DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 2743

Zonder fratsen, zonder franje

c1000p.bmpRechtbank Utrecht, 12 oktober 2006, KG ZA 06-826. Schuitema N.V (C1000). tegen Steengoed de Goedkoopste in Non-food B.V. (Met dank aan Martijn Brinkhuis, Allen & Overy)

Geen objectieve prijsvergelijking, gebruik van de, als merk gedeponeerde, slogans van C1000 is kleinerend en schadelijk.

Grootwinkelbedrijf Schuitema maakt bezwaar tegen het gebruik van de haar C1000 woord- en beeldmerken en slogans in reclames en acties van Steengoed. Steengoed gebruikt de merken en de slogan “nu echt zonder fratsen”  in advertenties en op reclameborden, waarmee zij o.a. stelt dat Steengoed 20 tot 40 % goedkoper is dan de C1000 en verwijst naar de (uit)verkoop van een restpartij van tienduizenden C1000-feestpakketten in haar eigen filialen.

De voorzieningengrechter wijst de  vorderingen van Schuitema toe. De vergelijkende reclame van Steengoed is onrechtmatig en Steengoed maakt middels de reclame inbreuk op de merkrechten van Schuitema.

“(...) Niet is concreet aangegeven dat slechts de afgebeelde boodschappen 20%-40% goedkoper zijn dan bij Cl 000. Overigens is de toevoeging op “deze boodschappen” niet opgenomen in de advertenties van 24 augustus 2006 en 7 september 2006. (…)  Daarbij komt dat uit de advertenties van Steengoed niet blijkt of de prijzen van de afgebeelde producten op objectieve wijze (waarbij ook rekening is gehouden met verschillen in verpakking, inhoud of volume) zijn vergeleken niet de producten van Cl 000. Steengoed, op wie ingevolge artikel 6:195 13W de bewijslast rust, heeft naar voorlopig oordeel ook niet aannemelijk gemaakt dat deze prijsvergelijking op objectieve wijze is geschied.”

(…) Deze kassabonnen zijn onvoldoende voor het oordeel dat de prijsvergelijking op een juiste en objectieve wijze heeft plaatsgevonden, nu de producten op deze bonnen onvoldoende zijn gespecificeerd. (…) Overigens ontkent Steengoed ook niet dat een aantal van de prijzen bij Cl000 afwijken van de in de advertenties genoemde prijzen, doch stelt zij niettemin nog steeds 20-40% goedkoper te zijn. Dit neemt echter  wat hiervan ook zij - niet weg dat bij de vergelijking vergelijkbare producten en de juiste prijzen moeten worden gehanteerd.

Steengoed heeft nog gesteld dat C 1000 filiaalhouders er een eigen prijsbeleid op na kunnen houden, waardoor prijzen tussen verschillende C1000 filialen kunnen verschillen. Dit kan mogelijk zo zijn, maar ontheft Steengoed niet van haar verplichting om de prijsvergelijking voor de gemiddelde consument op een objectieve wijze te laten plaatsvinden.”

Over het gebruik van de Fratsen en Franje slogans van C1000 zegt de voorzieningenrechter:

“De voorzieningenrechter stelt voorop dat geen noodzaak bestond voor Steengoed om in zijn advertenties - waarbij het ging om vergelijkende reclame gebruik te maken van zeer gelijkende variaties op de als merk gedeponeerde Schuitema slogans. Het ontbreken van een zodanige noodzaak brengt naar voorlopig oordeel met zich dat er strengere eisen aan het gebruik van (variaties op) een merk in vergelijkende reclame dienen te worden gesteld.

De tekst “nu écht zonder fratsen (c.q. franje)” heeft op zichzelf al een negatieve lading, voorts is deze tekst met name in de hiervoor afgebeelde advertenties in een relatief groot Lettertype en in een opvallend rood kader weergegeven. Dit gebruik van het merk van Schuitema dient naar voorlopig oordeel als kleinerend en schadelijk voor de goede naam van C1000 te worden aangemerkt.

