuwsflitsen” zijn. (…)

26.  De nieuwsflitsen beperken zich in hoofdzaak tot een “blote” weergave van het nieuws en de nieuwsfeiten, zonder dat daar van de zijde van SDU/Cobouw nog zichtbaar en kenbaar een relativering of een eigen kleuring aan wordt gegeven. (…)

27.  Uit de teksten als zodanig heeft de rechtbank niet af kunnen leiden of, en zo ja welke, bewerking door de met naam genoemde persoon is verricht. Door Cozzmoss is in dit geding ook nagelaten om adequaat feitelijk uiteen te zetten wat precies de bewerking is die steeds met de nieuwsfeiten is uitgevoerd door de persoon die boven het betreffende nieuwsartikel is aangeduid. Door Cozzmoss wordt zonder nadere feitelijke inkleuring gesteld dat al de in bijlage 4 bij de dagvaarding aangeduide artikelen zijn geschreven door medewerkers van SDU/Cobouw, maar zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, moet die werkzaamheid naar het oordeel van de rechtbank in rechte mogelijk toch anders worden “gekleurd”.

28.  In dit geding is Cozzmoss door [gedaagde] verzocht duidelijk te maken waarom Cozzmoss op de nieuwsflitsen (toch) auteursrecht kan doen gelden. Cozzmoss heeft naar aanleiding van het desbetreffende bij antwoord gevoerde verweer echter nagelaten om (per nieuwsflits) uiteen te zetten welke specifieke scheppende handelingen door SDU/Cobouw zijn verricht. Cozzmoss blijft zich beperken tot het stellen dat de artikelen “gewoon” zijn geschreven en als nieuws zijn opgetekend door de medewerkers van SDU/Cobouw zonder daarbij nadere inhoudelijke informatie te geven hoe SDU/Cobouw aan haar nieuws komt en in hoeverre dat nieuws al dan niet een aanvullende tekstuele bewerking pleegt te ondergaan. Aldus lijkt moeilijk in te zien waarom de bewuste artikelen juist door toedoen van SDU/Cobouw een oorspronkelijk karakter hebben verkregen en zij juist daardoor het persoonlijke stempel van de maker zijn gaan dragen.

29.  In het licht van het hiervoor overwogene is voorhands – en dus behoudens heroverweging – niet in te zien dat [gedaagde] door het integraal overnemen van de meergenoemde artikelen op haar website, juist aan SDU/Cobouw toekomende auteursrechten moet hebben geschonden, dan wel anderszins onrechtmatig jegens SDU/Cobouw moet hebben gehandeld.

30.  Terzijde verdient hier overweging dat de nieuwsflitsen als zodanig best oorspronkelijke geschriften kunnen zijn (geweest). Het zijn immers naar de vorm geen niet-oorspronkelijke geschriften (zoals dienstregelingen, catalogi e.d.), waarvoor nu juist de geschriftenbescherming van artikel 10 lid 1 sub 1 Auteursrecht is geschreven.

31.  De conclusie uit het hiervoor overwogene moet naar het oordeel van de rechtbank zijn dat Cozzmoss hier niet de steun mag genieten van artikel 4 Auteursrecht. Dat artikel komt immers de maker tegemoet “die op of in het werk als zoodanig is aangeduid”. Nergens is in de in bijlage 4 bij de dagvaarding gebundelde nieuwsflitsen namelijk te lezen dat de per nieuwsflits daarboven bij naam vermelde persoon (en daarmee dan SDU/Cobouw) ook de maker is van het desbetreffende artikel. Ook uit de tekst van de artikelen zelf is niet af te leiden dat de maker de daarboven vermelde persoon (en dus SDU/Cobouw) is geweest.

32.  Ook de omstandigheid dat Cozzmoss geen enkele inhoudelijke informatie heeft gesteld op basis waarvan zou kunnen worden aangenomen dat de steeds boven het artikel vermelde persoon (en daarmee SDU/Cobouw) ook de maker is geweest van het desbetreffende artikel, maakt dat Cozzmoss geen bewijsbescherming kan ontlenen aan het eerder genoemde bewijsvermoeden. Hierbij speelt naar het oordeel van de rechtbank mee dat dit artikel 4 in belangrijke mate is achterhaald door de technische ontwikkelingen waarbij “het maken” van “een werk” met de mogelijkheden die internet en tekstverwerking bieden, deels is verworden tot een eenvoudige bezigheid van “knippen en plakken”. Of anders gezegd: men is nu veel sneller “een maker” dan men was in de tijd dat artikel 4 van de Auteurswet in het leven is geroepen.

