Merkenrecht  

IEF 15159

BBIE juni-juli 2015

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 27 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie mei 2015.

30-07

2010153

Phönix

PHENIX CREATIVE INTERIOR WITH PAINT

1289959

Toegew.

nl

28-07

2009293

Gipsy's

Gipsy Ibiza

1266910

Gedeelt.

nl

28-07

2008677

DISCUS

PET'S BUDGET

1265555

Afgew.

fr

28-07

2008679

DISCUS

PET'S BUDGET

1265554

Afgew.

fr

28-07

2008680

DISCUS

PET'S BUDGET

1265544

Afgew.

fr

28-07

2008678

DISCUS

PET'S BUDGET

1265550

Afgew.

fr

28-07

2008681

DISCUS

PET'S BUDGET

1265553

Afgew.

fr

23-07

2009953

PINK GIRL

PINK SENSE

1287794

Afgew.

nl

23-07

2009754

ANGEL

ANGELICUS

1283891

Toegew.

fr

22-07

2010130

GAUCHOS

GAUCHOS

957721

Toegew.

nl

22-07

2008819

CITI

Citimmo

1266386

Gedeelt.

fr

22-07

2010129

GAUCHOS

GAUCHOS GRILL RESTAURANT

957720

Toegew.

nl

17-07

2008542

CREDO

PHYSIOTONE CREDOPHAR

1261239

Gedeelt.

nl

17-07

2008587

CREDO

CREDOPHAR CREDOXIL

1264185

Gedeelt.

nl

17-07

2008142

CREDO

CREDOPHAR

1253487

Toegew.

nl

14-07

2008792

BLOOMA

BLOOMY

1265646

Gedeelt.

nl

02-07

2009395

PLUS

SUN PLUS

1276433

Afgew.

nl

02-07

2009050

DELTEA

DELTA

1271220

Toegew.

fr

30-06

2009745

VION

VIFON

1191866 (int)

Gedeelt.

nl

24-06

IEF 15157

ASR mag Olli-producten na afloop licentieovereenkomst blijven uitleveren

Vzr. Rechtbank Den Haag 29 juli 2015, IEF 15157; ECLI:NL:RBDHA:2015:8878 (John Doe BV tegen ASR)
Uitspraak mede ingezonden door Willem Hoorneman, CMS. Contractenrecht. Merkenrecht. Auteursrecht. John Doe bedenkt, ontwikkelt en exploiteert reclamecampagnes, is houdster van diverse OLLI (beeld)merken, niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel en auteursrechthebbende. Voor ASR heeft zij de succesvolle Fey-Blij-campagne bedacht. Na afloop van de licentieovereenkomst zit ASR met resterende 22.623 Olli knuffels en 19.306 t-shirts. ASR, mocht er van uitgaan ook na afloop van de Licentieovereenkomst kon blijven uitleveren; de licentievergoeding is voldaan en het had op de weg gelegen om nadrukkelijk uitlevering te staken na afloop. Er is geen inbreuk voor actief reclame maken voor Olli-knuffel of T-shirt als cadeau bij ASR producten, ook niet door te spreken van "onze knuffel Olli". Het kopiëren van een tekening, viel niet onder de licentieovereenkomst, is een auteursrechtinbreuk. ASR mag geen uitingen doen zonder credits of 'onze knuffel Olli' waarmee suggestie van exclusieve rechten wordt gedaan.

De exclusiviteit van het gebruik van Olli voor ASR was verlopen na ommekomst van de duur van het contract, en ook de exclusiviteit voor John Doe om promotiematerialen te ontwerpen, is daarmee verlopen.

4.7. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat ASR, zoals zij stelt, er geredelijk van uit mocht gaan dat zij de Olli producten ook na afloop van de Licentieovereenkomst kon blijven uitleveren. Zij had immers de licentievergoeding voor die producten reeds aan John Doe voldaan en het had naar voorlopig oordeel op de weg van John Doe in zo een geval gelegen om nadrukkelijk te bepalen dat de producten na afloop van die termijn toch niet meer uitgeleverd konden worden. Hiermee strookt tevens de opmerking van (de advocaat van) John Doe dat het ASR na afloop van de licentieovereenkomst vrijstond de resterende Olli knuffels aan een warenhuis te verkopen of bijvoorbeeld aan Diergaarde Blijdorp te schenken. In zoverre valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien wat tussen die kennelijk toegestane leveringsmogelijkheden nu precies het verschil zou zijn met de Olli producten weg te geven na het sluiten van een ASR-verzekering of als prijs bij een evenement. Tot slot weegt bij dit alles mee dat er op enig moment een hype ontstond en ASR terecht aanvoert dat zoiets lastig te voorspellen is, zodat een overschatting van de aantallen Olli producten die binnen de contractuele periode zouden kunnen worden verspreid begrijpelijk was. Beteuterde kinderen die tevergeefs lang in de rij voor hun knuffel hebben gestaan zijn vanzelfsprekend geen goede reclame.

