DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 2659

De statisch ogende kop van een neushoorn

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 26 september 2006, LJN: AY8826. Red Bull GmbH tegen Frisdranken Industrie Winters B.V. & Smart Drinks Ltd. 

Vers op rechtspraak.nl: "Actie, avontuur en competitie." Over afvullen en sub-c-verbanden met bekende merken.

Red Bull produceert en verhandelt onder het merk "Red Bull" een zogenaamde energy drink. Winters is een onderneming die zich voornamelijk bezighoudt met het zogenoemde "afvullen" van blikjes met door haarzelf of door derden geproduceerde (fris-) dranken. Red Bull is klant geweest bij Winters. Een andere klant van Winters is Smart Drinks. In opdracht van Smart Drinks heeft Winters de energy-drinks gevuld van de merken Bullfighter, Pitbull, Red Horn (later gewijzigd in Long Horn) en Live Wire.

Ingevolge artikel 13A, lid 1, onder c BMW, kan een merkhouder zich verzetten tegen het gebruik van een teken door een derde, wanneer dat teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt, indien dit merk bekend is binnen het Benelux-gebied en door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

Het afvullen van de hiervoor genoemde blikjes frisdrank, vormt voorshands een zodanig gebruik van een teken door Winters als in deze bepaling voorzien. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat Red Bull kan worden aangemerkt als een in deze bepaling bedoeld "bekend merk".

De inbreuken genoemd in artikel 13A, lid 1, onder c BMW, wanneer zij zich voordoen, zijn het gevolg van een zekere mate van overeenstemming tussen het merk en het teken, op grond waarvan het betrokken publiek een samenhang ziet tussen het teken en het merk, dat wil zeggen een verband hiertussen legt, ook al verwart het deze niet.

Ten aanzien van het merk Bullfighter en de daarvoor gebruikte blikjes (kort gezegd een blikje met een blauwe en een blikje met een rode bovenrand), is de rechter voorshands van oordeel dat vorenbedoeld verband met de blikjes frisdrank van Red Bull aanwezig is. Voorop staat dat het in casu om identieke waren - energy drinks - gaat. Verder roept het uiterlijk van de blikjes Bullfighter - door de combinatie van het opvallend gebruik van het woordelement "bull", de kleurstelling, het beeld van de (gedeeltelijk in de rode kleur uitgevoerde) wild bewegende stier, de op die stier zittende stierenvechter en de vermelding van de woorden "energy drink" - een totaalindruk op, die wordt gekenmerkt door sport/sportiviteit, actie, avontuur en competitie.

Die totaalindruk zal een gemiddeld consument in verband brengen met eenzelfde beeld en imago dat Red Bull aan haar frisdrank heeft verbonden, getuige het reclame- en marketingmateriaal dat door Red Bull in haar productie 2 in het geding is gebracht. Winters doet door het gebruik van haar Bullfighter-verpakking dan ook afbreuk aan het onderscheidend vermogen van het Red Bull-merk, waardoor verwatering van dat merk kan optreden.

Het voorgaande kan ook worden overwogen met betrekking tot de Bullfighter-verpakkingen die Smart Drinks in punt 2.2 van haar pleitnotitie heeft afgebeeld. Het betreffen kennelijk nieuwere versies van de blikjes. Het enige verschil tussen die versies is de weergave van de tekst "Bullfighter", die bij de door Red Bull in de dagvaarding opgenomen blikjes is gesplitst in de onder elkaar geplaatste woorden "Bull" en "fighter" en bij de door Smart Drinks getoonde blikjes aaneen is geschreven.

Het betreft een marginaal verschil, dat voorshands de hiervoor gemaakte beoordeling van de vraag of sprake is van een verband niet anders maakt.

Een verband in vorenbedoelde zin kan voorshands niet worden aangenomen met betrekking tot de overige merken van Winters. In het totaalbeeld van de blikjes van het merk Pitbull ontbreken actieve en competitieve elementen, waardoor elk verband met in een arena vechtende stieren en dus met Red Bull en het door haar opgebouwde imago van haar energy drink wordt doorbroken. De combinatie van het gebruik van de naam Pitbull in één woord en de afbeelding van die hond, roepen een totaalbeeld op dat te ver af staat van de algemene indruk die door het Red Bull-merk bij een gemiddelde consument wordt achtergelaten. Datzelfde geldt voor het Pitbull-blikje zonder de afbeelding van de hond. Aan het enkele gebruik op dat blikje van het woordelement "bull", komt in dezen geen doorslaggevende betekenis toe.

