DOSSIERS
Alle dossiers

Kamerstukken & EU  

IEF 12440

Staatssecretaris: nog geen reactie op uitspraak thuiskopieregeling

Kamerbrief van Staatssecretaris Teeven over de gevolgen uitspraak Rechtbank Den Haag over thuiskopieregeling, kenmerk 363112.

Op 28 februari 2013 verzocht de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie mij om uw Kamer binnen twee weken te informeren over de gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 februari 2013 over de thuiskopieregeling (Stichting de Thuiskopie / Imation, LJN: BZ1542 [red. IEF 12356]).

In de uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat het bedrijf Imation slechts verplicht is om aan Stichting de Thuiskopie thuiskopievergoeding af te dragen voor data-cd’s en dvd’s die zij direct of indirect heeft geleverd aan privégebruikers, maar niet aan professionele gebruikers. Imation is volgens de rechtbank gehouden om opgave te doen van de door haar geleverde gegevensdragers, teneinde het professioneel gebruik aan te tonen.

De rechtbank heeft bepaald dat tussentijds hoger beroep van dit vonnis kan worden ingesteld. Omdat de zaak nog onder de rechter is, onthoud ik mij van een inhoudelijke reactie op de uitspraak.

IEF 12422

Overeenkomst betreffende IE-handhaving door douane

Uit 't persbericht:

The Council today reached a political agreement on a draft regulation aimed at strengthening the conditions and procedures for action by EU customs authorities with regard to the enforcement of intellectual property rights (6249/13).

The new regulation will introduce a simplified procedure enabling customs, under certain conditions, to have goods abandoned for destruction without having to undergo formal and costly legal proceedings. For counterfeit and pirated goods, the agreement of the owner to destroy the goods will be presumed if the destruction has not been explicitly opposed, whereas for other situations, the owner of the goods would have to agree explicitly to their destruction.

A specific procedure will apply for small consignments, which will allow for seized goods to be destroyed without the involvement of the right-holder.

The new regulation will not apply to non-commercial goods contained in travellers’ personal luggage.

The scope of customs intervention will also be extended to types of infringements not covered by the current rules, such as trade names and certain protected models and designs. The new regulation will apply as from 1 January 2014 and will replace the current measures that were established under regulation 1383/2003.

When fully implemented, it will further contribute to a single market which ensures more effective protection to right-holders, fuels creativity and innovation and provides consumers with reliable and high-quality products, which should in turn strengthen crossborder transactions between consumers, businesses and traders.

IEF 12413

Consequenties voor huidige praktijk beperkt

De invloed van College van Toezicht, Geschillencommissie en nadere regelgeving ongewis.

 Een redactionele bijdrage ingezonden door Michel Frequin, Directeur VOI©E.

Bijna alle wettelijke voorwaarden zijn via zelfregulering (het CBO-Keurmerk) reeds geregeld, waardoor er voor de huidige praktijk van cbo’s per 1 juli niet veel verandert. De invloed van het ex ante toezicht door het College van Toezicht, de Geschillencommissie en nadere regelgeving is ongewis.

VOI©E-leden hebben meeste al geregeld in keurmerk
Nieuw: ex ante toezicht door het College
Transparantie algemene en financiële beleid reeds gerealiseerd
Financiering en sanctiemogelijkheden van het College
Normering topinkomens
Geschillencommissie gaat over billijkheid van tarieven oordelen
Nadere regelgeving mogelijk
Volledig overzicht