4.8. Ingevolge artikel 2 van de Licentieovereenkomst is aan de door ASR betaalde licentievergoeding het recht verbonden om Olli producten in te zetten ter promotie van haar diensten en producten. Het weggeven van Olli producten na het sluiten van een ASR-verzekering of als prijs bij een evenement, zoals ASR onweersproken is doet, strookt naar voorlopig oordeel hiermee. ASR heeft daarbij wel de overige bedingen in de Licentieovereenkomst, zoals het vragen van toestemming bij nieuwe uitingen (artikel 3) en het vermelden van de ontwerper (artikel 5) in acht te nemen. Naar voorlopig oordeel brengt de omstandigheid dat in de overeenkomst wel nadrukkelijk is bepaald dat deze een duur heeft tot 15 augustus 2014 mee dat ASR zich enigszins terughoudend heeft op te stellen in het promotionele gebruik. Het moet ASR immers duidelijk zijn geweest dat de exclusiviteit van haar gebruik op dat moment voorbij was en John Doe in beginsel Olli weer voor andere doeleinden moest kunnen inzetten. Al te opvallend promotioneel gebruik van Olli en daarmee samenhangende IE-rechten in verband met de verkoop respectievelijk levering van de resterende Olli-producten, is ASR redelijkerwijs niet toegestaan.

4.9. d.    ASR heeft door John Doe ontworpen tekeningen van John Doe eigenhandig gekopieerd en gebruikt deze in begeleidende brieven die zij naar haar klanten verstuurt (productie 13k).

•    De voorzieningenrechter overweegt andermaal dat uit het voorgaande blijkt dat dit handelen als zodanig geen inbreuk vormt. ASR is hiertoe gerechtigd volgens de Licentieovereenkomst. Aangaande de strijd met artikel 3 van de Licentieovereenkomst, is hiervoor reeds beslist. Voor zover het echter de tekening van Olli betreft kan met John Doe worden aangenomen dat gebruik van deze tekening niet nodig is voor het doel van de Licentieovereenkomst noch voor de legitieme verspreiding van de restanten Olli-knuffels. Aan dit gebruik van de tekening, dat kennelijk nog niet had plaatsgevonden in de tijd dat de Licentieovereenkomst nog liep, had John Doe zodoende redelijkerwijs haar toestemming kunnen onthouden, zodat dit niet geoorloofd is te achten. Gebruik van die tekening moet dan ook als auteursrechtinbreuk worden gekwalificeerd.

e.    Geen van de door ASR gebruikte promotiematerialen is door John Doe ontworpen of uitgevoerd. Zoals hiervoor aangegeven, wordt Olli voortdurend gebruikt in promotiematerialen van ASR (producties 13a, 13g, 13i, 13k, 13m als ook de Tweets). ASR handelt in strijd met het Addendum (art. D) door niet alle promotiematerialen door John Doe te laten ontwerpen en uit te voeren.

•    De voorzieningenrechter overweegt dat waar de exclusiviteit van het gebruik van de Olli voor ASR was verlopen na ommekomst van de duur van het contract, dit voorshands evenzeer heeft te gelden voor de exclusiviteit voor John Doe om promotiematerialen te ontwerpen. Dit strookt ook met de gedachte dat na 15 augustus 2014 de samenwerking tussen partijen is beëindigd. Iets anders is dat deze promotiematerialen nog wel de (niet op onredelijke gronden te onthouden) goedkeuring van John Doe behoefden, doch daaromtrent is in het voorgaande reeds overwogen.

5.2. beveelt gedaagden ieder voor zich te bevelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, iedere toerekenbare tekortkoming ten aanzien van de Licentieovereenkomst en het daarbij behorende Addendum te staken en gestaakt te houden, te weten geen uitingen van Olli in 2- of 3-dimensionale vorm te doen zonder John Doe in de credits te vermelden (‘Design Olli by [naam ontwerper] / John Doe BV’) zoals bedoeld in artikel 5 van de Licentieovereenkomst, alsmede niet voorafgaand aan iedere vorm van gebruik van Olli in 2-dimensionale vorm, schriftelijke goedkeuring te vragen aan John Doe als bedoeld in artikel 3 van de Licentieovereenkomst, alsmede gebruik van aanduidingen als “onze knuffel Olli” waarmee wordt gesuggereerd dat gedaagden daarop de (exclusieve) rechten bezitten, één en ander op straffe van een onmiddellijke opeisbare dwangsom van EUR 1.000,- (duizend euro) voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, of - zulks naar keuze van John Doe - van EUR 100,- (honderd euro) voor ieder gebruik waarmee gedaagden in strijd handelen met dit bevel, met een maximum van EUR 250.000,-,

Op andere blogs:
DeClercq

IEF 15156

Succesvolle oppositie Adidas tegen oranje nr.14-tweestreepshirt

OHIM Opposition Division 28 juli 2015, IEF 15156 (Adidas tegen Inter)
Uitspraak ingezonden door Gregor Vos en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Reeskamp. Merkenrecht. Adidas doet met succes een beroep op haar Gemeenschapsmerk CTM 3 517 588 tegenover het door Inter aangevraagde "oranje nr.14-merk" CTM 11 368 131 bestaande uit een vest respectievelijk een t-shirt. Adidas toont aan een bekend merk te zijn in de EU. Oppositie wordt gehandhaafd en de aanvraag van het Gemeenschapsmerk wordt geweigerd.
Lees verder

IEF 15154

Bijnaam Babytank voor gevechtstrainingen is voor-voorgebruik voor sportkleding

Vzr. Rechtbank Den Haag 28 juli 2015, IEF 15154 (Babytank Martial Arts tegen Baby Tank Industries)
Uitspraak ingezonden door Bart Vliexs, Brunet advocaten. Onder de naam Babytank Martial Arts geeft eiser trainingen in Braziliaans Jiu Jitsi. BMA heeft domeinnaam babytank.nl en woordmerk BABYTANK. BMA heeft in het kader van de beoefening van zijn sport de bijnaam Babytank gekregen. Onder de handelsnaam Baby Tank Industries ontwerpt en verkoopt gedaagde (sport)kleding en accessoires. Babytank is een verrassende combinatie van twee wat betekenis betreft niet-verwante begrippen en komt in beide tekens voor; inbreuk op handelsnaamrechten van BMA. BMA is als voor-voorgebruiker te goeder trouw te beschouwen voor kleding voorzien van het teken babytank. Er is verwarringsgevaar ex 2.20 lid 1 sub b BVIE.

