DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 10409

De Kaneelstok uit Oosterhout

Vzr. Rechtbank Breda 26 oktober 2011, LJN BU3266 (Cinque Terre B.V. en Oosterhoutse Kaneelstok B.V. tegen Carmel BV en Carmel Candy BV) - ANP persbericht

Met dank aan Tom van Riel, Raetsluy advocaten

Merkenrecht. Nogaproducten en kaneelstokken. Voornemen tot ompakken > is geen merkinbreuk.

Rens Joosen Suikerwerken BV was Benelux-merkenhouder van onder andere Willem Stuvé Nougat (zeer bekend merk, geproduceerd door Belgische fabrikant Carlier) en De Oosterhoutse Kaneelstok (geproduceerd door fabrikant Tom Sweets). Op 9 augustus j.l. is Joosen failliet verklaard.

Gedaagden hebben uit het faillissement van de b.v. Tom Sweets het woordmerk T.O.M. Sweets en machines overgenomen. Belgische fabrikant van Nougat heeft 12 augustus j.l. nougatproducten voorzien van merk Stuvé aan gedaagden verkocht en geleverd, welke weer heeft doorverkocht aan kermisexploitanten.

Na faillissement hebben gedaagden banner met tekst op hun fabriekspand aangebracht met tekst "Tom Sweets De Kaneelstok uit Oosterhout". De banner is geen eerlijk gebruik van herkomstvermelding en levert merkinbreuk op en geeft aanleiding om te vrezen voor nieuwe inbreuk op het merk De Oosterhoutse Kaneelstok".

Ter vermijding van executiegeschillen hebben eiseressen onderschreven dat het toelaatbaar is dat gedaagden de Nougat ontdoen van hun verpakking en nieuw ompakken. Zij handhaven, evenzeer terecht, dat het overstickeren van de verpakking, zodat het oorspronkelijke merk er wel op blijft, wél merkinbreuk oplevert. (r.o. 3.23).

Alle banners moeten worden overgedragen aan eiseressen of derde in afwachting van vonnis in de bodemprocedure (brief is voorgedicteerd in het dictum). Verklaring van een AA-accountant betreft opgaveverplichting. Dwangsom van €5.000 per overtreding met een maximum van €50.000. Gedaagden worden veroordeeld tot proceskosten ex 1019h Rv ad €18.328,66, dit wordt verlaagd tot €6.000 omdat het een eenvoudig kort geding betreft.

3.15. Partijen zijn verdeeld over de vraag of gedaagden merkinbreuk plegen door gebruik van deze aanduiding. En concreet: of gedaagden inbreuk hebben gepleegd door a) de banner, eigendom van gedaagden, (in de feiten visueel aangegeven) te laten gebruiken), in huur, door de kermisexploitanten op hun kraam en door b) dit zichtbaar vanaf de straat aan te brengen op hun pand in Oosterhout.

3.17. Het aangevallen teken is niet gelijk aan het merk. Er is wel sprake van een overeenstemmend teken, gebruikt in het economisch verkeer om in de situatie a) de aandacht te trekken van het kermispubliek. Inbreuk op het merk is er wanneer sprake is van gebruik in het economisch verkeer voor waren van gedaagden en als bij het in aanmerking te nemen publiek verwarring kan ontstaan (art. 2.20 lid aanhef en sub b BVIE), of als gedaagden zonder geldige reden enig ongerechtvaardigd voordeel trekken uit of afbreuk doen aan het onderscheidend vermogen van het merk.

3.19 (...) Gedaagden wisten uit het contact met de curator dat "De Oosterhoutse Kaneelstok" zou doorstarten. De enkele mededeling hiervan zou al voldoende geruststelling zijn geweest. Het dominant te onderkennen belang van gedaagde bij de banner, op dat moment en in die situatie was het aanhaken bij en afbreuk doen aan de naamsbekendheid van het merk dat door het faillissement wat kwetsbaarder was. Dat is geen eerlijk gebruik van herkomst-vermelding. De banner vormde daardoor merkinbreuk.