Ook bij de merken Red Horn en Long Horn  is het voor een verbod noodzakelijk verband tussen de voor die merken gebruikte tekens en het Red Bull-merk naar het voorlopig oordeel van de rechter niet aanwezig. Het is onvoldoende aannemelijk dat de algemene indruk van deze merken die bij een gemiddelde koper van energy drinks achterblijft - welke grotendeels zal worden beheerst door de statisch ogende kop van een neushoorn - door die gemiddelde koper met Red Bull in verband zal worden gebracht. Van een inbreuk op het merkrecht van Red Bull is wat deze merken betreft voorshands dan ook geen sprake.

Het voorgaande geldt voorshands eveneens voor het merk Live Wire. De in de kleuren blauw en groen, abstract, in een passieve houding en in een enigszins kinderlijke stijl afgebeelde, juist vriendelijk ogende stier in combinatie met de frisse en vrolijke oranje achtergrond van het blikje, laat geen met Red Bull verband houdende algemene indruk achter.

Conclusie van het bovenstaande is dat Winters met het vullen van de blikjes van merk Bullfighter op grond van artikel 13A, lid 1, aanhef en onder c BMW inbreuk maakt op de merkrechten van Red Bull. Dat geldt niet voor de overige merken die in dit kort geding aan de orde zijn. Met betrekking tot die merken kan een onderzoek naar de vraag of Red Bull zich met succes op artikel 13A, lid 1, onder b BMW kan beroepen achterwege worden gelaten, nu dat artikelonderdeel een strenger en dus beperkter toetsingskader in zich heeft (gevaar voor verwarring) dan het zojuist besproken artikel 13A, lid 1, onder c BMW.

(…) Winters verricht binnen de uitbating door Smart Drinks van het merk Bullfighter slechts een ondergeschikte hulptaak. Er kan in redelijkheid worden betwijfeld of Winters met de uitoefening van die hulptaak te kwader trouw heeft gehandeld, hetgeen ingevolge het vijfde lid van artikel 13A BMW vereist is voor toewijzing van de vordering tot - kort gezegd - het afleggen van rekening en verantwoording. Ook de vordering onder 4 (Winters te bevelen om de totale hoeveelheid inbreukmakende producten op haar kosten permanent te (doen) vernietigen) vereist de aanwezigheid van kwade trouw aan de zijde van Winters (vgl. artikel 13bis, lid 1 BMW), hetgeen impliceert dat sprake moet zijn van een moedwillige inbreuk op een merkrecht. Die conclusie kan ten aanzien van Winters voorshands niet worden getrokken, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.


Lees het vonnis hier.  

IEF 2639

Voor- en afbakken

paneita.JPGRechtbank Breda, 20 september 2006, HA ZA 05-411. Molkerei Meggle Wasserburg GMBH tegen Vloemans, h.o.d.n. Pane Italiano. (Met dank aan Klos Morel Vos & Schaap).

 

Straightforward freihaltebedürfnis-vonnis.

Gedaagde Vloemans drijft onder de handelsnaam Pane Italiano een  eenmanszaak die zich bezig houdt met de import en groothandel in half-fabrikaten (bake-off) uit Italië, hoofdzakelijk voorgebakken brood ten behoeve van horeca-ondernemingen. In juli 2002 heeft hij het woordbeeldmerk  “Pane Italiano”  bij het Benelux Merkenbureau ingeschreven voor de klasse 30: meel en graanpreparaten, brood, banketbakkers- en suikerbakkerswaren .

Eiseres Meggle brengt in supermarkten in de Benelux Italiaans afbakbrood op de markt met verpakkingen waarop is afgebeeld het merk Meggle in combinatie met “Pane Italiano”.

Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter ‘s-Hertogenbosch van 22 februari 2005 is een door Vloemans tegen Meggie gevorderd verbod om het merk en handelsnaam “Pane italiano” te gebruiken, afgewezen. In de onderhavige zaak vordert Meggle nu de nietigheid en doorhaling van Vloemans woordbeeldmerk Pane Italiano.