VOI©E-leden hebben meeste al geregeld in keurmerk
De wet toezicht van 6 maart 2003 structureerde het tot dan toe versnipperde toezicht op de organisaties met een wettelijke monopoliepositie: Buma, Sena, Reprorecht, Thuiskopie en Leenrecht. Na de wetswijziging van 1 juli 2013 vallen ook de collectieve beheersorganisaties (cbo’s) zonder aan de wet ontleend mandaat (de zogenaamde ‘vrijwillige cbo’s) onder het toezicht van het College. Welke dat zijn, hangt af van de wettelijke aanwijzing bij AMvB die op advies van het College van Toezicht tot stand komt. Voor de aanwijzing geldt een drempel van een incassoniveau van 1 miljoen euro, over twee opeenvolgende jaren gemeten. De twaalf vrijwillige cbo’s die lid zijn van VOI©E voldoen – evenals de vijf ‘monopolisten’ – als gevolg van het CBO-Keurmerk reeds aan alle eisen met betrekking tot transparantie en governance, keren binnen drie jaar uit, geven sinds 2011 vier keer per jaar alle door het College verlangde financiële informatie en hebben de richtlijnen voor integer bestuur, die ook onder toezicht van het College staan, geïmplementeerd. Ook voor deze twaalf cbo’s is de invloed van de wetswijziging op de huidige praktijk beperkt.

Nieuw: ex ante toezicht door het College
De aangewezen vrijwillige cbo’s zullen er voortaan aan moeten denken besluiten tot statutenwijzigingen of nieuwe of gewijzigde reglementen voor rechthebbenden voor de invoering eerst schriftelijk te laten goedkeuren door het College. De vijf reeds onder toezicht staande organisaties zijn hier al aan gewend.

Nieuw voor alle cbo’s die in de markt incasseren, is dat voortaan ook voor model(licentie)overeenkomsten voorafgaand aan de invoering schriftelijke toestemming van het College is vereist. Dat geldt ook voor besluiten tot eenzijdige tariefsverhoging (verhoging boven de bij AMvB vastgestelde indexering die niet is overeengekomen met een representatieve organisatie van betalingsplichtigen) die niet zijn gebaseerd op toegenomen gebruik. Die eenzijdige tariefsverhogingen worden door het College getoetst op buitensporigheid.

Het College krijgt acht weken de tijd om over de voornoemde toestemmingsverzoeken advies uit te brengen, gebeurt dat niet (op tijd) dan wordt het betreffende besluit geacht te zijn goedgekeurd. Welke invloed dit verbrede ex ante toezicht op de praktijk gaat krijgen, is nog ongewis. Het College heeft hierbij een grote beleidsvrijheid en zal hier ongetwijfeld prudent en verstandig mee omgaan. VOI©E heeft veel vertrouwen in het College.

Nieuw voor de vrijwillige cbo’s is nog dat ook zij bezoek van het College kunnen krijgen als het gaat om leden-, aangeslotenen- of bestuursvergaderingen of gewoon bezoek op kantoor en dat ook zij het College schriftelijk moeten informeren over substantiële investeringen (gebeurt ook al sinds 2011) en het (mede) oprichten van of deelnemen in een andere rechtspersoon. Dat laatste moest overigens ook al aan het Keurmerkinstituut worden gemeld, omdat dit consequenties kan hebben voor het verleende keurmerk.

Transparantie algemene en financiële beleid reeds gerealiseerd
Zoals gezegd voldoen alle VOI©E-leden al aan de uitgebreide eisen met betrekking tot het financiële en algemene beleid die staan opgenomen in artikel 2 van de wet.

Deze eisen zijn sinds 2011 onderdeel van de CBO-Keurmerkcriteria en worden jaarlijks getoetst door een onafhankelijke auditor van het Keurmerkinstituut. Als een cbo niet aan een van deze eisen voldoet, wordt geen CBO-Keurmerk verleend. In 2011 en 2012 hebben alle VOI©E-leden het keurmerkcertificaat verdiend.

De verplichting om een jaarrekening op te stellen overeenkomstig Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zal consequenties hebben voor de opstelling van jaarrekeningen die nu “gelijkwaardig” aan Titel 9 zijn opgesteld. Na overleg met het College heeft VOI©E daartoe reeds in 2012 een project harmonisering financiële verslaglegging opgezet, zodat alle jaarrekeningen vanaf het verslagjaar 2013 aan deze wettelijk eis voldoen en dan ook nog op een zo eenduidig mogelijke wijze.