3.23. Ter vermijding van executiegeschillen wordt op wens van eiseres het navolgende overwogen. Partijen hebben ter zitting besproken of het in voorraad hebben van nougat, voorzien van de verpakking met het merk van eiseressen, merkinbreuk oplevert. Gedaagden hebben gesteld dat zij deze voorraad niet houden om deze, met de merkverpakking, in de handel te brengen. Zij willen deze verpakking geheel verwijderen, een andere verpakking er om doen en dan verkopen. Eiseressen hebben, terecht, onderschreven dat dit toelaatbaar is en dat het in voorraad houden dan geen merkinbreuk oplevert. Zij handhaven, evenzeer terecht, dat het overstickeren van de verpakking, zodat het oorspronkelijke merk er wel op blijft, wél merkinbreuk oplevert.

Lees het vonnis hier (LJN / grosse / opgeschoonde pdf)

IEF 10403

Verwarring goederen met diensten

Gerecht EU 26 oktober 2011, zaak T-426/09 (Bayerische Asphaltmischwerke GmbH & Co KG für Straßenbaustoffe tegen OHIM en Koninklijke BAM Groep NV)

Met gelijktijdige dank aan Marlou van de Braak, Hoyng Monegier LLP.

Merkenrecht. Oppositieprocedure aanvrage gemeenschapsbeeldmerk BAM  (aanvrage 2003; metaal, legering, bouwconstructies en reparaties, planning) op basis van ouder Duits beeldmerk BAM (1988; bouwmachines voor wegwerkzaamheden, niet-metalen bouwmaterialen). Relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar; Klacht is ongegrond omdat er geen sprake is van gelijke producten, zodoende komt men niet toe aan toetsing van de tekens op gelijkheid. Oppositie wordt integraal afgewezen.

Nagezonden: interessant aan het arrest:
1.      It was confirmed by the General Court that a request to withdraw a trademark application cannot be taken into account by OHIM if it is not submitted in one of the two languages indicated in the trademark application but in another language.
 
2.       The goods at hand (rigid piping for building, transportable structures, building construction etc.) were not found to be similar to “asphalt and building materials derived from asphalt and for the production of asphalt”, even though there were certain connections between the goods. The General Court followed our reasoning that the goods in question have a different origin and physical condition, that their nature, purpose, composition, methods of production, use and distribution channels are different, and that the relevant public is composed of specialists whose level of attention is high and who will notice those differences.
 
3.       If the Board of Appeal would make an error by erroneously restricting the scope of protection of the earlier mark, that would constitute an infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 (incorrect assessment risk of confusion), but not of Article 64(1) (misuse of power).
 
4.       The adversary party had argued that its detailed arguments in relation to the high degree of similarity between the goods and services at issue had not been examined by the Board of Appeal, and that the BoA contravened to state reasons and infringed its rights of defence. The General Court considers that the BoA cannot be required to provide an account which follows exhaustively and one by one all reasoning articulated by the parties before it. The reasoning may therefore be implicit on condition that it enables the persons concerned to know why the decision of the BoA was taken and provides the competent court with sufficient material for it to exercise its review decision. The contested decision in this case is based on matters of law and fact on which the observations of the parties to the appeal proceedings were sufficiently gathered.

In citaten

Taal waarin wordt geregistreerd en aanvraag wordt ingetrokken 23      In that regard, it must be borne in mind that, under Rule 95(a) of Regulation No 2868/95, any application or declaration relating to a Community trade mark application may be filed in the language used for filing the application for a Community trade mark or in the second language indicated by the applicant in his application.

24      It follows from that provision that, to be capable of being taken into consideration by OHIM, the withdrawal of a Community trade mark application must be filed either in the language used for filing the application or in the second language indicated by the applicant in the application.

25      Contrary to what the applicant submits, that finding is not affected by the use in that provision of the verb ‘may’, which is justified here by the choice left to the parties concerned to file their application or declaration in one or other of the two languages permitted.

