DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 4265

Eerst even voor jezelf lezen

1- Gerechtshof Amsterdam, 28 juni 2007, 1989/06 SKG en 1987/06 KG. Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommerl B.V/ tegen La Nuova Alelchi S.P.A. & Van Woensel B.V. (met dank aan Peter Kits, Holland Van Gijzen).

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. “Ter zitting heeft het hof geconstateerd dat de schoenen weliswaar niet ídentiek’ zijn (…) doch wel een gelijkenis vertonen die te treffend is om nog toevallig te zijn.” (…) “Dit betekent dat in dit geding voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de omstreden modellen als eerste door Van Bommel op de markt zijn gebracht.

Lees het arrest hier.

2- Benelux Gerechtshof, 28 juni 2007, A 2005/1/16. Bovemij Verzekeringen tegen BMB(met dank aan Pieter Veeze, BBIE).

“Het bepaalde in artikel 13, C, lid 1, BMW (thans artikel 2.20, lid 4, BVIE) brengt niet mee dat voor het verkrijgen van onderscheidend vermogen van een uit één of meer woorden van een officiële taal binnen het Beneluxgebied bestaand teken door het gebruik daarvan, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Richtlijn, vereist is dat ook de vertaling van dat teken in de andere in het Beneluxgebied gesproken officiële talen in de gebieden waar die talen worden gesproken, door het in aanmerking komende publiek als merk wordt opgevat.”

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Zutphen, 6 juni 2007, HA ZA 06-1254. Kwang Yang Motor Co. Ltd. C.s. tegen Rozendaal Sports on Wheels V.O.F. c.s. (met dank aan Jan-Kees Govers, GoversVanZoest).

“Nu de “Filly”, “Top Boy” en “Cobra”-scooter zich ieder voor hun in hun uiterlijke verschijningsvorm niet van een aantal in de handel zijnde scooters, die niet afkomstig zijn van Kymco, aanmerkelijk onderscheidt en die modellen van Kymco op de scootermarkt derhalve geen eigen plaats innemen, handelt Rozzendaat niet onrechtmatig jegens Kymco en Kybe door de “KB 50”-scooter en de “KB 50 Rally”-scooter in Nederland in het verkeer te brengen en te verhandelen. “

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank Zwolle, 28 juni 2007, KG ZA 07-259. 1850 B.V. c.s. tegen KPN B.V.(met dank aan Michael Kellogg, KPN).

“Het door KPN B.V. in haar hoedanigheid van exploitant van een netwerk verwijzen naar het eigen informatienummer schendt in die omstandigheid dan ook de op haar rustende en jegens 1850 B.V. c.s. in acht te nemen zorgplicht (…) Dit leidt echter niet tot toewijzing van (een van) de vorderingen. De gevraagde voorzieningen zijn daarvoor –nu net van het gestelde opzettelijk handelen van KPN B.V. c.s. kan worden uitgegaan, niet gebleken is van de gesteld onrechtmatige wijze van oplossen en afhandelen van de klachten – te verstrekkend dan wel kan er niet van uit worden gegaan dat zij feitelijk uitvoerbaar zijn.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank Leeuwarden, 27 juni 2007, HA ZA 06-364. Lucky Locked Limited tegen Van der Meulen Sneek B.V. (met dank aan Evert van Gelderen, De Gier & Stam)

3e Leeuwarder Jurkjeszaak. “Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt immers genoegzaam dat het auteursrecht mede bedoeld is om het uiterlijk van producten met een gebruiksfunctie te beschermen.” (…) “De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de Dragonfly auteursrechtelijk beschermd is en dat dit auteursrecht aan Lucky Locket toekomt.”

Lees het vonnis hier.

6- Nederlanse Mededingingsautoriteit, 10 mei 2007. Fresh FM tegen Buma (met dank aan Anja Kroeze, Buma/Stemra).

“Het verzoek van Fresh FM dat de Raad verklaart dat Buma misbruik maakt van haar economische machtspositie door het hanteren van prijsdiscriminatie tussen verschillende radio-omroepinstellingen en/of een excessief tarief zou hanteren ten opzichte van Fresh FM wordt derhalve afgewezen.”