Financiering en sanctiemogelijkheden van het College
Het College van Toezicht werd voor het grootste deel gefinancierd door de vijf onder toezicht staande cbo’s. Met ingang van 1 juli 2013 worden de kosten van het College volledig door het ministerie van Veiligheid en Justitie vergoed.

Het College krijgt echter vanaf 1 juli de sanctiemogelijkheid om een forse boete aan een cbo op te leggen, waarvan de opbrengst kan worden aangewend ter financiering van de kosten van het College.

Naar verwachting zal dat niet zo’n vaart lopen, omdat het College eerst informeel overlegt, vaak ook met VOI©E als het advies meer cbo’s aangaat, daarna een advies geeft en pas als dat advies niet wordt opgevolgd tot een aanwijzing overgaat. Aan die aanwijzing kan een dwangsom worden verbonden en als dat ook niet helpt, kan een boete worden opgelegd. De ervaring met de adviesbevoegdheid van het College sinds 2003 is, dat alle adviezen in goed overleg zijn opgevolgd en dat het nooit tot sancties hoefde te komen.

Normering topinkomens
De Wet Normering Topinkomens wordt per 1 juli 2013 analoog van toepassing verklaard op de bezoldiging van “de leden van de uitvoerende, adviserende en toezichthoudende organen van een collectieve beheersorganisatie alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen die is of zijn belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie.”

Voor topfunctionarissen geldt in 2013 een maximale bezoldiging van 228.599 euro per jaar (gebaseerd op 130 procent van het brutosalaris van een minister, vermeerderd met componenten voor onkostenvergoeding en het werkgeversdeel van het pensioen).

Voor “leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogste toezichthoudende organen van een rechtspersoon geldt een bezoldiging van maximaal 5% van de maximale bezoldiging voor de leden (11.430 euro per jaar) en 7,5% (17.145 euro per jaar) voor de voorzitter.

Er geldt een overgangsregeling voor bestaande afspraken over de bezoldiging voor de duur van vier jaar; in de daaropvolgende drie jaren moet de hogere bezoldiging worden afgebouwd in een bij wet aangegeven tempo, zodat het maximum in werking treedt per 1 januari of 1 juli 2020. De overgangsregeling geldt niet voor wijzigingen van de bezoldiging die op of na 18 januari 2012 (de datum waarop dit voorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend) zijn afgesproken.

De normering zal slechts op enkele personen betrekking hebben.

Geschillencommissie gaat over billijkheid van tarieven oordelen
Per 1 juli zal een geschillencommissie worden aangewezen voor de beslechting van geschillen over de billijkheid van de hoogte van door cbo’s in rekening gebrachte vergoedingen. Dit zal ongetwijfeld de Geschillencommissie Auteursrechten worden die sinds 1 oktober 2011 door VOI©E en VNO-NCW / MKB Nederland bij de stichting Geschillencommissies is ondergebracht voor de beslechting van geschillen over de toepassing van tarieven. De projectkosten voor de start van deze geschillencommissie zijn al door het ministerie van Veiligheid & Justitie als opdrachtgever gefinancierd.

Over het aantal geschillen en de impact die uitspraken zullen hebben op de praktijk tasten alle betrokkenen nog in het duister.

De staatssecretaris moet bij de aanwijzing nog een beslissing nemen over de financiële bijdrage van betrokken partijen aan de zogenaamde zaaksgerelateerde kosten van de geschillen.

Nadere regelgeving mogelijk
De Wet toezicht bevat een aantal zogenaamde delegatiebepalingen volgens welke nadere regels kunnen worden getroffen bij algemene maatregel van bestuur. AMvB’s zijn mogelijk over het brede scala van regels voor het algemene en financiële beleid, indexering, en de eerder genoemde aanwijzing van cbo’s en aanwijzing van de Geschillencommissie.

Wat dit voor de praktijk gaat betekenen valt dus niet met zekerheid te zeggen. VOI©E rekent erop dat de staatssecretaris bij reeds noodzakelijk geachte AMvB’s nauw aansluit op wat reeds via zelfregulering tot stand is gekomen en voor het overige de bereikte resultaten van zelfregulering eerst evalueert over drie jaar, voordat extra eisen worden gesteld.