Dat de slogans van Steengoed slechts bedoeld zouden zijn als een “een knipoog” naar de lezer/klanten acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk. Evenmin is aannemelijk dat dit voor het publiek duidelijk is. Ook in zoverre dient de vergelijkende reclame van Steengoed jegens Schuitema als onrechtmatig te worden aangemerkt.”

Met betrekking tot de merken van Schuitema stelt de rechter:

”(…) nu reeds onder is geoordeeld dat de door Steengoed gebruikte slogans in strijd zijn met het bepaalde in artikel 6:1 94a BW, onder meer omdat deze kleinerend zijn over de als merk geregistreerde Schuitema slogans, zal thans enkel het gewraakte gebruik van het beeldmerk van C1000 worden beoordeeld.

Het beeldmerk van C 1000 wordt door Steengoed niet gebruikt ter onderscheiding van waren. (…) Naar voorlopig oordeel bestond er voor Steengoed geen noodzaak om voor de door haar gemaakte vergelijkende reclame gebruik te maken van het C1000 beeldmerk. Het maken van vergelijkende reclame is zeer goed mogelijk zonder gebruik te maken van het beeldmerk C1000. Reeds gelet op het feit dat het woordmerk van Cl000 is gebruikt in vergelijkende reclame -die zoals overwogen naar voorlopig oordeel onrechtmatig is - is de voorzieningenrechter van oordeel dat Steengoed door het gebruik van het woordmerk Cl000 ook afbreuk heeft gedaan aan het onderscheidend vennogen en de reputatie van het woordmerk Cl 000.

Ook de vordering strekkende tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten is toewïjsbaar:

“Nu de implementatie-termijn van de Richtlijn 2004/4XiG is verstreken, leidt een richtlijnconforme  interpretatie van art. 237 RV  tot het oordeel dat de werkelijk door Schuitema gemaakte kosten door Steengoed dienen te worden vergoed. Hiervoor is van belang dat Steengoed, hoewel daartoe diverse malen gesommeerd, de inbreuk niet terstond heeft gestaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Schuitema de gestelde kosten voor juridische bijstand ten bedrage van EUR 13.366,00 voldoende heeft onderbouwd, Die kosten zullen als salaris worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2738

Vergelijkbare babyvoeding

Persbureau Novum bericht dat  Kruidvat een kort geding heeft aangespannen tegen Nutricia. De reclame van Numico voor haar (prebiotische) babyvoeding zou misleidend zijn.

“Volgens Kruidvat stelt Nutricia in commercials ten onrechte dat de Europese Commissie toestemming heeft gegeven voor het gebruik van een zogenoemde prebiotische mix . "De Europese Commissie heeft zich steeds onthouden van het geven van enigerlei vorm van goedkeuring", meldt Kruidvat. Nutricia, onderdeel van Numico, zou daardoor oneerlijk concurreren. Kruidvat maakt vergelijkbare babyvoeding.

De uitspraak in het hoger beroep in deze lopende octrooi-inbreukzaak is uitgesteld, tot waarschijnlijk 16 november. Een woordvoerder van Kruidvat laat weten dat de zaken niets met elkaar te maken hebben.”

Lees hier meer

IEF 2705

Vierkante meters

tc.bmpRechtbank Amsterdam, 5 oktober 2006,  LJN: AY9545. KPN Telecom B.V. c.s. tegen JC Decaux Nederland B.V.

Telefooncellen, reclamerecht, mededingingsrecht en alleenrecht.

JCDecaux heeft met een groot aantal Nederlandse gemeenten overeenkomsten gesloten op grond waarvan zij het alleenrecht claimt om in die gemeenten buitenreclame te maken op het formaat 2 m². KPN is voornemens om bestaande telefooncellen te vervangen voor telefooncellen met daarin reclamepanelen van 2 m² die zij kan verhuren voor het voeren van handelsreclame. JCDecaux verzet zich hiertegen door aan gemeenten een brief te schrijven waarin zij aangeeft dat JCDecaux het alleenrecht heeft op buitenreclame op 2 m² formaat.