Lees het besluit hier.

7- Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 12 juni 2007, AWB 06/4910 OCT95. Hollandsche Beton Groep N.V. c.s.  tegen  Octrooicentrum Nederland / Janssen de Jong Infra B.V.

“De conclusie uit het vorenstaande is dat verweerder, gezien de door de derde partij ingestelde nietigheidsactie, de inschrijving daarvan in het octrooiregister en het ontbreken van toestemming van de derde partij tot de afstand, het verzoek tot inschrijving van de akte van gedeeltelijke afstand terecht heeft geweigerd”

Lees de uitspraak  hier.

8 - HvJ EG, 28 juni 2007, zaak C-20/05. Conclusie A-G Verica Trstenjak. Pubblico Ministero tegen Karl Josef Wilhelm Schwibbert.

Voorstel voor prejudiciële beslissing over de navolgende vragen: “Is het aanbrengen van het teken SIAE verenigbaar met richtlijn 92/100/EEG1 van de Raad betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, alsmede met artikel 3 van het Verdrag en de artikelen 23 tot en met 27 van het EG-Verdrag. Is het eveneens verenigbaar met de richtlijnen 83/189/EEG2 en 88/182/EEG3 van de Raad?”

Lees de conclusie hier.

IEF 4218

Zijn strijd tegen Brein

Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2007, KG ZA 07-840 AB/MV. Stichting Brein tegen Leaseweb B.V. (met dank aan Kim Habraken, Klos Morel Vos & Schaap)

Over de zorgvuldigheid die een ISP jegens derden (de rechthebbenden op de beschermde werken) in acht dient te nemen. De onbekende website-eigenaar faciliteert structureel inbreuken op auteursrechten en naburige rechten en handelt daardoor onrechtmatig. De gedaagde ISP moet de verbinding afsluiten en NAW-gegevens overleggen. Billijkheid verzet zich tegen volledige proceskostenveroordeling van de ISP, deze staat immers ‘tussen twee vuren’.

Leaseweb is een ISP. Zij host de site everlasting.nu. Volgens Brein worden via deze torrentsite inbreukmakende bestanden (films, muziek, spellen enz.) aangeboden en Brein heeft Leaseweb daarom verzocht de website ontoegankelijk te maken en de opgave te doen van de NAW-gegevns van de houder van de site. Leaseweb heeft niet aan het verzoek willen voldoen. Op de site van Everlasting is na het verzoek van Brein de volgende mededeling verschenen:

“Hallo allemaal, Vanmiddag werd ik gebeld door de provider van de server. Deze vertelde mij dat hij gewaarschuwd was door brein over onze site.  Deze man zat op dat moment bij de advocaat van zijn bedrijf. Hij is totaal niet bang voor brein en is van plan deze te gaan aanpakken met een kort geding. Hij vroeg mij of ik hem zou willen steunen (anoniem) in zijn strijd tegen brein. (…) Mij werd aangeraden door de advocaat om wat persoonlijke bestanden te uploaden het zijn wat mooie foto’s die je eens gemaakt hebt of eigen recepten enz maar let op er mag GEEN copyright op zitten. Dus een vraag aan jullie is hou deze torrents in de lucht met seeden. We gaan dus genwoon verder zolang we niet hoeven te sluiten.” De rechtbank Amsterdam kiest echter de zijde van Brein.

Faciliteren inbreuk

“5.3. De door Brein overgelegde producties maken voorshands voldoende aannemelijk dat de meeste van de op Everlasting aangeboden ‘torrents’ beschermde werken betreffen in de zin van de Auteurswet en/of WNR. (…) Aan het verweer dat slechts sprake is van openbaarmaking onder familie-, vrienden- of daaraan gelijk te stellen kring (artikel 12 lid 4 Aw) wordt — gezien de professionaliteit van de in beginsel voor iedereen toegankelijk website en het grote aantal bestanden dat wordt aangeboden — voorbijgaan. (…) Het is hoogst onaannemelijk dat op noemenswaardige schaal lege bestanden, bijvoorbeeld onder de naam van een bekende Hollywoodfilm, zouden worden aangeboden via Everlasting of dat bestanden met dergelijke namen met grote regelmaat niet zouden kunnen worden geopend. Brein heeft in dit verband terecht gesteld dat Everlasting dan wel een erg klantonvriendelijke website zou zijn. Tot slot is evenmin aannemelijk dat de desbetreffende bestanden rechtmatig (en na betaling) in het verkeer worden gebracht, zoals Leaseweb nog heeft aangevoerd.