De Rechtbank Breda oordeelt dat: De woorden “Pane Italiano” en “Italian bake-off”  waaruit het teken van Vloemans bestaat, zijn ieder voor zich en in onderlinge samenhang uitsluitend beschrijvend voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven. In ieder geval staat buiten twijfel dat de woorden die onderdeel uitmaken van het door Vloemans ingeschreven merk kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren die bij het depot werden aangeduid. Dergelijke woorden moeten, ook voor de toekomst, worden vrijgehouden voor de handel.

De stelling van Vloemans dat het in aanmerking komend publiek in de Benelux de betekenis van de woorden Pane Italiano ontgaat, omdat dit publiek de Italiaanse taal niet machtig is, wordt gepasseerd. Gelet op de algemeen bekende populariteit van de Italiaanse keuken in de Benelux mag verondersteld worden dat de betekenis van Italiaanse benamingen van ingrediënten en gerechten afkomstig uit Italië bij het in aanmerking komend publiek bekend is. Dat het woord PANE veelvuldig als beschrijvende aanduiding voor Italiaans brood in de Benelux wordt gebruikt, is door Meggle genoegzaam aangetoond.
Het beroep van Vloemans op het Baby-dry-arrest gaat niet op, aangezien in het onderhavige geval geen sprake is van een nieuw woord, met een onverwachte wending, zoals bij Baby-dry wel het geval was. In liet onderhavige geval is sprake van losse beschrijvende woorden die in een gebruikelijke volgorde staan. De combinatie van de beschrijvende woorden verschilt niet merkbaar van de loutere som van de beschrijvende bestanddelen, zoals het geval kan zijn bij een verrassende wending, extra lading of dubbele bodem.

het geval van een woordbeeldmerk kan een bepaalde visuele weergave van uitsluitend beschrijvende woorden er toe leiden dat het woordbeeldmerk als geheel vanwege de visuele weergave toch onderscheidend vermogen heeft. In het onderhavige geval heeft de grafische weergave van de woorden in het woordbeeldrnerk van Vloernans echter geen, althans onvoldoende onderscheidend vermogen. De gebruikte lettertypes en lettergrootte voor de weergave in zwarte letters op een witte achtergrond van de woorden “Pane Italiano” en de woorden “Italian Bake-off” zijn zeer gebruikelijk en geenszins opvallend.

Een merk als Pane Italiano, dat een zuiver beschrijvend merk is, kan ondanks gebrek aan onderscheidend vermogen, vanwege zijn bekendheid bij liet publiek (inburgering), aan onderscheidingskracht  winnen. (…)Nu Vloemans slechts heeft aangetoond dat hij het teken Pane Italiano heeft gebruikt als merk in advertenties en op beurzen, is hij er niet in geslaagd om aan te tonen dat merk het teken Pane Italiano door inburgering onderscheidend vermogen heeft gekregen en heeft hij dit zelfs onvoldoende gemotiveerd gesteld om aan de bewijsfase toe te

De rechtbank verklaart de Benelux registratie van het merk Pane Italiano nietig en beveelt de doorhaling daarvan.

Lees het vonnis hier.

IEF 2623

Punt

Gerechtshof Den Haag, 15 juni 2006, rol nummer 05/1107.Nokta Telecom V.O.F. tegen Nokia Corporation

In juni 2005 oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag dat er sprake is van auditieve en visuele gelijkenis tussen het bekende merk NOKIA en de door gedaagde gebruikte handelsnaam Nokta Telecom en de domeinnaam www.noktatelecom.nl.

 Nokta voert aan dat zij het teken NOKTA niet als merk, maar als onderdeel van hun handelsnaam en hun domeinnaam gebruiken.  Het Hof oordeelthet teken 'nokta' wordt gebruikt als onderdeel van een handelsnaam. Hoewel een handelsnaam mede kan dienen ter onderscheiding van waren of diensten (in de zin van art. 13A lid 1 sub b en c BMW) is er in casu geen sprake van merkgebruik. Nokia  heeft niet aannemelijk gemaakt  dat het publiek het gebruik van de handelsnaam NOKTA TELECOM in fiete opvat als gebruik van een teken waarmee de diensten van Nokta worden onderscheiden.. Het gebruik van Nokta als onderdeel van de domeinnaam levert volgens het hof gebruik als handelsnaam, en geen merkgebruik op.

