Octrooirecht  

IEF 13852

Splitsing van inbreukvorderingen totdat in octrooiopeisingszaak is beslist

Hof Den Haag 22 april 2014, IEF 13852 (Ferring tegen Reprise Biopharmaceutics)
Splitsingincident in octrooizaak. Compensatie proceskosten (artikel 208 lid 3 Rv). Ferring vordert de splitsing van de aanhangige beroepsprocedure, zodat de inbreukvorderingen worden afgesplitst zodat die worden aangehouden totdat in de opeisingszaak IEF 13792 is beslist. Het Ne bis in idem-verweer faalt, omdat deze eerdere in het tussenarrest afgewezen incidentele vordering niet dezelfde strekking had als de voorliggende incidentele ‘splitsings’-vorderingen. Dit incident en het ‘bezwaar eisvermeerdering’-incident hangen nauw met elkaar samen en het hof acht het gerechtvaardigd om de kosten te compenseren.

2. (...) Ferring heeft deze incidentele vordering als volgt toegelicht. De opeisingsvordering van [verweerders] wordt betwist door Ferring die immers stelt octrooihouder te zijn. Nu Ferring tegelijkertijd wordt aangesproken wegens inbreuk op dit octrooi, wordt zij in een positie gebracht waarin zij zich moet verdedigen tegen haar eigen octrooi. Dit kan in deze stand van het geding niet van Ferring worden gevergd. Ferring heeft er derhalve belang bij dat eerst in de onderhavige procedure komt vast te staan of [verweerders] aanspraken kunnen doen gelden op EP 534 en dat pas daarna een eventuele inbreukprocedure wordt uitgeprocedeerd (punten 6 en 12 IMS, punt 15 PA).

8. Bij pleidooi (buiten de pleitnota om) heeft Ferring gepreciseerd dat als zij – bij wege van verweer tegen de inbeukvorderingen – thans het standpunt zou innemen dat het octrooi nietig is, zij haar eigen octrooi zou 'kapotmaken'. Naar het oordeel van het hof kan in redelijkheid inderdaad niet van Ferring worden gevergd dat zij de nietigheid van het octrooi bepleit zolang nog niet is vastgesteld dat zij niet de volledig en enige rechthebbende daarop is. Zij wordt derhalve in haar verweer tegen de inbreukvorderingen ernstig bemoeilijkt wanneer deze vordering tegelijkertijd met de opeisingsvordering zou worden behandeld.

9. (...) Artikel 138 lid 1 Rv voorziet in de mogelijkheid om de zaak in conventie of die in reconventie vroeger te kunnen afdoen, en dus in de mogelijkheid om de conventie en de reconventie te splitsen in enge zin, zie ook de voorganger van artikel 138 Rv, artikel 252 Rv (oud), met name het woord ‘eveneens’ in de eerste zinsnede van lid 2 daarvan. Niet valt in te zien waarom dit bij objectieve cumulatie anders zou zijn.

14. Ferring had, zoals in het eerder besproken ‘ne bis in idem’-verweer van [verweerders] ligt besloten, haar splitsingsincident – in subsidiaire vorm – tegelijkertijd met het in rov. 6 omschreven eerdere niet-ontvankelijksheidsincident kunnen instellen, zulks in overeenstemming met het in artikel 208 lid 3 Rv neergelegde uitgangspunt. Er is daarom aanleiding om Ferring in de kosten van het splitsingsincident te veroordelen, zie Parlementaire Geschiedenis Herziening Rv, p. 381. In het ‘bezwaar vermeerdering van eis’-incident is er daarentegen aanleiding om [verweerders] als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten te veroordelen. In aanmerking ook nemend dat het splitsingsincident en het ‘bezwaar vermeerdering van eis’-incident nauw met elkaar samenhangen – [verweerders] hebben hun eis voorwaardelijk vermeerderd naar aanleiding van het door Ferring opgeworpen splitsingincident en het incident ‘bezwaar vermeerdering eis’ is derhalve een rechtstreeks gevolg van dat incident – acht het hof het gerechtvaardigd om het een tegen het ander weg te strepen en in deze beide incidenten, gezamenlijk beschouwd, de kosten te compenseren, in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt. Dit strookt met de totaaluitkomst van beide incidenten, dat iedere partij gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, Ferring omdat haar primaire vordering tot splitsing in enge zin niet is toegewezen – in het bijzonder is niet toegewezen het onderdeel daarvan dat pas wordt geoordeeld over de inbreukvorderingen nadat de beslissing over de opeisingsvordering in kracht van gewijsde is gegaan – en [verweerders] omdat zij zich zonder succes hebben verweerd tegen Ferrings subsidiaire splitsingsvordering en ‘artikel 130 lid 1 Rv’-bezwaar.