5.4. In dit kort geding, waarin geen nader onderzoek naar de feiten mogelijk is, kan niet zonder meer worden vastgesteld of het handelen van Everlasting kan worden aangemerkt als een zelfstandige openbaarmaking in de zin van de Auteurswet (of WNR). De werken worden immers rechtstreeks van gebruiker naar gebruiker gekopieerd en de rol van de server beperkt zich tot het regelen van het up- en downloaden. In een bodemprocedure kan uitvoerig onderzoek worden gedaan naar alle aspecten van dit (relatief nieuwe) technische proces. In dit kort geding kan in ieder geval wel worden vastgesteld dat Everlasting structureel inbreuken op auteursrechten en naburige rechten faciliteert en dat (de houder van) Everlasting zich hiervan bewust moet zijn. Het handelen van Everlasting is derhalve onrechtmatig, omdat het in strijd is met de jegens de rechthebbenden in acht te nemen zorgvuldigheid.”

NAW-gegevens en afsluiten

“5.5. Voor Brein is het noodzakelijk te beschikken over de NAW-gegevens van de houder van Everlasting om Everlasting (in rechte) te kunnen aanspreken. Leaseweb kan echter niet op grond van artikel 3:l5d BW worden veroordeeld die gegevens aan Brein te verstrekken omdat Everlasting zelf en niet Leaseweb als de dienstverlener in de zin van dit artikel moet worden aangemerkt. Het weigeren om die gegevens te Verstrekken aan degene die (mogelijk) schade lijdt, kan niettemin onrechtmatig zijn. Hiervan is in dit geval sprake. Zoals onder 5.4. overwogen is het handelen van Everlasting onrechtmatig jegens de rechthebbenden. Verder is er in dit geval geen redelijke twijfel mogelijk dat degene van wie de NAW-gegevens worden gevorderd, te weten de cliënt van Leaseweb, degene is die onrechtmatig handelt. Brein heeft een gerechtvaardigd belang om als belangenbehartiger te kunnen optreden namens degenen die bij haar zijn aangesloten en voorshands brengt een afweging van de betrokken belangen mee dat dit belang zwaarder weegt dan het privacybelang waarop Leaseweb zich heeft beroepen. Tot slot is in dit geding voldoende gebleken, onder meer aan de hand van producties 15 tot en met 24, dat Brein verschillende pogingen in het werk heeft gesteld om de NAW-gegevens van de houder van Everlasting te verkrijgen. Zij is hierin echter niet geslaagd. Thans zijn dan ook geen minder ingrijpende middelen voorhanden om deze gegevens te achterhalen. De conclusie tot zover is dat de vordering tot het verstrekken van de NAW-gegevens zal worden toegewezen.

5.6. Gezien het kennelijk onrechtmatig handelen van Everlasting op het internet kan Leaseweb in dit geval niet volstaan met het verstrekken van de NAW-gegevens, maar is zij tevens gehouden de desbetreffende verbinding af te sluiten. Het nalaten daarvan zou in strijd zijn met de zorgvuldigheid die zij jegens derden (de rechthebbenden op de beschermde werken) in acht dient te nemen. Gezien het structurele en tamelijk grootschalige karakter van de inbreuk op de auteurs- en naburige rechten is toewijzing van de vordering tot het afsluiten van de verbinding niet buitenproportioneel. “

Proceskosten

”5.8. Leaseweb zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit geding gevallen aan de zijde van Brein. De vordering van Brein de volledige proceskosten te voldoen (waarvan een bedrag van EUR 12.9 13,47 aan advocaatkosten) zal in dit geding worden afgewezen. Artikel 1019h Rv maakt het mogelijk om de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de redelijke en evenredige kosten van de andere partij, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Dit laatste is hier het geval. Leaseweb maakt niet zelf (direct) inbreuk op intellectuele eigendomsrechten; zij bevindt zich — zoals zij ook heeft aangevoerd — als ISP tussen twee vuren. De proceskosten zullen derhalve op de gebruikelijke wijze worden begroot.’