 

Met betrekking tot 13A lid 1 sub d merkt het hof op  Nokia sinds de jaren 90 merkrechten heeft, Nokia een bekend merk is en dat Nokta haar winkels pas in 2002 heeft geopend. Daar de tekens voor wat betreft het kenmerkende gedeelte - Nokta - in ieder geval visueel overeenstemt met het merk Nokia en gebruikt wordt dan wel ingeschreven is voor dezelfde waren  en diensten, en dat Nokia als bekend merk een ruime beschermingsomvang heeft, acht het hof aannemelijk dat Nokta  ongerechtvaardigt voordeel heeft getrokken uit en/of ongerechtvaardigd afbeuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. Het feit dat 'nokta' een aanduiding is voor (tref)punt in de Turkse taal, levert ook bij het hof geen geldige reden voor gebruik  op.

Ten overvloede gaat het Hof nog in op de stelling van Nokta dat art. 5a Handelsnaamwet toepassing mist omdat er naar haar mening geen sprake van verwarringsgevaar is. Het Hof overweegt dat in de handelsnaam NOKTA TELECOM, NOKTA als het kenmerkende deel moet worden aangemerkt en dat de woorden 'nokia' en 'nokta' een visuele gelijkenis vertonen. Op grond van de activiteiten die beide ondernemingen verrichten, oordeelt het Hof dat er gevaar voor indirecte verwarring mogelijk is.

Het Hof verlengd wel de termijn waarbinnen Nokta het gebruik van de domeinnaam moet staken.

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnsi rechtbank hier

IEF 2616

Verstrijkende inschrijvingen

mtro.bmpGvEA, 13 september 2006, zaak T-191/04. MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG tegen OHIM / Tesco Stores Ltd

Formele bezwaren m.b.t. oppositieprocedure nationaal woordmerk METRO tegen aanvraag tot inschrijving van beeldmerk dat woordelement METRO bevat. .

“Het Gerecht stelt derhalve vast dat bij het oordeel in de bestreden beslissing dat „[h]et [...] de oppositieafdeling niet [is] toegestaan, het statuut van een opposant met terugwerkende kracht te wijzigen alleen omdat een nationale inschrijving [...] in de loop van de oppositieprocedure [...] verstrijkt”, geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat geen conflict kan ontstaan tussen het aangevraagde merk en een ouder merk dat tijdens deze periode verstrijkt, aangezien het aangevraagde merk pas na afloop van de oppositieprocedure kan worden ingeschreven.

De bescherming die de kamer van beroep aan het oudere merk heeft toegekend, vindt bijgevolg geen rechtvaardiging in de bescherming van de wezenlijke functie van het merk en druist in tegen de ratio legis en de systematiek van de regeling betreffende de beoordeling van de relatieve weigeringsgronden en de oppositieprocedure.
 
Bovendien stellen verzoekster en het BHIM terecht dat de oppositieafdeling en de kamers van beroep rekening moeten houden met wijzigingen in omstandigheden die zich voordoen tussen het ogenblik waarop de oppositie wordt ingesteld, en de uitspraak op de oppositie, zoals die blijken uit de bewijzen die de partijen overleggen in antwoord op het verzoek om inlichtingen van het BHIM."

Lees het arrest hier.

IEF 2612

De hoedanigheid schoon

schsch.bmpGerechtshof 's-Gravenhage, 7 september 2006, Rekestnr. R06/104,. Alabastine Holland B.V. tegen het toenmalige Benelux Merkenbureau.

'Schilderschoon, zoo zijn de verven
van de blâren, die, aan ‘t sterven,
‘s najaars, op de boomen staan,
schouwt de lieve zonne ze aan.'

In deze verzoekschriftprocedure komt Alabastine op tegen de weigering van het BMB om het woordmerk SCHILDERSCHOON in te schrijven voor verschillende soorten schoonmaakmiddelen die gebruikt worden bij het schilderen. Het Bureau had geoordeeld dat dit teken uitsluitend uit de werkwoordsvorm schilder en de hoedanigheid schoon bestaat en dat het ieder onderscheidend vermogen mist voor de genoemde waren.

Het woord' schilderschoon' is volgens Alabastine echter geen gangbaar Nederlands en wordt, afgezien van het gebruik voor haar (gelijknamige) product, alleen aangetroffen als poëtische vondst. Het teken bevat verder een woordspeling en kan op meerdere wijzen worden begrepen, terwijl geen noodzaak bestaat tot vrijhouding van het teken voor de betrokken waren, aldus Alabastine.