33.  Indachtig voormelde magere stellingname van Cozzmoss wordt de tegenspraak van [gedaagde] door de rechtbank dan ook als gemotiveerd aangemerkt. Reden voor de rechtbank om Cozzmoss eerst te belasten met het leveren van bewijs dat de artikelen die op de website van [gedaagde] zijn aangetroffen (zie bijlage 5 bij de dagvaarding), door medewerkers van SDU/Cobouw zijn gemaakt in de betekenis die daaraan in de Auteurswet wordt gegeven, dat wil zeggen dat die nieuwsflitsen door een medewerker van SDU/Cobouw zijn gemaakt en deze hebben te gelden als “een werk” in de zin van de Auteurswet, te weten een geestelijke schepping van de maker, waarbij dus moet zijn voldaan aan het zogenaamde “oorspronkelijkheidvereiste”.

Lees het vonnis hier (link en pdf)

IEF 9603

Aankondiging hoorzitting 2011 College van Toezicht Auteursrecht, Stcrt. 2011 6323

Aankondiging hoorzitting 2011 College van Toezicht Auteursrecht

Het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten maakt bekend dat op vrijdag 24 juni 2011 vanaf 12.45 uur de jaarlijkse hoorzitting zal plaatsvinden als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. Op deze hoorzitting is van toepassing het Reglement hoorzittingen College van Toezicht Auteursrecht 2005 (Staatscourant. 2005, 62).

Vertegenwoordigers van betalingsplichtigen en andere belanghebbenden die wensen gehoord te worden dienen dit uiterlijk 13 mei 2011 schriftelijk kenbaar te maken aan het College, onder opgave van in ieder geval:

a. hun naam en adres;
b. de collectieve beheersorganisatie(s) waaromtrent zij gehoord wensen te worden, alsmede of zij in of buiten aanwezigheid van deze collectieve beheersorganisatie(s) gehoord wensen te worden; en
c. een korte omschrijving van het onderwerp of de onderwerpen waarover zij gehoord wensen te worden.
Deze kenbaar making dient te worden toegezonden aan het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, ter attentie van de secretaris, postbus 15072, 1001 MB te Amsterdam.
Het College beslist over de uitnodiging voor de hoorzitting. De hoorzitting is niet openbaar.

Lees het volledige bericht hier.

IEF 9595

Hof 's-Gravenhage 26 april 2011, zaaknr. 200.004.981.01 rolnr. KG ZA 07-1306 (M.J.F.L. van Daelen-Bazelmans h.o.d.n. IDMC tegen Bureau voor Free Publicity c.s.)

Titellijst komt geen auteursrecht toe

Met dank aan Kees Berendsen, CroonDavidovich Voor verzorging van publicaties niet-commerciële voorlichtingsartikelen van overheidsinstellingen in huis-aan-huiskranten met landelijke dekking. Inbreuk auteursrecht voor werkwijze voor het publiceren van z.g. artikelstoppers (red. ter opvulling van lege plekken in kranten). onrechtmatige handeling; oneerlijke concurrentie en/of slaafse nabootsing. Databankrecht. Ook een (doorgehaald) octrooiregistratie aangehaald, maar niet ingeroepen (werkwijze hier uitgelegd).

Titellijst komt geen auteursrecht toe; slechts één combinatie van titels mogelijk voor een landelijke dekking, geen creatieve/subjectieve keuzes (r.o. 8). Niet aannemelijk geworden dat er sprake is van gebruik.

7. Ook als Free Publicity titellijsten zou gebruiken die ((groten)deels) gelijk zouden zijn aan een door IDMC gepubliceerde titellijst, is voorhands niet aannemelijk geworden dat zij inbreukmakend gebruik van een titellijst van IDMC heeft gemaakt om de volgende redenen.