Lees het vonnis hier.

IEF 3592

Enige activiteit

nir.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, HA ZA 06-2844, Stichting NORMA tegen Vecai, Casema, Delta Comfort, UPC, Mutlikabel, Essent en Stichting IRDA.

Auteursrecht, naburige rechten en vertegenwoordiging van uitvoerend kunstenaars. Vonnis in incident omtrent voeging en uitleg art. 14 a WNR.

Eiseres NORMA stelt dat de gedaagde kabelaars grootschalig en langdurig de rechten van de bij haar aangesloten uitvoerende kunstenaars schendt. In het bijzonder gaat het om het in strijd handelen door de kabelaars met het exclusieve recht tot (her)uitzending van uitvoeringen via de kabel.

De kabelaars geven sinds de inwerkingtreding van de WNR in 1993 uitvoeringen door uitvoerend kunstenaars (van wie NORMA de  belangen behartigt) zonder de vereiste toestemming van NORMA door via de kabel. NORMA vordert een verbod op deze  kabeldoorgifte.

IRDA is, net als NORMA, een stichting met als doel de rechten en belangen van uitvoerende kunstenaars bij de collectieve exploitatie te behartigen en vordert daarom dat het haar is toegestaan in de zaak tussen te komen. IRDA betwist de stelling van NORMA dat, kort gezegd, NORMA ook de belangen behartigt van de uitvoerende kunstenaars die niet hun rechten aan NORMA hebben overgedragen en dat dit zou voortvloeien uit artikel 14a WNR.

NORMA stelt dat uit dit artikel volgt dat zij ook wèl de rechten en belangen van niet bij haar aangesloten kunstenaar behartigt. IRDA stelt dat bij haar aangesloten kunstenaars bij overeenkomst met uitsluiting van ieder ander IRDA hebben aangewezen om hun belangen en rechten te behartigen en dat NORMA niet bevoegd is.

NORMA voert nog aan de IRDA inactief is en daarom geen belang heeft. De rechtbank verwerpt dit verweer. "Naar oordeel van de rechtbank heeft NORMA onvoldoende gesteld om te concluderen dat IRDA zó inactief is dat zij geen eigen belang meer heeft en daarmee ook geen belang bij de tussenkomst. Reeds de omstandigheid dat IRDA zich als tussenkomende partij heeft gesteld duidt op enige activiteit ter handhaving van haar doelstelling".

Art 14a moet zo worden geïnterpreteerd dat meer dan één rechtspersoon de belangen van de uitvoerend kunstenaars kan verdedigen. IRDA mag zich dus voegen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3444

Noten van Visser

Dirk Visser, noot bij: Arrondissementsrechtbank Amsterdam 15 november 2006, LJN AZ5837 (mr. G.H. Marcus) Banks / Q-Music. Fragmenten van file berichten zijn geen werken van letterkunde of kunst. Voorlezer van dergelijke fragmenten is geen uitvoerend kunstenaar. (Art. 1 en 10 Aw, art. 1 sub a WNR).

“Vanaf dat moment zullen dus ook personen die ‘uitingen van folklore’ uitvoeren als uitvoerende kunstenaar beschermd zijn. Nu zullen uitingen van folklore vermoedelijk vaak ook blijk geven van een eigen persoonlijk karakter en persoonlijk stempel van de (onbekende) maker, maar ook als dat niet zo is zijn de uitvoerenden ervan binnenkort dus toch beschermd.

Files als zodanig zijn in zekere zin inmiddels wellicht te zien als typisch Hollandse ‘folklore’, het voorlezen van fragmenten van file-informatie zal niet gekwalificeerd kunnen worden als het reciteren van ‘uitingen van folklore’.”

