DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 8858

Gevolgen voor de urgentie

Rechtbank Zutphen, 25 mei 2010, KG ZA 10-95, V. tegen Beleggings en exploitatiemaatschappij ’t Haveke B.V. (met dank aan Femke Vos, Louwers IP|Technology Advocaten)

Handelsnaamrecht. Wel inbreuk door B.V. in leegstaand bedrijfspand op de handelsnaam van landgoed ‘t Haveke, maar geen spoedeisend belang.  Rechtbank Zutphen leest in  passage van een e-mail van de advocaat van gedaagde een toezegging die de urgentie van de gevorderde voorzieningen wegneemt. De 1019h proceskosten worden gecompenseerd, “nu elk van partijen als op enig punt in het ongelijk is gesteld.”

2.10. Bij e-mailbericht van 31 maart 2010 heeft de advocaat van de B.V. de advocaat van V. onder meer medegedeeld:  "De directie denkt er in de gegeven omstandigheden over om de vennootschap op te heffen zodra het enige vastgoed van de vennootschap is verkocht. Dat vergt nog enig geduld, maar het voorkomt een proces waarvan de uitkomst voor uw cliënte bepaald niet zeker is. Mijn voorstel is derhalve de zaak in der minne te regelen overeenkomstig (deze) suggestie."

4.2. Onbestreden is dat het hoofdbestanddeel van de handelsnamen van partijen "'t Haveke" betreft. Gelet hierop alsmede gezien de omstandigheid dat de bedrijfsactiviteiten van partijen raakvlakken vertonen - beide partijen houden zich bezig met de exploitatie van onroerend goed - en de ondernemingen van partijen zich op geringe afstand van elkaar bevinden, is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van verwarringsgevaar. Dat verwarring tussen de beide ondernemingen reeds heeft plaatsgevonden blijkt wel uit de omstandigheid dat de gas- en de elektriciteitsleverancier evenals de medewerker van de politie Twente, na onder de naam 't Haveke" op het internet te hebben gezocht naar een telefoonnummer van de B.V., telefonisch contact hebben opgenomen met V. voor aangelegenheden die de B.V. betroffen. Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter -later oordelend - tot de conclusie zal komen dat de B.V. door bet gebruik van de handelsnaam inbreuk maakt op de oudere handelsnaam van V.

4.3. De B.V. heeft in haar onder 2.10 geciteerde brief van 31 maart 2010 de toezegging gedaan dat zij na de verkoop van het pand in Almelo de vennootschap zal opheffen, zodat ook de handelsnaam zal komen te vervallen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 23 februari 1990, LJN AD1043 beslist dat de enkele omstandigheid dat een toezegging is gedaan een bepaalde handeling niet meer te zullen plegen, de rechter niet belet bij wege van voorlopige voorziening een verbod tot het plegen van zodanige handeling op te leggen. Of ondanks een toezegging een verbod dient te worden opgelegd hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de gepleegde overtreding, het gedrag van de aangesprokene naar aanleiding van een eerdere waarschuwing, zijn standpunt met betrekking tot de ongeoorloofdheid van zijn handelen en de wijze waarop en het verband waarin de toezegging is gedaan. Nu onbestreden is dat de B.V. afgezien van het te koop gezette bedrijfspand in Almelo
- geen economische activiteiten verricht onder haar handelsnaam,
- voornemens is, te stoppen met de exploitatie van onroerende zaken en
- zich ook niet publiekelijk bekend maakt onder die naam en
- voorts na de toegezegde opheffing van de vennootschap geen gebruik meer zal maken van de handelsnaam, waaraan zij ook niet zegt te hechten en in de bekendheid waarvan zij nooit geïnvesteerd heeft,
acht de voorzieningenrechter al met al het opleggen van een met dwangsommen versterkt verbod op het gebruik van de handelsnaam - ondanks de voorshands aannemelijk geworden inbreuk op de handelsnaam van V. - niet opportuun. Dit heeft ook gevolgen voor de urgentie van de gevorderde voorzieningen, die dan ook zullen worden afgewezen.

4.4. Nu de inbreuk voorshands aannemelijk is geworden, maar gezien het voorgaande de vorderingen niet toewijsbaar zijn, is elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen, als gevolg waarvan de proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.   

Lees het vonnis hier.