15. Ten overvloede wordt nog overwogen dat de vordering van Ferring – die zelf bezwaar maakt tegen het door [verweerders] gevorderde bedrag – voor het door haar opgevoerde bedrag van maar liefst € 83.783,62 niet toewijsbaar zou zijn. Gezien de tamelijk eenvoudige aard van de onderhavige kwesties wekt dat bedrag een surrealistische indruk. Ferring lijkt met die vordering over het hoofd te zien dat artikel 1019h Rv een redelijkheids- en evenredigheidstoets behelst.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:GHDHA:2014:1358 (link)

IEF 13841

Gebrek aan nieuwheid, zoals eerder onderstreept door Britse bodemrechter

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 mei 2014, IEF 13841 (Novartis tegen Sun Pharmaceutical)
Uitspraak ingezonden door Marleen van den Horst, Jaap Bremer en Eline Schiebroek, BarentsKrans. Novartis is houdster van delen van het Europese octrooi EP 1 296 689 voor een “Method of administering bisphosphonates”. Sun heeft van het CtBG een marktvergunning verkregen voor Nederland met betrekking tot generiek zoledroninezuur. Eerder Amerikaans octrooi openbaart de geclaimde uitvinding niet direct en ondubbelzinnig, beroep op prioriteit faalt. Dat de bodemrechter het octrooi nietig zal verklaren, vanwege gebrek aan nieuwheid, wordt onderstreept door het feit dat Britse bodemrechter in twee instanties de nietigheid heeft uitgesproken.

4.5. Novartis kan naar voorlopig oordeel geen beroep doen op de prioriteit van US 689 omdat de in conclusie 7 van het octrooi geclaimde uitvinding niet direct en ondubbelzinnig wordt geopenbaard in US 689. Meer specifiek openbaart US 689 niet direct en ondubbelzinnig het in conclusie 7 geclaimde doseringsbereik in combinatie met intraveneuze toediening.

4.7. Voorshands kan niet worden aangenomen dat de gemiddelde vakman intraveneuze toediening zonder meer zou inlezen in de hiervoor geciteerde paragraaf. US 689 leert namelijk juist dat de daarin beschreven bisfosfonaten op uiteenlopende manieren kunnen worden toegediend. (...)

4.8. (...) In ieder geval openbaart US 689, aldus begrepen, niet direct en ondubbelzinnig de combinatie van intraveneuze toediening en het volledige bereik van 2 tot 10 mg.

4.10. Dat er een serieuze kans bestaat dat een bodemrechter conclusie 7 van het Nederlandse deel van het octrooi op de hierboven genoemde gronden nietig zal verklaren, wordt onderstreept door het feit dat de Britse bodemrechter in twee instanties heeft geoordeeld dat de gelijkluidende conclusie 7 van het Britse deel nietig is. De oordelen van deze Britse gerechten zijn gebaseerd op vergelijkbare gronden als de hiervoor besproken gronden en worden bovendien ondersteund door de resultaten van een uitgebreid verhoor van deskundigen.
IEF 13826

Patents and Standards - modern framework for IPR-based standardization

European Commission, Patents and Standards - a modern framework for IPR-based standardization, final report - executive summary
Standardization and intellectual property rights are key contributors to industrial innovation and industrial competitiveness. Standards ensure rapid diffusion of technologies and interoperability between products. Patents provide incentives for research and development and facilitate knowledge transfers. Many standards comprise innovative technologies that are protected by patents.

Public authorities and the standardization community have developed rules and practices to ensure the efficient licensing of such standard-related patents. These rules and practices aim to give patent holders a fair return on investment in research and development and to allow all users of the standard fair access at reasonable cost.

In 2013 DG Enterprise and Industry commissioned a fact-finding study on the issue of patents and standards. This fact-finding study analyses the rules and practices developed to ensure efficient licensing of standard-related patents. It also covers barriers to efficient licensing and ideas discussed among stakeholders for dealing with these barriers.