Alabastine krijgt evenwel opnieuw nul op het rekest: het Hof wijst het verzoek van Alabastine af.

 

“Het onderhavige teken bestaat uit de woorden `schilder' en 'schoon'. Het bestanddeel schoon heeft als betekenis: helder, proper en 'vrij van vuil of ongerechtigheden' (Van Dale Hedendaags Nederlands, 2002). 'Schilder' is de stam van het werkwoord 'schilderen', een ander woord voor 'verven'. Het hof oordeelt dat de woorden 'schilder' en 'schoon' elk kunnen dienen om de soort, bestemming, hoedanigheid en/of andere kenmerken van de waren waarvoor het teken is gedeponeerd, aan te duiden. Het teken bestaat daarmee uitsluitend uit beschrijvende bestanddelen."

Het teken zélf verschilt volgens het Hof niet merkbaar van de loutere som van zijn bestanddelen en is samengesteld op een niet-verrassende wijze, vergelijkbaar met  alledaagse uitdrukkingen als 'veegschoon', 'veegvasf, 'schrobvast', 'bouwrijp' en 'rijklaar'. Het combineert twee alledaagse woorden die - opgevat in de (meest) gangbare betekenis - beschrijvend zijn voor de betrokken waren.

De combinatie van woorden is niet willekeurig, nu het in aanmerking komend publiek er mee bekend zal zijn dal het te schilderen oppervlak voor een goed resultaat 'schoon' / 'vrij van vuil en ongerechtigheden' dient te zijn. Niet kan daarom worden gezegd dat het teken door de voor deze waren ongebruikelijke combinatie een indruk wekt die ver genoeg is verwijderd van de indruk die uitgaat van de simpele aaneenvoeging van bestanddelen. Het teken combineert - kortom - woorden op een daarvoor gebruikelijke wijze, zonder begripsmatig, visueel of auditief de som van de afzonderlijke bestanddelen te ontstijgen."

Het gehele teken SCHILDERSCHOON is volgens het Hof derhalve uitsluitend beschrijvend voor de gedeponeerde waren. Daaraan doet volgens het Hof niet (voldoende) af, "dat 'schilderschoon' een ongebruikelijk woord is, noch dat het ook kan worden begrepen in de betekenis 'schilderachtig mooi.

Voor het oordeel dat sprake is van een uitsluitend beschrijvend teken, is het niet noodzakelijk dat dat teken daadwerkelijk wordt gebruikt ter aanduiding van kenmerken van de betrokken waren en diensten", aldus het Hof. Voldoende is het dat het teken - zoals hier - daartoe kan worden gebruikt.

Alabastine beroept zich er volgens hethof  tevergeefs op, dat geen noodzaak bestaat tot vrijhouding van 'schilderschoon' en er voor dat woord voldoende alternatieven zijn.

Lees de beschikking hier.

 

Lees Guido Gazelle's  gedicht Najaarsverwen hier.

 

 

IEF 2611

Pseudo-anagram (4)

Gerechtshof Amsterdam , 14 september 2006, rolnr. 745/06 SKG. PepsiCo Inc. tegen Coca-Cola Nederland B.V. & Coca-Cola Enterprises Nederland B.V.

Hoger beroep  in een geschil tussen de voor niet-alcoholische dranken gebruikte merken  PEPSI (woordmerk) en IPSEI (in het vonnis als naam en teken aangeduid en in de tekst typografisch weergegeven als ípsei).  Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

(..) Zich baserend op art. 13 van de Benelux Merkenwet (BMW) en stellend dat Coca-Cola door het gebruik van het teken ípsei inbreuk maakt op zijn Beneluxwoordmerk PEPSI, heeft PepsiCo op 14 februari 2006 in eerste aanleg in de onderhavige zaak (hierna: het Utrechtse kort geding) gevorderd -zeer kort samengevat.- dat de voorzieningenrechter Coca-Cola zal bevelen het gebruik van het teken ipsei in het economisch verkeer in de Benelux te staken.  "

"De voorzieningenrechter heeft PepsiCo niet-ontvankelijk verklaard omdat -zeer kort en zakelijk weergegeven- Pepsico zowel een spoedeisend belang ontbeert bij zijn vordering, als misbruik maakt van procesrecht omdat hij opnieuw en op inhoudelijke dezelfde gronden in kort geding een voorziening vordert die eerder in het Haagse kort geding is geweigerd.