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 2).

Noot bij: Voorzieningenrecter Rechtbank Den Haag 9 oktober 2006, LJN AY9705 (mr. P.F.J. de Heij) Videma / The Royal bar. Openbaar maken van televisie-uitzendingen in een café. (Art. 12 Aw).

“Een wettelijke beperking ten gunste van ‘Café-televisie’ is waarschijnlijk ook niet mogelijk. Ten eerste zou dat vermoedelijk in strijd zijn met de limitatieve opsomming van toegestane beperkingen in art. 5 van de Auteursrecht-richtlijn. Daarnaast zou het vermoedelijk in strijd komen met de ‘drie-stappen-toets’. Door het Dispute Settlement Body van de WTO is immers besloten dat een vrijstelling van auteursrechtelijke aanspraken ten aanzien van radio’s en televisietoestellen in winkels en horeca in de Amerikaanse auteurswet in strijd kwam met die drie-stappen-toets.”

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 5).

Noot bij: Rb. Rotterdam (sector kanton) 21 november 2006, LJN AZ3514, NFM/Uitgeverij 010. Citeren van foto’s van gebouwen in een proefschrift over een architect. (Art. 15a Aw).

“Dit vonnis lijkt mij volledig juist. Het afbeelden van foto’s van gebouwen van een architect in een proefschrift over die architect, waarin (dicht in de buurt van de bladzijden met de foto’s) de betreffende gebouwen zeer uitvoerig worden beschreven, lijkt mij een schoolvoorbeeld van toelaatbaar citeren. “

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 6).

IEF 3238

Niet juist omgezet

HvJ EG, 11 januari 2007, zaak C-175/05. Europese Commissie tegen Ierland.

Bij de omzetting van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom in 1994, heeft de Ierse wetgever bepaald dat alle "public lending institutions" zijn uitgezonderd van het betalen van een vergoedingsverplichting.

Het HvJ gaat mee met de stelling van de Europese Commissie dat deze uitzondering niet voldoet aan de artikelen 1 en 5 van de Richtlijn. Redengevend zijn de doelstelling van de Richtlijn en het feit dat artikel 5 lid 3 het heeft over "certain categories of establishments".

Evenals in de zaak tegen Spanje (eerder bericht hier) werd de aangevoerde rechtvaardigingsgrond, de bevordering van culturele activiteiten als doelstelling van de richtlijn, door het HvJ afgewezen.


Lees het arrest hier

IEF 3227

Er zijn op dit moment

qm.gifRechtbank Amsterdam 15 november 2006, LJN AZ5837. A tegen Q-Music.

Voorlezen van verkeersinformatie leidt niet tot uitvoerend kunstenaarschap in de zin van de Wet Naburige Rechten. Geen sprake van voortgebruik.

Eiser A was vanaf 1 maart 2001 als diskjockey / presentator van radioprogramma's  in dienst van Q-Music. Daarnaast heeft hij ten behoeve  van een telefonische wegeninformatieservice standaardteksten ingesproken. Deze teksten bestonden uit circa 3750 locaties, 300 gebeurtenissen en 110 getallen (zoals  "er zijn op dit moment", "5", "kilometer", "A", "2", "langzaamrijdend verkeer"). De daadwerkelijke verkeerinformatie kan dan later worden samengesteld uit deze ingesproken bestanddelen. 

A vordert schadevergoeding voor het gebruik van zijn stem door Q-Music voor de telefoonlijn voor de periode van 1 oktober 2005 (het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen A en Q-Music beëindigd werd) tot en met 17 november 2005 (het moment waarop Q-Music de stem van A heeft vervangen). 