9. (...) niet aannemelijk geworden dat Free Publicity een titellijst heeft opgevraagd of hergebruikt dan wel sprake is van ontlening. Nu partijen dezelfde deinsten aanbieden, ligt voor de hand dat zij voor het plaatsen van artikelen/advertenties in ieder geval deels gebruikmaken van dezelfde huis-aan-huiskrranten en is die omstandigheid onvoldoende om aan te nemen dat Free Publicity lijsten van IDMC heeft ovegenomen. (...) Voor het overige worden in de notitie en de verklaring geen concrete voorbeelden gegeven waaruit zou zijn af te leiden dat een titellijst van IDMC is  overgenomen. Ook in de processtuken van IDMC worden geen concrete voorbeelden gegeven. IDMC spreekt over ongebruikelijke combinaties en wisselende verzameliingen van uitgaven, die niet aan de INP-norm voldoen, maar zijn opgenomen om slaafse nabootsing aan het licht te brengen, zonder deze te concretiseren. In eerste aanleg noemt zij negen " sluik- of schuiladressen" zonder dat duidelijk wordt wat zij daarmee bedoelt.

Lees de uitspraak hier (pdf - let op: 3,6 Mb)

IEF 9589

Rechtbank Alkmaar 27 april 2011, LJN BQ2734 (Erven R.W. van de Wint tegen Stichting De Nollen (HA ZA 09-887) en Stichting Pictoright tegen Stichting De Nollen (HA ZA 09-972))

Over natrekking, eigendom, totaalkunstwerken en licenties

Vraag over eigendom en gebruiksrechten op (afbeeldingen van) kunstvoorwerpen die zich bevinden op De Nollen. Natrekking, auteursrecht. “totaalkunstwerk” (plattegrond hieronder): een integratie van beeldende kunst, landschap en architectuur. Kunstenaar R.W. van de Wint heeft stichting opgericht voor de ontwikkeling en exploitatie.

In´t landschap geplaatste sculpturen zijn eigendom van de Stichting. Naar aard en inrichting bestemd om duurzaam te blijven, duidelijk zichtbaar geplaatst om onderdeel van het totaalkunstwerk te vormen (4.24-30). Het “totaalkunstwerk” is onvoldoende bepaald en te zeer geënt op De Nollen toegekende functie.

Geslaagd beroep op natrekking komt aan op relatie tussen objecten en de grond of geplaatst gebouwen (4.31-33). Stilzwijgend overeengekomen gebruiksrecht (4.39-43), licentie ter exploitatie van De Nollen als totaalkunstwerk te bevorderen (4.80-89) en niet rechtsgeldig opgezegde licentie (4.90-92).

Verder moet op grond van de in zoverre onvoldoende weersproken stellingen van de Stichting worden vastgesteld dat de kunstenaar een aantal jaren aangesloten geweest is bij Beeldrecht, de voorganger van Pictoright, maar zich in 2000 heeft uitgeschreven omdat hij het uitdrukkelijk oneens was met het uitgangspunt dat voor ieder serieus gebruik van afbeeldingen van zijn werk toestemming zou moeten worden gevraagd. Ook heeft zich in de loop der jaren bij de uitoefening van de auteursrechten op het werk tussen partijen een patroon uitgekristalliseerd dat inhield dat partijen het (kennelijk) over en weer als normale zaak beschouwden dat de Stichting gebruik maakte van afbeeldingen van het werk van de kunstenaar ter bevordering van haar doelstelling, ongeacht of dit werk betrof dat zich op het terrein van De Nollen bevond of ander werk. Het werk van de Stichting - waarvan de wenselijkheid door de erven wordt onderschreven - lijkt ook niet goed mogelijk zonder dat daarbij op ruime schaal gebruik kan worden gemaakt van afbeeldingen van het werk van de kunstenaar, ook voor zover dit de wettelijk voorziene beperkingen op het auteursrecht te buiten gaat (bijvoorbeeld omdat twijfelachtig is of de Nollen wel onder de exceptie van art art. 23 Aw valt).

Ten slotte kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat niet gebleken is dat zich onder de vergoedingen die Beeldrecht heeft ontvangen in de jaren voor 2001, toen de kunstenaar de aansluiting bij Beeldrecht beëindigde, betalingen door de Stichting bevinden. Ook is van belang dat Pictoright tegenover betwisting door de Stichting na 2000 geen enkel geval heeft kunnen noemen waarin de Stichting toestemming heeft gevraagd of een vergoeding heeft betaald voor gebruik van werk als hiervoor omschreven.