4.8. BTI stelt verder dat de handelsnaam van BMA volgens haar "Babytank Martial Arts", afwijk van de door haar gehanteerde handelsnaam "Baby Tank Industreis". Er zou volgens haar dus ook om die reden geen verwarring optreden. Aan BTI kan worden toegegeven dat het bestanddeel "Martial Arts" anders is dan het bestanddeel "Industries". Deze toevoegingen zijn naar voorlopig oordeel echter niet meer dan generieke of beschrijvende termen waaraan weinig onderscheidend vermogen moet worden toegekend. Van belang is naar voorlopig oordeel dan ook veeleer dat juist het meest onderscheidende onderdeel van beide handelsnamen nagenoeg hetzelfde is. De naam Babytank is, in aanmerking genomen de activiteiten van BMA, een verrassende combinatie van twee wat betekenis betreft niet-verwante begrippen ("baby" en "tank"). De in beide namen onderscheidende bestanddelen komen, afgezien van de al dan niet aanwezige spatie, geheel overeen. De verschillen, te weten de spatie, een hoofdletter T in plaats van een kleine t en de generieke beschrijvende toevoegingen, doen aan die overeenkomst onvoldoende af om verwarring te voorkomen.
IEF 15153

Succesvol provisioneel beroep op IE-activa STORGRID uit faillissement

Rechtbank Den Haag 30 april 2015, IEF 15153; ECLI:NL:RBDHA:2015:5833 (Byelex tegen Galjoenstaete en Storgrid)
Merkenrecht. Byelex heeft uit het faillissement van Storgrid haar softwareplatform met broncode, goodwill overgenomen en vordert staking van inbreuk op haar merkenrechten en handelsnaamrechten door nieuwe merkregistratie STORGRID (EFS) en ingebruikneming domeinnamen. De overeenkomst tussen de curator en Byelex beoogd een doorstart van de onderneming door Byelex, met inbegrip van het voortgezet gebruik van handelsnamen en domeinnamen. Galjoenstaete heeft haar website online geplaatst nadat zij bekend was geraakt met de vorderingen van Byelex en nadat de rechtbank een kort geding datum had bepaald. Staking wordt bevolen.

4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat met de overeenkomst van 26 maart 2015 tussen de curator en Byelex beoogd werd een doorstart van de onderneming van SG en SGIH door Byelex mogelijk te maken, met inbegrip van het voortgezet gebruik van de tot de boedel behorende handelsnamen en domeinnamen van SG en SGIH. Naar voorlopig oordeel heeft Byelex dan ook een spoedeisend belang bij het ongestoord gebruik van de intellectuele eigendomsrechten en overige rechten die zij bij die overname heeft verkregen, om een effectieve doorstart te kunnen maken. Dit belang dient in het kader van de gevorderde voorziening te worden afgewogen tegen het belang dat Galjoenstaete heeft bij het vrijelijk kunnen concurreren met Byelex met gebruik van de aan haar toebehorende (intellectuele eigendoms-)rechten.

4.4. Voorshands oordelend heeft de stelling van Byelex dat zij zich jegens Galjoenstaete kan beroepen op een handelsnaamrecht voor de handelsnaam STORGRID en een Beneluxmerkrecht voor het woordmerk STORGRID ESF een kans van slagen.

4.6. Galjoenstaete heeft haar website online geplaatst nadat zij bekend was geraakt met de vorderingen van Byelex en nadat de rechtbank een kort geding datum had bepaald. Alles afwegend dient het belang van Byelex om bij de doorstart niet gehinderd te worden door het gebruik van het teken STORGRID door Galjoenstaete voor de duur van het kort geding zwaarder te wegen dan het belang van Galjoenstaete om nu al, hangende het kort geding, met gebruik van het teken STORGRID en de domeinnamen storgrid.eu, storgrid.com en mystorgrid.com haar waren en diensten aan te kunnen bieden. Om die reden is de vordering tot het treffen van een provisionele voorziening toewijsbaar, zoals hierna in het dictum bepaald.

Op andere blogs:
Domjur

IEF 15150

Inbreuk op rallyschild LIEGE-SOFIA-LIEGE

Hof van beroep Brussel 10 maart 2015, IEF 15150 (KACB tegen ST-ONE)

Eerder verschenen als IEFbe 1452. Merkenrecht. De vzw Koninklijke Automobielclub van België heeft in 1927 voor de eerste keer een uithoudingswedstrijd georganiseerd Liege-Biarritz-Liege, later werden merken ingeschreven. De rally werd niet altijd jaarlijks gehouden: Liege-Sofia-Liege, Liege-Rome-Liege (+beeldmerk), Spa-Sofia-Liege en Marathon de la Route. St.-One deponeert het merk Liege-Sofia-Liege. St.-One verzocht met succes de vervallenverklaring van LIEGE-SOFIA-LIEGE, SPA-SOFIA-LIEGE, haar rally-activiteiten maken geen inbreuk op MARATHON DE LA ROUTE. Alleen het beeldmerk van St-One maakt inbreuk op ouder beeldmerk LIEGE-SOFIA-LIEGE. Het Hof bevestigt de laatste inbreuk, maar verandert het bestreden vonnis: KACB zich kan verzetten tegen het gebruik van het teken LIEGE-SOFIA-LIEGE en soortgelijke tekens.
Lees verder
IEF 15146

