DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 10782

Geen conceptuele betekenis

Gerecht EU 17 januari 2012, zaak T- 249/10 (Kitzinger tegen OHIM/Mitteldeutscher Rundfunk/Zweites Deutsches Fernsehen) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van gemeenschapsbeeldmerk met woordelement "KICO" (papier, boekbindmiddelen, kantoorartikelen, verpakkingsmateriaal) komt houdster van gemeenschapswoordmerk KIKA en Duits beeldmerk met woordelement "KIKA" (brochures, kantoorartikelen, schrijfwaren, etc.) tegen in de oppositieprocedure. De oppositieafdeling wijst oppositie toe, het beroep wordt afgewezen, nu is de vraag: is er wel/geen verwarringsgevaar tussen de merken?

Gerecht EU beoordeelt dat het relevante publiek juist is vastgesteld en ook juist is dat de waren identiek of soortgelijk zijn. Visueel is er enige gelijkenis tussen de tekens, auditief is er een hoge mate van gelijkenis en tot slot bestaat er geen conceptuele vergelijking mogelijk vanwege ontbreken van een betekenis. Het beroep wordt afgewezen.

48 Unter Berücksichtigung der Identität oder Ähnlichkeit der fraglichen Waren sowie der Ähnlichkeiten, die zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen in visueller und in klanglicher Hinsicht bestehen, ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer fehlerfrei angenommen hat, dass zwischen den einander gegenüberstehenden Waren Verwechslungsgefahr bestehe. An diesem Ergebnis ändert angesichts der im vorliegenden Fall vorhandenen Ähnlichkeiten der Umstand nichts, dass die ältere Marke, wie die Beschwerdekammer zudem festgestellt hat, nur eine durchschnittliche Kennzeichnungskraft aufweist. Nach der in Randnr. 25 des vorliegenden Urteils angeführten Rechtsprechung hat ferner der Umstand, dass die visuelle Ähnlichkeit geringer ist als von der Beschwerdekammer angenommen, angesichts der ebenfalls festgestellten weiteren Ähnlichkeiten zwischen den Marken keine Auswirkungen auf die Gesamtbeurteilung der Verwechslungsgefahr zwischen den fraglichen Marken jeweils als Ganzes. Das Bestehen von Verwechslungsgefahr wird zusätzlich dadurch bestätigt, dass der Durchschnittsverbraucher nur selten die Möglichkeit hat, verschiedene Marken unmittelbar miteinander zu vergleichen, sondern sich auf das unvollkommene Bild verlassen muss, das er von ihnen in Erinnerung behalten hat (Urteil des Gerichts vom 17. November 2005, Biofarma/HABM – Bausch & Lomb Pharmaceuticals [ALREX], T‑154/03, Slg. 2005, II‑4743, Randnr. 60).
IEF 10781

Bestellen in een lawaaiige omgeving

Gerecht EU 17 januari 2012, zaak T-522/10 (Hell Energy tegen OHIM/Hansa Mineralbrunnen GmbH) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. De aanvrager van gemeenschapsbeeldmerk HELL (energiedranken) komt in de oppositieprocedure gemeenschapswoordmerk HELLA (energiedranken) tegen. De oppositie wordt toegewezen, waarna het beroep wordt afgewezen, nu is de vraag of ten onrechte verwarringsgevaar is vastgesteld?

Ondanks de referenties naar talloze namen van filmen, liederen en muziekgroepen door aanvrager is er juist geconcludeerd dat het relevante publiek geen betekenis aan het woord "hell" in conceptuele zin geeft. Tot slot volgt dat de "aural impact is, in the present case, of greater importance than the visual or conceptual impression as the goods in question are mostly purchased in a noisy environment, like a bar or a restaurant, and ordered orally," het beroep wordt afgewezen. Het tweede middel is ongegrond, want de aanvrager maakt niet duidelijk waarom de Board of Appeal een merkenmonopolie constitueert die in strijd is de met vrijheid van goederen en mededinging.

Conceptual similarity: 57 As OHIM points out in defence, it is not necessary, in order to assess whether there is likelihood of confusion, for such a likelihood to exist throughout the territory taken into consideration by the Board of Appeal and in all the linguistic zones in that territory. The Board of Appeal found that, for part of the relevant public, the mark applied for has no meaning.

58 On that point, the applicant’s argument as to the relevant public’s understanding of the English word ‘hell’ and the numerous references to the names of films, songs and musical groups or to expressions which have become part of everyday language in various European Union countries, do not invalidate the Board of Appeal’s finding. Such factors, although they indicate that the meaning of that word is certainly known of by part of the relevant public in part of the territory of the European Union, does not show that the relevant public, which is the average consumer, will attribute to that word the meaning of ‘hell’ throughout the territory relevant in assessing the conceptual similarity of the marks at issue.