IEF 8854

Op z’n Russisch als “Njivaa”

Gerechtshof Amsterdam, 27 april 2010, zaaknummer 200.041.019/01 KG, [Eiser 1] & De Drie Dagen B.V. tegen Amsterdam Village Company B.V. & Hermitage Café Amsterdam (met dank aan Meena Kashyap, De Koning Vergouwen Advocaten)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Seriemerk. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 18 juni 2009,  IEF 8033) . Het in de Hermitage Amsterdam gevestigde café-restaurant NEVA maakt geen inbreuk op het merk- of handelsnaamrecht van het Amsterdams visrestaurant NEVY (respectievelijk de woordmerken Envy en Vyne). Verwarring valt voorshands niet te vrezen. Geen aanwijzingen voor kielzogvaren. Goed geïnformeerd restaurantpubliek: “Daarbij moet worden aangenomen dat zij wel degelijk onderscheid zullen weten te maken tussen een restaurant gevestigd in een museum aan de Amstel en een visrestaurant gevestigd nabij het IJ in Amsterdam.”

Ten aanzien van het merkenrechtelijke vraagstuk houdt het Hof rekening met de wijze waarop de restaurants zich (auditief) profileren (“doordat de naam op z’n Russisch als “Njivaa” wordt uitgesproken en het restaurant zich onder die (uitspraak van de) naam profileert.”) en het onderscheidend vermogen van het seriemerk:

Merkenrecht: 3.6. Aan [eiser 1] c.s. moet worden toegegeven dat sprake is van een zekere mate van visuele overeenstemming tussen het merk (NEVY) en het teken (NEVA) omdat deze uit woorden bestaan die slechts met één (de vierde, laatste) letter van elkaar verschillen. Hoewel er om dezelfde reden het bestaan van een zekere mate van auditieve overeenstemming valt aan te nemen, hebben AVC c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat deze in de praktijk nog wordt beperkt doordat NEVA, de naam van een door Sint Petersburg stromende rivier, in het kader van de exploitatie van het restaurant op z’n Russisch als “Njivaa” wordt uitgesproken en het restaurant zich onder die (uitspraak van de) naam profileert. Voorts wijkt het teken NEVA begripsmatig af van het merk NEVY, niet alleen omdat NEVA, zoals gezegd, refereert aan de door Sint Petersburg stromende rivier, doch tevens omdat NEVY veelal wordt geassocieerd met het Engelse begrip “navy”, in de betekenis van marine. Uit de door [eiser 1] C.S. in het geding gebrachte perspublicaties blijkt ook van een referte aan dat begrip: "In the Nevy" en "Join the Nevy". Een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat weliswaar sprake is van een zekere mate van visuele en in beperkte mate ook van auditieve overeenstemming, maar dat de totaalindruk die respectievelijk door het merk NEVY en het teken NEVA wordt opgeroepen in voldoende mate van elkaar verschilt.
Daar komt nog bij dat NEVY en VYNE anagramman zijn van ENVY en, naar [eiser 1] c.s. betogen, door het in aanmerking komend publiek als zodanig worden herkend en als seriemerk fungeren. In het licht hiervan, acht het Hof voorshands niet aannemelijk dat het teken NEVA, dat deze eigenschap niet heeft, zal worden geassocieerd met het merk NEVY laat staan dat het zal worden aangemerkt als, zoals [eiser 1] c.s. het formuleren, het bastaard neefje va de ENVY zusjes dat afkomstig is uit of gelieerd is aan de onderneming van [eiser 1] c.s.

Handelsnaamrecht: (…) 3.10 Voor zover al geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van een geringe afwijking tussen beide handelsnamen in de zin van bedoeld artikel, dient het volgende in aanmerking te worden genomen. Beide ondernemingen exploiteren een restaurant dat behoort tot het duurdere segment in Amsterdam. Daarbij profileert NEVY zich met name als een exclusief visrestaurant terwijl NEVA naar buiten treedt als restaurant waar het menu is samengesteld met Russische invloeden. Mede gelet op de huisvesting van restaurant NEVA in het Hermitage Museum is voldoende aannemelijk dat, zoals AVC c.s. aanvoeren, NEVA zich primair richt op museumbezoekers. Voor beide restaurants geldt dat het hier in aanmerking te nemen publiek bestaat uit bezoekers van de betere restaurants en dat dezen over het algemeen goed geïnformeerd zullen zijn over het te bezoeken restaurant. Daarbij moet worden aangenomen dat zij wel degelijk onderscheid zullen weten te maken tussen een restaurant gevestigd in een museum aan de Amstel en een visrestaurant gevestigd nabij het IJ in Amsterdam. In het licht hiervan is onvoldoende aannemelijk dat er verwarringsgevaar bi j het relevante publiek bestaat. Ook zijn er onvoldoende aanwijzingen dat als al verwarring zou kunnen ontstaan bij telefoondiensten en taxichauffeurs zoals [eiser 1] C.S. nog betogen in (de toelichting op) grief X, dit in die mate te duchten valt dat dit een verbod zoals gevorderd zou kunnen rechtvaardigen.
 
Lees het vonnis hier.