Dat een rood merk op de schoenzool zou kunnen worden aangebracht, is irrelevant

Gerecht EU 16 juli 2015, affaire T‑631/14 (Roland tegen OHIM-Louboutin)

Zie eerder IEFbe 1437. Merkenrecht. De merkaanvrage van het driedimensionele (vorm)merk op de onderkant van een schoen. De gemeenschapsmerkaanvraag bestaat uit een kleur rood op de schoenzool. Het oudere internationale beeldmerk "mySHOES" voert oppositie. Het is irrelevant of het beeldmerk op een schoenzool van een hoge hak zou kunnen worden aangebracht, zodat alleen het rechthoekige rode onderdeel met het onderdeel SHOES een deel van de zool dekt en zichtbaar is. Het beroep wordt verworpen.

 Sur la comparaison visuelle
40      Enfin, elle a considéré que les marques en cause, dont l’une était constituée d’une semelle rouge appliquée à une chaussure à talon haut et l’autre d’un signe tricolore comportant des éléments verbaux, ne présentaient aucune similitude pertinente sur le plan visuel.

46      Premièrement, il y a lieu de constater que la couleur rouge ne saurait être considérée comme étant prédominante au sein de la marque antérieure. En effet, cette couleur n’est présente que dans le rectangle sur lequel figure le mot « shoes ».]

49      De surcroît, il doit être observé que c’est à juste titre que la chambre de recours a considéré, au point 31 de la décision attaquée, que le rectangle rouge avait un rôle décoratif et était donc d’une importance secondaire [voir, en ce sens et par analogie, arrêt du 3 juillet 2013, GRE/OHMI – Villiger Söhne (LIBERTE american blend sur fond rouge), T‑206/12, EU:T:2013:342, points 36 et 37].

Sur la comparaison conceptuelle
62      En l’espèce, ainsi qu’il a été rappelé au point 53 ci-dessus, le public pertinent se référera à la marque antérieure en prononçant son élément verbal, à savoir « my shoes ».

69      En premier lieu, il convient de rejeter l’argument de la requérante selon lequel les marques en conflit présenteraient un lien conceptuel en raison de la présence, dans celles-ci, de la couleur rouge. En effet, d’une part, la requérante n’étaye pas l’existence d’un concept déterminé, véhiculé par la couleur rouge, se rapportant aux produits concernés, mais se contente d’énumérer différentes hypothèses d’interprétation que le consommateur pourrait attacher à cette couleur. D’autre part, ainsi qu’il a été énoncé aux points 38 et 56 ci-dessus, c’est à bon droit que la chambre de recours a considéré que tous les éléments de la marque antérieure étaient d’importance égale et que la marque demandée devait être prise en compte dans son ensemble. Dès lors, la comparaison conceptuelle ne peut se limiter à ne tenir compte que d’une des caractéristiques des marques en conflit, sauf à méconnaître la jurisprudence citée au point 36 ci-dessus selon laquelle l’appréciation globale du risque de confusion doit, en ce qui concerne la similitude visuelle, phonétique ou conceptuelle des signes en conflit, être fondée sur l’impression d’ensemble produite par ceux-ci et , à cet égard, il doit être rappelé que le consommateur moyen perçoit normalement une marque comme un tout et ne se livre pas à un examen de ses différents détails.

IEF 15144

Vraag aan HvJ EU over ompakken van medische producten en opnieuw toevoegen merk op zelfde volume

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 18 juni 2015, IEF 15144; zaak C-297/15 (Ferring Lægemidler)
Merkenrecht. Kan de merkhouder in rechte optreden tegen een parallel importeur die medisch product ompakt en merk opnieuw aanbrengt op verpakkingen die de merkhouder in datzelfde volume aanbiedt?

Verzoekster treedt op namens Ferring BV (Ferringgroep). Zij brengt sinds 1959 een geneesmiddel (laxeermiddel Klyx) in DEN in de handel. Daarnaast wordt het ook in NOO, ZWE en FIN verkocht. In alle EER-landen wordt het middel verkocht in dezelfde hoeveelheid/verpakking. Verzoekster is een zaak gestart tegen verweerster Orifarm (lid van de Orifarmgroep). Zij houdt zich sinds 1994 bezig met parallelimport van geneesmiddelen in DEN uit EER-LS. Zij koopt Klyx in NOO in tienstuksverpakkingen en pakt deze voor verkoop in DEN om tot éénstuksverpakking. Vanwege deze handelwijze start verzoekster een procedure tegen verweerster wegens schending van verzoeksters merkrechten. Ompakking van een geneesmiddel kan noodzakelijk zijn bijvoorbeeld wanneer een ziektekostenverzekering dit eist. Verzoekster stelt dat ompakking niet noodzakelijk omdat zij het product overal in zowel verpakkingen van 10 als van 1 stuk verkoopt; aan het noodzakelijkheidsvereiste kan verweerster dus niet voldoen. Orifarm stelt dat de ompakking wel noodzakelijk was om toegang tot de markt te krijgen en voldoet aan de inmiddels overvloedige eisen die volgen uit de rechtspraak van het HvJEU.
Het DUI Bundesgerichtshof heeft op 09-10-2013 een uitspraak gedaan waarin het oordeelde in een zaak over invoer van tabletten dat “ompakking is toegestaan indien de specifiek ingevoerde waar anders niet zou kunnen worden verhandeld op een deelmarkt van de lidstaat van invoer. Dienovereenkomstig kan van de parallelimporteur niet worden verlangd dat hij de (ook) door het verpakkingsformaat bepaalde deelmarkten van de lidstaat van invoer bedient door de aankoop van passende verpakkingen in de lidstaten van uitvoer.” Verzoekster meent dat dit arrest slecht te verzoenen is met de rechtspraak HvJEU volgens welke een merkhouder zich in beginsel kan verzetten tegen elke ompakking van geneesmiddelen en slechts bij wijze van uitzondering ompakking hoeft te dulden.