Likelihood of confusion 65 In assessing the likelihood of confusion, the Board of Appeal first of all stated, in paragraph 32 of the contested decision, that the relevant public was the general public, which does not display a higher than average degree of attention with respect to energy drinks. Secondly, in paragraph 33 of the contested decision, the Board of Appeal highlighted the fact that the marks at issue were visually and aurally so similar that a likelihood of confusion could not be excluded, in particular having regard to the fact that consumers purchased the goods in question without in-depth analysis. It also pointed out, in paragraphs 34 and 35 of the contested decision, that the aural impact is, in the present case, of greater importance than the visual or conceptual impression as the goods in question are mostly purchased in a noisy environment, like a bar or a restaurant, and ordered orally, and that, even if they were purchased in a supermarket, the degree of similarity between the marks at issue would tend to give rise to a likelihood of confusion between them, even from a visual point of view.

66 The Board of Appeal concluded that, in view of the identity of the goods at issue and the visual and aural similarities between the marks at issue, there was a likelihood of confusion on the part of the public in the territory of the European Union in which the earlier mark was protected.

IEF 10780

BBIE serie januari 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen. Deze lijst van 11 opposities was nog niet eerder beschikbaar, zie onder laatste BBIE serie december 2011-bericht hier.

29-12

EIGENBAK

UW EIGEN BAKKER

Afgew.

nl

29-12

SLAKKEN WONDER

SLAKKENSLIJMGEL

Afgew.

nl

29-12

MONKEY DONKY

MONKEY TOWN

Afgew.

nl

28-12

Shaker

cultshaker

Gedeelt.

nl

28-12

PLT

DPLT

Afgew.

fr

22-12

HAIR4U

ANYWHERE4HAIR UW KAPSTER AAN HUIS

Afgew.

nl

22-12

LIDL

LIL

Afgew.

fr

19-12

ZEN

ZEN@HOME

Toegew.

fr

19-12

LINKINCARE

Carelinq

Afgew.

nl

19-12

LEGALIA LEGAL INTERIM MANAGEMENT

L LEGALIA

Toegew.

fr

14-12

Moving Emotions (ABM/MNC)

Moving Emotions

Afgew.

nl

IEF 10777

Well-known fact

OHIM Cancellation division 11 januari 2012, OHIM reference 5018 C (Innova Market Insights B.V. tegen Innovadex LLC)

Met dank aan Arnout Gieske en Sander Verbeek, Van Diepen Van der Kroef.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht tegen een jonger Gemeenschapsmerk. Vraag of er sprake is van een recht van meer dan plaatselijke betekenis in de zin van artikel 8 lid 4 Gemeenschapsmerkenverordening (CTMR). Het OHIM overweegt onder meer dat het onduidelijkheid is of, en zo ja onder welke omstandigheden in Nederland een oudere handelsnaam het recht geeft om het gebruik van jonger merk te verbieden.

Gemeenschapswoordmerk INNOVADEX (klasse 42; technische informatie in databank betreffende ruwe materialen chemicaliën, voedsel, dranken, farmaceutische producten, etc.). Innova Market Insights B.V. vraagt om nietigverklaring van gemeenschapsmerk op basis van haar oudere handelsnaam die wordt gebruikt voor een online databank voor de voedselindustrie.

Slechts sommige bewijsstukken leveren bewijs als gebruik als handelsnaam. Echter het bewijs laat zien dat de databank vanuit Nederland wordt gevoerd, maar bewijst niet gebruik in Nederland. Temeer omdat de databank op een .com-site staat en in het Engels wordt weergegeven.

Er wordt geen bewijs geleverd dat er sprake is van gebruik dat meer dan lokale bekendheid bestaat. Het gebruik van INNOVA is meer een gebruik als merkrecht dan als handelsnaam. Tot slot voegt Cancellation Division een aantal paragrafen toe over het bestaan van een ouder recht in de zin van artikel 8(4) CTMR. Echter omdat artikel 5 Hnw, waarmee gebruik van dezelfde handelsnaam kan worden verboden, geen duidelijke voorwaarden geeft voor het verbieden van een jonger merkrecht op basis van een oudere handelsnaam, kan het niet als 'well-known fact' vaststaan dat een merkaanvrage daarom kan worden geweigerd als uitzondering op artikel 8(4) CTMR.

