DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 7128

Driedimensionale figurine

Figurine SulphideRechtbank ‘s-Gravenhage, 1 oktober 2008, HA ZA 07-2836, Sulphide Productions (HK) Ltd, Ceramtrade (HK) Ltd & Standard Group Holding B.V tegen  c.s. tegen Joker AG & Really Marbleous AG.

Eerst even voor jezelf lezen. Octrooirecht. Versneld regime nieuwe stijl. Gevulde knikkers. NL octrooi “Werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van een voorwerp van glas met ten minste een daarin opgenomen driedimensionale figurine”. Octrooi eiser Sulphide niet nietig, inbreuk.Octrooi eiser Ceramtrade wel nietig.

“4.7. Onder het versneld regime nieuwe stijl, waar deze procedure onder valt, is het in beginsel niet strijdig met de goede procesorde om bij wege van verweer een beroep te doen op het bestaan van één of meer nietigheidsgronden, zonder een daarop toegesneden eis in reconventie in te stellen. Wordt een dergelijk verweer gevoerd, dan biedt het versneld regime de mogelijkheid een akte te nemen, waarin alsdan (uitsluitend) op het nietigheidsverweer kan worden gereageerd. Wordt een reconventionele (zij het in dit geval niet ontvankelijke) nietigheidseis ingesteld, dan kan - gelijk in het onderhavige geval is gebeurd - voor antwoord in reconventie worden geconcludeerd. Daarin is door Sulphide c.s. gereageerd op de nietigheidsargumentatie van Marbleous c.s. De rechtbank komt gelet hierop toe aan het verweer dat conclusie 1 nietig is en zal in dat kader ook het [voor de reconventionele nietigheidsvordering te laat ingediende – IEF] advies van OCN betrekken.”

NL 679 (eiser Sulphide). 4.31. De rechtbank kan Marbleous c.s. hierin niet volgen. Marbleous c.s. geeft zelf op de verpakking aan dat de knikkers via de drie genoemde VN-octrooien [Vietnamese octrooien- IEF] worden geproduceerd. De rechtbank gaat er van uit dat dit ook het geval is. Omdat het ervoor moet worden gehouden dat in ieder geval de werkwijze volgens VN  5406, maar ook die volgens het uitvoeringsvoorbeeld van VN 4385 inbreuk maakt op conclusie 1 van NL 679, is het vervolgens aan Marbleous c.s. om aan te tonen dat de knikkers, ondanks hetgeen zij op haar verpakking vermeldt, niet middels een inbreukmakende werkwijze zijn vervaardigd. Zij heeft zich ertoe beperkt te stellen dat Kim Truc niet wil zeggen hoe zij de knikkers produceert en dat de productiewijze van Kim Truc inmiddels wellicht is gewijzigd. Zij heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist dat de Marbleous knikkers inbreuk maken op conclusie 1 van NL 679.

NL 444 (eiser Ceramtrade). 4.43. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet overtuigend is aangetoond dat het gestelde probleem zich in de stand van de techniek voordoet en evenmin dat het in NL 444 geclaimde voordeel is toe te dichten aan de kenmerkende maatregelen van NL 444. Dit leidt tot de conclusie dat het octrooi niet verleend had mogen worden. NL 444 zal om die reden worden vernietigd. Dit betekent dat de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen en die in reconventie worden toegewezen. Aan de in reconventie (subsidiair) gevorderde opeising wordt gelet hierop niet toegekomen.

De rechtbank verbiedt Marbleous en Joker inbreuk te maken op NL 1017679, vernietigt NL 1017444 en bepaalt dat partijen aan beide zijden hun eigen kosten dragen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7102

Den Haag Vandaag

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, KG ZA 08-817, Taartenwinkel.nl B.V. tegen Gefelicitaart B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. Eisers vorderen – samengevat – een verbod op inbreuk op hun handelsnaam en onrechtmatig handelen jegens hen door GefeliciTAART, alsmede overdracht van de domeinnaam taartwinkel.nl aan hen, een en ander op straffe van een dwangsom. Tevens vorderen eisers een veroordeling van GefeliciTAART in de proceskosten conform artikel 1019h Rv.