IEF 8851

Op hetzelfde landgoed gedreven

Vzr. Rechtbank Groningen,  21 mei 2010, KG ZA 10-154, Kasteel Nienoord B.V. tegen Pannenkoekenkasteel Nienoord (met dank aan Patrick Koerts, Trip).

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Intralandgoedelijk geschil. Restaurant Kasteel Nienoord tegen het enkele honderden meters verderop, op het zelfde landgoed, gevestigde Pannenkoekenkasteel Nienoord. Vorderingen toegewezen. Geen verwarring met Zwemkasteel Nienoord. Gedaagden dienen merkdepot onvoorwaardelijk in te trekken.

4.3. (…) Het moge zo zijn dat zij zich richten op verschillende doelgroepen (het restaurant van eiser verwelkomt gasten in het hogere marktsegment die culinaire kwaliteit voorop stellen, het restaurant  van gedaagden ontvangt gezinnen waarbij entertainment voor de kinderen centraal staat), dat neemt niet weg dat er een zekere overlap is van potentiële klanten, wat de mogelijkheid van directe verwarring geeft (daargelaten het hierna genoemde indirecte verwarringsgevaar).
De plaats van vestiging draagt bij aan het verwarringsgevaar waar beide ondernemingen op geringe afstand van elkaar, op hetzelfde landgoed worden gedreven. Nu de wet door bet gebruik van het  woord 'gevaar' aangeeft dat de enkele reële mogelijkheid van verwarring al relevant is, moet de conclusie luiden dat er direct verwarringsgevaar bestaat in die zin dat personen die het restaurant van eiseres willen bezoeken, terecht komen bij het restaurant dat gedaagden exploiteren. Voorts is er indirect verwarringsgevaar in die zin dat het publiek zal kunnen menen dat er een economische en/of juridische band bestaat tussen beide ondernemingen, met het risico dat eiseres wordt aangesproken op de prestaties van (bet restaurant van) gedaagden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8850

Als (mede)handelsnaam

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 12 mei 2010, LJN: BM5222, Boco Chemie B.V. tegen  CWS-Boco Nederland B.V. & CWS-Boco Deutschland GmbH

Handelsnaamrecht. Vordering tot staking van handelsnaam waarin het woord "boco" voorkomt toegewezen.  Niet alleen gebruik als merk, maar ook als (mede)handelsnaam. Zie ook: Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 23 januari 2009, IEF 7630 (Ne bis in idem).

4.4. De rechtbank zal eerst onderzoeken of het gebruik door CWS-boco van de aanduiding “CWS-boco” moet worden gezien als het voeren van een handelsnaam dan wel als louter gebruik van haar merken. Voor beantwoording van de vraag of een bepaalde aanduiding moet worden gezien als “het voeren van een handelsnaam” is bepalend onder welke naam de onderneming feitelijk wordt gedreven, niet de handelsregisterinschrijving. Daarbij geldt dat aan de mate van intensiteit van het feitelijk gebruik waardoor sprake is van inbreukmakend gebruik lage eisen worden gesteld. Als regel is daadwerkelijk voor derden kenbaar gebruik voldoende. Ook het gebruik van een domeinnaam kan worden beschouwd als gebruik als handelsnaam. Gelet op het feit dat CWS-boco de domeinnaam www.cws-boco.nl gebruikt, dat op alle busjes van CWS-boco de combinatie “CWS” en “boco” voorkomt, zonder de toevoeging “Nederland B.V.” en dat CWS-boco in publicaties veelal de combinatie van “CWS” en “boco” gebruikt, zonder de toevoeging “Nederland B.V.”, moet het gebruik van de aanduiding “CWS-boco” worden beschouwd als het voeren van een (mede)handelsnaam en niet als louter gebruik van de merken van CWS-boco. Het publiek (hierna onder 4.13 zal de rechtbank nader ingaan op de vraag welk publiek relevant is) dat deze aanduiding waarneemt zal immers niet steeds op de hoogte zijn van het feit dat CWS-boco de merken “CWS” en “boco” heeft geregistreerd en daarom deze aanduiding eerder beschouwen als handelsnaam.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank moet ook het gebruik van de aanduidingen “Boco” en “Boco B.V.” door Boco Chemie worden gezien als het voeren van (mede)handelsnamen. (…0

4.6. De conclusie is dat niet alleen de statutaire handelsnamen met elkaar vergeleken moeten worden, maar ook de (mede)handelsnamen “CWS-boco” enerzijds en “Boco b.v.” en “Boco” anderzijds. (…)