(39) The invalidity applicant is situated in the Netherlands, and the evidence supports that this is the principal office of the invalidity applicant. This may indicate use from the Netherlands, but as such not in the Netherlands, in particular considering the apparently international flavout of the database. Furthermore, none of the evidence suggests any particular use of the trade name in the Netherlands. The URL of the database indicated in the evidence is the generic top-level domein .com and the database is in English, so it does not prove anything as such in respect of use in any specific country.

(40) Even if use of a trade name on the internet is considered nationwide use under Dutch law, the invalidity applicant is nevertheless required under Article 8(4) CTMR to demonstrate the geographical and economic extent of use of the trade name in the geographical area for which it is claimed, in this cas teh Netherlands.

(44) Therefore, the invalidy applicant has failed to prove that it has axquired rights of more than local significance prior to the filing of the contested CTM under Article 8(4)(a) to the extent it has claimed this in respect of providing a database.

Bekend feit?

(55) One possible exception to the restriction of the OHIM in examing facts ex officio in interpartes proceedings under Article 76 CTMR may occur if the national law relied on can be considered a well-known fact (see the judgment of the General Court of 09/12/2010, T-303/08, 'Golden Elephant', paragrahs 65 and 67). According to the General Court, well-known facts are facts likely to be known by anyone or which may be learnt from generally acceissible sources (see also the judgment of the General Court of 20/042005, T-318/03), 'Atomic Blitz', paragraph 35).

(56) as to the cited national law in the present case, it is clear that the OHIM guidelines state that a right to a trade name may be used to prohibit the use of a subsequent trade mark. Reference is made to Article 2.19 BCIP, the Trade Name Act and Article 6:162 of the Dutch Civil Code. Although this suggests the possibility of using a trade name to prohibit the use of a trade mark under Dutch law, this had been contested by the CTM proprietor.

(58) This provision [red. 5 Hnw] only makes reference to the use of trade names, not trade marks, and therefore does not according to its wording seem to be applicable to the case at hand.

(60) Given the fact that the issue of whether an earlier trade name may be applied to prohibit the use of a later trade mark and the conditions for prohibiting such use at best seems to be a bit unclear under Dutch law, it cannot be considered to be a well-known fact which the Cancellation Divison should establish. Instead, the invalidity applicant should have submitted evidence  proving that a Dutch trade name can be invoked to prohibit use of a later trade mark under Article 8(4) CTMR as well as the conditions for prohibiting use. In the absence of this, the Cancellation Division finds that the invalidity applicant failed to prove under Artle 8(4) CTMR that Dutch law provides the proprietor of an earlier trade name the right to prohibit the use of a later trade mark.

Op andere blogs:
Nederlandsch Octrooibureau (Oudere handelsnaam tegenover jonger merk)

IEF 10774

Parallelinvoer van namaak Converse All Star-schoenen

Rechtbank van Koophandel te Brussel 23 juni 2011, AR 04045/10 (Converse tegen curator en zaakvoerder NB Blue Factory&Brighton)

CC BY Kim-Leng op Flickr.com

Ingezonden door Leonie Kroon, DLA Piper, samengevat door Bart Van den Brande en Willem De Vos, Sirius Legal.

Parallelinvoer. Namaak. Bepaalde richtlijnen en criteria voor een forfaitaire begroting van de schadevergoeding. De Amerikaanse schoenenfabrikant Converse Inc daagde in 2008 een Britse importeur/exporteur en een Belgische invoerder van een partij nagemaakte Converse All Star-schoenen voor de Rechtbank van Koophandel in Brussel wegens inbreuk op enkele van haar Beneluxmerken en haar internationaal beeldmerk.

De Belgische invoerder had meer dan 7.000 paar All Stars ingevoerd vanuit het Verenigd Koninkrijk en blijkbaar waren deze schoenen voorheen vanuit China ingevoerd in de EER door de Britse importeur/exporteur.  De Rechtbank van Koophandel oordeelde dan ook terecht dat beide bedrijven zich schuldig hadden gemaakt aan merkinbreuken.  Ze hadden immers (i) nagemaakte Converse-schoenen gekocht of verkocht en deze bovendien (ii) via parallelle invoer in het verkeer gebracht van buiten de EER zonder toestemming van de merkhouder (art. 2.20  (1) a en (2)  b BVIE).