4.3. GefeliciTAART heeft terecht opgemerkt dat de handelsnaam van Taartenwinkel.nl zeer weinig onderscheidend vermogen heeft. De handelsnaam is immers zuiver beschrijvend voor de onderneming van Taartenwinkel.nl. Daarnaast staat tussen partijen vast dat vele andere ondernemingen vergelijkbare handelsnamen voeren, waaronder “de taartwinkel” en “taartenservice.nl”, en dat de handelsnaam van Taartenwinkel.nl dus ook in dat opzicht weinig onderscheidend is. Dat die handelsnaam volgens Taartenwinkel.nl bekendheid heeft gekregen, weegt, voor zover juist, niet op tegen het aanzienlijke gebrek aan inherent onderscheidend vermogen. Een en ander brengt mee dat de beschermingsomvang van het handelsnaamrecht van Taartenwinkel.nl zeer gering is. Met andere woorden, er dienen hoge eisen te worden gesteld aan de vaststelling van het op grond van artikel 5 Handelsnaamwet vereiste verwarringsgevaar.

4.4. Toetsend aan de voornoemde strenge eisen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat GefeliciTAART geen inbreuk maakt op de handelsnaam van Taartenwinkel.nl. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat GefeliciTAART de domeinnaam taartwinkel.nl slechts gebruikt om bezoekers door te leiden naar haar website, die onder een andere domeinnaam wordt gepubliceerd, te weten gefelicitaart.nl, en dat zij op die website haar diensten uitsluitend aanbiedt onder de naam “GefeliciTAART”. Voor zover deze wijze van gebruik van de domeinnaam kan worden aangemerkt als handelsnaamgebruik, moet worden aangenomen dat de eventueel door dat gebruik veroorzaakte verwarring gering is. GefeliciTAART heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat de website waarnaar de domeinnaam doorleidt, “onmiskenbaar duidelijk” maakt dat de bezoeker bij een online taartwinkel van GefeliciTAART is terecht gekomen. Daar komt bij dat GefeliciTAART met de keuze van de domeinnaam taartwinkel.nl enige afstand heeft genomen van de handelsnaam Taartenwinkel.nl. Daarom is er, ondanks de door Taartenwinkel.nl geconstateerde overeenstemming in de aard van de onderneming van partijen, geen sprake van verwarringsgevaar in voornoemde strikte zin.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, KG ZA 08-1024, Stichting Pink Ribbon tegen De Scheffrahn-groep c.s (met dank aan Marlou van de Braak, De Brauw Blackstone Westbroek).

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. De Scheffrahn-groep krijgt (naast een inbreukverbod) ook een verbod opgelegd tot het verrichten van enig Benelux- of Gemeenschapsmerkdepot met daarin PINK RIBBON of een andere combinatie van de woorden PINK en RIBBON, totdat in de door Stichting Pink Ribbon aanhangig te maken bodemprocedure over de (on)rechtmatigheid van de wijze van deponeren en handelen in de oppositieprocedures is beslist etc.

Bovendien wordt de Scheffrahn groep bevolen mee te werken aan gezamenlijke verzoeken tot uitstel voor het indienen van de inhoudelijke onderbouwing door Stichting Pink Ribbon, dan wel, ter uitsluitende keuze van Stichting Pink Ribbon, een gezamenlijk verzoek tot schorsing, in die door Stichting Pink Ribbon aanhangig gemaakte en nog aanhangig te maken oppositieprocedures tegen de door de Scheffrahn-groep gedeponeerde Benelux- en Gemeenschapsmerken die op het moment van het wijzen van het vonnis nog niet inhoudelijk onderbouwd zijn, etc.

Lees het vonnis hier en, inmiddels ook op rechtpraak.nl, hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, HA ZA 05-2885 / HA ZA 06-2576, Monsanto Technology LLC tegen Cefetra B.V. c.s. & de Staat Argentinië / Monsanto Technology LLC tegen Vopak Agencies Rotterdam B.V. c.s.

Eerst even voor jezelf lezen. Octrooirecht. Tussenvonnis. Nadere formulering prejudiciële vragen aan HvJ EG.

“2.6.5. Het voorgaande leidt tot de hieronder geformuleerde vragen, waarin nog enkele wijzigingen zijn opgenomen die door partijen zijn geformuleerd, waartegen door de wederpartij geen bezwaren zijn aangevoerd en die de rechtbank zinvol voorkomen. (…).

1. Moet artikel 9 van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de bescherming van biotechnologische uitvindingen (Pb EG L 1998, nr. 213 blz. 0013 – 0021) aldus worden opgevat dat de in dat artikel geboden bescherming ook dan kan worden ingeroepen in een situatie zoals in deze procedure, waarin het voortbrengsel (de DNA-sequentie) deel uitmaakt van een in de Europese Unie ingevoerd materiaal (sojameel) en zijn functie op het moment van de gestelde inbreuk niet uitoefent, maar wel heeft uitgeoefend (in de sojaplant) of mogelijk, nadat het uit dat materiaal is geïsoleerd en in de cel van een organisme is ingebracht, opnieuw zijn functie zou kunnen uitoefenen?