4.15. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat er een reëel gevaar voor verwarring bestaat, in die zin dat door het publiek ten onrechte een economische of juridische band tussen Boco Chemie en CWS-boco wordt verondersteld, zodat Boco Chemie terecht de bescherming van haar handelsnaam en medehandelsnamen inroept. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, evenals het gebod elk gebruik van de handelsnaam CWS-boco en/of enige handelsnaam waarin het woord “boco” voorkomt te staken en gestaakt te houden, met dien verstande dat aan CWS-boco, zoals zij ter comparitie heeft verzocht, een termijn zal worden gegund om de nodige aanpassingen uit te voeren. De dwangsom wordt toegewezen zoals gevorderd. Ook zal CWS-boco op de voet van artikel 6c lid 2 Hnw worden veroordeeld tot het plaatsen van de in de dagvaarding genoemde tekst, zoals gevorderd, waarbij de rechtbank begrijpt dat met “rechtbank Utrecht” bedoeld zal zijn “rechtbank ’s-Hertogenbosch”. De rechtbank zal, gelet op de aan CWS-boco te gunnen termijn, de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad toewijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8849

De gemiddelde werkzoekende

Vzr. Rechtbank Arnhem, 20 mei 2010, KG ZA 10-201, Connect Uitzendbureau B.V. tegen Connect Transportservice B.V. (met dank aan Laurens Kamp, Simmons & Simmons en Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Connect tegen Connect Transportservice Connect is niet louter beschrijvend voor uitzenddiensten, ‘zwak merk’ met beperkt onderscheidend vermogen. Verwarringsgevaar. Inbreuk merkrecht en handelsnaamrecht (ook middels domeinnamen). Zie ook: Vzr. Rechtbank Arnhem, 25 januari 2010, IEF 8559: Connect tegen Connection.

4.7. Met betrekking tot het onderscheidend vermogen wordt het volgende verwogen. Voorshands geoordeeld is het door Connect Uitzendbureau ingeschreven woordmerk Connect niet louter beschrijvend voor de diensten waarvoor inschrijving is gevraagd, te weten - kort gezegd - uitzenddiensten. Connect Transportservice heeft dit ook niet weersproken. Dat het woordmerk Connect in elk geval enig onderscheidend vermogen heeft, vindt ook steun in de omstandigheid dat een (woord)merk pas wordt ingeschreven nadat door het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom een onderzoek heeft plaatsgevonden (onder meer) naar de vraag of het in de aanvraag voorkomende teken geacht moet worden elk onderscheidend vermogen te missen (zie artikel 2.1 1 lid 1 onder b BVIE). Indien inschrijving volgt, kan daaruit worden afgeleid dat het Benelux-Bureau na onderzoek geen aanleiding heeft gevonden om het merk te weigeren wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen. Niettemin kan het onderhavige woordmerk als een 'zwak merk' worden aangemerkt, waarvan het onderscheidend vermogen relatief beperkt is. Het woord 'Connect' is immers een veel voorkomend Engels woord, dat zoveel betekent als 'verbinden' of 'in verband brengen', dat bovendien veelvuldig wordt gebruikt in handelsnamen van ondernemingen die actief zijn in de dienstverlenende sector, zoals Connect Transportservice ter zitting onweersproken heeft gesteld.

4. 9 Gelet op de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het woordmerk Connect en liet teken Connect Transportservice, het feit dat de aangeboden diensten in hoofdzaak dezelfde of soortgelijk zijn, alsmede de aanwezigheid van in elk geval enige onderscheidingskracht van het woordmerk Connect, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat bij liet in aanmerking komende publiek, in dit geval de werkzoekenden, verwarring kan ontstaan. Zo de gemiddelde werkzoekende het woordmerk Connect al niet met het teken Connect Transportservice zal verwarren, wordt in ieder geval de indruk gewekt dat enig verband bestaat tussen de rechthebbende op het woordmerk Connect en het teken Connect Transportservice. Doorslaggevend is daarbij de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming, in samenhang met de soortgelijkheid van de diensten.

4.17. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam Connect Transportservice afwijkt van de handelsnamen  Connect Uitzenbureau  en Connect Technisch Uitzendbureau, gelet op de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Connect Uitzendbureau en Connect Transportservice. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen beide ondernemingen. Dat er tot op lieden geen verwarring is opgetreden, zoals Connect Transportservice ter zitting heeft gesteld, is niet beslissend. Een en ander leidt tot de conclusie dat Connect Transportservice haar handelsnaam voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Lees het vonis hier.

IEF 8825

When in Rome..