IEF 13815

Leverancier, tevens ex-werknemer, van gedaagde is partijdig

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1067 (eiser tegen Hallmark Cards)
Deskundigenbericht. Eiser is ontwerper/uitvinder van een BLACK BOX waarin wenskaarten en andere voorwerpen kunnen worden opgeborgen. Nu vordert eiser schadevordering uit hoofde van nakoming inspanningsverplichting door rechthebbende na overdracht van rechten uit octrooi en Benelux merkdepot. De Hoge Raad oordeelt dat eiser de melding van onpartijdigheid van de deskundige tijdig was gedaan: in het eerste gedingstuk na deponering deskundigenrapport. De deskundige heeft tot en met 1993 bij Hallmarks rechtsvoorganger gewerkt en is nu internationaal leverancier voor Hallmark (artt. 194 en 198 lid 1 Rv). Hof heeft ten onrechte deels het deskundigenrapport aan zijn oordeel ten grondslag gelegd en het arrest wordt vernietigd.

3.2.3 (...) [eiser] stelt dat de deskundige tot en met 1993 bij Hallmark’s rechtsvoorgangster heeft gewerkt en dat Hallmark internationaal afnemer is van het bedrijf van de deskundige. Naar het oordeel van het hof is bedoeld dienstverband zo lang geleden geëindigd dat dat op zichzelf onvoldoende is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de deskundige. Wel gaat het hof, als onvoldoende betwist, ervan uit dat vanuit het Amerikaanse Hallmark-concern zaken zijn gedaan met het bedrijf van de deskundige. Het hof acht deze zakelijke relatie, zeker in combinatie met eerdergenoemd dienstverband, niet gelukkig. Het hof laat de laatste zin van pagina 14 en de pagina’s 16 tot en met 19 van het deskundigenrapport, die volgens [eiser] suggestief zijn, buiten beschouwing, maar ziet onvoldoende reden om ook de pagina’s 1 tot en met 15, behoudens de laatste zin van pagina 14, buiten beschouwing te laten. Blijkens zijn eigen stellingen is [eiser] tijdens de bespreking met de deskundige, dus voordat het rapport werd opgesteld, reeds op de hoogte gekomen van voormelde zakelijke relatie, maar hij heeft toen niet verzocht een andere deskundige te benoemen. Voorts heeft [eiser] wat betreft de pagina’s 1 tot en met 15 van het deskundigenrapport niet concreet gesteld dat deze getuigen van partijdigheid. (rov. 10)
3.3.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn twijfel aan de onpartijdigheid van de deskundige onder meer gewezen op het hiervoor genoemde dienstverband van de deskundige en op de hiervoor vermelde zakelijke relatie. Daarmee heeft hij voldoende omstandigheden gesteld die, objectief beschouwd, twijfel kunnen rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige in de zin van art. 198 lid 1 Rv. Door te oordelen dat [eiser] bovendien concreet diende aan te geven dat de door het hof bedoelde passages van het rapport getuigen van partijdigheid van de deskundige, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de terzake op een partij rustende stelplicht. Veelal is immers niet naar buiten kenbaar op welke plaatsen of op welke wijze het rapport van een deskundige is beïnvloed door diens (gestelde) partijdigheid. Het hof diende dus te beoordelen of voormelde twijfel gerechtvaardigd was, alvorens (onderdelen van) het deskundigenrapport aan zijn oordeel ten grondslag te leggen. Nu van die beoordeling uit de bestreden uitspraak niet blijkt, slaagt het onderdeel.

Lees eerdere uitspraken hier:
ECLI:NL:GHSGR:2010:5377
ECLI:NL:GHSGR:2011:3041
ECLI:NL:GHDHA:2013:5332
ECLI:NL:HR:2014:1067

IEF 13804

'Legally binding commitments' van Samsung over standaard essentiële octrooien

Uit het persbericht: (zie anders IEF 13801) The European Commission has today rendered commitments offered by Samsung Electronics (Samsung) legally binding under EU antitrust rules. According to these commitments, Samsung will not seek injunctions in Europe on the basis of its standard essential patents (SEPs) for smartphones and tablets against licensees who sign up to a specified licensing framework. Under this framework, any dispute over what are fair, reasonable and non-discriminatory (so-called "FRAND") terms for the SEPs in question will be determined by a court, or if both parties agree, by an arbitrator. The commitments therefore provide a "safe harbour" for all potential licensees of the relevant Samsung SEPs.