Volledig overzicht
Voor een overzicht van alle wetswijzigingen, waarin ook de aanpassingen gedurende het vijfjarige wetgevingstraject zijn gemarkeerd, hierbij een ongeautoriseerde geconsolideerde versie van de Wet Toezicht tot en met de aanvaarding door de Eerste Kamer op 5 maart jongstleden.

Meer lezen hierover? Fundamenteel debat in de Eerste Kamer: een beschouwing

IEF 12405

Eerste Kamer neemt toezicht collectief beheer zonder stemmen aan

Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten, Kamerstukken I, 2011/12, 31 766, A. - dossier

De Eerste Kamer heeft het voorstel Toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten op 5 maart 2013 zonder stemming aangenomen. Het voorstel (EK 31.766, A) werd eerder op 13 maart 2012 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.

Het toezicht kan als volgt worden samengevat:

- ook Buma komt onder het preventieve toezicht te vallen,
- ook organisaties van vrijwillig collectief beheer gaan onder het toezicht vallen,
- collectieve beheersorganisaties moeten voldoen aan eisen ten aanzien van transparantie en beheerskosten,
- informatieplicht, op grond waarvan in Nederland gevestigde derden waarmee de onder het toezicht vallende organisaties bij de inning of verdeling van gelden samenwerken het College van Toezicht de gevraagde inlichtingen moeten verschaffen,
- het toezicht op de tariefontwikkeling loopt via de vereiste instemming vooraf van het College bij eenzijdig voorgenomen verhogingen van de standaardtarieven en
- het College van Toezicht krijgt de bevoegdheid om bestuurlijke boeten en een last onder dwangsom op te leggen.

IEF 12402

Memorie van Toelichting Kaderwet ZBO's

Memorie van Toelichting, Aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen, kamerstukken II, 2012/13, 33 554, nr. 3.

Collectief beheer. Het College van Toezicht auteursrechten (hierna: CvTA) geeft in zijn advies aan dat de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet op gespannen voet staan met de wens van de wetgever om een onafhankelijk toezichthouder aan te wijzen die op afstand staat van de politiek [red. IEF 12400]. Met de inwerkingtreding van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten op 15 juli 2003 zijn de op grond van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten aangewezen collectieve beheersorganisaties (cbo’s), te weten Buma, Sena evenals de stichtingen De Thuiskopie, Leenrecht en Reprorecht, onder het toezicht geplaatst van het CvTA.

De keuze voor een gecentraliseerd toezicht door een zelfstandig bestuursorgaan is ingegeven door de wens de vereiste onafhankelijkheid en specialistische deskundigheid de volle nadruk te geven, in combinatie met de vanzelfsprekendheid om de bemoeienis van de overheid met deze bij uitstek privaat georganiseerde en cultureel georiënteerde sector tot het strikt noodzakelijke te beperken (Kamerstukken II 2000/01, 27775). De reductie van vijf voordien bestaande toezichthoudende organen tot een centraal orgaan ligt daarnaast voor de hand vanuit overwegingen van efficiency en transparantie. Dit laat uiteraard de politieke verantwoordelijkheid voor de inrichting van het stelsel onverlet. Het toezicht op het functioneren van collectieve beheersorganisaties, in het algemeen en in individuele gevallen, is echter een zaak van het CvTA en de rechter. Betalingsplichtigen, zowel burgers als bedrijven en koepel- of brancheorganisaties, kunnen zich tot beide gremia wenden met klachten over een collectieve beheersorganisatie.