Op zich is juist dat vanuit gemeenschapsperspectief het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is ten opzichte van de nationale merkensystemen, en dat de toepassing los staat van welk nationaal systeem ook, zij het dat rekening dient te worden gehouden met het bepaalde in art. 105 lid 2 Gmv. Dat brengt echter niet mee dat het omgekeerde ook het geval is voor, met name, het Benelux-merkensysteem. De toetsingsnorm ongenomen in art. 13 BMW is immers geen andere dan de norm opgenomen in art. 9 Gmv, terwijl de rechter zich bij de uitleg van 13 BMW dient te richten naar art. 9 Gmv.

Formeel heeft Pepsico dus wel gelijk waar hij zegt dat in het Utrechtse kort geding een andere grondslag aan de orde was dan in het Haagse kort geding, maar materieel heeft hij dat gelijk niet omdat het toetsingskader op grond van art. 13 BMW geen ander is dan dat op grond van art. 9 Gmv.

() Nu in het Utrechtse kort geding geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht of van elders zijn gebleken die het alsnog treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigden, PepsiCo de door hem in het Utrechtse kort geding aangevoerde grondslag in het Haagse kort geding bewust heeft achtergehouden en voorts hetgeen PepsiCo in de onderhavige zaak heeft aangevoerd ook aan de orde kan komen in het door hem ingestelde hoger beroep van het Haagse kortgedingvonnis, terwijl Coca-Cola er een redelijk belang bij heeft om niet zonder goede noodzaak ten tweede male in een kort geding tussen dezelfde partijen te worden betrokken waar geen andere stellingen aan de orde komen dan die in het eerdere kort geding aan de orde hadden kunnen worden gesteld, heeft de Utrechtse de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat PepsiCo in deze zaak misbruik maakt van procesrecht. Het vonnis waarvan beroep dient derhalve reeds daarom te worden bekrachtigd.

Werekelijke proceskosten: Van haar memorie van antwoord heeft Coca-Cola aanspraak gemaakt op een veroordeling van PepsiCo in de werkelijke proceskosten, omdat deze onrechtmatig handelt jegens Coca-Cola door misbruik te maken van procesrecht/te handelen in strijd met een goede procesorde. Aan het eind van haar pleidooi heeft zij dat standpunt laten varen en daarvoor in de plaats maakt zij thans aanspraak op toeschatting van proceskosten op de voet van art. 14 van Richtlijn 2004/48/EG welke op 29 april 2006 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd had moeten zijn. Zij heeft daarbij een kostenbegroting overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat in de onderhavige zaak door haar 65.000,-- aan advocaatkosten zijn gemaakt.

Hoewel Coca-Cola in deze zaak geintimeerde is, moet de verandering van de door haar verlangde kostenveroordeling worden gelijk gesteld met een verandering van eis. Het is in strijd met een goede procesorde om deze eerst aan het einde van een pleidooi te verwoorden en voorts eerst op dat moment ter zitting een begroting aan de wederpartij te overhandigen. PepsiCo heeft zich daardoor immers ongenoegzaam kunnen verweren tegen het nieuw betrokken standpunt van Coca-Cola. Het hof zal daarom wel PepsiCo als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep, maar deze kosten op de gebruikelijke wijze op de voet van art. 237 Rv toeschatten.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis Rechtbank Utrecht hier.

 

IEF 2605

Glashandel

Update: Lees hier een aanvullend bericht m.b.t. de juiste inhoud van het vonnis. nacbav.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank Breda , 13 september 2006, LJN: AY8140. International Facility & Support Partners B.V. tegen  NAC B.V, Houdstermaatschappij Nac B.V. & Bavaria N.V.

Wanprestatie licentiegever NAC is niet van invloed op beeldmerk-glazenactie Bavaria . Bredase proceskostenveroordeling.

Voetbalvereniging NAC en IFSP hebben een samenwerkingsovereenkomst waarbij NAC heeft zich onder meer heeft verplicht om alle door haar aan te schaffen sportkleding, merchandising en relatiegeschenken exclusief via IFSP in te kopen en IFSP exclusiviteit te geven bij het extern uitbesteden van haar niet-kernactiviteiten. Verder heeft IFSP een exclusieve merklicentie verkregen, onder meer met betrekking tot Benelux-beeldmerk NAC.