Indeed, potential licensees that sign up to the licensing framework will be protected against SEP-based injunctions by Samsung (see also MEMO/14/322). The Commission has also taken a prohibition decision in a separate investigation concerning Motorola (see IP/14/489).

Commission Vice President in charge of competition policy Joaquín Almunia said: "The protection of intellectual property and competition are both key drivers of innovation and growth. This is why it is essential that intellectual property is not misused to the detriment of healthy competition and, ultimately, of consumers. In this context, I welcome Samsung's commitment to resolve disputes on standard essential patents without having recourse to injunctions in a way that could harm competition. Together with today's decision in the Motorola case, the Commission's decision to accept Samsung's commitments provides clarity to the industry on what constitutes an appropriate framework to settle disputes over "FRAND" terms in line with EU antitrust rules. I would also encourage other industry players to consider establishing similar dispute resolution mechanisms."

The Commission’s competition concerns
SEPs are patents essential to implement a specific industry standard. It is not possible to manufacture products that comply with a certain standard without accessing these patents by obtaining a licence. This may give companies owning SEPs significant market power. As a result, standards bodies generally require their members to commit to license SEPs on FRAND terms. This commitment is designed to ensure effective access to a standard for all market players and to prevent "hold-up" by a single SEP holder. Such access on FRAND terms allows consumers to have a wider choice of interoperable products while ensuring that SEP holders are adequately remunerated for their intellectual property.

Seeking injunctions before courts is generally a legitimate remedy for patent holders in case of patent infringements. However, the seeking of an injunction based on SEPs may constitute an abuse of a dominant position if a SEP holder has given a voluntary commitment to license its SEPs on FRAND terms and where the company against which an injunction is sought is willing to enter into a licence agreement on such FRAND terms. Since injunctions generally involve a prohibition of the product infringing the patent being sold, seeking SEP-based injunctions against a willing licensee could risk excluding products from the market. Such a threat can therefore distort licensing negotiations and lead to anticompetitive licensing terms that the licensee of the SEP would not have accepted absent the seeking of the injunction. Such an anticompetitive outcome would be detrimental to innovation and could harm consumers.

Samsung owns SEPs related to various mobile telecommunications standards and has committed to license these SEPs on FRAND terms. In April 2011, Samsung started to seek injunctions against Apple on the basis of its SEPs. The Samsung SEPs in question related to the European Telecommunications Standardisation Institute's (ETSI) 3G UMTS standard, a key industry standard for mobile and wireless communications. In December 2012, the Commission informed Samsung of its preliminary view that it considered Apple a willing licensee on FRAND terms for Samsung's SEPs and that against this background, the seeking of injunctions against Apple based on Samsung's SEPs in several EU Member States may constitute an abuse of a dominant position in breach of Article 102 of the Treaty on the Functioning of the EU (TFEU) (see IP/12/1448 and MEMO/12/1021).

Samsung’s commitments

To address the Commission's concerns, Samsung has for a period of five years committed not to seek any injunctions in the European Economic Area (EEA) on the basis of any of its SEPs, present and future, that relate to technologies implemented in smartphones and tablets against any company that agrees to a particular framework for licensing the relevant SEPs.

The licensing framework provides for:

  • a negotiation period of up to 12 months; and
  • if no agreement is reached, a third party determination of FRAND terms by a court if either party chooses, or by an arbitrator if both parties agree on this.

 

An independent monitoring trustee will advise the Commission in overseeing the proper implementation of the commitments.

Background
Article 9 of the EU's Antitrust Regulation (Regulation 1/2003) allows the Commission to conclude antitrust proceedings by making commitments offered by a company legally binding. Such a decision does not reach a conclusion on whether EU antitrust rules have been infringed but legally binds the company to respect the commitments. If the company breaches these commitments, the Commission can impose a fine of up to 10% of its annual worldwide turnover, without having to find an infringement of Articles 101 or 102 TFEU. A policy brief on commitment decisions under Article 9 is available here.

The Commission opened its investigation in January 2012 (see IP/12/89). In December 2012, the Commission issued a Statement of Objections setting out its preliminary competition concerns (see IP/12/1448). In September 2013, Samsung offered commitments in order to address the Commission's concerns. In October 2013, the Commission consulted interested parties on Samsung's commitments (see IP/13/971). On 3 February 2014, Samsung submitted the final version of the commitments which addressed the Commission's competition concerns.