2. Uitgaande van de aanwezigheid van de in conclusie 6 van het octrooi met nummer EP 0 546 090 beschreven DNA-sequentie in het door Cefetra en ACTI in de Gemeenschap geïmporteerde sojameel en ervan uitgaande dat het DNA in de zin van artikel 9 van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de bescherming van biotechnologische uitvindingen (Pb EG L 1998, nr. 213 blz. 0013 – 0021) is verwerkt in sojameel en dat het daarin zijn functie niet uitoefent: staat de door deze richtlijn voorgeschreven bescherming van een octrooi voor biologisch materiaal, in het bijzonder artikel 9, eraan in de weg dat de nationale octrooiwetgeving1 (daarnaast) absolute bescherming toekent aan het voortbrengsel (het DNA) als zodanig, ongeacht of dat DNA zijn functie uitoefent, en moet de bescherming van artikel 9 van de richtlijn dus geacht worden uitputtend te zijn, in de in dat artikel bedoelde situatie dat het voortbrengsel bestaat uit genetische informatie of zulke informatie bevat, welk voortbrengsel in materiaal is verwerkt en in welk materiaal de genetische informatie is opgenomen?

3. Maakt het bij de beantwoording van de vorige vraag verschil dat het octrooi met nummer EP 0 546 090 is aangevraagd en verleend (op 19 juni 1996) voordat Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de bescherming van biotechnologische uitvindingen (Pb EG L 1998, nr. 213 blz. 0013 – 0021) was vastgesteld en dat een dergelijk absolute voortbrengsel bescherming volgens de nationale octrooiwetgeving werd verschaft voordat deze richtlijn was vastgesteld? 4. Kunt u bij de beantwoording van de voorgaande vragen het TRIPs-verdrag betrekken, in het bijzonder de artikelen 27 en 30 daarvan?”

Lees het vonnis hier.

IEF 7062

Aangevraagd en verkregen

LadderklemRechtbank ’s-Gravenhage, 11 september 2008, KG ZA 08-902, V.I.O.B. tegen Van Ophem.

Eerst even voor jezelf lezen.. Stukgelopen samenwerking. Overeenkomst  m.b.t. ‘ladder safety device’-octrooi van eiser, de Toplocker. Gedaagde zou de Toplocker exclusief mogen verkopen en verder ontwikkelen en heeft dat ook gedaan en zelf nieuwe octrooien aangevraagd en verkregen. Overeenkomst ontbonden, eiser stelt dat gedaagde klanten benadert met de mededeling dat hij uitvinder van de Toplocker is en daarop octrooi heeft, afbeeldingen van de Toplocker gebruikt, inbreukmakende domeinnamen bezit en door V.I.O.B. gemaakte en auteursrechtelijk beschermde technische tekeningen van de Toplocker gebruikt in zijn eigen octrooiaanvragen en eveneens in zijn folders. Eiser beroept zich niet op zijn octrooirechten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. 75% werkelijke proceskosten, 25% liquidatietarief.

“4.2. Volgens Van Ophem maakt hij geen aanspraak op het Europees octrooi of de daarin beschreven uitvinding. Van Ophem wijst er op dat hij, volgens afspraak, de Toplocker verder heeft ontwikkeld. Van Ophem heeft, zo stelt hij, een eigen product (de Ladderclip) ontwikkeld en daarvoor Nederlands octrooien aangevraagd en verkregen. Van enige onrechtmatige mededeling is volgens hem geen sprake.

4.3. V.I.O.B. heeft in reactie op dit verweer niet meer aangevoerd dan dat het Van Ophem niet is toegestaan in de markt mee te delen dat hij rechten heeft op de Toplocker. V.I.O.B. heeft niet gemotiveerd dat en waarom haar onder 2.3 afgebeelde Toplocker aan de in de octrooien van Van Ophem beschreven inrichtingen de vereiste nieuwheid en inventiviteit onthouden. V.I.O.B. heeft de Nederlandse octrooien van Van Ophem ook niet opgeëist en bestrijdt niet dat Van Ophem zich met de verdere ontwikkeling van de Toplocker heeft beziggehouden. Daarmee blijft als onvoldoende gemotiveerd weersproken de stelling van Van Ophem, die erop neerkomt dat hij op grond van zijn Nederlandse octrooien rechten kan doen gelden op de doorontwikkeling van de Toplocker, overeind. Van onrechtmatige mededelingen blijkt onvoldoende.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7046

De praktische uitwerking van de regel

Daan de LangeDaan de Lange, Brinkhof: Wat moet de Nederlandse octrooirechter doen bij een GAT/LuK verweer? Gepubliceerd in BIE  6/7, 18 augustus 2008, p. 231 – 233. 