 

Ondertussen is NAC met bierbrouwerij Bavaria een sponsorcontract aangegaan, waarbij  Bavaria onder meer het recht heeft verkregen om de beeldmerken en logo’s van NAC te gebruiken voor reclamedoeleinden (een glazenactie).

Volgens NAC en de houdstermaatschappij is iedere leverancier, in dit geval Bavaria, tevens sponsor en behoort het afsluiten van sponsorcontracten tot haar kernactiviteiten die niet aan IFSP zijn overgedragen.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt echter uit de overeenkomst genoegzaam dat IFSP op grond van een door NAC verleende exclusiviteit niet door NAC kan worden gepasseerd waar het gaat om het recht om de beeldmerken van de houdstermaatschappij te gebruiken alsmede het recht om artikelen te produceren waarop deze beeldmerken worden afgebeeld.

Voorzover NAC Bavaria en andere sponsors het recht toekent om deze beeldmerken te gebruiken en merchandising met daarop een afbeelding van deze beeldmerken te produceren, terwijl zij dit recht eerder exclusief aan IFSP heeft overgedragen, pleegt zij wanprestatie jegens IFSP. 

Bavaria is echter jegens NAC gerechtigd het beeldmerk en de naam van NAC te gebruiken ten behoeve van haar glazenactie.

Een licentie kan  alleen aan derden worden tegengeworpen nadat dit licentierecht is ingeschreven. Voorafgaande aan de inschrijving van het licentierecht had het op de weg van IFSP als de licentiehouder gelegen aan Bavaria, als onkundige derde, haar rechten genoegzaam aan te tonen. Gebleken is dat IFSP heeft geweigerd om Bavaria een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst te tonen, zulks ondanks dat Bavaria daar om heeft verzocht.

Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat Bavaria bekend was met de rechten van IFSP, zodat IFSP het bestaan van haar licentierecht niet aan Bavaria kan tegenwerpen en er geen sprake is van bewust en onrechtmatig  profiteren van de wanprestatie van NAC.

Ter zake van de kostenveroordelingen ten laste van NAC en Bavaria zal, gelet op richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, met toepassing van een richtlijnconforme uitleg van de artikelen 237 e.v. Rv, naast het griffierecht en verschotten het reële bedrag aan advocaatkosten worden toegewezen, waarvan de gestelde hoogten noch door NAC, noch door IFSP zijn betwist en de voorzieningenrechter ook niet onredelijk voorkomen.

In reconventie wordt IFSP veroordeeld in de proceskosten nu de vorderingen van NAC deels toewijsbaar zijn. Geen van de toegewezen vorderingen van NAC in reconventie houdt verband met intellectuele eigendom, zodat een toekenning van een proceskostenvergoeding zal worden berekend zoals gebruikelijk.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2599

Niets anders dan een verzaking

snck.bmpDe voorzitter van de rechtbank van koophandel te Gent, 4 september 2006,  kort geding, zaak A/06/02259,  N.V. Deckers Druk tegen N.V. Snoecks &  B.V. Snoeck Nederland en zaak A!06/02263,  N.V. Snoecks tegen N.V. Deckers Druk. (Met dank aan Joris Deene, Universiteit Gent).

Deckers Druk meende met de overname van drukkerij Snoeck-Ducaju ook de rechten op het merk Snoecks, van het bekende Snoecks jaarboek, te hebben overgenomen. De Gentse uitegevrij Snoecks meende van niet. De vraag i.c. betreft te weten aan wie het merkt SNOECKS toebehoort, of dit merk al dan niet vervallen is door onbruik en of uitgeverij Snoecks zich dit merk en het gebruik ervan onrechtmatig heeft toegeëigend.

Deckers Druk roept in dat het merk werd ingeschreven op naam van de Snoeck-Ducaju & Zoon en dat deze inschrijving tot op datum van het faillissement werd gehandhaafd.  Tevens wordt aangetoond dat de curator van DZ Print (zijnde de nieuwe benaming voor Snoeck-Ducaju & Zoon) de inschrijving overdroeg aan de overnemer Deckers Druk en dat deze overdracht werd ingeschreven op het merkenbureau. Wat mitsdien de inschrijving van het merk betreft staat vast dat dit is ingeschreven op naam van de Deckers Druk.

In de huidige zaak staat vast dat Snoeck-Ducaju & Zoon, noch DZ Print, geen gebruik hebben gemaakt van het merk Snoecks gedurende vijf jaar. Geen enkel bewijs van zulk gebruik wordt voorgelegd, terwijl daarentegen uitgeverij Snoecks het merk bestendig heeft gebruikt voor de uitgave van Snoecks en Snoecks Almanach.