KPN is van mening dat het claimen van alleenrecht in strijd is met art. 6 Mw, zodat de overeenkomsten tussen JCDecaux en de gemeenten nietig zijn. Bovendien stelt KPN dat JCDecaux onrechtmatig jegens haar handelt door zich rechten toe te eigen die zij niet heeft.

De voorzieningenrechter is van mening dat de gemeenten in de hoedanigheid als contractspartij van JCDecaux wel als onderneming in de zin van art. 6 Mw zijn aan te merken. Ook wordt geoordeeld dat er een afzonderlijke markt is voor buitenreclame in het formaat 2 m². Anders dan KPN verdedigt is die markt volgens de rechter niet per gemeente afgebakend, maar nationaal. De als bewijs overgelegde analyse van KPN achtte de rechter onvoldoende om in kort geding te kunnen oordelen over het effect van de overeenkomsten tussen JCDecaux en de gemeenten op de relevante nationale markt. De mededingingsrechtelijke vordering van KPN wordt aldus afgewezen.

Ook de vordering op basis van onrechtmatige daad is niet succesvol. Het enkele feit dat JCDecaux zich tegenover gemeenten beroept op de met hen gesloten contracten en nakoming daarvan verlangt is niet onrechtmatig. Bovendien oordeelt de rechter dat niet valt in te zien waarom KPN de gemeenten niet kan aanspreken op een weigering om hun medewerking te verlenen aan het daadwerkelijk vervangen van de telefooncellen.

Interessant is nog dat een vordering van KPN op de voet van art. 843a Rv wordt afgewezen, omdat tussen KPN en JCDecaux geen rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan KPN een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2831

BMW/Deenink

(niet-officiële merkdealer)

KMVS-IE NL06_Page_24_Image_0001.pngHvJ EG23 februari 1999, zaak C-63/97, BMW/Ronald Deenik
Artikel 5 en 7 Merkenrichtlijn

Een niet-officiële dealer mag een automerk gebruiken om duidelijk te maken dat hij er in gespecialiseerd is, zolang hij niet de indruk wekt dat er commerciële band is met de merkhouder.

Garagehouder Deenik was gespecialiseerd in de verkoop van tweedehands auto’s van het merk BMW, alsmede in de reparatie en het onderhoud van dit merk. Hij was niet aangesloten bij het dealernet van BMW. BMW maakte bezwaar tegen de wijze waarop hij adverteerde.

NJ 2001/134, m.nt. JHS
IER 1999/16, m.nt. RdR

‘Het gebruik van een merk door een derde zonder toestemming van de merkhouder, om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van waren voorzien van dit merk verricht dan wel gespecialiseerd of specialist in die waren is, is in omstandigheden als beschreven in het verwijzingsarrest een gebruik van het merk in de zin van artikel 5, lid 1, sub a [Merkenrichtlijn].

De artikelen 5 tot en met 7 [Merkenrichtlijn] staan de merkhouder niet toe een derde te verbieden, van zijn merk gebruik te maken om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van waren voorzien van dit merk verricht die door dan wel met toestemming van de merkhouder onder het merk in de handel zijn gebracht, of dat hij gespecialiseerd dan wel specialist is in de verkoop of de reparatie en het onderhoud van die waren, tenzij het merk zo wordt gebruikt, dat de indruk kan worden gewekt, dat er een commerciële band tussen de derde onderneming en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de wederverkoper tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat een bijzondere relatie tussen de twee ondernemingen bestaat.’ (Dictum).

‘De voorwaarde ten slotte, dat het gebruik van het merk in overeenstemming met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel moet zijn, brengt in wezen een loyaliteitsverplichting tegenover de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder tot uitdrukking, overeenkomend met die welke voor de wederverkoper geldt, wanneer hij andermans merk gebruikt om de wederverkoop van waren voorzien van dit merk aan te kondigen.’ (Ov. 61).