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 mei 2010, KG ZA 10-446, Eisers tegen Gedaagde (A Roma)

Handelsnaamrecht. Haags Italiaans restaurant A Roma maakt bezwaar tegen het op een afstand van 400 meter gelegen Haags Italiaans restaurant Roma Palace. Vorderingen toegewezen: Het verschil tussen de handelsnaam A ROMA en de handelsnaam ROMA PALACE is zodanig is dat in het algemeen geen verwarring zal ontstaan, maar in dit geval liggen de ondernemingen zowel letterlijk als figuurlijk zo dicht bij elkaar dat naar voorlopig oordeel verwarring bij het publiek wel te duchten is.

4.2. Naar voorlopig oordeel wijkt de handelsnaam ROMA PALACE slechts in geringe mate af van de oudere handelsnaam A ROMA. Beide handelsnamen bevatten immers het element ROMA. Hoewel de naam ROMA niet ongebruikelijk is voor een Italiaans restaurant, is dat element relatief gezien het meest onderscheidende deel van beide handelsnamen. De toevoeging van het voorzetsel A in de handelsnaam van [Eisers] is als zodanig weinig onderscheidend. De toevoeging van PALACE is, zoals [Eisers] onweersproken hebben aangevoerd, een veel gebruikte toevoeging in handelsnamen van restaurants en dus evenmin onderscheidend.

4.3. Het betoog van [Gedaagde] dat het publiek de handelsnaam van [Eisers] zal opvatten als het woord AROMA en dus als een verwijzing naar de “fijne kenmerkende geur van spijzen, dranken, vruchten, enz” in plaats van een verwijzing naar de stad Rome, treft geen doel. (…)

4.4. Het feit dat [Eisers] hun onderneming in het handelsregister hebben ingeschreven met een punt tussen de A en ROMA, dus als “A. ROMA”, kan evenmin leiden tot een ander oordeel. Voor een beroep op het handelsnaamrecht is namelijk niet de inschrijving in het handelsregister, maar de handelsnaam zoals die feitelijk wordt gevoerd bepalend. (…)

4.5. Het voorgaande laat onverlet dat het verschil tussen de handelsnaam A ROMA en de handelsnaam ROMA PALACE wel zodanig is dat in het algemeen geen verwarring zal ontstaan. Echter, in dit geval liggen de ondernemingen zowel letterlijk als figuurlijk zo dicht bij elkaar dat naar voorlopig oordeel wel verwarring bij het publiek is te duchten als bedoeld in artikel 5 Handelsnaamwet. De handelsnamen A ROMA en ROMA PALACE worden immers gebruikt voor identieke ondernemingen, te weten ondernemingen die een Italiaans restaurant exploiteren. Daarnaast zijn de ondernemingen zeer dicht bij elkaar gevestigd, te weten op nog geen 400 meter van elkaar. Gelet op die omstandigheden ligt verwarringsgevaar voor de hand. Bovendien hebben [Eisers] – als zodanig onweersproken – aangevoerd dat zich al verschillende keren daadwerkelijk verwarring heeft voorgedaan.

4.11. Gegeven de vastgestelde inbreuk kan in het midden blijven of [Gedaagde] ook enige tijd de handelsnaam ROMA heeft gebruikt, zoals [Eisers] onderbouwd met foto’s hebben betoogd, of dat de onderneming van [Gedaagde] van aanvang af uitsluitend ROMA PALACE heeft geheten, zoals [Gedaagde] stelt. Het op basis van de vastgestelde inbreuk te geven verbod hoeft namelijk niet te worden beperkt tot uitsluitend het gebruik van de handelsnaam ROMA PALACE, maar kan zich ook uitstrekken tot inbreuken in andere vormen, voor zover die dreigen (vgl. HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, Lexington). Het gegeven dat [Gedaagde] zich op het standpunt heeft gesteld dat ook het gebruik van de handelsnaam ROMA rechtmatig zou zijn, vormt voldoende aanleiding om ook het gebruik van die handelsnaam te laten vallen onder het verbod, aangezien de overeenstemming van A ROMA met ROMA nog groter is dan de overeenstemming met ROMA PALACE.

Lees het vonnis hier.

IEF 8820

Niet geschikt is om als merk te dienen

Rechtbank Haarlem, 4 mei 2010, KG ZA  1081, Travel Card Nederland B.V. tegen Multi Tank Card B.V. (met dank aan Josine van den Berg &  Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Reclamerecht. Google AdWords . Eiser Travel Card maakt bezwaar tegen het gebruik als adword van de aanduiding ‘travelcard’ door gedaagde Multi Tank Card. Vorderingen afgewezen, zonder dat de HvJ EU AdWords arresten ter sprake hoeven te komen: Aanduiding ‘travelcard’ is beschrijvend, mist ieder onderscheidend vermogen en is niet geschikt om als merk te dienen. Gebruik ‘travelcard’ als adword is geen gebruik als handelsnaam door Multi Tank Card. Van eventuele vergelijkende reclame is inmiddels geen sprake meer. Onbetwiste, niet onredelijk voorkomende 1019h proceskosten: €31.734,39.