Wat blijkt is merkhouder Snoeck-Ducaju & Zoon, de drukker , geen gebruik heeft gemaakt van haar rechten op het merk gedurende meer dan vijf jaar, maar dat dat niet zozeer was gesteund op een toelating, maar op een welbewust verzaken ten voordele van Snoecks. Kort gezegd: Snoecks gebruikte het merk en de merkhoudende drukker vond dat best. Van een licentie was geen sprake,  de merkhouder heeft zijn merk niet gebruikt en het merk was derhalve op het ogenblik van de overdracht van de drukkerij reeds vervallen door onbruik.

De tegenvordering van Snoecks heeft wel succes, Deckers Druk maakt inbreuk op artikel 95 van de wet op de handelspraktijken en de bescherming van de consument doordat deze zich als eigenaar van het merk Snoecks heeft voorgedaan en wordt verboden gebruik te maken van het teken of de benaming Snoecks.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht hier.

IEF 2592

Eerst even voor jezelf lezen

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa,
tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/097HR, LJN: AX317. Eiser tegen Verweerster.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil tussen een architect en een architectenbureau samen met een bouwbedrijf over auteursrecht op zijn bouwtekeningen voor recreatiewoningen; is ontwerp auteursrechtelijk werk?; van deskundigenbericht afwijkend oordeel, motiveringsgebrek.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank Amsterdam, 7 september 2006,LJN: AY7784. Inter 2000 Sarl / Stichting Interclarion tegen Colmar Group (Spain) Sa .

Samenvatting Rechtspraak.nl: “De betrokkenheid van eiser sub 3 (Johan Cruijff) bij het project Mosa Trajectum in Spanje is beëindigd. (...)De naam van eiser sub 3 en het portret van eiser sub 3 mogen niet meer in verband worden gebracht met het project, waarin volgens de oorspronkelijke plannen een sportpark met de naam van eiser sub 3 Golf & Sports Resort zou komen. .”

Lees het vonnis hier

IEF 2586

Pam Pam Pam Pim

pampim.bmpGvEA , 7 september 2006, zaak T-133/05.Meric / OHMI - Arbora & Ausonia (Pam-Pim's Baby-Prop) 

Oppositieprocedure o.g.v. oudere nationale woord  en beeldmerken Pam-Pam tegen Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk Pam Pim’s Baby-Prop, beiden voor
wegwerpluierbroekjes van papier of cellulose. Volgens het Gerecht heeft het OHIM heeft de oppositie terecht toegewezen.

De merken stemmen visueel en fonetisch overeen en er zijn geen begripsmatige verschillen dit ongedaan kunnen maken. De door de conflicterende merken aangeduide waren zijn bovendien dezelfde, waardoor de verschillen tussen de betrokken tekens ook nog eens aan belang inboeten. Het relevante publiek is, althans ten dele, hetzelfde.

De woordcombinatie „pam-pim’s” is het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk. De betrokken consument onthoudt gemakkelijker de termen „pam-pim’s”, die in het Spaans behalve als uitdrukking uit de kindertaal geen bijzondere betekenis hebben en bovendien aan het begin van het aangevraagde merk Pam-Pim’s Baby Prop staan. De woordcombinatie „baby-prop” in het aangevraagde merk kan niet in die mate de aandacht van het bestanddeel „pam-pim’s” afleiden dat het publiek erdoor een andere perceptie van het merk krijgt.

Het Gerecht herinnert eraan dat het in de kledingsector vaak voorkomt dat hetzelfde merk verschillende verschijningsvormen heeft al naargelang van het erdoor aangeduide type waren. Ook is het gebruikelijk dat eenzelfde onderneming ter onderscheiding van haar verschillende productlijnen gebruik maakt van submerken, dat wil zeggen tekens die zijn afgeleid van een hoofdmerk en met dit merk een dominerend bestanddeel gemeen hebben

 Zo gezien is het denkbaar dat het relevante publiek de door de conflicterende merken aangeduide waren als twee afzonderlijke, doch van dezelfde onderneming afkomstige productlijnen beschouwt. Het OHIM heeft dus terecht geconcludeerd dat er gevaar van verwarring van de betrokken merken bestaat

Lees het arrest hier.