Pictoright meent dat de erven ook auteursrecht hebben op foto's die door [GEDAAGDE 3] van het werk van de kunstenaar zijn gemaakt. Zij stelt daartoe onder verwijzing naar art. 7 Aw dat [GEDAAGDE 3] in dienst was van de kunstenaar (c.q. zijn [EISERES 4]) en in die hoedanigheid in het kader van haar functie in opdracht en onder leiding van de kunstenaar foto's heeft gemaakt van diens werk. [GEDAAGDE 3] heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank oordeelt als volgt.

De Stichting heeft er onbetwist op gewezen dat uit de copyrightvermeldingen op uitgaven vóór 2005 volgt dat de kunstenaar zelf niet de opvatting had dat de betrokken auteursrechten van zijn bedrijf waren of dat [GEDAAGDE 3] te weinig eigen inbreng had om als fotograaf vermeld te worden. In een door de Stichting uitgegeven nieuwsbrief uit 2005 is vermeld: "([GEDAAGDE 3]) is als fotograaf en documentalist verbonden aan De Nollen", waarmee kennelijk de Stichting wordt bedoeld. In de notulen van de vergadering van het stichtingsbestuur van 15 september 2006 wordt vermeld dat de erven willen komen tot beëindiging van het dienstverband van [GEDAAGDE 3] met de B.V. omdat zij vooral werkzaamheden voor de Stichting verricht.

Pictoright heeft tegenover dit een en ander onvoldoende gesteld om de slotsom te rechtvaardigen dat de [EISERES 4] door de werking van art. 7 Aw auteursrechthebbend is op de door [GEDAAGDE 3] gemaakte foto's.

Lees de uitspraak hier (link en pdf) - excuses voor het ongemak, de overwegingen zijn niet genummerd gepubliceerd

IEF 9587

Vzr. Rechtbank Almelo 14 april 2011, LJN BQ2076 (Stichting Het Stedelijk Lyceum Enschedé c.s. tegen gedaagde)

publicatie processtukken & samengesteld wel onderscheidend vermogen

Auteursrecht. (geregistreerd) merkenrecht. Uitlatingen op website over medezeggenschap op het Stedelijk Lyceum Enschedé niet onrechtmatig, vanwege publicatie van processtukken wel inbreuk auteursrecht. “Gedaagde heeft aldus door plaatsing van genoemde stukken op de website inbreuk gemaakt op de auteursrechten van eisers dan wel hun raadsvrouwe.” Inbreuk op het teken GMR HSL (boip.int) wordt eveneens aangenomen, althans de voorzieningenrechter is “voorshands van oordeel dat aan Stichting HSL een merkrecht toekomt op het teken GMR HSL.” (…) “Hoewel aan de (beschrijvende) afkortingen GMR en HSL afzonderlijk nauwelijks onderscheidend vermogen toekomt (...) is dit voor de samenvoeging van beide afkortingen niet zonder meer aan te nemen. Om die reden zal de voorzieningenrechter vooralsnog aannemen dat het teken voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Dit betekent dat [gedaagde] elk gebruik van het teken dient te staken en gestaakt te houden.” Inclusief gebruik van emailadressen

Onrechtmatig handelen 22. Hoewel de teksten ‘de bestuurder is bezig geweest om de wettelijk voorgeschreven medezeggenschap op HSL monddood te maken’, ‘halve waarheden en leugens te verkondigen’, ‘dat hij in een aantal gevallen toegaf zich ervan bewust te zijn de wet te overtreden’ en ‘het manipulatief gedrag van [eiser sub 2]’ niet van een enkele kritische strekking getuigen, kan het onrechtmatige karakter van deze uitlatingen echter ook niet worden ingezien. De gedane uitlatingen zijn niet van een dermate verregaande aard dat verwacht moet worden dat eisers hierdoor (ernstige) hinder dan wel schade zullen ondervinden. De vorderingen sub a en c dienen derhalve te worden afgewezen.

Auteursrechten 23.  De voorzieningenrechter is met eisers van oordeel dat op de door hun of namens hun opgestelde brieven en processtukken auteursrechten rusten. Deze stukken ontberen niet een oorspronkelijk karakter en om die reden komen zij in aanmerking voor volledige auteursrechtelijke bescherming. Het op de website plaatsen van die stukken kan worden gezien als een openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet (hierna te noemen Aw). Gelet op het bepaalde in artikel 1 Aw is openbaarmaking echter uitsluitend voorbehouden aan de maker. [Gedaagde] heeft aldus door plaatsing van genoemde stukken op de website inbreuk gemaakt op de auteursrechten van eisers dan wel hun raadsvrouwe. Nu het niet meer in [gedaagde] zijn macht ligt om de stukken van internet te verwijderen kan het gevorderde onder sub b niet meer worden toegewezen. Dit laat echter onverlet dat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, wel het gevorderde onder sub g kan en zal toewijzen.