Het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) in de zaak GAT/LuK  heeft ruime aandacht gekregen . Een onderwerp van discussie was met name de vraag naar de praktische uitwerking van de regel die het HvJ formuleerde. Wat moet een rechter die wordt aangezocht te oordelen over inbreuk op een buitenlands (deel van een Europees) octrooi doen wanneer  de vermeende inbreukmaker de geldigheid van het ingeroepen buitenlandse octrooirecht betwist (een ‘GAT/LuK verweer’)?

Op 30 november 2007 heeft de Hoge Raad in Roche/Primus II  een toepassing gegeven aan het oordeel van het HvJ in GAT/LuK. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft in zijn vonnis van 27 februari jl. in de zaak Bettacare/H3 II , aan deze uitleg van de Hoge Raad een uitwerking gegeven. Die uitwerking heeft de rechtbank ’s-Gravenhage recentelijk, bij vonnis van 18 juni jl. in de zaak Fort Vale/Pelican  en bij vonnis van 16 juli jl. in de zaak Bettacare/H3 III  bevestigd. Reden om de uitspraken van de Hoge Raad en de rechtbank kort te bespreken. Voor een goed begrip daarvan is het nuttig eerst de GAT/LuK beslissing van het HvJ kort in herinnering te roepen.

Lees het artikel hier.

IEF 7026

Aan zichzelf heeft verkocht en overgedragen

Vzr. Rechtbank Arnhem ,18 juli 2008, LJN: BE0020, Blue Sense Holding B.V. tegen Gedaagde en Bioway Corporation Pte. Ltd.

“Door tegenstrijdig belang bestuurder is de rechtshandeling - de overdracht van de patenten - ten opzichte van de vennootschap nietig. De tenaamstelling van de patenten in het USPTO op naam van Bioway, aan welke vennootschap gedaagde sub 1de patenten vervolgens heeft overgedragen, is als gevolg van de belangenverstrengeling  door gedaagde sub 1 onrechtmatig ten opzichte van Blue Sense”

“4.2.  Blue Sense stelt dat sprake is van een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW omdat gedaagde sub 1 als directeur van Blue Sense, zonder medeweten en medewerking van mededirecteur betrokkene, intellectuele eigendomsrechten van Blue Sense aan zichzelf heeft verkocht en overgedragen. Dit leidt tot onbevoegdheid van gedaagde sub 1 om Blue Sense te vertegenwoordigen waardoor de overdracht van de patenten door gedaagde sub 1 aan zichzelf nietig is.

(…) 4.5.  gedaagde sub 1 heeft erkend dat bij de overdracht van de patenten aan hem sprake was van een tegenstrijdig belang. Dit betekent dat Blue Sense bij die overdracht, op grond van artikel 12 lid 8 van de statuten vertegenwoordigd diende te worden door een persoon die daartoe door de algemene vergadering was aangewezen. Een uitdrukkelijk besluit van de algemene vergadering ontbreekt echter. Dat de aanwijzing min of meer informeel zou zijn geschied tijdens een overleg op 1 mei 2006 en dat het wegens ziekte van betrokkene, met medeweten van de aandeelhouders gedaagde sub 1 en betrokkene aan gedaagde sub 1 overlaten van het bestuur van de onderneming gelijkgesteld dient te worden met een besluit van de algemene vergadering, zoals gedaagde sub 1 heeft betoogd, is bij gebreke van een uitdrukkelijke aanwijzing, onvoldoende. Nu gedaagde sub 1 als bestuurder van Blue Sense namens de vennootschap een rechtshandeling heeft verricht waartoe hij vanwege een tegenstrijdig belang niet bevoegd was, is de rechtshandeling - de overdracht van de patenten - ten opzichte van de vennootschap nietig. De tenaamstelling van de patenten in het USPTO op naam van Bioway, aan welke vennootschap gedaagde sub 1 de patenten vervolgens heeft overgedragen, is als gevolg van de belangenverstrengeling door gedaagde sub 1 onrechtmatig ten opzichte van Blue Sense. Bioway geniet geen bescherming als derde te goeder trouw omdat Bioway een vennootschap is waarvan gedaagde sub 1 mededirecteur is en de kennis van gedaagde sub 1 aan de vennootschap is toe te rekenen in die zin dat het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van de overdracht van de patenten aan Bioway haar bekend was of had behoren te zijn zodat de onbevoegdheid van gedaagde sub 1 haar kan worden tegengeworpen.