De verwijzende DEN rechter (rechtbank voor maritieme en handelszaken) vraagt zich af welk belang aan het arrest van het Bundesgerichtshof (dat grote precedentwaarde voor DEN kan hebben) voor onderhavige zaak moet worden gehecht. Er is al veel rechtspraak over parallelle invoer, maar het HvJEU heeft nog geen duidelijke uitspraak gedaan over de vraag of het voor een parallelimporteur noodzakelijk kan zijn om een parallel ingevoerd geneesmiddel om te pakken in een situatie als de onderhavige, waarin het betrokken product door de producent in alle landen waarin het door hem op de markt wordt gebracht onder hetzelfde merk en in dezelfde hoeveelheden en verpakkingsformaten in de handel wordt gebracht. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:

Vraag 1: Moeten artikel 7, lid 2, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten en de rechtspraak dienaangaande aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich rechtmatig kan verzetten tegen de verdere verhandeling van een geneesmiddel door een parallelimporteur, wanneer de importeur dit product in een nieuwe buitenverpakking heeft omgepakt en daarop het merk opnieuw heeft aangebracht, ingeval de merkhouder dit product in alle landen van de EER waar het te koop wordt aangeboden in dezelfde hoeveelheden en verpakkingsformaten in de handel heeft gebracht?
Vraag 2: Luidt het antwoord op de eerste vraag anders indien de merkhouder zowel in het land van uitvoer als in het land van invoer het geneesmiddel in de handel heeft gebracht in twee verschillende verpakkingsformaten, namelijk in verpakkingen van 10 stuks en verpakkingen van 1 stuk, en de importeur in het land van uitvoer verpakkingen van 10 stuks heeft aangekocht en deze heeft omgepakt in verpakkingen van 1 stuk, waarop hij het merk opnieuw heeft aangebracht, alvorens het product in het land van invoer in de handel te brengen?
IEF 15141

Vragen aan HvJ EU over de speciale reden om geen verbod te vorderen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 2 juni 2015, IEF 15141; zaak C-280/15 (Nikolajeva)
Merkenrecht. Vorderingen. Redelijke vergoeding. Vraag over 102 (1) Gemeenschapsmerkenverordening en de speciale reden: Is een rechtbank verplicht om verbod te geven als de eiser niet zo'n verbod vordert of is het niet vorderen al 'een speciale reden' om niet te verbieden? Mag een merkhouder ook alleen een redelijke vergoeding ex artikel 9(3) vorderen voor het voeren van een identiek teken? Welke type kosten en compensaties vallen onder de redelijke vergoeding van artikel 9(3)? Gestelde vragen:

Verzoekster Irina Nikolajeva is houdster van het op 14-09-2010 ingeschreven gemeenschapsmerk ‘HolzProf’. Zij start een procedure tegen EST verweerster OÜ Multi Protect waarin zij verzoekt om vaststelling van onrechtmatig gebruik van het door haar ingeschreven woordmerk. Daarnaast vraagt zij vergoeding van materiële (op grond van ongerechtvaardigde verrijking) en immateriële schade. Verweerster zou van 03-05-2010 tot en met 28-10-2011 inbreuk op het uitsluitende recht van verzoekster hebben gemaakt door een teken te gebruiken dat gelijk is aan verzoeksters merk op een via een ‘verborgen trefwoord’ op internet toegankelijke website. Verzoekster heeft op 24-04-2010 een licentieovereenkomst met OÜ Holz Prof gesloten waarin aan die vennootschap toestemming is verleend het merk te gebruiken tegen een maandelijkse licentievergoeding. De geëiste schadevergoeding baseert verzoekster op die licentievergoeding. De vergoeding voor immateriële schade baseert zij op de door de affaire ontstane psychische klachten en de gevolgen daarvan voor haar onderneming. Verweerster stelt dat de inbreuk niet bewezen is, dat de maandelijkse royalty’s als grondslag voor de vordering onterecht is en betwist zij de immateriële schade van verzoekster. Verzoekster kan geen schade claimen die is ontstaan vóór publicatie van de inschrijving, zij had schade kunnen voorkomen door verweerster in kennis te stellen van haar merkaanvraag en de claim voor de periode vóór 17-06-2010 zou verjaard zijn.