Merkenrecht: 24.  De voorzieningenrechter is, gelet op het beperkte beoordelingsmogelijkheden die kleven aan een procedure als de onderhavige, voorshands van oordeel dat aan Stichting HSL een merkrecht toekomt op het teken GMR HSL.

25.  Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat het teken nietig zou zijn omdat het ontbreekt aan enig onderscheidend vermogen. Het onderscheidend vermogen van het teken moet beoordeeld worden aan de hand van de perceptie van het betrokken publiek, waarbij de totaalindruk van belang is. Het relevante publiek zal met name bestaan uit (een deel van) de inwoners van de gemeente Enschede. Door het gebruik van de samenvoeging GMR en HSL zal voor de inwoners van de gemeente Enschede als snel de link gelegd worden naar de Stichting HSL. Voorts zal die samenvoeging gemakkelijk worden begrepen als zijnde de GMR van Stichting HSL. Hoewel aan de (beschrijvende) afkortingen GMR en HSL afzonderlijk nauwelijks onderscheidend vermogen toekomt - zoals [gedaagde] terecht stelt -, is dit voor de samenvoeging van beide afkortingen niet zonder meer aan te nemen. Om die reden zal de voorzieningenrechter vooralsnog aannemen dat het teken voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Dit betekent dat [gedaagde] elk gebruik van het teken dient te staken en gestaakt te houden. Zoals reeds door partijen is vastgesteld zit [gedaagde] echter niet meer achter de ‘knoppen’ van de website. Daarvan uitgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de navolgende voorziening te treffen teneinde een stoelendans te voorkomen voor wat betreft het beheer van de website en de daaraan verbonden e-mailadressen.

Rechtdoende Veroordeelt [gedaagde] om per 48 uren na de rechtsgeldige betekening van dit vonnis het beheer van de website www.gmrhsl.nl en de daaraan verbonden e-mailadressen info@gmrhsl.nl en gmrhsl@gmail.com gestaakt te houden en verbiedt [gedaagde] vanaf dat moment om de door of namens eisers opgestelde correspondentie dan wel processtukken te openbaren dan wel te verveelvoudigen.

Lees het vonnis hier (link en pdf

IEF 9583

Rechtbank Amsterdam 20 april 2011, KG ZA 11-554 HJ/TF (Supportersvereniging Ajax (SVA) tegen Guus de Jong Photography)

De dia's van Barry Hulshof ontbraken

met dank aan Kitty van Boven,i-ee.

Auteursrecht.  Executiegeschil (zie IEF 8292).  SVA heeft beslag bij De Jong gelegd omdat De Jong dia’s zou bezitten die op grond van een eerdere koopovereenkomst aan SVA toebehoren. De voorzieningenrechter oordeelde eerder dat (kort gezegd) alle door SVA in beslag genomen dia’s moesten worden beschreven en de dia’s die niet aan de criteria uit de koopovereenkomst voldeden (kleurendia, Ajax-shirt, 1963-1998), aan De Jong dienden te worden geretourneerd, e.e.a. op verbeurte van dwangsommen.

SVA stelt nu ‘dat zij in de onmogelijkheid verkeert een correcte lijst te maken’, maar wordt daarin niet gevolgd.  Het maken van de lijsten mag een bewerkelijke zaak zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat er niet een soort minimumverplichting is (r.o. 4.3). De normale zorgvuldigheid brengt bijvoorbeeld met zich mee dat in ieder geval het totaal aantal te beoordelen dia’s wordt vastgesteld en dat gecontroleerd wordt of de totalen op beide lijsten kloppen met dit totaal aantal (r.o. 4.4). Dat is niet gebeurd en SVA is daarmee tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen. 

Op andere punten zijn geen dwangsommen verbeurd en het gevorderde verbod dwangsommen te incasseren is gedeeltelijk toewijsbaar, te weten voorzover die dwangsommen het bedrag van €10.000 te boven gaan.