IEF 2830

Dior/Evora

(reclame door wederverkoper)

KMVS-IE NL06_Page_23_Image_0001.png

HvJ EG 4 november 1997, zaak C-337/95, Dior/Evora
Artikel 5 en 7 Merkenrichtlijn

De wederverkoper van een merkproduct mag het merk ook gebruiken in zijn reclame voor de verdere verhandeling van dit product.

Kruidvat (destijds een dochter van Evora) maakte in haar reclamekrantje gebruik van afbeeldingen van, legaal parallelgeïmporteerde, merkparfums van Dior (Eau Sauvage, Poison, Fahrenheit en Dune). Dior maakte daar bezwaar tegen op grond van auteursrecht en merkenrecht.

NJ 2001/132, m.nt. JHS
BIE 1998/41, m.nt. Ste.
IER 1997/55 p. 224,
AA 1999 p. 480, m.nt. HCJ

‘De artikelen 5 en 7 [Merkenrichtlijn] moeten aldus worden uitgelegd, dat wanneer van een merk voorziene producten door de houder van dat merk of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht, het een wederverkoper niet alleen vrijstaat deze producten door te verkopen, doch eveneens het merk te gebruiken om de verdere verhandeling van deze producten bij het publiek aan te kondigen.

Een merkhouder kan zich niet met een beroep op artikel 7, lid 2, van [Merkenrichtlijn] ertegen verzetten, dat een wederverkoper die gewoonlijk gelijkaardige artikelen verkoopt die evenwel niet noodzakelijkerwijs van dezelfde kwaliteit zijn als de van het merk voorziene producten, het merk op de in zijn bedrijfssector gebruikelijke wijze gebruikt om de verdere verhandeling van deze producten bij het publiek aan te kondigen, tenzij wordt aangetoond, dat in de bijzondere omstandigheden van het geval het gebruik van het merk voor dat doel de reputatie van dit merk ernstig schaadt.

De artikelen 30 en 36 EG-Verdrag moeten aldus worden uitgelegd, dat de houder van een merkrecht of een auteursrecht zich niet ertegen kan verzetten, dat een wederverkoper die gewoonlijk gelijkaardige artikelen verkoopt die evenwel niet noodzakelijkerwijs van dezelfde kwaliteit zijn als de beschermde producten, deze laatste op de in zijn bedrijfssector gebruikelijke wijze gebruikt om de verdere verhandeling van deze producten bij het publiek aan te kondigen, tenzij wordt aangetoond, dat in de bijzondere omstandigheden van het geval het gebruik van deze producten voor dat doel de reputatie ervan ernstig schaadt.’ (Dictum).

IEF 2643

De gewraakte radiospot

hpn.JPGCollege Van  Beroep, 20 juli 2006, in het appel van MSD BV tegen de beslissing van de Reclame Code Commissie d.d. 20 juli 2006 in dossier 06.0242. (Met dank aan Klaas Bisschop, Lovells

Aardige uitspraak van het CvB  Ingegaan wordt op de vraag wanneer sprake is van reclame en op de vraag of indien in een radiospot wordt verwezen naar een website, beide bij de beoordeling van de zaak tezamen mogen worden genomen.

"In haar beoordeling van de in eerste aanleg ingediende klacht tegen de radiospot heeft de Commissie ambtshalve de website www.hoofdpiin.nl betrokken. Het College stelt onder verwijzing naar [eerdere]  uitspraken voorop dat de gewraakte radiospot met bijbehorende tag-on enerzijds en de website www.hoofdpijn.nl anderzijds onafhankelijk van elkaar bestaande uitingen zijn en als zodanig afzonderlijk van elkaar dienen te worden beoordeeld. Dat in de radiospot wordt verwezen naar de website leidt in beginsel en behoudens bijzondere omstandigheden waarvan te dezen niet is gebleken, niet tot het oordeel dat de website daarvan deel uitmaakt of anderszins bij de beoordeling van de radiospot moet worden betrokken.