5.7. Het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat de aanduiding TRAVELCARD (al dan niet met een spatie geschreven) niet geschikt is om als merk te dienen. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel betrokken de prognose van de kans van slagen van een door Multi Tank Card aangekondigde nietigheidsactie bij de bodemrechter op grond van artikel 2.28 BVIE. De voorzieningenrechter acht het voorshands aannemelijk dat de inschrijving van het woordmerk slechts heeft kunnen geschieden - gelijk Multi Tank Card ter zitting heeft betoogd - doordat het BMB ten tijde van het depot en de registratie van het woordmerk TRAVELCARD in maart 1988 nog (net) niet onder de strenge(re) vigeur van de Merkenrichtlijn en de daarop gebaseerde BVIE viel. Gelet op de bepalingen van de Merkenrichtlijn en de huidige jurisprudentie is er een gerede kans dat het woordmerk van Travel Card zal worden vernietigd. Het beroep van Travel Card op de bescherming van het nadien door haar geregistreerde beeldmerk kan aan voornoemd oordeel niet afdoen, omdat bij het gewraakte gebruik van de aanduiding TRAVELCARD door Multi Tank Card als adword per definitie slechts het woordmerk is gehanteerd. Van merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 BVIE is op grond van het voorgaande daarom geen sprake, zodat deze grondslag de vorderingen niet kan dragen.

5.8. (…)  is van het voeren van een handelsnaam voor een onderneming sprake, indien die naam ter aanduiding van die onderneming in het handelsverkeer wordt gebruikt. Daarvan is naar oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat Multi Tank Card haar onderneming drijft onder een andere naam dan Multi Tank Card. Het gebruik van de aanduiding TRAVEL CARD als adword of in Google-advertenties doet daaraan niet af.

5.9.  (…) Van enige (al dan niet misleidende danwel vergelijkende) reclame is dan ook thans geen sprake meer. Daar Multi Tank Card bovendien bij akte (en ter zitting mondeling) onvoorwaardelijk heeft toegezegd dergelijke advertenties te staken en gestaakt te houden en voorts geen vergelijkbare reclame-uitingen (meer) te (zullen) doen, op straffe van een vrijwillig te verbeuren dwangsom, heeft Travel Card naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen belang bij haar vorderingen.

5.10. Nu geen van de door Travel Card opgeworpen grondslagen de vorderingen kunnen dragen, zullen deze worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8817

Dat de situatie dermate onduidelijk is

Vzr. Rechtbank Haarlem, 1 april 2010, KG ZA 10-86, Krimpenerwaard Detachering B.V. tegen Firma Blok V.O.F.

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Stukgelopen samenwerking. Via Domjur.nl: “Eiser Krimpenerwaard houdt zich bezig met het detacheren en opleiden van verkeersregelaars en stelt verkeersregelaars ter beschikking. Tot voor kort werkte zij samen met firma Blok c.s. Krimpenerwaard vordert een verbod op het gebruik van de handelsnamen VKRS; vkrc.nl en Verkeersregelaar Centrale te staken en gestaakt te houden en overdracht van 20 domeinnamen met de elementen “verkeersregelaar” en “centrale”, waaronder vkrc.nl en verkeersregelaarscentrale.nl.” De voorzieningenrechter komt tot geen andere conclusie dan dat het onderhavige geschil niet geschikt is om daarvoor een voorlopige voorziening in kort geding te treffen en weigert de gevraagde voorzieningen.

5.6. Welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt is niet komen vast te staan. De voorzieningenrechter stelt vast dat met betrekking tot de vergoeding voor gewerkte uren van [gedaagde 2] ook werkzaamheden door [gedaagde 2] zijn verricht waarvoor geen facturen zijn verzonden. Anderzijds acht de voorzieningenrechter voorstelbaar dat tussen partijen een afspraak bestond dat [gedaagde 2] voor iedere ingezette verkeersregelaar een bedrag van € 1,25 betaald kreeg, met daarbij een mogelijkheid gemaakte kosten te declareren.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde 2] het huidige logo voor VKRC heeft ontworpen, maar Krimpenerwaard stelt dat zij daartoe opdracht heeft gegeven, terwijl Blok c.s. stellen dat dit mede ten behoeve van henzelf was aangezien [gedaagde 2] geen vergoeding hiervoor van Krimpenerwaard heeft ontvangen. Met betrekking tot de domeinnamen is komen vast te staan dat [gedaagde 2] de registratie van de eerste vier domeinnamen, zoals hiervoor in 3.1, onder IV vermeld, aan Krimpenerwaard in rekening heeft gebracht. Ten aanzien van de overige 16 genoemde domeinnamen is vooralsnog gelet op de betwisting door Krimpenerwaard echter niet komen vast te staan of, en zo ja door wie de kosten voor de registratie daarvan zijn voldaan, nu daarvan geen stukken zijn overgelegd. Voorts zijn geen stukken overgelegd waaruit kan blijken welke domeinnamen ten behoeve van wie zijn geregistreerd.