The Commission recognises that other dispute resolution mechanisms than the specific ones to which Samsung commits may also be relied upon to settle FRAND disputes.

More information on this investigation is available on the Commission's competition website in the public case register under the case number 39939.

 

IEF 13801

Motorola overtreedt EU mededingingsregels door misbruik standaard essentiële octrooien

Uit het persbericht: The European Commission today adopted a decision which finds that Motorola Mobility's (Motorola) seeking and enforcement of an injunction against Apple before a German court on the basis of a smartphone standard essential patent (SEP) constitutes an abuse of a dominant position prohibited by EU antitrust rules in view of the particular circumstances in which the injunction was used (see also MEMO/14/322). The Commission has ordered Motorola to eliminate the negative effects resulting from it. The Commission has also taken a commitment decision in a separate investigation concerning Samsung (see IP/14/490).

Commission Vice President in charge of competition policy Joaquín Almunia said: "The so-called smartphone patent wars should not occur at the expense of consumers. This is why all industry players must comply with the competition rules. Our decision on Motorola, together with today's decision to accept Samsung's commitments, provides legal clarity on the circumstances in which injunctions to enforce standard essential patents can be anti-competitive. This will also contribute to ensuring the proper functioning of standard-setting in Europe. While patent holders should be fairly remunerated for the use of their intellectual property, implementers of such standards should also get access to standardised technology on fair, reasonable and non-discriminatory terms. It is by preserving this balance that consumers will continue to have access to a wide choice of interoperable products".

SEPs are patents essential to implement a specific industry standard. It is not possible to manufacture products that comply with a certain standard without accessing these patents. This may give companies owning SEPs significant market power. As a result, standards bodies generally require their members to commit to license SEPs on fair, reasonable and non-discriminatory (so-called "FRAND") terms. This commitment is designed to ensure effective access to a standard for all market players and to prevent "hold-up" by a single SEP holder. Such access on FRAND terms allows a wide choice of interoperable products for consumers while ensuring that SEP holders are adequately remunerated for their intellectual property.

Seeking injunctions before courts is generally a legitimate remedy for patent holders in case of patent infringements. However, the seeking of an injunction based on SEPs may constitute an abuse of a dominant position if a SEP holder has given a voluntary commitment to license its SEPs on FRAND terms and where the company against which an injunction is sought is willing to enter into a licence agreement on such FRAND terms. Since injunctions generally involve a prohibition of the product infringing the patent being sold, seeking SEP-based injunctions against a willing licensee could risk excluding products from the market. Such a threat can therefore distort licensing negotiations and lead to anticompetitive licensing terms that the licensee of the SEP would not have accepted absent the seeking of the injunction. Such an anticompetitive outcome would be detrimental to innovation and could harm consumers.

The Motorola Mobility SEPs in question relate to the European Telecommunications Standardisation Institute's (ETSI) GPRS standard, part of the GSM standard, which is a key industry standard for mobile and wireless communications. When this standard was adopted in Europe, Motorola Mobility declared some of its patents as being essential and gave a commitment that it would license the patents which it had declared essential to the standard on FRAND terms.

In today's decision, the Commission found that it was abusive for Motorola to both seek and enforce an injunction against Apple in Germany on the basis of an SEP which it had committed to license on FRAND terms and where Apple had agreed to take a licence and be bound by a determination of the FRAND royalties by the relevant German court.

The Commission also found it anticompetitive that Motorola insisted, under the threat of the enforcement of an injunction, that Apple give up its rights to challenge the validity or infringement by Apple's mobile devices of Motorola SEPs. Implementers of standards and ultimately consumers should not have to pay for invalid or non-infringed patents. Implementers should therefore be able to ascertain the validity of patents and contest alleged infringements.

The Commission decided not to impose a fine on Motorola in view of the fact that there is no case-law by the European Union Courts dealing with the legality under Article 102 TFEU of SEP-based injunctions and that national courts have so far reached diverging conclusions on this question.

More information can be found at MEMO/14/322.