De verwijzende EST rechter (civiele Rb regio Harju) constateert een zekere tegenstrijdigheid tussen Vo. 207/2009 en het nationale procesrecht. Verzoekster heeft geen vordering tot staking van de inbreuk ingediend. Op grond van EST Brv is de civiele rechter lijdelijk en mag niet beslissen op een vordering die niet is ingesteld, hetgeen het EST hooggerechtshof heeft bevestigd. De verwijzende rechter twijfelt of hij in de onderhavige zaak op de eerste vordering van verzoekster moet beslissen als in artikel 102, lid 1, van Vo. 207/2009, zelfs als verzoekster dat in haar eis niet vordert, omdat het ontbreken van een vordering van deze strekking een „speciale reden” in de zin van de eerste volzin van deze bepaling zou kunnen vormen. Ook heeft hij nadere uitleg van het HvJEU nodig over de tijdvakken waarvoor verzoekster een vergoeding kan worden toegekend aangezien in het nationale recht vóór 2004 het begin van de rechtsbescherming niet zo duidelijk is geregeld, en wat in dit verband een 'redelijke vergoeding' is. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1. Moet een rechtbank voor het gemeenschapsmerk het in artikel 102, lid 1, [van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk] bedoelde bevel ook dan geven wanneer de verzoekende partij dat niet vordert en partijen niet stellen dat de verwerende partij na een bepaalde dag in het verleden op een gemeenschapsmerk inbreuk heeft gemaakt of gedreigd te maken, of is het een “speciale reden” in de zin van de eerste volzin van deze bepaling wanneer een dergelijke vordering niet wordt ingesteld en deze omstandigheid niet wordt aangevoerd?
2. Moet artikel 9, lid 3, [van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk] aldus worden uitgelegd dat de houder van een gemeenschapsmerk van een derde voor het gebruik van een teken dat gelijk is aan het merk in de periode na de publicatie van de aanvraag van het merk tot de publicatie van de inschrijving ervan enkel een redelijke vergoeding krachtens artikel 9, lid 3, tweede volzin, kan verlangen, maar geen vergoeding van de gebruikelijke waarde van het dankzij de inbreuk verkregene en van de schade, en dat voor de periode tot aan de publicatie van de aanvraag van het merk ook geen aanspraak op een redelijke vergoeding bestaat?
3. Welke soorten kosten en andere vergoedingen behelst de redelijke vergoeding krachtens artikel 9, lid 3, tweede volzin, en kan daaronder ook – en zo ja, onder welke omstandigheden – een vergoeding van de immateriële schade van de merkhouder worden begrepen?
IEF 15137

Merken- en databankinbreuk op tickersymbolen AEX-merken

Rechtbank Den Haag 22 juli 2015, IEF 15137; ECLI:NL:RBDHA:2015:8312 (Euronext tegen Tom en Binckbank)
Merkenrecht. Geen auteursrecht. Databankenrecht. Misleidende mededeling. TOM heeft de op haar platform verhandelde opties aangeduid met tickersymbolen die gelijk zijn aan die van Euronext, met als toevoeging een ‘T’. De voorzieningenrechter verbied de merkinbreuk op de AEX-merken [IEF 12841]. Het gebruik van de tickersymbolen met de toevoeging T is inbreuk op de AEX-merken; er is sprake van aantasting van de herkomstfunctie; en oneerlijk gebruik. De afzonderlijke tickersymbolen zijn niet auteursrechtelijk beschermd, het geheel is wel databankenrechtelijk beschermd vanwege de substantiële investering in systemen voor de opslag en verwerking van gegevens. De rechtbank beveelt TOM en BinckBank de staking van inbreuk op de databankrechten van Euronext met betrekking tot de optieseries en misleidende uitingen betreft Smart Execution 'beste prijs', 'beurs met de beste prijs' en de beschreven prijsvoordelen die behaald kunnen worden.

merkinbreuk
aantasting herkomstfunctie door BinckBank
4.9. Op basis van deze feiten en omstandigheden, in samenhang beschouwd, moet worden aangenomen dat het relevante publiek een verband zal leggen tussen de index-ticker symbolen van BinckBank en de beurs van Euronext en dat het gebruik van die symbolen de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen Euronext en BinckBank.

beschrijvend gebruik
4.11. Dat de index-ticker symbolen van TOM en BinckBank worden opgevat als aanduiding van de onderliggende waarde, is – anders dan TOM en BinckBank hebben aangevoerd – niet strijdig met de hiervoor door de rechtbank als onvoldoende bestreden aangenomen stelling van Euronext dat het gebruik van die symbolen door BinckBank de herkomstfunctie van de AEX-merken kan aantasten. Het relevante publiek kan een teken namelijk tegelijkertijd opvatten als aanduiding van een kenmerk van de waren of diensten en als herkomstaanduider. Om dezelfde reden sluit het oordeel dat de index-ticker symbolen van BinckBank kunnen worden opgevat als herkomstaanduider, een beroep op de artikelen 12 sub b GMVo en 2.23 lid 1 sub b BVIE niet uit. Die artikelen zijn een uitzondering op de rechten van de merkhouder in de zin van de artikelen 9 GMVo en 2.20 BVIE en zijn dus juist geschreven voor de situatie dat het relevante publiek een teken tegelijkertijd opvat als aanduiding van een kenmerk van de waren of diensten en als herkomstaanduider.