Lees het vonnis hier.
SHARE|

IEF 9581

Rechtbank Utrecht 23 maart 2011, LJN BP9322, 281315 HA ZA 10-237 ("Jay Veeru" - SIFAM tegen gedaagde)

Geringe inbreuk & vorderingen te ruim

Gedaagde heeft inbreuk op auteursrecht gepleegd door verkoop van illegale exemplaren van de film "Jai Veeru". Verweer: geen bevoegdheid om in rechte te vertegenwoordigen (Indiaas recht tegenover Nederlands recht), geen verkoop, maar verhuur en slechts geringe inbreuk (2 dvd's die 6 keer zijn verhuurd). Rechter laat in het midden welk recht van toepassing is op de overdracht van auteursrechten. Volmacht is in voldoende mate aangetoond. Rechtsstreeks of via algemene volmacht en twijfels voor rechtsgeldigheid zijn onvoldoende geëxpliciteerd. (r.o. 4.4).

Dat sprake is van geringe inbreuk en/of goede trouw van gedaagde is voor toewijzing van de vorderingen niet van belang, omdat de Auteurswet daaraan geen gevolgen verbindt. Wel acht de rechtbank de volgende vorderingen te ruim omschreven: kort gezegd dat afnemers worden verzocht inbreukmakend beeldmateriaal af te geven en (reclame)materialen af te geven beiden ter vernietiging en een door een onafhankelijke registeraccountant gecertificeerde schriftelijke opgave te verstrekken met informatie over inbreukmakende beelddragers. Dwangsom en de vorderingen worden door de rechtbank beperkt en omschreven.

4.6 (...) Dat sprake is van een geringe inbreuk en/of dat [gedaagde] te goeder trouw was, zoals [gedaagde] tevens stelt, is voor toewijzing van de vorderingen niet van belang, omdat de Auteurswet daaraan, in ieder geval voor de toewijsbaarheid van de gevorderde bevelen, geen gevolgen verbindt. Afgezien daarvan geldt dat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] enig onderzoek heeft gepleegd ten aanzien van de legale herkomst van de DVD's. Daarmee kan niet van goede trouw aan de zijde van [gedaagde] worden gesproken en staat dit hoe dan ook niet
aan toewijzing van de vorderingen in de weg.

4.7. [gedaagde] stelt dat hij heeft voldaan aan het in het kort gedingvonnis opgelegde bevel om iedere inbreuk op de rechten van Sifam, in het bijzonder die met betrekking tot de onderhavige film, te staken en gestaakt te houden. Hij verbindt daaraan de conclusie dat Sifam geen rechtens te respecteren belang heeft bij het opnieuw toewijzen van dat bevel.

4.8. De rechtbank stelt vast dat het kort gedingvonnis een geldigheidstermijn heeft van zes maanden (zie overweging 5.5 van dat vonnis). Dit betekent dat, nu [gedaagde] niet tot ondertekening van een onthoudingsverklaring is overgegaan, Sifam genoodzaakt was de onderhavige bodemprocedure aan te spannen, teneinde te voorkomen dat het gebod om iedere inbreuk te staken en gestaakt te houden haar kracht zou verliezen.

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf)

Vergelijkbare zaken: IEF 9335 (NLs recht van toepassing), IEF 3764 (verdachte filmtitels) en andere SIFAM-zaken

IEF 9573

Rechtbank 's Gravenhage 20 april 2011, zaaknr. 280620 rolnr. HA ZA 07-287 (Mag Instrument Inc. - Volume Trading BV)

Wel inburgering, maar onvoldoende totaalovereenstemming

Benelux en Gemeenschaps (vorm)merk. Modelrecht. Auteursrecht. Zaklampen. Eiser Mag Instrument vervaardigt zaklampen waaronder de zogeheten MINI MAGLITE en SOLITAIRE. Gedaagde Volume Trading importeert in 2002 de zaklampen “MINI” en “MICRO” vanuit China en brengt deze in 2006 in Nederland op de markt.
 
Kort:  Mag Instrument stelt haar vorderingen op basis van (vorm)merkrechten, auteursrechten op de MINI MAGLITE en SOLITAIRE en dat er sprake is van slaafse nabootsing. Daarbij zou MICRO het modelrecht op SOLITAIRE schenden.