Background
Article 102 TFEU prohibits the abuse of a dominant position which may affect trade and prevent or restrict competition. The implementation of this provision is defined in the Antitrust Regulation (Council Regulation (EC) No 1/2003) which can be applied by the Commission and by national competition authorities of EU Member States.

The Commission opened the investigation in April 2012 after having received a complaint by Apple. The Commission's decision follows a Statement of Objections sent in May 2013 (see IP/13/406 and MEMO/13/403).

IEF 13792

(Mislukte) opeising van octrooiaanvraag valt niet onder 1019h Rv

Rechtbank Den Haag 12 maart 2014 IEF 13792 (Ferring tegen Reprise Biopharmaceutics en Serenity Pharmaceuticals tegen Ferring)
Octrooirecht. Uitvinder. Proceskosten bij opeising. Ferring brengt MINIRIN tabletten met desmopressin op de markt en vordert aanspraak op o.a. EP 419, de divisionals, en nationale aanvragen voor een low-dose concept. Uitvinding is niet door A gedaan, maar door X die hij presenteerde binnen de Ferringgroep. A heeft als consultant de kennis van low dose concept ontleend aan X en heeft na de werkzaamheden WO 707 aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat X niet de uitvinder is van de in WO 707 geopenbaarde uitvinding en wijst de vorderingen af. De proceskosten worden volgens liquidatietarief begroot. De opeising van een octrooiaanvraag op de voet van onder meer artikel 61 EOV vormt geen situatie waarin een rechthebbende zich beroept op inbreuk op zijn octrooirecht. Deze procedure kan niet worden aangemerkt als een vooruitgeschoven inbreukverweer tegen dreigende handhaving door Reprise c.s..

6.26. De slotsom is dan ook dat niet kan worden aangenomen dat [X] met zijn low dose concept tevens het oog heeft gehad op doseringen tussen de 0.5 ng tot 20 μg. Nu Ferring het tegendeel niet voldoende onderbouwd heeft gesteld, komt de rechtbank ook niet toe aan het door Ferring aangeboden getuigenbewijs door (met name) [X]. [X] kan derhalve niet worden aangemerkt als de uitvinder van het eerste aspect van de in WO 707 geopenbaarde uitvinding.

6.33. Uit het voorgaande volgt dat er geen grondslag is voor de door Ferring gevorderde verklaringen voor recht en overige vorderingen met betrekking tot WO 707 en EP 419. Die vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. Omdat Ferring voor haar vorderingen met betrekking tot de divisionals dezelfde feiten en grondslagen aanvoert, zijn die vorderingen evenmin toewijsbaar. Met betrekking tot de nationale octrooiaanvragen heeft Ferring gesteld dat de daarop toepasselijke rechtsstelsels tot eenzelfde uitkomst leiden, omdat de uitvinder in het Australische, Canadese, Chinese en Japanse octrooirecht recht heeft om een octrooiaanvrage op te eisen van degene die een aanvraag heeft gedaan maar niet de uitvinder is. Daarbij heeft Ferring verwezen naar haar stellingen met betrekking tot de opeising van EP 419. Uit het voorgaande volgt dat [X] niet als de uitvinder van de materie van WO 707 en EP 419 kan worden aangemerkt. De vorderingen ter zake de nationale aanvragen delen daarom eveneens het lot van de vorderingen ter zake WO 707 en EP 419.

IEF 13785

Herstel klapschaatsoctrooi vanwege overdracht hangende betaling jaartaks

Beschikking ex artikel 23 ROW 1995 14 april 2014, IEF 13785 (Raps BV - klapschaats)
Beschikking ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur. Herstel octrooirecht. NL 1037732. Verzoekster heeft niet tijdig de eerste jaartaks betaald en verzoekt herstel van het octrooi. Het niet in acht nemen van de betalingstermijn wordt toegeschreven aan een aandelenoverdracht, waarin overdracht van octrooien is opgenomen. Dit octrooi was nog in aanvraag, de overdracht vond pas na juridische stappen plaats en na het verstrijken van de reguliere betalingstermijn. Hangende de juridische strijd wilde de overdrager niet vooruit lopen op het houderschap en heeft de fatale boetetermijn afgewacht. Verzoekster kon er vanuit gaan dat verantwoordelijkheden ten aanzien van de instandhouding van het octrooi werden genomen en betalingen voor instandhouding verricht. Het verzoek om herstel wordt gehonoreerd.