Het CvTA oefent tegenwoordig zowel markttoezicht als kwalitatief sectortoezicht uit. Het eerste aspect komt met name tot uitdrukking in een preventief tarieventoezicht, het tweede facet door toezicht op de naleving van een concreet aantal wettelijke kwaliteitscriteria door cbo’s, zoals transparantie, verantwoording en good governance (artikelen 3 resp. 2 van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten). Gelet hierop is het CvTA op afstand van de overheid geplaatst en, bij de recente herziening van de instellingswet, gehouden. Vanwege de taken die het CvTA uitoefent is die afstand gepast en gewenst. Het zou de geloofwaardigheid van het College in de sector, zowel bij cbo’s als bij betalingsplichtigen, kunnen schaden als de indruk zou kunnen ontstaan dat het College een verlengde arm van de minister zou (kunnen) zijn. Hierbij passen niet de corrigerende bevoegdheden die de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet aan de verantwoordelijke minister toekennen. De minister moet niet de inhoud en de wijze van uitvoering van de taken van het College kunnen bepalen. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel II
De voorgestelde wetswijzigingen gaan uit van de tekst van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: de instellingswet), zoals deze komt te luiden indien wetsvoorstel 31766 tot wet is verheven en in werking is getreden.

B
Het toezicht op de collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten is opgedragen aan een centraal college, namelijk het CvTA. Het CvTA is op grond van de op 15 juli 2003 in werking getreden instellingswet belast met het toezicht op een aantal collectieve beheersorganisaties. Door de voorgestelde wijzigingen wordt de Kaderwet uitdrukkelijk van toepassing verklaard op het CvTA.

Via het voorgestelde artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de instellingswet wordt het CvTA onder de werking van de Kaderwet gebracht. De artikelen 21 en 22 van de Kaderwet worden buiten toepassing verklaard voor het CvTA.

Voor artikel 21 geldt dat de bevoegdheid van een minister om beleidsregels te stellen met betrekking tot de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan zich niet verdraagt met de gewenste onafhankelijkheid van het CvTA, zoals die bij de instellingswet is voorzien.

De Commissie Gerritse heeft in het advies "ZBO's binnen kaders" als uitgangspunt genomen dat de minister de bevoegdheid moet hebben om beleidsregels vast te stellen. Zij acht echter uitzonderingen denkbaar als er redenen zijn om te garanderen dat de minister deze bevoegdheid niet kan gebruiken. De Commissie wijst daarbij onder meer op de aard van de betrokken taken, te weten semi-rechterlijke, en acht het voorts denkbaar dat wordt afgezien van de bevoegdheid om beleidsregels te stellen als deze mede de relatie met de overheid zouden kunnen regarderen (par. 3.3). In casu wordt het niet wenselijk geacht dat de minister zich via beleidsregels met de toezichthoudende taak van het CvTA op collectieve beheersorganisaties bezig kan houden. De instellingswet kent zelf de nodige delegatiegrondslagen waarmee het toetsingskader voor het CvTA bij algemene maatregel van bestuur nader ingekleurd kan worden. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van een beperking van de beheerskosten bij collectieve beheersorganisaties, good governance, het beheer en de aanwending van (onverdeelde) gelden alsmede de samenwerking tussen beheersorganisaties (artikelen 2, leden 2, 3 en 4, en 21 van de instellingswet). Overigens wordt een ingrijpen in de toezichthoudende taken van het CvTA onwenselijk geacht, juist vanwege het feit dat het toezicht door College in veel gevallen een semi-rechterlijke dimensie heeft. Burgers, bedrijven, koepel- en brancheorganisaties kunnen zich immers tot het CvTA wenden met klachten over een auteursrechtorganisatie, waarna het CvTA - behoudens die gevallen waarin een klacht niet-ontvankelijk wordt geacht - een uitspraak zal moeten doen over de (on)gegrondheid van de klacht. Bedacht moet verder worden dat ook de Staat een gebruiker is of kan zijn van beschermde werken, zoals film en muziek, waarover afspraken nodig zijn met collectieve beheersorganisaties. Het is niet bij voorbaat ondenkbaar dat de Staat zich met een klacht over zo’n beheersorganisatie tot het CvTA zal willen wenden. Daarbij past geen bevoegdheid van de minister om beleidsregels uit te vaardigen.