De vorderingen van A gebaseerd op schending van zijn rechten als uitvoerend kunstenaar in de zin van de Wet Naburige Rechten, worden door de rechter afgewezen.  Om in aanmerking te komen voor bescherming als uitvoerende kunstenaar in de zin van de WNR, dient de prestatie van de uitvoerende kunstenaar betrekking te hebben op een werk van letterkunde of kunst. Omdat onbestreden is dat de door A voorgelezen teksten geen eigen en persoonlijk karakter hebben, beroept A zich op de geschriftenbescherming van artikel 10 lid 1 onder 1 Auteurswet. De rechter geeft aan dat nu deze bescherming een beperkte strekking heeft welke niet mede ten grondslag heeft gelegen aan de begripsomschrijving van uitvoerend kunstenaar in de WNR, moet worden aangenomen dat het begrip 'werk' in de WNR niet mede omvat de geschriften zonder eigen en persoonlijk karakter van artikel 10 lid 1 onder 1 Aw.

Het beroep gebaseerd op onrechtmatig handelen van Q-Music, waardoor A wanprestatie pleegt jegens zijn níeuwe werkgever, wordt eveneens afgewezen. A beriep zich op het feit dat een dergelijk voortgebruik van een vertrokken dj ongebruikelijk is in de radiowereld. De rechter geeft echter aan dat dit dan wel het geval is bij het gebruik van een stem van een dj voor commercials en jingles, maar niet in het onderhavige geval.

Ten slotte geeft de rechter aan dat A wist dat zijn stem voor de verkeersinformatietelefoon werd gebruikt door Q-Music. Hij had met deze omstandigheid rekening dienen te houden.

Lees het vonnis hier.

IEF 3099

Gerechtelijke vakantie

Zowel het hof als het gerecht hebben van 18 december 2006 tot en met 7 januari 2007 een gerechtelijke vakantie. Eerstvolgende IE-arresten in het nieuwe jaar zijn de volgende:

- Donderdag 11 januari 2007:  HvJ EG, arrest C-175/05 Commissie / Ierland

Over  "uitlening" en de reikwijdte van de vrijstelling uit artikel 5, lid 3 van de richtlijn. Aangevoerd wordt dat deze vrijstelling zo ruim is dat alle openbare onderwijs- en academische instellingen die voor het publiek toegankelijk zijn, openbaar mogen uitlenen, met als gevolg dat alle instellingen voor openbare uitlening van uitleenrechten zijn vrijgesteld en dus geen vergoeding hoeven te betalen.

"De Commissie voert aan dat deze situatie kennelijk verder gaat dan op grond van de uitzonderingen van artikel 5, lid 3, van de richtlijn is toegestaan en dat Ierland daarom zijn verplichtingen op grond van de artikelen 1 en 5 van de richtlijn niet is nagekomen."

- Dinsdag 16 januari 2007:  GvEA, arrest T-53/05 Calavo Growers / OHMI - Calvo Sanz (Calvo)

"De kamer van beroep was van oordeel dat de oppositieafdeling niet bevoegd was om uitspraak te doen op de oppositie, omdat verzoeksters argumenten met betrekking tot de grond van de zaak niet-ontvankelijk waren bij gebreke van vertaling in de procestaal.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster schending van de artikelen 42, lid 3, en 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk juncto regel 20, lid 3, van de uitvoeringsverordening aan."

Zie voor de agenda van het hof en het gerecht hier.

IEF 2802

Twee maal niet juist omgezet

- GvEA , 26 oktober 2006, zaak C-198/05. Commissie tegen Italie (Nederlandse versie niet beschikbaar).

1- En exemptant du droit de prêt public toutes les catégories d’établissements de prêt public au sens de la directive 92/100/CEE du Conseil, du 19 novembre 1992, relative au droit de location et de prêt et à certains droits voisins du droit d’auteur dans le domaine de la propriété intellectuelle, la République italienne a manqué aux obligations qui lui incombent en vertu des articles 1er et 5 de cette directive.

2- La République italienne est condamnée aux dépens.

Lees het arrest hier

- HvJ, 26 oktober 2006, zaak C-36/05. Commissie tegen Spanje

Bij de omzetting van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom in 1994, heeft de Spaanse wetgever een uitzondering gemaakt:

„[...] musea, archieven, bibliotheken, documentatiecentra, fonotheken of filmotheken die tot de overheid behoren of deel uitmaken van culturele, wetenschappelijke of educatieve organen van algemeen belang en zonder winstoogmerk, dan wel van onderwijsinstellingen van het Spaanse onderwijsstelsel, dienen voor de uitleningen die zij verrichten de rechthebbenden niet om toestemming te verzoeken noch een vergoeding te betalen”.