De Brusselse Rechtbank van Koophandel veroordeelde beide verweerders niet enkel tot de staking van de inbreuk, het afdragen van de winst, en de vernietiging van de in beslag genomen schoenen, maar ook tot de betaling van een schadevergoeding van 50 euro per in beslag genomen paar schoenen. Bij ons weten werd geen beroep aangetekend. Vooral interessant in deze zaak zijn de criteria en richtlijnen gehanteerd door de Belgische rechtspraak voor de forfaitaire “ex aequo et bono” schadebegroting wanneer het exacte schadebedrag niet kan bepaald worden. Volgende elementen worden o.a. in aanmerking genomen: (r.o. 10. Alinea 9, 12 en 13)

De rechtspraak aanvaardt bepaalde richtlijnen en criteria voor een forfaitaire begroting van de schadevergoeding in het licht van de ernst van de merkinbreuk, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende elementen:
-de schade is groter naarmate het onderscheidend vermogen van het merk groter is;
-een grotere mate van overeenstemming tussen de waren en de inbreukmakende tekens zal leiden tot grotere schade;
-een opvallende plaatsing van het inbreukmakende teken aan de buitenzijde van het product levert een grotere schade op;
-hoe vaker en meer het inbreukmakende teken wordt gebruikt, hoe groter de schade;
-hoe hoger de verkoopwaarde van de producten van de merkhouder, hoe groter de schade;
-hoe meer reclame-inspanningen de merkhouder verricht met betrekking tot zijn merken, die door de handelingen van de inbreukmakers minstens gedeeltelijk geneutraliseerd worden, hoe groter de schade;
(...)
Rekening houdende met de aantallen en de prijs van de door verweerders verhandelde inbreukmakende schoenen en met de hierboven uiteengezette principes, begroot eiseres haar schade op ex aequo et bono bedrag van 50,00 euro per verhandeld paar inbreukmakende schoenen.

Dit bedrag komt redelijk en gerechtvaardigd voor, rekening houdend met de volgende feitelijke omstandigheden:
-de merken van eiseres hebben een zeer groot onderscheidend vermogen, onder meer vanwege hun wereldwijde bekendheid en populariteit;
-de Converse schoenen die door verweerders worden aangeboden zijn identiek aan de authentieke Converse schoenen en worden ook als zodanig verkocht en geadverteerd, terwijl de aangeboden Converse schoenen namaakschoenen zijn;
-de tekens op de schoenen die door verweerders worden aangeboden zijn identiek aan de merken van eiseres en zijn op identieke wijze op de schoenen aangebracht aan de buitenzijde van de schoen;
-eiseres levert reeds jaren publicitaire en andere commerciële inspanningen om haar waren onder de betrokken merken te promoten en het exclusief karakter ervan in stand te houden. Deze kosten en inspanningen worden gedeeltelijk teniet gedaan als gevolg van de handelingen van verweerders; de schade die eiseres hierdoor lijdt is des te aanzienlijker, gelet op het hoog onderscheidend vermogen en de bekendheid van haar merken.

Het staat vast dat de litigieuze lading bestond uit 7.140 paar namaakschoenen, zodat eiseres terecht aanspraak maakt op een schadevergoeding van 357.000,00 euro.

IEF 10773

Beginnend met "favo"

Gerecht EU 12 januari 2012, zaak T-462/09 (August Storck KG tegen OHIM/RTV italiana SpA (RAI), inzake: Ragolizia)

Gemeenschapsmerkenrecht. August Storck vraagt het gemeenschapswoordmerk Ragolizia (klasse 30: zoetwaren) aan en komt in de oppositieprocedure RTV italiana SpA (RAI) die zich beroep op haar ouder gemeenschapswoordmerk FAVOLIZIA (klasse 30: voor diverse eet/drinkwaar: koffie, rijst, maïsvlokken, mosterd). De relatieve weigeringsgrond is verwarringsgevaar vanwege gelijkheid van tekens.

Gerecht constateert geen fouten in de vergelijking van de tekens, wel dat er geen conceptuele vergelijking kan plaatsvinden, omdat het geen betekenis heeft in de Europese talen; het doet wel denken aan het Engelse "favour" (r.o. 20-33). Zelfs wanneer een ouder merk een zwak onderscheidend vermogen heeft, door verzoekster wordt betoogd dat een groot aantal merken in klasse 30 met "favo" beginnen, kan er verwarringsgevaar zijn. Dit is in onderhavige geval het geval omdat het gaat om conflicterende goederen waarvoor de merken zijn geregistreerd identiek zijn en de tekens gelijk. Het beroep wordt afgewezen.

Vergelijking 32      Au demeurant, même à supposer avérée la circonstance que, pour le public pertinent, le signe FAVOLIZIA évoque le mot anglais « favour », il y a lieu de considérer que l’éventuelle différence conceptuelle entre les signes en conflit qui en résulterait risquerait d’échapper à l’attention du public pertinent en raison du degré de similitude visuelle et phonétique constaté entre ces signes au point 26 ci‑dessus [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 11 novembre 2009, REWE‑Zentral/OHMI – Aldi Einkauf (Clina), T‑150/08, non publié au Recueil, point 53].