Niet dezelfde goederen of diensten, aan beoordeling tekens komt men niet toe 61 In addition, it must be borne in mind that, for the purposes of applying Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, a likelihood of confusion presupposes both that the two marks are identical or similar and that the goods or services which they cover are identical or similar. Those conditions are cumulative (see easyHotel, cited in paragraph 52 above, paragraph 42 and the case-law cited).

62 Since it has been concluded that the goods and services at issue in the present case are not similar, the plea alleging infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 must be rejected as unfounded, without it being necessary to rule on whether the marks at issue are identical or similar.

IEF 10399

BBIE serie oktober 2011

Merkenrecht. We beperken ons voortaan tot een maandelijks overzicht. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen, waaronder een serie Polo Sport-beslissingen.

09-30

2005269

DCE

DCE (fig.)

93451 (int)

Gedeelt.

fr

09-30

2000048

POLO SPORT

POLO SPORT

1067782

Gedeelt.

nl

09-30

2000049

POLO SPORT

POLO SPORT

1067783

Gedeelt.

nl

09-30

2000051

POLO SPORT

POLO SPORT

1067785

Gedeelt.

nl

09-30

2000050

POLO SPORT

POLO SPORT

1067784

Gedeelt.

nl

09-29

2005678

MONTE SCROPPINO

SCORPIO SCROPPINO

1206975

Afgew.

nl

IEF 10394

Als gevolg van verbodsbepaling

Hof Amsterdam 18 oktober 2011, LJN BU3840 (Hugo Boss AG tegen Reemtsma Cigarettenfabriken GmbH)

In navolging van IEF 5345 (HR) en hier (Hof DH 2005). Merkenrecht. Na tussenarresten (LJN BU3839  en bezoek aan Hoge Raad. Vervallenverklaring van merkrechten Hugo Boss wegens uitblijven van normaal gebruik gedurende een onafgebroken tijdvak van vijf jaar. Richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘geldige reden’ voor de periode vanaf 1 januari 1993. Als gevolg van EU regelgeving is tabaksreclame verboden althans aan banden gelegd, Hugo Boss had een geldige reden voor het niet (normaal gebruik), zodat de merken niet vervallen.

2.7. Voor wat betreft het tijdvak na 1 januari 1993 heeft het hof in het tussenarrest (rov 2.17) overwogen dat Hugo Boss zich terecht heeft beroepen op een geldige reden voor het niet (normaal) gebruik van haar (in 1987 en 1993 gedeponeerde) merken in de Benelux in de periode tot de nietigverklaring van de Richtlijn Tabaksreclame op 5 oktober 2000. De restricties van de richtlijn zijn vervolgens opgenomen in de Nederlandse wetgeving, zodat de geldige reden hier te landen van kracht bleef. (...) dit is enerzijds het gevolg van nieuwe Europese regelgeving waarin ("rechtstreeks en onrechtstreeks")  tabaksreclame vergaand aan banden wordt gelegd (Richtlijn 2003/33/EG van 26 mei 2003) en anderzijds het gevolg van verbodsbepalingen althans restricties voor rechtstreekse en onrechtstreekse tabaksreclame in de nationale wetgevingen van beide landen.

2.8. De conclusie luidt derhalve dat Hugo Boss een geldige reden had voor het niet (normaal) gebruik van haar in 1987 en 1993 voor tabakswaren gedeponeerde merken, zodat die merken hierdoor niet zijn vervallen en daartoe strekkende vordering van Reemtsma niet toewijsbaar is. Grief III van Hugo Boss slaagt derhalve en het vonnis van de rechtbank kan niet in stand blijven. De overige grieven kunnen, ook bij een gegrondbevinding, niet tot een andere uitkomst leiden en behoeven daarom geen behandeling.