(…) 4.7.  Blue Sense heeft veroordeling van gedaagden in de werkelijke kosten van rechtsbijstand gevorderd op grond van artikel 1019 h Rv en zich daarbij gebaseerd op de Rijks Octrooiwet ROW. Nu de procedure niet is gebaseerd op de ROW, maar op onrechtmatige daad artikel 6:162 BW en tegenstrijdig belang artikel 2:256 BW is voor een kostenveroordeling ingevolge de ROW geen plaats. gedaagde sub 1 en Bioway zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Blue Sense worden begroot.”

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde sub 1]en Bioway om binnen 2x24 uur na betekening van dit vonnis - al dan niet door tussenkomst van hun Amerikaanse gemachtigden - aan het USPTO een brief (per aangetekende post, per fax en per e-mail) te zenden met de navolgende tekst:

Dear Sirs,

In order to comply with a decision of the President of the District Court of Arnhem dated (datum uitspraak) we hereby request you to rectify the registration of patent numbers 6194198 and 6283309 and to change this registration from Bioway Corporation PTE Ltd. Singapore to Blue Sense Holding B.V., Ede, Netherlands, based on the deed of transfer dated March 24, 2004, as was requested by Blue Sense Holding B.V. to your office and previously temporarily recorded on 02/26/2008 under Reel/frame 020555/0332. Blue Sense Holding B.V. should become the sole assignee tot patent 6283309 and patent 6194198.
The said decision and its sworn english translation are enclosed.

Yours truly,

Bioway Corporation PTE Ltd.
[voorletter] [gedaagde sub 1], CEO

Lees het vonnis hier.

IEF 7025

Eerst even voor jezelf lezen

Klik voor vergrotingRechtbank ’s-Gravenhage, 28 augustus 2008, KG ZA 08-777, Abbott Cardiovascular Systems Inc. Medtronic B.V. c.s.

Octrooirecht. Stent-vonnis (het was al weer even geleden, maar ze bestaan nog). Geldige divisonal, geen uitbreiding van de materie, geen samenraapsel van maatregelen. Gedeeltelijke behandeling achter gesloten deuren. Inbreukverbod toegewezen. €125.463,45 proceskosten.

“4.79. Dat, zoals Medtronic heeft betoogd, Abbott geen equivalente inbreuk heeft bepleit en om die reden aan dat leerstuk niet wordt toegekomen, wordt voorshands niet gevolgd. Daartoe geldt dat Abbott heeft gesteld dat de Driver stents vallen onder de beschermingsomvang van EP 842. De rechter heeft bij het vaststellen van de beschermingsomvang van een octrooi, zoals hiervoor in r.o. 4.68. is aangegeven, in ieder geval sinds de inwerkingtreding van EPC 2000 per 13 december 2007, op passende wijze rekening te houden met equivalente maatregelen (‘due account shall be taken of any element which is equivalent to an element specified in the claims’), zodat hij die in zijn beoordeling kan betrekken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6589

Woensdag incidentendag

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus 2008, HA ZA 08-84. European Pallet Association E.V.c.s. tegen Pallet Recycling Baak B.V.

Bevoegdheidsincident in een merkenzaak. "Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op de internationale merkenregistraties met gelding voor de Benelux, geldt dat deze rechtbank op de voet van artikel 4.6 lid 1 BVIE ten aanzien daarvan bevoegdheid toekomt nu EPAL heeft gesteld dat inbreuk op de internationale merken met gelding voor de Benelux mede in dit arrondissement plaats vindt. Baak heeft die stelling weliswaar betwist, doch zulks is slechts van belang voor de toewijsbaarheid van de vorderingen en niet voor de bevoegdheidsvraag waarvoor slechts de in de dagvaarding opgenomen stellingen bepalend zijn."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus 2008, HA ZA 08-1053. Delaval Holding A.B. c.s.tegen Reci Prof International B.V.

Incident in een octrooi/merkenzaak. Vordering tot oproeping van derde in vrijwaring.

"Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien de gedaagde in de hoofdzaak stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot deze derde het recht te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Reci Prof stelt de tepelbekerklauwen van Delgado te hebben betrokken. Gelet op die gestelde rechtsverhouding valt niet uit te sluiten dat Reci Prof, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Delgado. Daarom komt de incidentele vordering voor toewijzing in aanmerking. Voor zover de vrijwaring vertraging in de hoofdzaak  meebrengt, kan dat niet leiden tot een ander oordeel. Het bij deze rechtbank van kracht zijnde rolbeleid biedt voldoende waarborgen om onnodige vertraging te voorkomen."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus, HA ZA 07-1385. Sisvel tegen Acer Computer B.V. c.s.

Vonnis van 13 augustus 2008 in het incident tot openstelling van het vonnis in incident van 16 april 2008 voor tussentijds hoger beroep.

"Acer verzoekt de rechtbank op grond van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te bepalen dat Acer hoger beroep kan instellen van de in het voornoemde vonnis genomen beslissing tot afwijzing van haar op artikel 843a Rv gebaseerde vordering tot inzage in bepaalde stukken. Artikel 337 lid 2 Rv mist echter toepassing. De beslissing op een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering is een eindbeslissing waartegen direct hoger beroep mogelijk is (hof ’s-Gravenhage 25 oktober 2005, NJF 2005, 452). Het verzoek is dus ongegrond en zal worden geweigerd.

2.3. De in het onderhavige vonnis van 20 augustus 2008 (!) opgenomen weigering van het verzoek om tussentijds hoger beroep is daarentegen wel een beslissing waartegen in beginsel slechts met het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld. Voor de goede orde zal de rechtbank daarom op grond van artikel 337 lid 2 Rv bepalen dat van de beslissing tot weigering van het verzoek in dit vonnis tussentijds hoger beroep mogelijk is. De beslissing hangt namelijk zodanig samen met de beslissing in het vonnis van 16 april 2008, dat het niet wenselijk is dat met hoger beroep van de eerstgenoemde beslissing (wel) moet worden gewacht tot het eindvonnis in de hoofdzaak. Zo wordt ook zeker gesteld dat, indien het hof zou oordelen dat artikel 337 lid 2 Rv wel van toepassing is op de beslissing in het vonnis van 16 april 2008 (en het inmiddels ingestelde beroep van Acer daartegen daarom bij gebreke van een rechterlijke beslissing tot openstelling van dat vonnis voor tussentijds hoger beroep niet-ontvankelijk zou verklaren), Acer het hof tijdig kan verzoeken die bepaling alsnog toe te passen."

Lees het vonnis hier.

IEF 6580

Aansluiting bij het basisoctrooi

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 29 juli 2008, AWB 07/3547 OCT95, E.L. du Pont de Nemours and Company tegen Octrooicentrum Nederland (met dank aan Martijn de Lange, Octrooicentrum Nederland).

Eiseres Dupont is rechthebbende op een Europees octrooi voor Fungicide oxazolidinonen. Het Ctb heeft aan Dupont een vergunning verleend voor het in de handel brengen van het gewasbeschermingsmiddel “Tanos”.

Het Octrooicentrum heeft het aangevraagde ABC beperkt tot de samenstelling van werkzamen stoffen genoemd in de handelsvergunning. Dupont meent daarentegen dat aansluiting moet worden gezocht bij het basisoctrooi.

Aan de rechtbank Den Haag (sector bestuursrecht) staat ter beoordeling wat in dit geval als product in de zin van de Verordening (EG) nr. 1610/96 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelt als volgt:

“7. Ingevolge artikel 1, onder 8, en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de Verordening, in onderlinge samenhang bezien, is de omschrijving van de werkzame stof of van de samenstelling van werkzame stoffen van het gewasbeschermingsmiddel in de handelsvergunning bepalend voor het antwoord op deze vraag

8. In de handelsvergunning van 26 juli 2002 is in paragraaf IV de samenstelling van het gewasbeschermingsmiddel vermeld. Daarbij zijn als werkzame stoffen aangeduid: cymoxanil en famoxadone. Hieruit blijkt dat de combinatie van deze twee werkzame stoffen als het in de handelsvergunning geïdentificeerde product moet worden beschouwd.

9. Niet in geschil is dat de handelsvergunning is verleend voor de combinatie van vorengenoemde twee werkzame stoffen. Voor dit product heeft verweerder aan eiseres een ABC verleend. Voor een andere productomschrijving, zoals bijvoorbeeld famoxadone is geen handelsvergunning gevraagd of verkregen.