Verwarringsgevaar 40      La requérante soutient en outre que la marque antérieure FAVOLIZIA présente un faible caractère distinctif, dès lors qu’un grand nombre de marques désignant des produits relevant de la classe 30 commencent par « favo » ou présentent la terminaison « lizia » ou « izia ». La marque Ragolizia, en revanche, présenterait un caractère distinctif plus élevé que la marque antérieure FAVOLIZIA, qui lui serait conféré par ses deux premières syllabes « rago ».

41      Il convient de relever, à cet égard, que, si le caractère distinctif de la marque antérieure doit être pris en compte pour apprécier le risque de confusion, il n’est qu’un élément parmi d’autres intervenant lors de cette appréciation. Ainsi, même en présence d’une marque antérieure à caractère distinctif faible, il peut exister un risque de confusion, notamment, en raison d’une similitude des signes et des produits visés (arrêt GLÄNSA, point 30 supra, point 52, et la jurisprudence citée).

Vergelijking 32      Au demeurant, même à supposer avérée la circonstance que, pour le public pertinent, le signe FAVOLIZIA évoque le mot anglais « favour », il y a lieu de considérer que l’éventuelle différence conceptuelle entre les signes en conflit qui en résulterait risquerait d’échapper à l’attention du public pertinent en raison du degré de similitude visuelle et phonétique constaté entre ces signes au point 26 ci‑dessus [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 11 novembre 2009, REWE‑Zentral/OHMI – Aldi Einkauf (Clina), T‑150/08, non publié au Recueil, point 53].

Verwarringsgevaar 40      La requérante soutient en outre que la marque antérieure FAVOLIZIA présente un faible caractère distinctif, dès lors qu’un grand nombre de marques désignant des produits relevant de la classe 30 commencent par « favo » ou présentent la terminaison « lizia » ou « izia ». La marque Ragolizia, en revanche, présenterait un caractère distinctif plus élevé que la marque antérieure FAVOLIZIA, qui lui serait conféré par ses deux premières syllabes « rago ».

41      Il convient de relever, à cet égard, que, si le caractère distinctif de la marque antérieure doit être pris en compte pour apprécier le risque de confusion, il n’est qu’un élément parmi d’autres intervenant lors de cette appréciation. Ainsi, même en présence d’une marque antérieure à caractère distinctif faible, il peut exister un risque de confusion, notamment, en raison d’une similitude des signes et des produits visés (arrêt GLÄNSA, point 30 supra, point 52, et la jurisprudence citée).

IEF 10771

Porsche en varkenslatijn

Rechtbank 's-Gravenhage 11 januari 2012, HA ZA 11-1628 (Dr.Ing. H.C.F. Porsche AG tegen X; varkenslatijn)

Merkdepot te kwader trouw. Porsche is in 1931 opgericht en houdt zich hoofdzakelijk bezig met het produceren van luxueuze (sport)auto’s en houdster van diverse Gemeenschapsmerken. X heeft tussen 2009 en 2011 diverse Beneluxwoordmerken gedeponeerd waaronder, (ook Gemeenschapsmerk) Porsche, SAAB-Spyker, MAYBELLINE, BREITLING. X heeft vervolgens Porsche benaderd om tegen betaling van 9 miljoen euro en twee Porsche-auto's het merk te laten doorhalen of over te dragen.

Interessante casuïstische zaak. X stelt dat de reden dat hij het teken PORSCHE heeft gedeponeerd, omdat hij op de markt heeft gewerkt waar de term ‘varkenslatijn’ wordt gebruikt en dat hij deze term toepasselijk vond voor zijn werk als beginnend programmeur. deze overtuigt de rechtbank allerminst. Wegens registratie te kwader trouw, verklaart de rechtbank één merk nietig en drie merken moeten worden doorgehaald. Tot slot krijgt X een bevel zich te onthouden van merkdepots waarvan woordelement PORSCHE deel uitmaakt op straffe van dwangsom (vergelijk ook: Pink Ribbon-verbod, IEF 9571).

4.20. Tijdens de zitting heeft [X] verklaard dat de reden dat hij het teken PORSCHE heeft gedeponeerd, is gelegen in het feit dat hij op de markt heeft gewerkt waar de term ‘varkenslatijn’ wordt gebruikt en dat hij deze term toepasselijk vond voor zijn werk als beginnend programmeur. In het Latijn zou varken ‘porsche’ zijn zodat hij een geldige reden heeft om dit teken te gebruiken aldus nog steeds [X].