3. Slotsom.

Het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2002, waarvan beroep, wordt vernietigd en het hof zal, opnieuw recht doende, de vordering van Reemtsma alsnog afwijzen. Reemtsma zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief die van de procedure na verwijzing. De vordering van Hugo Boss tot terugbetaling van onverschuldigd aan Reemtsma betaalde proceskosten is toewijsbaar als na te melden. [red. wettelijke rente vanaf de dag van betaling door Hugo Boss]

Lees het arrest hier (LJN / grosse / schone pdf)

IEF 10393

De exclusiviteit van voormelde distributiecontracten

Vzr. Zwolle Rechtbank Zwolle-Lelystad 12 juli 2011 LJN BT6575 (Food & Fun B.V. tegen Trebs en Nearbor)

Uitleg distributieovereenkomst. Exclusiviteit. Merkenrecht. Nabootsing. Proceskosten. Food & Fun is houder van het beeldmerk "Food & Fun" en van het woordmerk "Pizzarette", deze worden gebruikt voor pizzaovens. Zij heeft met twee partijen een exclusieve distributieovereenkomst. Trebs is, via ex parte-bevel, gesommeerd inbreuk op auteursrechten te staken en komt, na onderhandeling, tot een samenwerkingsovereenkomst. Daarover is nu strijd m.n. over de exclusiviteit van Trebs c.s. tegenover de eerder afgesloten exclusieve distributieovereenkomsten.

De zuivere taalkundige betekenis komt een groter gewicht (Haviltex) en de voorzieningenrechter komt tot oordeel dat de exclusiviteit voor Trebs c.s. ondubbelzinnig vaststaat. Vordering merkenrecht wordt afgewezen en slaafse nabootsing is slechts een voornemen en niet voldoende aannemelijk. Proceskostenveroordeling aan de kant van Food & Fun B.V. ex 1019h Rv ad €1.472,00

Uitleg van de distributieovereenkomst: 5.2.4.  Ook indien zou moeten worden aangenomen dat Trebs c.s. op de hoogte waren van het bestaan van distributiecontracten van Food & Fun met Broszio en Trade2Go - hetgeen overigens stellig wordt betwist door Trebs c.s. - dan leidt dat nog niet tot de conclusie dat de overeenkomst moet worden uitgelegd op de door Food & Fun c.s. voorgestane wijze. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat in het geheel niet aannemelijk is geworden dat Trebs c.s. op de hoogte waren van de exclusiviteit van voormelde distributiecontracten. In de tweede plaats wijst de taalkundige betekenis van de in artikel 2.1. van de samenwerkingsovereenkomst gehanteerde bewoordingen er - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - ondubbelzinnig op dat krachtens deze overeenkomst:
1. Trebs het exclusieve verkooprecht heeft ten aanzien van - onder andere - de Pizzarette in Nederland, Duitsland en België;
2. Trebs c.s. de vrije hand hebben ten aanzien van marketing-, prijs- en verkoopbeleid van - onder andere - de Pizzarette. (...)

Merkinbreuk 5.5.3.  De voorzieningenrechter zal de vordering afwijzen. Redengevend daarvoor is dat het blijkens artikel 3.1 van de samenwerkingsovereenkomst de bedoeling is van partijen dat op de verpakkingen van de Food & Fun lijn (waaronder ook de Pizzarettes kunnen worden geschaard) tenminste (ook) het logo van Trebs zal worden aangebracht. Nu Food & Fun c.s. zich voor toekomstige verpakkingen hebben gecommitteerd aan vermelding van het logo van Trebs naast het merk van Food & Fun en dus voor die verpakkingen blijkbaar in hun visie geen sprake is van merkenrechtelijke verwarring, valt niet in te zien waarom dit anders zou zijn voor de huidige verpakking met, naast het merk Food & Fun, het logo van Trebs. Van een rechtens te beschermen belang (tegen verwarring) is, gelet hierop, niet (langer) sprake.