10. Het betoog van eiseres dat het product niet op basis van de handelsvergunning maar aan de hand van de -ruimere- omschrijving in het octrooi moet worden gedefinieerd. gaat voorbij aan artikel 3 van de Verordening.”

De rechtbank oordeelt voorts dat het beroep van Dupont op het arrest van het HvJ van 16 september 1999, zaak C-392/97 (Farmitalia) niet slaagt. In die zaak heeft het HvJ bepaald dat een ABC ook bescherming biedt in het geval de werkzame stof in een andere – afgeleide – vorm dan omschreven in de vergunning in de handel wordt gebracht. Dat is een wezenlijk andere situatie dan wanneer, zoals in casu, sprake is van twee stoffen met een verschillende werking die tezamen als één product in de handel zijn gebracht.

Ook is de rechtbank niet met Dupont eens dat het Octrooicentrum door de weigering een ABC af te geven met de gevraagde ruime productomschrijving het doel en de strekking van de Verordening zou hebben miskend. Volgens de rechtbank is Dupont met de afgifte van het ABC voor het product famoxadone in combinatie met cymoxanil immers wel degelijk gecompenseerd voor de tijd en inspanningen die gemoeid zijn geweest met het doorlopen van de vergunningsprocedure.

Het beroep van Dupont wordt dan ook ongegrond verklaard

Lees het vonnis hier.

IEF 6575

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Amsterdam, 9 juli 2008, LJN: , Novartis Vaccines And Diagnostics Limited tegen Solvay Pharmaceuticals B.V.

De rechtbank komt tot het oordeel dat Novartis, merkhoudster van het teken FLUVIRIN, met een geslaagd beroep op artikel 2.28 lid 3 sub a juncto artikel 2.3 sub b BVIE de nietigheid van het teken FLURALIN kan inroepen. Het gaat om soortgelijke waren en de merken stemmen volgens de rechtbank zowel auditief, visueel als begripsmatig met elkaar overeen. Ook verwarringsgevaar omtrent de herkomst van het product wordt aangenomen en als onbetwist staat vast dat het merk FLUVIRIN in rangorde prioriteit geniet boven het teken FLURALIN.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 29 juli 2008, AWB 07/4532 OCT95, Systemate Group B.V. tegen Octrooicentrum Nederland(met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade)

ROW 1995. Weigering verstrekking gratis nieuwheidsrapport bij octrooiaanvrage (ingediend als afgesplitst gedeelte eerdere octrooiaanvrage). Weigering is wel een besluit in de zin van de Awb.

Lees de uitspraak hier.

IEF 6522

Slechts veiligstellen

Rechtbank Maastricht 29 juli 2008, KG ZA 08-276, Medtronic B.V. c.s tegen Abbott Cardiovascular Inc en Voogt (Met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)

Kort geding. Bewijsbeslag. Het bewijsbeslag dient primair om bewijs dat dient ter onderbouwing van de stelling dat inbreuk is gemaakt op een intellectueel eigendomsrecht, veilig te stellen en niet om dat te vergaren.

Abbott heeft een bewijsbeslag doen leggen onder Medtronic met betrekking tot een beweerdelijk octrooi-inbreuk. Met het beslag beoogde Abbott bewijs ten aanzien van de omvang van de inbreuk en het distributienetwerk van de inbreukmakende producten te verzamelen en veilig te stellen.

Tegen de beslaglegging heeft Medtronic zich verzet op grond van artikel 1019e lid 3 Rv. In het vonnis van 20 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat Medtronic een beroep op artikel 1019e Rv niet toekomt. “2.3 (…) De oorspronkelijke toestemming dient volgens de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 20 juni 2008 aldus te worden begrepen, dat Medtronic ook na de beslaglegging en de beschrijving in de gelegenheid moet zijn zich succesvol tegen de effectuering van de tenuitvoerlegging van de maatregel te verzetten. Op grond daarvan heeft de voorzieningenrechter beslist dat het verlof (…) tot het treffen van maatregelen ter bescherming van bewijs dat er door Medtronic een inbreuk op het octrooirecht van Abbott met nummer EP1068842 is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, aldus moet worden verstaan, dat dit verlof behalve door de voorwaarde dat het octrooi met voormeld nummer aan Abbott zal zijn verleend, eveneens wordt beperkt door de voorwaarde dat de in conservatoir beslag genomen voorwerpen niet worden uitgeleverd aan Abbott en dat de inhoud van de bedrijfsinformatie van Medtronic met, op welke wijze dan ook, aan Abbott bekend wordt gemaakt dan nadat eerst Medtronic in de gelegenheid zal zijn gesteld zich tegen deze uitlevering van voorwerpen of het aan Abbott bekend maken van deze informatie in rechte te verzetten. De beslaglegging is daarop door Voogt voortgezet en voltooid.”