Van de gestelde inburgering zal worden uitgegaan van de Gemeenschap zoals die bestond in het jaar 2000, te weten een gemeenschap van vijftien lidstaten, maar van inbreuk is geen sprake: alle vorderingen van Mag Instrument worden afgewezen.

Inburgering Rechtbank handhaaft haar bij het tussenvonnis gegeven oordeel over gebrek aan inherent onderscheidend vermogen van Gemeenschapsmerk MINI. Ogv 7 lid 3 en 52 lid 2 GMVo kan Gemeenschapsmerk niet nietig worden verklaard  indien sprake is van inburgering. r.o. 3.4 Daarbij zal, mede gelet op artikel 6quinquies van het Verdrag van Parijs met name rekening moeten worden gehouden met de duur van het gebruik van het merk. Daarnaast kan ook rekening worden gehouden met het marktaandeel van het merk, de intensiteit en de geografische spreiding van het gebruik van dit merk, de hoogte van de reclamekosten van de onderneming voor het merk, en het percentage van de betrokken kringen dat de waar op basis van het merk als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert. Er is sprake van ingeburgerde merken.

Afwijzing merkrechtvordering Gebrek aan visuele gelijkenis van de totaalindruk (r.o. 3.20 - 3.24):
1. de opbouw bestaat uit een strak cilindrisch gedeelte en een reflectorkop, zoals de meeste zaklampen en dus geen onderscheidend element.
2. De reflectorkop van haar zaklamp heeft niet een diameter die aan de voorzijde groter is dan het cilindrische deel en die afneemt naar de overgang van het cilindrische deel.
3. De afsluitdop heeft namelijk niet dezelfde diameter als de cilindrische batterijhouder, maar bestaat uit een knop met een duidelijk kleinere diameter
4. De cilindervorm heeft nauwkeurig begrensd greep-profiel, de tweede heeft dit niet.
5. Daarbij is de cilindrisch geribbelde rand die reflector omsluit is gedeeltelijk functioneel bepaald.

nieuwe lidstaten voor inburgering 3.5. Wat betreft de geografische omvang van de vereiste inburgering is in deze zaak van belang dat artikel 165 lid 4 GMVo bepaalt dat een Gemeenschapsmerk niet ongeldig kan worden verklaard wanneer de gronden voor ongeldigheid alleen voortspruiten uit de toetreding van een nieuwe lidstaat. Dat brengt mee dat voor zover het Gemeenschapsmerk MINI niet ingeburgerd zou zijn in de twaalf lidstaten die zijn toegetreden na de aanvraag van dat Gemeenschapsmerk op 2 juni 2000, dat enkele feit niet kan leiden tot nietigverklaring van het merk. Bij de onderstaande beoordeling van de gestelde inburgering zal dus worden uitgegaan van de Gemeenschap zoals die bestond in het jaar 2000, te weten een gemeenschap van vijftien lidstaten.

Merkrecht 3.24. Gegeven het feit dat de hiervoor genoemde elementen van de vormmerken – die Mag Instrument zelf omschrijft als wezenlijk en onderscheidend – niet terugkomen in de zaklamp van Volume Trading, moet worden geoordeeld dat de totaalindruk van die zaklamp niet overeenstemt met de vormmerken. De andere punten van overeenstemming die Mag Instrument heeft aangevoerd zijn in het licht van die afwijkingen onvoldoende. Zo heeft Mag Instrument gewezen op “verfijnd afgetekende overgangen” tussen de reflectorkop en de batterijhouder en tussen de batterijhouder en afsluitdop. Voor zover de gemiddelde consument, die niet de mogelijkheid heeft om het Gemeenschapsvormmerk MINI en de zaklampen van Volume Trading rechtstreeks met elkaar te vergelijken, de gestelde overeenstemming zou opmerken, kan dat vanwege het detailkarakter van dit kenmerk niet leiden tot een overeenstemmende totaalindruk.
 