Slaafse nabootsing 5.6.1.  Voor toewijzing van vordering 2 is slechts dan plaats indien aannemelijk is dat Trebs c.s. voornemens zijn nagebootste verpakkingen op de markt te brengen en aldus op onrechtmatige wijze te profiteren.

5.6.2.  In het licht van de stellingname van Food & Fun c.s. is daarvan niet gebleken. Food & Fun c.s. betogen immers dat het Trebs c.s. wel is toegestaan Pizzarettes in de originele (en dus identieke) verpakking op de markt te brengen - overigens dan wel op de door Food & Fun genoemde condities - maar niet in de juist afwijkende (en in dat opzicht kan dus geen sprake zijn van nabootsing) verpakkingen die Trebs voornemens is op de markt te brengen. Reeds daarom ligt deze vordering voor afwijzing gereed.

Proceskosten 5.8.1.  Food & Fun c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Trebs c.s. hebben ex artikel 1019h (integrale) veroordeling van Food & Fun c.s. in de proceskosten gevorderd, onder overlegging van een specificatie. Voormelde specificatie ziet echter niet op kosten die samenhangen met onderhavig kort geding, zij zien op kosten die samenhangen met de behandeling van het (ingetrokken) ex parte-verbod, het (ingetrokken) opheffingskort geding en het tot stand brengen van de samenwerkingsovereenkomst. Die kosten kunnen niet worden gekwalificeerd als proceskosten die aan de zijde van Trebs c.s. in het onderhavige kort geding zijn gevallen, en dienen om die reden te worden afgewezen, nog daargelaten dat slechts een beperkt deel van deze werkzaamheden zijn te scharen onder het toepassingsbereik van artikel 1019 Rv. Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te begroten op de gebruikelijke wijze aan de hand van artikel 237 e.v. Rv.
De kosten aan de zijde van Trebs c.s. worden aldus begroot op:
- griffierecht  EUR   568,00
- salaris advocaat    904,00
Totaal  EUR   1.472,00

IEF 10391

Serieus van plan merk te gebruiken

Rechtbank Rotterdam 12 oktober 2011, HA ZA 07-2961 (Peek & Cloppenburg KG tegen Damiani International B.V.)

Met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof

Merkenrecht. Substantiëringsplicht en bewijsaandraagplicht ex 111 lid 3 Rv. Belanghebbende in de zin van artikel 2.27 lid 1 BVIE. Gebruik van het merk DD DAMIANI.

P&C voert het (gemeenschaps, internationaal en Duits) woordmerk DAMIANI voor kledingstukken (inclusief ringen). Damiani het internationale merkregistratie voor beeldmerk DD DAMIANI. P&C is belanghebbende, ondanks dat zij niet in de Benelux actief is,

dat zij commercieel belang heeft om te verzekeren dat er geen merken op de markt voor kleding verschijnen die overeenstemmen met de merken die zij voert. Daarnaast heeft P & C aangevoerd dat zij serieus van plan is het merk DAMIANI in de Benelux in gebruik te nemen. (r.o. 4.11)

P&C vordert succesvol doorhaling vanwege geen normaal gebruik, proceskosten ex 1019h Rv ad €24.837,96.

Citaten volgen, excuses voor het eventuele ongemak

IEF 10390

Veeleer het woordmerk als onderscheidend teken

Rechtbank Breda 19 oktober 2011, HA ZA 19 oktober 2011 (Chinalux SA tegen Seminvest investments BV)

In navolging van IEF 9586 (Vzr. Breda). Merkenrecht. Chinalux vordert het verval en de doorhaling voor de Benelux van het internationale beeldmerk ICEBERG van gedaagde (horloges), omdat het merk gedurende vijf jaar niet zou zijn gebruikt. Na overweging over de stelplicht en bewijslastverdeling bij non-usus concludeert de rechtbank tot aanhouding om gedaagde in de gelegenheid te stellen om de gestelde heilung aan te tonen; daarin slaagt gedaagde niet; gebruik op alleen deel van de dameshorloges is te marginaal. Vervallenverklaring internationale inschrijving Benelux volgt, proceskosten ex 1019hRv ad €12.170,01 (incl. wettelijke rente).