geen eerlijk gebruik door BinckBank
4.15.
Een weging van de hiervoor genoemde omstandigheden brengt in dit geval mee dat het gebruik van ticker symbolen die identiek zijn aan de merken van Euronext, zoals de door BinckBank gebruikte index-ticker symbolen, niet kan worden aangemerkt als ‘eerlijk’ in de zin van de artikelen 12 GMVo en 2.23 BVIE. Het gebruik van identieke tekens getuigt niet van de vereiste loyaliteit ten opzichte van de belangen van de merkhouder en is niet nodig om de belegger te laten zien dat het gaat om financiële producten die vergelijkbaar zijn met de index-opties op de NYSE Liffe Amsterdam van Euronext. BinckBank heeft ook niet laten zien dat het gebruik van volledige identieke ticker symbolen een gebruik is in de sector. Integendeel, nota bene het aan BinckBank gelieerde platform TOM MTF gebruikt niet-identieke symbolen. Daarnaast laat het door TOM overgelegde overzicht zien dat andere handelsplatformen, zelfs voor een financieel product dat niet platformgebonden is, zoals een bepaald aandeel, niet altijd volledig identieke ticker symbolen gebruiken. Zo wordt het aandeel Aegon door Euronext aangeduid met het ticker symbool ‘AGN’. Andere platformen, zoals Chi-X Europe, BATS Europe, Turquoise en Quote, gebruiken voor hetzelfde aandeel het ticker symbool ‘AGNa’.

eerlijk gebruik door TOM
4.17. TOM trekt zich de gerechtvaardigde belangen van merkhouder Euronext wel voldoende aan, door toevoeging van een ‘T’ aan de index-ticker symbolen. In het midden kan blijven of door die toevoeging de indruk van een verband tussen het TOM MTF en Euronext volledig wegneemt, en daarmee uitsluit dat de functies van de merken van Euronext worden aangetast. Voor zover dat niet het geval is, brengt die toevoeging mee dat er sprake is van een eerlijk gebruik in de zin van de artikelen 12 GMVo en 2.23 BVIE. Daarbij weegt mee dat ticker symbolen naar hun aard maar een beperkt aantal letters kunnen omvatten. Daardoor zijn de mogelijkheden om met een ticker symbool tegelijkertijd duidelijk te maken i) wat de onderliggende waarde van een product is, ii) dat het product op een bepaalde beurs wordt verhandeld en iii) dat het product vergelijkbaar is met een product op een andere beurs, beperkt.

4.18. Daar komt bij dat uit het door TOM overgelegde overzicht van door diverse partijen gebruikte ticker symbolen voor aandelen (productie 15a van TOM) blijkt dat het gebruikelijk is om het handelsplatform waarop het aandeel als eerste is genoteerd, aan te geven door toevoeging van één letter aan een ticker symbool dat verder bestaat uit een min of meer gestandaardiseerde verkorte aanduiding van de onderliggende waarde. Zo wordt het aandeel Aegon, dat als eerste op Euronext Amsterdam is genoteerd, door Chi-X Europe, BATS Europe, Turqoise en Quote MTF aangeduid als ‘AGNa’. De praktijk van TOM met betrekking tot de aanduiding van opties sluit daarbij aan. TOM hanteert dezelfde verkorte aanduiding van de onderliggende waarde als Euronext en voegt daar een letter aan toe om duidelijk te maken dat de optie op TOM MTF wordt verhandeld.

misleidende reclame, oneerlijke handelspraktijk en oneerlijke mededinging
aandelenopties
4.23. De bijkomende omstandigheden die Euronext heeft aangevoerd, kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Euronext doelt op het feit de BinckBank enige tijd op haar website informatie heeft gepubliceerd die samenhangt met opties die op NYSE Liffe Amsterdam worden uitgevoerd, zoals de expiratieprijs en de expiratiekalender van die opties en documenten uit de ‘beleggersbibliotheek’ van Euronext. Dat BinckBank die informatie publiceerde, hangt samen met het feit dat zij aanvankelijk optieorders van haar particuliere klanten ook uitvoerde op NYSE Liffe Amsterdam en geleidelijk is overgegaan naar TOM MTF als handelsplatform. Gelet op het feit dat BinckBank heeft laten zien dat zij haar klanten duidelijk heeft geïnformeerd over die overgang en op de hiervoor bedoelde informatie die zij haar klanten verstrekt over het platform waarop een order wordt uitgevoerd, kunnen de ticker symbolen ook in samenhang met deze informatie naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als misleidend, oneerlijk of anderszins onrechtmatig.

indexopties
4.26. Het gebruik van ticker symbolen met een extra ‘T’ voor indexopties door TOM moet om de in rechtsoverwegingen 4.17 en 4.18 genoemde redenen in overeenstemming worden geacht met de eerlijke handelspraktijken. Om diezelfde redenen kan dat gebruik niet worden aangemerkt als misleidende reclame, oneerlijke concurrentie of anderszins onrechtmatig handelen.

auteursrecht
4.29. De afzonderlijke ticker symbolen kunnen niet worden aangemerkt als intellectuele schepping van Euronext. Vast staat dat het gebruikelijk is om opties een naam te geven die bestaat uit een korte aanduiding van de naam van de onderliggende waarde. De benaming van de opties die Euronext heeft gekozen, is een toepassing van dat gebruik en dus geen creatieve keuze van Euronext. Dat het door Euronext gekozen symbool niet altijd identiek is aan de naam van de onderliggende waarde doet daar niet aan af. Het brengt wel mee dat Euronext keuzes heeft gemaakt bij de wijze van afkorting, maar die keuzes zijn triviaal en getuigen dus evenmin van creativiteit.