Daar komt bij dat ten aanzien van de handelsnaamrechten Krimpenerwaard weliswaar terecht aanvoert dat voor de vraag of sprake is van handelsnaaminbreuk van belang is vast te stellen welke onderneming als eerste de handelsnaam heeft gebruikt, maar aan de hand van hetgeen in dit kort geding door partijen naar voren is gebracht valt niet vast te stellen wie als eerste de handelsnamen heeft gebruikt, en ten behoeve van welke onderneming dat is geschied. De offerte van een internethost gericht aan [gedaagde 2], met in de adressering de vermelding van de naam De Verkeersregelaar Centrale, is daarvoor volstrekt onvoldoende en evenmin kan het eerste gebruik worden afgeleid uit de inschrijving van de handelsnaam in het handelsregister.
Tot slot geldt met betrekking tot de roerende zaken waarvan Krimpenerwaard teruggave vordert dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat deze zaken zich bij Blok c.s. bevinden, nu niet valt uit te sluiten dat de roerende zaken op andere wijze zijn zoekgeraakt, of door andere werknemers niet zijn ingeleverd.

5.7. Nu niet is vast te stellen welke afspraken partijen hebben gemaakt en partijen hun stellingen over en weer betwisten, komen zowel de vorderingen in conventie als ook de vorderingen in reconventie niet voor toewijzing in aanmerking. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de situatie dermate onduidelijk is dat ook voor eventueel op te leggen ordemaatregelen geen aanleiding lijkt te bestaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat blijkens de onweersproken stelling van Blok c.s. Krimpenerwaard niet heeft gereageerd op het aanbod van Blok c.s. om bepaalde onderdelen van datgene wat volgens Blok c.s. tot het vermogen van het samenwerkingsverband behoort, te weten de handelsnaam VKRC met gelijkluidende domeinnamen en e-mailadressen, aan Krimpenerwaard over te dragen. Voorts hebben Blok c.s. ter zitting aangevoerd dat zij desgevraagd voorafgaand aan het kort geding geen bezwaar hadden gehad om de domeinnaam www.algemeneverkeersregelaarscentrale.nl en de daarop gelijkende domeinnamen aan Krimpenerwaard over te dragen, maar voor het eerst van die vordering van Krimpenerwaard uit de dagvaarding kennis hebben genomen.

5.8. De voorzieningenrechter komt tot geen andere conclusie dan dat het onderhavige geschil niet geschikt is om daarvoor een voorlopige voorziening in kort geding te treffen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8812

Op hetzelfde adres onder dezelfde naam

Rechtbank Almelo, 21 april 2010, LJN: BM2858, De maatschap Praktijk voor Fysio- en Manuele Therapie “Wesselerbrink” c.s. tegen De maatschap Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie Wesselerbrink c.s.

Handelsnaamwet. Stukgelopen samenwerking. Twee maatschappen van fysiotherapeuten gevestigd op hetzelfde adres onder dezelfde naam. Gestelde inbreuk op handelsnaam. Geen spoedeisendheid. 
 
8. Omdat [gedaagde sub 6] bij brief van 18 december 2009 heeft aangekondigd dat de nieuwe maatschap, gedaagde sub 1, zich onder dezelfde naam op de huidige locatie wil gaan profileren en onderscheiden door middel van een eigen praktijklogo, eigen afspraakkaartjes, briefpapier etc. is er volgens eisers vanaf december 2009 sprake van een inbreuk op de handelsnaam van de oude maatschap en is verwarringsgevaar te duchten. Volgens eisers zou hierin het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening gelegen zijn.

9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers, gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagden, het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening onvoldoende onderbouwd. Volgens eisers brengen de inbreuk en het te duchten verwarringsgevaar schadelijke gevolgen voor eisers met zich. Echter, door eisers zijn geen concrete voorbeelden van verwarring aangedragen en is evenmin onderbouwd waar de schadelijke gevolgen voor eisers uit zouden kunnen bestaan. Gelet hierop en gelet op het feit dat gedaagden sub 2 tot en met 6 al ruim zeventien jaar en gedaagde sub 1 al ruim 3 jaar de naam van de oude maatschap gebruiken en onder deze naam werkzaam zijn, zal de voorzieningenrechter de door eisers gevorderde voorziening wegens het ontbreken van spoedeisend belang afwijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8790