4.21. Deze verklaring van [X] overtuigt de rechtbank allerminst. Ten eerste betekent varken in het Latijn ‘porcus’ en niet ‘porsche’ zoals Porsche tijdens de zitting terecht heeft gesteld, zodat de verklaring van [X] dat het teken PORSCHE staat voor ‘varkenslatijn’ al om die reden niet opgaat. Ook al zou dit wel de juiste vertaling zijn, en ook al vindt [X] de term ‘porsche’ toepasselijk voor zijn diensten als programmeur, dan nog verklaart dit niet waarom hij het teken PORSCHE heeft gedeponeerd voor de betreffende waren en/of diensten van het Beneluxmerk I en de [X] merkdepots die niet zien op zijn diensten als programmeur.

4.22. [X] heeft verder aangevoerd dat zijn merkdepots een legitiem doel dienen omdat hij voornemens is een onderneming te exploiteren door middel van het ontwerpen en ontwikkelen van producten en deze te voorzien van het teken PORSCHE. Ook heeft hij aangevoerd dat hij zich vanwege de onderhavige procedure niet waagt aan het doen van investeringen om zijn plannen uit te voeren. Ter zitting heeft [X] desgevraagd verklaard dat hij de inhoud van zijn marketingplannen thans niet voor anderen beschikbaar wil maken, maar dat hij onder meer plannen heeft voor het op de markt brengen van scheermesjes.

4.34. Met een beroep op artikel 2.28 lid 3 sub b jo 2.4 sub f BVIE roept Porsche terecht de nietigheid van Beneluxmerk I in. De rechtbank zal het Beneluxmerk I nietig verklaren en de doorhaling ervan bevelen als hierna in het dictum verwoord. De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de doorhaling wordt afgewezen gelet op artikel 1.14 BVIE.

4.35. Ten aanzien van de [X] merkdepots geldt dat de rechtbank in deze procedure niet bevoegd is de [X] merkdepots nietig te verklaren (zulks wordt overigens ook niet door Porsche gevorderd). Ten aanzien van het Beneluxmerk II vloeit dit voort uit artikel 2.28 BVIE dat bepaalt dat slechts Beneluxmerkinschrijvingen (en dus niet depots) nietig kunnen worden verklaard. Ten aanzien van de Gemeenschapmerken I en II vloeit dit voort uit artikel 52 lid 1 sub b GMVo dat bepaalt dat Gemeenschapsmerkinschrijvingen die te kwader trouw zijn gedaan slechts op vordering bij het BHIM of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig kunnen worden verklaard.

4.36. Uit het feit dat de [X] merkdepots te kwader trouw zijn verricht, vloeit evenwel voort dat [X] daarmee onrechtmatig jegens Porsche heeft gehandeld. Het gevorderde bevel om de [X] merkdepots door [X] te laten doorhalen althans in te trekken is wel toewijsbaar als in het dictum verwoord.

4.37. Het gevorderde verbod op het verrichten van depots is een vergaande maatregel, gegeven de wettelijke bevoegdheid tot het verrichten van depots. Anders dan [X] stelt, staat de mogelijkheid voor een merkhouder om in oppositie tegen depots te ageren dan wel de nietigheid van een merkinschrijving te vorderen bij het BHIM of de rechtbank niet aan het door Porsche gevorderde verbod in de weg. In de gegeven omstandigheden is een verbod naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar en is een verbod op het deponeren van merken met daarin het woordelement PORSCHE niet een te vergaande inperking van de bevoegdheid van [X].

Dictum
De rechtbank
5.1. verklaart nietig de Benelux merkinschrijving met nummer 868223 en beveelt de doorhaling daarvan in het Beneluxmerkenregister;
5.2. bepaalt dat dit vonnis, eenmaal in kracht van gewijsde, zal hebben te gelden als een in wettige vorm opgemaakte akte, waarbij [X] aan Porsche en/of de advocaat van Porsche de uitdrukkelijke machtiging verleent om zodanige doorhaling bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom te verzoeken, en beveelt dat [X] de daarmee gemoeide kosten betaalt;
5.3. beveelt [X] om binnen 10 (zegge: tien) dagen na betekening van dit vonnis Gemeenschapsmerk met nummer 010189942, Gemeenschapsmerk met depotnummer 009903816 en Beneluxmerk met depotnummer 1226976 door te laten halen dan wel in te trekken bij OHIM respectievelijk het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom onder afgifte van een bewijs van doorhaling aan de advocaat van Porsche;
5.4. beveelt [X] te bevelen zich met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te onthouden van het verrichten van enig Benelux- of Gemeenschapsmerkdepot waarvan het woordelement PORSCHE deel uitmaakt op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro) voor iedere keer waarop [X] in strijd handelt met dit bevel;
5.5. veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van Porsche tot op heden begroot op € 7.357,97;

Op andere blogs:
Chiever (Poging tot afpersing Porsche voor €50 miljoen)
Octrooibureau (Merknaamkaping loont niet!)