2.4. De rechtbank stelt met Chinalux vast dat Seminvest niet heeft toegelicht waarom de feiten die volgens haar met de akte bewezen zijn in het licht van voormelde beoordelingscriteria de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van "normaal gebruik" van het beeldmerk ICEBERG.

2.6. De rechtbank is op grond van deze feiten van oordeel dat het bewijs van "normaal gebruik" niet is geleverd. Het beeldmerk wordt slechts op een gering deel van (alleen) de dameshorloges aangebracht. (...) uit de stukken blijkt veeleer dat het woordmerk ICEBERG op de horloges als onderscheidend teken wordt gebruikt om daarmee de identiteit van de oorsprong van de horloges te waarborgen. Het gebruik van het beeldmerk ICEBERG voor horloges in Nederland, zowel op het product zelf als op promotiemateriaal, is te marginaal om van "normaal gebruik" te kunnen spreken. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de ICEBERG horloges geen uiterst exclusieve of zeer kostbare horloges zijn.

De beslissing:
verklaart de internationale inschrijving met het nummer 592284A van het beeldmerk ICEBERG vervallen voor het Benelux gebied voor de waren in klasse 14 en gelast doorhaling van het vervallen verklaarde deel van deze internationale inschrijving in het Benelux merkenregister;

IEF 10380

Past deze uitkomst

Beschikking Gerechtshof 's-Gravenhage 4 oktober 2011, Zaaknr. 200.081.505/01 (Orange Planet B.V. tegen Tor McPartland)

Met gelijktijdige dank aan Marieke Neervoort, SOLV advocaten. In navolging van BBIE 2 december 2010, oppositienr 2003699.

Merkenrecht. Schikking ná oppositie. Dogmatische reden voor niet-ontvankelijk verklaring: proceskosten compensatie. Orange Care (hierna: Orange) heeft het hof verzocht de beslissing te vernietigen waarin oppositie is toegewezen inzake depot Benelux-woord/beeldmerk Orange Care, de oppositie ongegrond te verklaren, inschrijving van depot te bevelen en met proceskostenveroordeling. Beroep is ingetrokken omdat partijen een schikking hebben getroffen. Merkengemachtigde heeft met beëindiging procedure ingestemd. Omdat minnelijke schikking is getroffen wordt niet afgewezen (zoals conform Procesreglement), maar niet-ontvankelijk verklaard omdat daarmee de kosten van de onderhavige procedure worden gecompenseerd.

Beoordeling
Aangezien Orange haar beroepschrift heeft ingetrokken, zal zij, nu het hof aan behandeling van de zaak niet toekomst, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat artikel 1.1.2.8 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, waarin in bepaald dat een verzoek in een dergelijk geval moet worden afgewezen (in plaats van dat de verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard), niet van toepassing is omdat dit ziet op hoger beroep van beschikking die in eerste aanleg door de rechtbank zijn gegeven. Aangezien partijen een minnelijke regeling hebben getroffen, past deze uitkomst dat de kosten van de onderhavige procedure worden gecompenseerd (...).

IEF 10379

Beginsel van behoorlijk procesrecht

Rechtbank Breda 19 oktober 2011, HA ZA 09-169 (Converse Inc en Kesbo Sport BV tegen ASPO Waalwijk c.s. en Diesel)

Met dank aan Gino van Roeyen, BANNING advocaten

Merkenrecht en invoeren, aanbieden althans in voorraad houden van counterfeit Converse. Geheimhouding (processuele houding) vs. beginsel van behoorlijk procesrecht. Kijkje in de keuken van de echtheidskenmerken.