De Commissie is van oordeel dat de vergoedingsverplichting nog slechts in twee beperkte gevallen gelding heeft waardoor bijna alle uitleningen van de vergoedingsverplichting vrijgesteld.

Volgens het HvJ gaat het in wezen om de vraag "welke draagwijdte moet worden toegekend aan de bepalingen van artikel 5, lid 3, van de richtlijn, volgens welke de lidstaten „bepaalde categorieën instellingen” kunnen vrijstellen van betaling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde vergoeding". De belangrijkste doelstelling is te garanderen dat auteurs en uitvoerende kunstenaars een passend inkomen ontvangen, zodat de bijzonder hoge en riskante investeringen die met name voor de productie van fonogrammen en films vereist zijn, kunnen worden terugverdiend. Een vrijstelling van de meeste of zelfs alle categorieën instellingen druist in tegen de hoofddoelstelling van de richtlijn.

De door het Koninkrijk Spanje aangevoerde rechtvaardigingsgrond, de bevordering van culturele activiteiten als doelstelling van de richtlijn, wordt door het HvJ afgewezen. Het HvJ acht het juist dat culturele activiteiten een doelstelling van de richtlijn vormen, een andere doelstelling is echter de bescherming van rechthebbenden. Juist ter bescherming van dit recht op vergoeding heeft de gemeenschapswetgever de omvang van de vrijstelling willen beperken, door te verlangen dat de nationale autoriteiten enkel bepaalde categorieën van deze verplichting vrijstellen. Het HvJ oordeelt dat slechts een beperkt aantal categorieën instellingen van de verplichting kan worden vrijgesteld. Ook het argument van het Koninkrijk Spanje "dat de vrijstelling van artikel 37, lid 2, van het decreto legislativo niet geldt voor de „instelling” die de uitleningen verricht, maar voor het „orgaan” dat deze instelling controleert" wordt door het HvJ verworpen:

"Zoals de Commissie terecht opmerkt, getuigt het afhankelijk stellen van de vrijstelling van de vergoedingsverplichting van de door de uitlener gekozen rechtsvorm evenwel van een overdreven juridisch formalisme waardoor de uitlener de vergoedingsverplichting gemakkelijk kan omzeilen. Verder voert het Koninkrijk Spanje niets aan waaruit blijkt dat het gemaakte onderscheid tussen de instelling en het controleorgaan relevant is, terwijl deze twee entiteiten zich uit het oogpunt van de uitleenverrichting in wezen in dezelfde situatie bevinden."

Het HvJ verklaart dan ook "door de meeste of zelfs alle categorieën instellingen voor openbare uitlening van auteursrechtelijk beschermde werken vrij te stellen van de verplichting tot betaling van een uitleenvergoeding aan de auteurs, is het Koninkrijk Spanje de krachtens de artikelen 1 en 5 van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, op hem rustende verplichtingen niet nagekomen".

Lees het arrest hier  

IEF 2142

Belast met het beheer

Hof van Justitie EG, 1 juni 2006, zaak C-169/05. Uradex CVBA tegen RTD en BRUTELE.  

Uradex is een vennootschap voor collectief beheer van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars. Uradex heeft een vordering ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg in Brussel tot vaststelling dat de kabelmaatschappijen die lid zijn van de Beroepsvereniging van de radio- en teledistributie (RTD), en in het bijzonder  de Intercommunale maatschappij voor teledistributie (BRUTELE), door zonder haar toestemming en dus in strijd met de artikelen 51 en 53 van de wet de tot haar repertoire behorende prestaties van uitvoerende kunstenaars via de kabel door te geven, de naburige rechten schenden die Uradex beheert. Zij heeft eveneens gevorderd dat elk van de betrokken maatschappijen wordt gelast, de doorgifte via de kabel van die prestaties te staken.