IEF 10767

Metatag in broncode

Rechtbank 's-Gravenhage 11 januari 2012, HA ZA 11-690 (Vision Group/Route Vision tegen E&L Security)

RouteVision houdt zich bezig met de verkoop van voertuigvolg- en ritregistratiesystemen en levering van daarmee verband houdende diensten. De systemen worden onder meer gebruikt voor de fiscale kilometerregistratie en voor het beheer van
wagenparken. Vision Group is Beneluxwoordmerkhouder ROUTEVISION en heeft een licentie aan RouteVision verstrekt. Sinds 6 september 2010 biedt E&L voertuigvolg- en ritregistratiesystemen aan op de Nederlandse markt. Zij heeft deze producten aangeboden onder het teken “Road Vision”, zij heeft www.road-vision.nl als domeinnaam geregistreerd.

Na een vaststellingsovereenkomst voor het staken van het gebruik van teken "roadvision", blijkt dat E&L het teken toch nog gebruikt. Dit als metatag in de broncode van haar website, in een url, in een advertentie op speurders.nl, in een mailing en door de vermelding in KvK-handelsregister met emailadres eindigend op @route-vision.nl. Ook is de domeinnaam niet overgedragen.

Gebruik van de metatag in de broncode van de website blijkt voldoende uit de cache van Google. Er is een aan de vaststelingsovereenkomst verbonden boete verschuldigd vanwege de advertentie op speurders.nl, de mailing en vermelding in het KvK-register. De domeinnaam is niet overgedragen, daarop is geen boeteclausule van toepassing, maar op het gebruik van de domeinnaam als handelsnaam wel. De totale contractuele boete bedraagt €83.000, waarvan €3.000 verplichte betaling aan kosten voor rechtsbijstand.

Handelsnaam
4.7. Niet in geschil is dat E&L de Kamer van Koophandel pas op 21 december 2010 heeft verzocht om verwijdering van de vermelding van de handelsnaam “Road Vision”in het register en dat E&L dus in ieder geval tot en met 21 december 2010 in het handelsregister vermeld heeft gestaan onder die naam. Ook daarvoor is E&L op grond van de overeenkomst een boete verschuldigd. Daarbij kan in het midden of die enkele vermelding in het handelsnaamregister kan worden aangemerkt als het voeren van een handelsnaam in de zin van artikel 5 van de Handelsnaamwet (E&L bestrijdt dat). De vermelding moet in ieder geval worden aangemerkt als gebruik van het roadvision-teken in de zin van artikel 1 van de overeenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank mocht RouteVision op grond van die bepaling redelijkerwijs verwachten dat E&L haar handelsnaam ook zou aanpassen in het handelsregister.

Domeinnaam4.8. Als onweersproken staat vast dat E&L de domeinnaam www.road-vision.nl niet heeft overgedragen aan RouteVision. E&L heeft er echter terecht – en onbestreden – op gewezen dat er geen boete staat op het niet tijdig overdragen van de domeinnaam.

4.9. E&L is wel een boete verschuldigd voor het gebruik dat zij heeft gemaakt van die domeinnaam. Daarbij kan in het midden blijven of E&L de domeinnaam heeft gebruikt om door te linken naar haar website (E&L bestrijdt dat). Vast staat namelijk dat E&L de domeinnaam in ieder geval heeft gebruikt voor haar e-mails. Dit e-mailgebruik heeft E&L niet bestreden en wordt ondersteund door het door RouteVision overgelegde uitreksel van de Kamer van Koophandel, waarin info@route-vision.nl wordt vermeld als het e-mailadres van de onderneming (productie 10 van RouteVision).

Conclusie

4.10. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat E&L boetes is verschuldigd voor alle door RouteVision gestelde tekortkomingen met uitzondering van het niet overdragen van de domeinnaam. E&L heeft niet bestreden dat uitgaande van die overtredingen de totaal door haar verschuldigde boete moet worden berekend op € 80.000,00 en dat de overeenkomst haar daarnaast verplicht tot betaling van een bedrag van € 3.000,00 aan kosten van rechtsbijstand. De vordering van RouteVision is dus toewijsbaar tot een bedrag van € 83.000,00.

4.11. De stelling van E&L dat zij heel veel heeft moeten doen om te voldoen aan de overeenkomst, kan niet leiden tot een ander oordeel. Die stelling, voor zover juist, brengt, anders dan E&L meent, namelijk niet mee dat de vordering van RouteVision in strijd is met “de goede trouw” (of, als E&L dat heeft bedoeld, dat de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:2 BW of dat de billijkheid klaarblijkelijk een matiging van de verschuldigde boete eist in de zin van artikel 6:94 BW).