4.30. De verzameling van de ticker symbolen kan ook niet worden aangemerkt als een intellectuele schepping. Euronext heeft aangevoerd dat bij de selectie en rangschikking vele keuzes zijn gemaakt, te weten de keuze om een optie te creëren voor een aandeel, de keuze voor een bepaald soort optie (dag, week of maand) en de keuze voor de benaming van de opties. Het enkele feit dat er keuzes mogelijk zijn, maakt de verzameling echter nog niet tot een intellectuele schepping, want keuzes zijn niet altijd creatief. Zo zijn de keuzes om al dan niet (een bepaald) soort optie te creëren te zeer bepaald door commerciële overwegingen om als creatief te worden aangemerkt. De keuze voor de benaming van de opties is, zoals hiervoor al is vastgesteld voor de afzonderlijke ticker symbolen, gebruikelijk of triviaal. Gesteld noch gebleken is dat de verzameling van die symbolen in dit opzicht meer is dan de som der delen. Dat de alfabetische rangschikking van de symbolen van creativiteit getuigt, is evenmin gesteld.

databankenrecht
4.35. Het verweer van TOM en BinckBank dat alle door Euronext genoemde investeringen zijn gedaan in het kader van het creëren van de optieseries, kan evenmin slagen. Euronext heeft laten zien dat de optieseries worden gecreëerd door haar Local Market Services team (hierna: LMS-team) in Amsterdam, dat op basis van marktcondities en verzoeken van klanten bepaalt welke series er wanneer moeten worden geïntroduceerd. Een ander team, het Market Services Operations team in Londen (hierna: MOS-team), verzamelt de optieseries bij de diverse LMS-teams, controleert of die data voldoen aan bepaalde voorwaarden en voert die in in het zogeheten Liffe Database System (LDS), van waaruit de optieseries via XDP en XML worden gepubliceerd. De door Euronext genoemde investeringen hebben betrekking op die laatstgenoemde gegevensverwerkingen. Daaronder vallen dus niet de werkzaamheden van het LMS-team, maar wel de hardware en software die nodig is voor het opslaan en verwerken van gegevens in het LDS en de presentatie daarvan via XDP, de werkzaamheden van het MOS-team met betrekking tot het LDS en XDP, en de ondersteunde diensten van de afdeling IT Services Operations. Die investeringen merkt Euronext terecht aan als databankrechtelijk relevant. Het doel van het databankrecht is immers het bevorderen en beschermen van investeringen in ‘systemen voor de opslag en verwerking van gegevens’ (overweging 12 van richtlijn 96/9/EG en HvJ EG 9 november 2004, C-203/02, ECLI:EU:C:2004:695, William Hill, r.o. 30) en het LDS is onmiskenbaar een systeem voor opslag en verwerking van gegevens.

inbreuk door BinckBank
4.41. Ook BinckBank heeft inbreuk gemaakt op het databankenrecht. BinckBank bestrijdt niet dat een collectie optieseries die nagenoeg volledig overeenstemt met de databank van Euronext op haar server heeft gestaan en online ter beschikking is gesteld aan het publiek. Daarmee staat vast dat BinckBank een substantieel deel van de databank van Euronext heeft opgevraagd en hergebruikt.

misleidende reclame over Smart Execution
4.45.
Niet in geschil is dat BinckBank en TOM, althans TOM Holding en TOM Broker de volgende drie reclame-uitingen hebben gepubliceerd:

Smart Execution leidt altijd tot de beste prijs;
Smart Execution zendt de order naar de beurs met de beste prijs;
Smart Execution levert prijsvoordelen op.
Zoals hierna per uiting zal worden toegelicht moeten deze reclame-uitingen worden aangemerkt als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW.

beste prijs
4.49. Dat TOM en BinckBank niet claimen de snelste te zijn, is niet relevant. Zij claimen een bepaald resultaat, te weten uitvoering tegen de beste prijs. Dat zij dat resultaat niet altijd kunnen waarmaken omdat zij niet altijd de snelste zijn, bevestigt de onhoudbaar van die claim.

4.50. Hetzelfde geldt voor het verweer dat het systeem wel heeft gepoogd de transactie tegen de beste prijs te sluiten. De reclame-uiting claimt een resultaat. Goede intenties en inspanningen zijn daarom niet voldoende.

beurs met de beste prijs
4.51. Euronext heeft terecht aangevoerd dat het relevante publiek de uiting dat Smart Execution ertoe leidt dat een order altijd gaat naar de beurs met de beste prijs zo kan opvatten dat het systeem de order van de klant uitvoert op NYSE Liffe Amsterdam als daar de beste prijs beschikbaar is. Vast staat dat die claim onjuist is. Tussen partijen staat vast dat bij Smart Execution de order van de klant op dit moment altijd wordt uitgevoerd op TOM MTF, ook als op NYSE Liffe Amsterdam een betere prijs beschikbaar is. In dat laatste geval laat het systeem een market maker een spiegelorder plaatsen op NYSE Liffe Amsterdam, waarna die market maker op TOM MTF voor dezelfde prijs de order van de klant aanvaardt. Dit verschil is ook relevant voor de klant omdat, zoals hiervoor is vastgesteld, deze werking van het systeem ertoe leidt dat de klant niet altijd de beste prijs krijgt.

prijsvoordeel
4.52. Als onvoldoende bestreden staat vast dat de zinsnede ‘gemiddelde besparing per order: EUR 12,35’ in een uiting van Tom Broker op Facebook bij het publiek de indruk kan wekken dat het genoemde bedrag het gemiddelde prijsverschil tussen alle orders op TOM MTF en NYSE Liffe Amsterdam betreft, in plaats van het gemiddelde prijsverschil van alleen het deel van de orders die een betere prijs kregen op TOM MTF. TOM heeft zelf uitdrukkelijk verklaard dat zij niet uitsluit dat het publiek de uiting zo opvat (paragraaf 43 van de pleitnota). Niet in geschil is dat de uiting in die uitleg onjuist en daarmee misleidend is.