Het Maandagmerk

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, HA ZA 09-844, S. tegen H. (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie)

Merkenrecht. Geschil over de organisatie van het evenement MONDAY en de hieraan verbonden IE rechten, waaronder de rechten op het merk MONDAY. Conventie: bijdrage aan organisatie impliceert geen aanspraak op deze rechten. Ook geen aanspraak op deel van de exploitatie opbrengsten. Geen merkenrechtelijk voorgebruik. Gedeeltelijke veroordeling in de volledige proceskosten. Reconventie: merkinbreuk aangenomen. Onrechtmatige daad m.b.t. het doen van negatieve uitlatingen over het evenement MONDAY en het oproepen van (potentiële) bezoekers om vooral niet naar het evenement te gaan. Geen auteursrechtinbreuk nu auteursrechtelijk beschermde trekken op communicatie uitingen zoals huisstijl en webdesign niet duidelijk zijn gemaakt. Geen handelsnaaminbreuk. Beslagen onrechtmatig gelegd. Compensatie van de proceskosten.

4.4. S. stelt voorts dat H. onrechtmatig handelt doordat zij achter de rug van S. om het Benelux woordmerk MONDAY op haar eigen naam heeft laten registreren. Deze rechten zouden als voorgebruiker aan S. toekomen. S. stelt niet waaruit dit voorgebruik bestaat en waaruit het voorgebruik zou moeten blijken. Omdat van voorgebruik door S. niet is gebleken, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het depot jegens S. onrechtmatig zou zijn. Het enkele feit dat S. bij de totstandkoming van het concept op enigerlei wijze betrokken is geweest en daarover ook met derden sprak, is daartoe - zo S. dit al aan haar vordering ten grondslag wenst te leggen - onvoldoende. Het enkele voorbijzien aan eventuele daaruit voortvloeiende rechten van S. (wat die ook mogen zijn) leidt niet tot het oordeel dat H. onrechtmatig jegens S. handelt omdat zij te kwader trouw heeft gedeponeerd, gelijk S. stelt. Zo is gesteld noch gebleken dat er in het kader van de samenwerking afspraken zijn gemaakt over de introductie van het merk MONDAY. Dit had wel op de weg van S. gelegen, nu zij zich beroept op de kwade trouw van H. Het is dan aan S. te stellen en te bewijzen dat en waarom sprake is van kwade trouw aan de zijde van H.. Dat heeft zij niet, althans in onvoldoende mate, gedaan. Ook de vordering op grond van onrechtmatige daad wordt om die reden afgewezen.

(…)

4.8.  H. vordert een inbreukverbod. Zij baseert dit op aan haar toekomende auteursrechten er/of handelsnaarnrechten en/of merkrechten in verband met de organisatie van het evenement MONDAY en/of het teken MONDAY. Voor zover het gevorderde verbod wordt gebaseerd op aan  H. toekomende auteursrechten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt op grond van de brief van 28 januari 2009 van de advocaat van  H. en het verhandelde ter zitting dat  H. stelt auteursrechthebbende te zijn op de aan de domeinnaam partvonmondav.nl gekoppelde website en alle overige communicatie-uitingen rondom de evenementen, zoals content, lay-out, huisstijl en merchandise.  H. heeft evenwel verzuimd te stellen wat de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn die maken dat sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. Ook is niet gesteld welke van die auteursrechtelijk beschermde trekken door S. zijn overgenomen. Dit had (gelet ook op de betwisting door S.) wel op haar weg gelegen. De op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.9. Ook de op het handelsnaamsrecht gebaseerde vorderingen zullen worden afgewezen. H. stelt dat haar handelsnaamsrechten toekomen, maar de rechtbank is van het voeren van de handelsnaam Monday door  H. niet gebleken. Ditzelfde geldt voor zover  H. stelt dat S. die handelsnaam Monday voert. Voor zover producties zijn overgelegd, waarin de aanduiding Monday voorkomt, gaat het om verwijzingen naar het evenement bij de Siupperclub of betreft het - gelijk  H. zelf stelt - merkgebruik en niet de aanduiding van de onderneming van  H. 

4.10. De inbreuk op de merkrechten van  H. wordt niet anders betwist dan met de stelling dat  H. geen toestemming had het merk te deponeren en  H. het merk in strijd met gemaakte afspraken voor zichzelf gebruikt. Uit hetgeen de rechtbank op dit punt in conventie heeft overwogen, volgt dat het depot van  H. niet te kwader trouw is verricht. Van handelen in strijd met enige afspraak is de rechtbank niet gebleken. Nu de merkinbreuk overigens niet wordt betwist, dient de daarop gebaseerde vordering te worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.