IEF 10754

Toevoeging van een koppelteken

WIPO Arbitration 26 december 2011, D2011-2029 (inzake akzo-nobel.com; geschillenbeslechter: Philippe Gilliéron)

Merkenrecht. Domeinnaam. Eiser is Akzo Nobel, houdster van internationale merken AKZO NOBEL (woord / beeld) en is actief op het gebied van verf en coatings. Door de toevoeging van een koppelteken (hyphen) aan de .com-domeinnaam wordt niet voldoend afstand gecreëerd met het merk van eiser.

Gedaagde heeft geen recht of legitiem belang (geen reactie van gedaagde). Gezien de wereldwijde reputatie van eiser, is het moeilijk te geloven dat de domeinnaam te goeder trouw is geregistreerd. De gedaagde is al in 19 UDRP-beslissingen rondom merknamen van derde-partijen verwikkeld geraakt. Alles bij elkaar genomen moet de gedaagde de gevolgen daarvan dragen en wordt de overdracht bevolen.

Onder A. As many panels have ruled before, the addition of a hyphen between two words does obviously not make a sufficient difference between the domain name and the Complainant’s trademark to exclude the likelihood of confusion resulting from such incorporation (see, e.g., Owens Corning Fiberglas Technology, Inc v. Hammerstone, WIPO Case No. D2003-0903; Fort Knox National Company v. Ekaterina Phillipova, WIPO Case No. D2004-0281). 

Onder C. Considering the worldwide reputation of AKZO NOBEL in the abovementioned industry, the Panel finds it hard to believe that the Respondent would have chosen and registered the disputed domain name

<akzo-nobel.com> in good faith, without having been aware of the AKZO NOBEL trademarks. The Respondent having neglected to proceed, did not bring any convincing evidence to support such a choice; such evidence does not result from the file, and the Respondent has to bear the consequences of its default on that regard.

Respondent’s good faith is all the more doubtful that a search of UDRP decisions reveals no less than 19 decisions rendered against the Respondent covering a broad range of domain names consisting of third parties’ trademarks, which clearly suggest that the Respondent has made a pattern of conduct of registering domain names consisting of third parties’ trademarks.

The Panel far more believes that the disputed domain name has been registered and is being used to attract Internet users to Respondent’s website for commercial gain, by creating a likelihood of confusion and leading Internet users to believe that Respondent’s website is linked to the Complainant.

 

IEF 10753

Reputatie in Nederland

WIPO Arbitration 3 januari 2012, DNL 2011-0062 (inzake clickbank.nl; geschillenbeslechter: Wolter Wefers Bettink)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht zonder vestiging in Nederland. Eiser is Click Sales, houdster van het merk CLICKBANK in meer dan 200 landen en die via clickbank.com een digitale marktplaats aanbiedt. De .nl-domeinnaam wordt doorgelinkt naar een pornografische website. Naast een beroep op het merkenrecht, doet eiser ook een beroep op haar Nederlandse handelsnaamrecht, ondanks dat ze niet is gevestigd of handel drijft in Nederland. Het is daarvoor voldoende dat zij een reputatie heeft in Nederland (zie voetnoot), om hierop een beroep te kunnen doen.

Gedaagde heeft geen recht of legitiem belang, en de verwijzing naar een pornografische site kan een indicatie zijn van een registratie te kwader trouw gebaseerd op aantasting van de merken van eiser. De overdracht van de domeinnaam wordt bevolen.

Onder A. Complainant also claims that it does business under the name “ClickBank” and that it uses this name to identify itself as a corporate entity. Complainant’s Vice President of Operations has stated in a declaration, which Complainant provided as evidence, that “ClickBank” is used in commerce extensively and therefore has become famous in The Netherlands. As evidence thereof, Complainant has also provided a screenshot which shows the results of a search on “www.google.nl” generated by the term “clickbank ervaringen” (“clickbank experiences”). Complainant also refers to its website “www.clickbank.com”, which contains, inter alia, press articles on ClickBank (the company) and an item “Why ClickBank?” which refers to ClickBank as the company operating the website “www.clickbank.com” (“a secure online outlet for more than 50,000 products and 100,000 active marketers”). The Panel understands from this that Complainant in this case also relies on rights under Dutch law in the trade name “ClickBank”.

Under Dutch law, rights in a trade name are obtained by a company using the relevant name in commerce. It is not necessary that the entity is established in The Netherlands or that its trading area is located in The Netherlands. It is sufficient that a name qualifies for protection because it has a reputation in the Netherlands.