In het onderhavige kort geding moet de vraag worden beantwoord of Abbott als beslaglegger direct na de beslaglegging op informatie ook automatisch inzage heeft in die informatie en, zo nee, vanaf welk moment daarna wel.

 

De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag als volgt: “3.3 (…) uit de tekst van artikel 1019b Rv, dat het onderhavige zogenaamde bewijsbeslag regelt, alsmede uit de parlementaire
geschiedenis en uit de tekst van de Richtlijn 2004/48/EG, waarop voormeld artikel is gebaseerd, volgt dat het bedoelde beslag primair dient om bewijs, dat dient ter onderbouwing van de stelling dat inbreuk is gemaakt op een  ntellectueel-eigendomsrecht, veilig te stellen en niet om dat te vergaren.”

Volgens de voorzieningenrechter gaat het aldus bij het bewijsbeslag slechts om het veiligstellen van bewijs. “3.7 (…) Dat is iets anders dan het hebben van toegang tot dat bewijs. Medtronic stelt terecht dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de mogelijkheid tot het leggen van bewijsbeslag, welk recht is geregeld is in artikel 1019b e.v. Rv, dat is gebaseerd op artikel 7 van de meergenoemde richtlijn enerzijds, en vervolgens het verkrijgen tot toegang tot dat bewijs, hetgeen is geregeld in artikel 1019a jo. 843a Rv, welk eerste artikel is gebaseerd op artikel 6 van de richtlijn. Indien de beslaglegger op de voet van artikel 1019b Rv bewijs heeft veilig gesteld, is het vervolgens aan de beslaglegger om inzage in dat bewijs te vorderen op grond van artikel 843a Rv; het inzagerecht volgt immers niet automatisch uit het recht om beslag te mogen leggen op het bewijs.”

Het beroep van Abbott op de totstandkominggeschiedenis van de Handhavingsrichtlijn, de vergelijking met het voorlopig getuigen- en deskundigenverhoor en artikel 15 lid 4 van de Deurwaarderswet worden door de voorzieningenrechter verworpen.

Na te hebben overwogen dat de stelling van Medtronic dat de vordering tot inzage alleen bij de bodemrechter kan worden ingesteld die ten gronde oordeelt over de vraag of er sprake is van inbreuk geen steun vindt in het recht, oordeelt de voorzieningenrechter met betrekking tot het reconventionele beroep van Abbott op artikel 1019a jo. 843a RV als volgt:

“3.14. Bij de beantwoordmg van de vraag of Abbott een recht op inzage heeft in het bewijs is doorslaggevend of Abbott daarbij een rechtmatig belang heeft. Daartoe is niet noodzakelijk dat al in rechte is vastgesteld dat er sprake is van een inbreuk door Medtronic op het bedoelde intellectuele-eigendomsrecht van Abbott. Overlegging van redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal om de (inbreuk)vorderingen te onderbouwen mag voldoende worden geacht. Het is dan ook heel wel denkbaar dat een dergelijke vordering bij spoedeisend belang aan een voorzieningenrechter wordt voorgelegd.

3.15. Uit de onderbouwing door Abbott van het inleidende verzoek tot de beslaglegging blijkt echter dat zij met dat beslag geen bewijs wenst te vergaren omtrent de vraag of Medtronic inbreuk heeft gemaakt op het intellectuele-eigendomsrecht van Abbott, maar dat zij met dat beslag informatie omtrent de omvang van de inbreuk en het distributienetwerk van de beweerdelijk inbreukmakende producten wenst te verzamelen en veilig te stellen, om zo een feitelijke onderbouwing te kunnen geven aan de inbreukvordering die Abbott wil instellen, en inmiddels heeft ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage. De omvang van de inbreuk komt in het kader van de begroting van de schade als gevolg van de inbreuk echter pas aan de orde indien is vastgesteld dat er een inbreuk heeft plaatsgevonden. De vraag of er een inbreuk heeft plaatsgevonden ligt, zoals gesteld, thans voor bij de rechtbank 's-Gravenhage. Abbott heeft derhalve ook thans geen spoedeisend rechtmatig belang bij haar vordering tot vrijgave van het bewijsbeslag.”

De vorderingen van Abbott in reconventie worden afgewezen. Medtronic wordt in conventie in het gelijkgesteld.

Lees het vonnis hier.