In't kort: Kesbo niet ontvankelijk: licentie betwist en geen zelfstandig belang. Aspo stelt goede trouw (schriftelijke verklaringen omtrent originaliteit van de schoenen geleverd door Diesel en Duitse advocaat). Uitdrukkelijk beroep op Stüssy-arrest dat beginselen van Europees recht, vrij verkeer van goederen met zich meebrengt dat merkhouder moet worden belast met bewijs dat de producten buiten de door hem/met toestemming in verkeer zijn gebracht. Geoorloofde parallelimport en uitputtingsverweer ex 2.23 lid 3 BVIE (r.o. 4.5).

Authenticiteitskenmerken zijn strikt bedrijfsgeheim en staan in het rapport slechts in algemene, vage bewoordingen omschreven. Aspo stelt dat Converse zaak lastig maakt door onafhankelijk onderzoek te weigeren. Zeer casuïstische uitspraak. Het staat vrij echtheidskenmerken niet prijs te geven, met hier (verwezenlijkt) risico dat geen goed verweer gevoerd kan worden conform het beginsel van behoorlijk procesrecht. Proceskostenveroordeling voor Converse aan de zijde van Aspo €1.790 en Diesel €8.506,10.

4.1. Kesbo niet ontvankelijk aangezien de door Converse aan Kesbo verleende licentie door Aspo en Diesel wordt betwist en door Converse niet is onderbouwd en de stelling van Aspo en Dieseel dat Kesbo bij de ingestelde vordering geen zelfstandig belang heeft door Converse niet is weersproken.

4.20. De rechtbank merkt op het dat Converse vrij staat de door haar gehanteerde echtheidskenmerken - waarme, volgens Converse, haar deskundigen in staat zijn counterfeit schoenen van originele schoenen te onderscheiden - niet prijs te geven. Dit heeft echter tot gevolg dat Aspo en Dieseel, naar zij terecht stellen, niet in staat zijn om daartegen verweer te voeren. Het beginsel van behoorlijk procesrecht brengt mee dat eiser de gedaagde in staat moet stellen behoorlijk verweer te voeren. Converse loopt met haar processuele houding dan ook het risico dat de rechtbank tot het oordeel komt dat Converse haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Dat risico heeft zich in onderhavige geval verwezenlijkt.

De rechtbank neemt daarbij niet alleen in aanmerking dat Converse geen inzicht geeft in de door haar gehanteerde echtheidskenmerken, maar ook dat deze echtheidskenmerken volgens Converse kunnen variëren afhankelijk van het type schoen, de maat schoen, het tijdstip van productie (de kenmerken worden van tijd tot tijd gewijzigd) en de fabriek waarin de schoen is geproduceerd, waardoor de juistheid van de stelling van Converse dat op grond van bepaalde echtheidskenmerken kan worden vastgesteld dat een schoen counterfeit is, alleen kan worden geverifieerd door de schoen te vergelijken met een schoen van hetzelfde type en dezelfde maat, gemaakt in dezelfde periode en in dezelfde fabriek. Volgens Converse is een dergelijke vergelijking niet meer mogelijk, omdat deze schoenen niet meer voorhanden zijn. Converse heeft bij pleidooi dan ook niet meer kunnen doen, dan de schoenen van de onderzochte partij met elkaar vergelijken. De daarbij door Converse geconstateerde afwijkingen, waaronder de afmeting van de sockliners in één paar schoenen, hebben met name betrekking op kwaliteitsverschillen. Kwaliteitsverschillen kunnen echter niet als deugdelijke onderbouwing van de gestelde counterfeit worden beschouwd. Converse heeft immers zelf aangegeven dat de originele Converse producten niet 100% foutloos zijn en dat daarvoor een AQL-limit wordt gehanteerd, waarbij een vastgelegde hoeveelheid fouten worden geaccepteerd.