In het verlengde hiervan wordt ook het in artikel 22 van de Kaderwet voorziene vernietigingsrecht van de minister niet op het CvTA van toepassing verklaard. Zoals al is aangegeven, oefent het CvTA markttoezichthoudende en semi-rechterlijke taken uit in een sector die bij uitstek behoort tot de kunst en cultuursector. Ieder voor zich, en zeker in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen deze aspecten, zoals de Commissie Gerritse uitdrukkelijk heeft aangegeven, een uitzondering op artikel 22 van de Kaderwet (par. 3.3). De instellingswet schrijft voor dat bevoegdheden van de Minister van Veiligheid en Justitie met betrekking tot benoeming, schorsing en ontslag van de leden van het CvTA en het treffen van voorzieningen bij taakverwaarlozing moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken. Het betreft hier bevoegdheden die de Kaderwet aan de verantwoordelijke minister toekent en die dus niet meer in de instellingswet behoeven te worden geregeld. Uit het oogpunt van eenvoud en leesbaarheid wordt voorgesteld het overeenstemmingsvereiste in de hier bedoelde gevallen op te nemen in een algemene bepaling in artikel 2, eerste lid, van de instellingswet.

IEF 12391

Livestream openbaar debat toezicht collectief beheer

Vandaag vanaf 13.30 uur de openbare behandeling van wetwijziging toezicht collectieve beheersorganisaties (dossier 31 766). Het gaat om de wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten. Bent u niet in de gelegenheid aanwezig te zijn, dan kunt u vanaf 16:00 het debat online via de live stream volgen (link).

Gaat u het debat missen, zie vanaf volgende week: debatgemist.tweedekamer.nl.

IEF 12400

CvTA: Kaderwet op gespannen voet met onafhankelijkheid toezichthouder

Advies van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties (CvTA), Kamerstukken II, 2012/13 bijlage bij Kamerstuk 33554 nr. 3.

Collectief beheer. Het College is van mening dat artikel 21 van de Kaderwet op gespannen voet staat met de wens van de wetgever om een onafhankelijk toezichthouder aan te wijzen ten opzichte van de organisaties van collectief beheer. In dit verband wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de huidige wet toezicht (toelichting bij artikel 2).

Het College meent dat artikel 21 van de kaderwet ZBO's, dat erop neerkomt dat de Minister het beleid van de toezichthouder kan bepalen, zich niet verhoudt met de wens van de wetgever om een afhankelijk toezicht, dat op afstand van de overheid staat, in te stellen.

Hetzelfde geldt voor de in artikel 22 van de Kaderwet genoemde bevoegdheid om besluiten van het zelfstandig bestuursorgaan te vernietiggen. Daarmee wordt de Minister de beroepsinstantie voor de besluiten van het College van Toezicht. Zulks verhoudt zich in de ogen van het College evenmin met het voorgestane onafhankelijke toezicht.

IEF 12388

Agendering openbaar debat toezicht collectief beheer

Dinsdag 5 maart 2013, openbare behandeling om 13.30 uur, debat - dossier 31 766.

Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten. Bent u niet in de gelegenheid aanwezig te zijn, dan kunt u vanaf 16:00 het debat online via de live stream volgen (link).

Gaat u het debat missen, zie een week later via: debatgemist.tweedekamer.nl.

IEF 12384

Huidige Auteurswet laat geen ruimte voor e-lending

Kamerbrief, Aanbieding rapport 'Online uitlenen van e-books door bibliotheken', referentie 469165. Bijlage 'Verkenning ‘Online uitlenen van e-books door bibliotheken’ (Pdf).

In de Hoofdlijnenbrief actualisering bibliotheekwetgeving van 7 december 20111 is een verkenning aangekondigd naar het vraagstuk van het leenrecht in het digitale domein. Openbare bibliotheken hebben op basis van een beperking in de Auteurswet de mogelijkheid om auteursrechtelijk beschermde, fysieke werken tegen een billijke vergoeding uit te lenen. Bij verschillende gelegenheden is in het kader van de landelijke digitale bibliotheek de vraag naar de toepasselijkheid van het leenrecht op e-books aan de orde geweest. Genoemde verkenning is inmiddels afgerond. Het rapport ‘Online uitlenen van e-books door bibliotheken’ treft u hierbij aan.