3.2. Octrooicentrum Nederland kan billijken dat Gijsbrecht van Aemstel in de juridische strijd die liep tussen partijen, de reguliere termijn heeft laten verstrijken zonder te betalen. Immers zou het octrooi daarmee nog niet vervallen en is het begrijpelijk dat Gijsbrecht van Aemstel niet vooruit wilde lopen op het houderschap van het octrooi ten tijde van de fatale boetetermijn, wanneer de octrooihouder zou móeten betalen ter voorkoming van verval. Anderzijds kan Octrooicentrum Nederland billijken dat verzoekster er zonder meer vanuit is gegaan dat Gijsbrecht van Aemstel ten tijde van haar houderschap van het octrooi haar verantwoordelijkheden ten aanzien van de instandhouding van het octrooi had genomen en derhalve de op 28 februari 2013 verschuldigde betaling had verricht. Octrooicentrum Nederland stelt vast dat, alle omstandigheden in acht genomen, niet van zodanig onzorgvuldig handelen van één van beide partijden is gebleken, dat geconcludeerd zou moeten dat het verzoek om herstel zou moeten worden geweigerd.  
IEF 13782

Octrooi dat over enkele maanden expireert is geen grond om inbreuk toe te laten

Rechtbank Den Haag 23 april 2014, IEF 13782 (MSD tegen Mylan)
Uitspraak ingezonden door Ruud van der Velden en Bert Oosting, Hogan Lovells. MSD is houdster van EP 0 724 444 voor een werkwijze voor de behandeling van klassieke mannelijke kaalheid met 5-alfareductaseremmers. Mylan heeft handelsvergunningen verkregen voor finasteride 1 mg. Het betoog dat in de conclusies van EP 444 genoemde doseringen, absolute doseringen betreffen is een onjuiste veronderstelling. De vorderingen worden toegewezen, waaronder een verbod, opgave, recall en schadevergoeding en winstafdracht. Het gegeven dat EP 444 over enkele maanden expireert, is geen grond om de voortzetting van de inbreuk de komende maanden toe te laten.

Een verbod op indirecte inbreuk wordt afgewezen. Een rectificatie op de website wordt ook afgewezen, het is onvoldoende toegelicht dat er een belang bij is naast de toegewezen recall.

5.29. Daarnaast heeft Mylan aangevoerd dat haar tablet van 1 mg niet valt onder het in conclusie 1 geclaimde bereik, omdat het bereik gaat tot 1,0 mg (in plaats van tot en met 1,0 mg). Mytan ziet daarbij over het hoofd dat conclusie 1 het heeft over een bereik van “ongeveer” 0,05 tot 1,0 rng. Mede gelet op het feit dat in de beschrijving op diverse plaatsen een dosering van 1,0 mg wordt genoemd, moet worden aangenomen dat de gemiddelde vakman zal begrijpen dat ook een tablet van 1,0 mg onder de beschermingsomvang van conclusie 1 valt. Bovendien is de dosering van 1,0 mg afzonderlijk en expliciet geclaimd in conclusie 2 van EP 444. Het product van Mylan valt dus hoe dan ook onder de beschermingsomvang van EP 444.

5.3 3. Welk afzonderlijk belang MSD heeft bij toewijzing van een verbod op indirecte inbreuk heeft zij niet toegelicht, zodat die vordering wordt afgewezen. Datzelfde geldt voor het verbod op “het uitlokken en/of profiteren van inbreuk [...J, rechtstreeks of via één of meer tussenpersonen” omdat gesteld noch gebleken is dat Mylan op een andere manier bij inbreuken betrokken is dan door zelf voorbehouden handelingen te verrichten.

5.3 5. Het gevorderde bevel tot terugneming van producten zal worden afgewezen omdat — zoals Mylan onbestreden heeft aangevoerd — Mylan haar afnemers niet kan dwingen producten terug te sturen. Voor zover MSD heeft bedoeld terugroeping te vorderen, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welk belang zij daarbij heeft naast het afzonderlijk gevorderde bevel tot versturing van een brief waarin afnemers wordt verzocht inbreukmakende producten terug te sturen. Dat laatste bevel zal worden toegewezen. De gevorderde “rectificatie” op de website van Mylan zal worden afgewezen. MSD heeft niet gesteld, laat staan voldoende toegelicht dat zij daarbij belang heeft naast de toe te wijzen recall.