4.21. Converse heeft geen inlichtingen willen verstrekken die het mogelijk maken om de schoenen door een onafhankelijk deskundige te laten onderzoeken. Nu zij daardoor niet in staat is om haar stelling aan de hand van een onafhankelijk deskundigenrapport te onderbouwen, mag van Converse worden verwacht dat zij haar stelling op een dusdanige manier opbouwt, dat Aspo en Dieseel in staat zijn om daartegen deugdelijk verweer te voeren. Converse had dan ook, ter voldoening aan haar stelplicht, concrete informatie dienen te verschaffen over de echtheidskenmerken op grond waarvan originele Converse schoenen van counterfeit schoenen kunnen worden onderscheiden. Converse had ook haar stelling op andere wijze, bijvoorbeeld aan de hand van haar administratie, kunnen onderbouwen. Zij stelt immer dat zij aan de hand van de productiecodes en andere informatie op tonglabels kan nagaan of onder de desbetreffende nummers daadwerkelijk een productieorder is uitgevoerd. (...)

4.23. De conclusie luidt dat Converse heeft aangegeven dat er twee methodes zijn om te bewijzen dat sprake is van counterfeit: via de productcodes die verwijzen naar de details van de bijbehorende orders in hun eigen administratie en via echtheidskenmerken. Converse heeft van de mogelijkheid om aan de hand van haar eigen administratie te onderbouwen dat sprake is van counterfeit geen gebruik gemaakt. Converse beroept zich slechts op het ontbreken van echtheidskenmerken, maar geeft over die kenmerken zodanig summiere informatie dat zij daarmee niet aan haar stelplicht heeft voldaan.

IEF 10375

Kennis van de Turkse maatschappij

WIPO Arbitration and Mediation Center 3 oktober 2011, DNL2011-0051 (Tat Danismanlik Turizm Gida Ve Ticaret A.S. v. Fatma Guler; arbiter Richard C.K. van Oerle)

Met dank aan Marc de Boer, Boekx advocaten.

In navolging van IEF 9731. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnaam.

Restaurantketen onder de intertionale geregistreerde naam KŐŞEBAŞI met domein www.kosebasi.com. Gedaagde maakt gebruik van teken KOSEBASI op bedrijfspand, menukaart en website kosebasi.nl en kosebasi-utrecht.nl.

Identiek aan Merkrecht, verweerster heeft geen recht of legitiem belang, registratie te kwader trouw KOSEBASI heeft in Turkije grote bekendheid verworven en  "Verweerster heeft voorts zelf gesteld een Turkse ondernemer te zijn, zodat de Geschillenbeslechter het aannemelijk acht dat Verweerster (meer dan in Nederland gebruikelijke) kennis draagt van de Turkse maatschappij" Overdracht van domeinnaam.

Onder B
De Haagse Voorzieningenrechter, die - voorlopig oordelend - aannam dat Verweerster een eigen commercieel belang houdt bij het bezit van de Domeinnaam (“Ook nu gedaagden geen gebruik meer zullen kunnen maken van de domeinnaam kosebasi.nl blijven zij een eigen commercieel belang houden bij het bezit van deze naam, bijvoorbeeld hun belang om deze domeinnaam te kunnen verkopen aan eiseressen.  Eiseressen hebben onvoldoende gesteld waaruit zou volgen dat hun belang in deze groter is dan het belang van gedaagden”), beslist op basis van het Nederlands recht.  De Geschillenbeslechter dient echter op basis van de Regeling en de naar aanleiding daarvan ontwikkelde jurisprudentie te bepalen of van een recht of legitiem belang sprake is.

 

Onder C
(...)
Verweerster heeft voorts zelf gesteld een Turkse ondernemer te zijn, zodat de Geschillenbeslechter het aannemelijk acht dat Verweerster (meer dan in Nederland gebruikelijke) kennis draagt van de Turkse maatschappij (vgl. Turkcell Iletisim Hizmetleri A.S. v. Onur, WIPO Zaaknr. DNL2010 0047).

Onder deze omstandigheden acht de Geschillenbeslechter het onaannemelijk dat Verweerster bij de aanvang van het gebruik van de naam “Kosebasi” en het registreren van de Domeinnaam niet op de hoogte was van het gebruik door Eiser van het Merk.

WIPO-site