Onderzocht is of het uitlenen van digitale werken (e-lending) door openbare bibliotheken onder de regeling van het leenrecht in de Auteurswet kan vallen en of het Europese auteursrechtelijke kader ruimte laat voor een wettelijke uitzondering in het auteursrecht. Voorts is onderzocht wat de economische gevolgen zouden zijn van de invoering van een eventuele wettelijke beperking. Ten derde is gekeken naar hoe e-lending in een aantal landen is vormgegeven.

Het onderzoek geeft de volgende bevindingen:

  • Uit de tekst en de geschiedenis van de huidige Auteurswet moet de conclusie worden getrokken dat de wet alleen betrekking heeft op het uitlenen van stoffelijke (fysieke) exemplaren van werken en geen ruimte laat voor e-lending;
  • Ook de Richtlijn verhuurrecht en uitleenrecht, die het leenrecht voor de lidstaten van de Europese Unie heeft geharmoniseerd, lijkt beperkt te zijn tot de uitleen van materiële exemplaren en laat daarom waarschijnlijk geen ruimte voor aanpassing van de Nederlandse wet;
  • Behalve de Richtlijn verhuurrecht en uitleenrecht is ook de Auteursrechtrichtlijn van 2001 van belang. Deze bevat een limitatieve lijst van toegestane wettelijke beperkingen van het auteursrecht, waaronder ook enkele beperkingen voor openbare bibliotheken. Geen van deze bepalingen biedt de bibliotheken de ruimte om aan hun leden e-books online ter beschikking te stellen;
  • Ten aanzien van de economische gevolgen geeft het rapport aan dat een aantrekkelijk uitleenaanbod van e-books kan leiden tot omzetderving bij commerciële partijen. E-lending door openbare bibliotheken kan daarentegen ook positieve effecten voor marktpartijen hebben, doordat via dat aanbod nieuwe groepen consumenten kunnen worden bereikt en lezers interesse kunnen ontwikkelen voor de aanschaf van e-books.

Op grond van bovenstaande bevindingen moet de conclusie worden getrokken dat het bestaande Europese kader van richtlijnen op het terrein van het auteursrecht geen ruimte laat voor invoering op nationaal niveau van een wettelijke uitzondering die e-lending door openbare bibliotheken – al dan niet tegen vergoeding – toestaat. Dit betekent dat het uitlenen van e-content door openbare bibliotheken zal moeten plaatsvinden op basis van contractuele afspraken tussen betrokken partijen zoals auteurs, uitgevers, rechtenorganisaties, distributeurs en bibliotheken. Met deze bevindingen en conclusies houd ik rekening bij de aangekondigde bibliotheekwetgeving, die u na de zomer krijgt toegezonden.

In Europees verband wordt langs verschillende lijnen aandacht gegeven aan de transitie van openbare bibliotheken van fysiek naar digitaal. Waar mogelijk zal ik bepleiten dat daarbij ook het onderwerp ‘e-lending en openbare bibliotheken’ op de agenda komt.

IEF 12383

Stemmingen over de moties betreft auteursrechten

Stemmingen Auteursrechten, Handelingen II vergaderingnummer 38, 36, 2012-2013.

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over auteursrechten, te weten:
- de motie-Verhoeven/Oosenbrug over afzien van een downloadverbod (29838, nr. 56); motie wordt aangenomen
- de motie-Verhoeven/Oosenbrug over het niet meer inzetten van ISP's als politieagent (29838, nr. 57); motie wordt aangehouden
- de motie-Oskam/Taverne over een alternatief handhavingsmechanisme. (29838, nr. 58); de motie wordt verworpen
- de motie-Oskam over aanpassing van de thuiskopie-AMvB (29838, nr. 59); de motie wordt verworpen