De rechtbank wijst de vordering af. Het Hof van Beroep wijst de vordering gedeeltelijk toe en oordeelt dat BRUTELE de doorgifte van niet audiovisuele prestaties dient te staken wegens schending van de naburige rechten van de uitvoerende kunstenaars die het beheer ervan aan Uradex hebben opgedragen. Uradex  stelt cassatie in en het Hof van Cassatie stelt de volgende prejudiciële vraag:

„Moet artikel 9, lid 2, van [de] richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat wanneer een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten die het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, die maatschappij het recht van deze rechthebbende om een kabelmaatschappij de doorgifte via de kabel van een uitzending toe te staan of te verbieden, niet mag uitoefenen, daar zij alleen belast is met het beheer van de financiële aspecten van de rechten van deze rechthebbende?”

Het HvJ beantwoord de vraag in negatieve zin,  het beheer van de rechten van de rechthebbende door die maatschappij is niet beperkt tot de financiële aspecten van deze rechten.

Artikel 9 („Uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel”) van richtlijn 93/83/EG luidt als volgt:

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat het recht van auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten om aan kabelmaatschappijen doorgifte via de kabel van een omroepuitzending toe te staan of te verbieden, uitsluitend door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging kan worden uitgeoefend.

2. Indien een rechthebbende het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, wordt de maatschappij die rechten van dezelfde categorie beheert, geacht met het beheer van zijn rechten te zijn belast. Indien de rechten van die categorie door meer dan één maatschappij voor collectieve belangenbehartiging worden beheerd, staat het de rechthebbende vrij te kiezen welke van die maatschappijen geacht wordt zijn rechten te beheren. Voor rechthebbenden waarnaar in dit lid wordt verwezen, gelden dezelfde rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de kabelmaatschappij en de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die geacht wordt met het beheer van hun rechten te zijn belast, als voor de rechthebbenden die het beheer van hun rechten hebben opgedragen aan deze maatschappij voor collectieve belangenbehartiging.

Het Hof overweegt dat op grond van artikel 9 lid 1 richtlijn rechthebbenden het recht op doorgifte enkel kunnen uitoefenen via een maatschappij voor collectieve behartiging. Indien een rechthebbende zijn rechten niet heeft overgedragen aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging, dan wordt deze maatschappij geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van deze rechthebbende (artikel 9 lid 2 richtlijn). Volgens het Hof brengt deze bepaling geen beperking aan voor wat betreft de omvang van het beheer:

"Derhalve volgt uit de formulering ervan niet dat een dergelijk beheer enkel betrekking zou moeten hebben op de financiële aspecten van de betrokken rechten, met uitsluiting van het recht op doorgifte"
Dit laat onverlet de mogelijkheid dat van een rechthebbende het recht op doorgifte over te dragen. In dat geval wordt de rechtsverhouding tussen hem en de maatschappij voor collectieve behartiging verbroken.

Lees het arrest hier. Eerder bericht hier.

IEF 1987

Prêtrecht

HvJ EG, 27 april 2006, C-180/05. Commissie tegen Grand-Duché de Luxembourg (Alleen beschikbaar in het Frans).

Droits voisins du droit d’auteur dans le domaine de la propriété intellectuelle, droit de prêt public, non-transposition dans le délai prescrit.

En l’espèce, il est constant que les mesures réglementaires destinées à fixer, dans l’ordre juridique luxembourgeois, les conditions de la rémunération au titre du prêt public, requise à l’article 5, paragraphe 1, de la directive 92/100 comme condition pour permettre la dérogation au droit exclusif prévu à l’article 1er de cette directive, n’avaient pas été adoptées à l’expiration du délai imparti dans l’avis motivé. Il est constant également que l’absence de telles mesures a fait obstacle à l’application, à cette date, des dispositions de la directive 92/100 relatives à cette rémunération.

Par conséquent, il convient de constater que, en n’appliquant pas les dispositions relatives au droit de prêt public prévues par la directive 92/100, le Grand-Duché de Luxembourg a manqué aux obligations qui lui incombent en vertu des articles 1er et 5 de cette directive.

Lees het arrest hier.