3.26. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de overeenstemming tussen de door Volume Trading verhandelde zaklamp en de vormmerken van Mag Instrument zo gering is dat niet kan worden aangenomen dat er daardoor een gevaar voor verwarring in de zin van artikel 9 lid 1 sub b GMVo en 2.20 lid 1 sub b BVIE bestaat. Het feit dat Volume Trading de vorm gebruikt voor producten die identiek zijn aan de waren waarvoor de vormmerken zijn ingeschreven, kan niet opwegen tegen dat gebrek aan overeenstemming. Het onderscheidend vermogen van de vormmerken kan evenmin tot een ander resultaat leiden. Zoals in het kader van de beoordeling van de geldigheid van het Gemeenschapsmerk MINI al is vastgesteld, hebben de vormmerken van huis uit juist geen onderscheidend vermogen. Gesteld noch gebleken is dat het gebruik van de vormmerken zodanig is geweest, dat zij daaraan een bijzonder onderscheidend vermogen kunnen ontlenen. Ten slotte heeft Mag Instrument in dit verband gewezen op het feit dat de “Mini”, net als de zaklampen van Mag Instrument, worden verkocht in zwarte plastic doosjes. De vergroting van het verwarringsgevaar die hier mogelijk uit voortvloeit, wordt echter weggenomen door het feit dat – zoals Volume Trading onweersproken heeft aangevoerd en blijkt uit productie 2a van Mag Instrument – Volume Trading haar “Mini” aanbiedt met een kartonnen hoesje om het zwarte plastic doosje. Door het gebruik van dat hoesje wijkt de wijze van presentatie van de “Mini” in ieder geval op het moment van aankoop duidelijk af van de wijze van presentatie van de lampen van Mag Instrument. De presentatiewijze draagt dus niet bij aan verwarringsgevaar.

Auteursrecht 3.29. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op het hiervoor genoemde oordeel over het beroep op het auteursrecht. De tegenargumenten die Mag Instrument bij pleidooi van 10 november 2010 heeft aangevoerd kunnen namelijk niet leiden tot een andere eindbeslissing. Ook indien artikel 2 lid 7 van de Berner Conventie niet in de weg zou staan aan een beroep op het auteursrecht, zoals Mag Instrument betoogt, kan het beroep op een auteursrecht niet slagen. De “Mini” van Volume Trading kan namelijk niet worden aangemerkt als een verveelvoudiging van de Mini Maglite van Mag Instrument. De auteursrechtelijk beschermde trekken van de Mini Maglite die Mag Instrument heeft aangevoerd, zijn namelijk gelijk aan de elementen van haar vormmerken waarop zij de gestelde merkinbreuk heeft gebaseerd. Zoals hiervoor in het kader van de beoordeling van de merkinbreuk is vastgesteld, komen die elementen onvoldoende terug in de zaklamp van Volume Trading om te kunnen spreken van een overeenstemmende totaalindruk. Gelet daarop kan ook van een inbreuk op een auteursrecht geen sprake zijn.

Slaafse nabootsing 3.33. Los van een overeenstemmende wijze van presentatie is de overeenstemming tussen de “Mini” van Volume Trading en de Mini Maglite van Mag Instrument te gering om te kunnen aannemen dat er verwarring bij de consument kan ontstaan, althans gelet op de verschillen tussen die lampen moet worden geconcludeerd dat Volume Trading niet tekort is geschoten in haar verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van haar product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat. Voor de gronden van dit oordeel kan worden verwezen naar de overwegingen hiervoor in het kader van de beoordeling van het merkenrecht.

Modelrecht 3.49. De overeenkomsten waar Mag Instrument op wijst zijn ook in het kader van haar beroep op het modelrecht: de staafvorm en de verhoudingen van de “Micro”. Zoals hiervoor is vastgesteld waren die vormgevingselementen voor 1980, en dus ruim voor het depot van het model, al gebruikelijk (zie r.o. 3.37 en 3.38). Overneming van slechts die gebruikelijke elementen kan niet leiden tot een inbreuk op het modelrecht.

Conclusie 3.51. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen. Mag Instrument zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Zoals hiervoor is overwogen, kan de in het gelijk gestelde partij op grond van richtlijnconforme interpretatie aanspraak maken op vergoeding van haar redelijke en evenredige proceskosten, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Volume Trading vordert een bedrag van € 77.116,14 voor de gehele procedure. Mag Instrument heeft de redelijkheid en evenredigheid van die kosten niet bestreden. Omdat geen van partijen een verdeling heeft aangebracht tussen de procedure in conventie en reconventie, moet de rechtbank die verdeling schatten. De rechtbank gaat ervan uit dat de helft van de kosten kan worden toegerekend aan de conventie en zal Mag Instrument dus veroordelen tot betaling van een bedrag van € 38.558,07.

Lees het vonnis hier (pdf).