De Commissie heeft vervolgens geoordeeld dat de radiospot door de verwijzing naar de website een reclame-uiting is voor producten van MSD.

De radiospot wijst op de problemen die hoofdpijn en migraine met zich mee kunnen brengen en op de mogelijkheid hoofdpijn of migraine te behandelen. In dit kader worden belangstellenden aangespoord de website www.hoofdpijn.nl te raadplegen. Nu in de radiospot niet over een geneesmiddel van MSD wordt gesproken, noch duidelijk wordt verwezen naar een geneesmiddel van MSD -de enkele verwijzing naar de website www.hoofdpijn.nl biedt in dat opzicht onvoldoende grond- kan -anders dan de Commissie heeft gedaan- niet worden geoordeeld dat de radiospot een reclame-uiting is voor goederen (door de Commissie aangeduid als “producten”) van MSD.

Het College vernietigt de beslissing van de Commissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld."

Lees de beslissing hier.

IEF 2636

Consumptiegoederen

clidl.bmpHvJ EG, 19 september 2006, zaak C-356/04. Prejudiciële antwoorden m.b.t. de Belgische zaak Lidl Belgium GmbH & Co KG tegen Etablissementen Franz Colruyt N.V.

Prijspeilvergelijking. Misleidende  & vergelijkende reclame. Prijsvergelijkingen moeten objectief en controleerbaar zijn, maar niet alle feiten en vergelijkingen hoeven volledig  en direct vermeld te worden in de desbetreffend reclame-uiting.

Lidl  en Colruyt exploiteren beide in België een warenhuisketen die hoofdzakelijk actief is in de detailhandel in gangbare consumptiegoederen. Supermarkten, kort gezegd. In  2004 heeft Colruyt haar prijzen in verschillende vormen van reclame (mailings, reclame op kassabonnen, folders) vergeleken met die van andere supermarkten. Lidl maakte her bezwaar tegen en in de procedure tussen Lidl en Colruyt  heeft de Brussels Rechtbank van Koophandel het Hof een aantal prejudiciële vragen gesteld.

Het Hof overweegt dat in het hoofdgeding twee verschillende wijzen van vergelijkende reclame aan de orde zijn.

In het eerste geval wordt het algemene niveau van de door concurrerende warenhuisketens toegepaste prijzen ter zake van hun assortimenten vergelijkbare producten vergeleken en wordt daaruit afgeleid hoeveel de consument jaarlijks kan besparen naargelang hij dagelijks zijn aankopen van gangbare consumptiegoederen bij de ene keten en niet bij de andere doet.

Bij de tweede wijze van reclame verklaart de adverteerder dat al zijn producten met een rood etiket met de vermelding „BASIC” door hem worden verkocht tegen de laagste prijs in België.

Het Hof bespreekt de vragen redelijk uitgebreid en komt vervolgens tot de conclusie dat: 

1)      De in artikel 3 bis, lid 1, sub b, van de richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame gestelde voorwaarde voor geoorloofdheid van vergelijkende reclame moet aldus worden uitgelegd, dat zij er niet aan in de weg staat dat vergelijkende reclame collectief ziet op assortimenten van gangbare consumptiegoederen die door twee concurrerende warenhuisketens worden verkocht, voor zover die assortimenten aan beide zijden bestaan uit individuele producten die, per paar bezien, individueel voldoen aan het in die bepaling gestelde vereiste van vergelijkbaarheid.

2)      Artikel 3 bis, lid 1, sub c, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd, dat het in deze bepaling gestelde vereiste dat de reclame de kenmerken van de betrokken goederen „op objectieve wijze [...] met elkaar vergelijkt”, bij vergelijking van de prijzen van een assortiment van vergelijkbare gangbare consumptiegoederen die door concurrerende warenhuisketens worden verkocht of van het algemene niveau van de door deze ketens toegepaste prijzen ter zake van het assortiment van de vergelijkbare producten die zij verkopen, niet betekent dat de vergeleken producten en prijzen, te weten zowel die van de adverteerder als die van al zijn bij de vergelijking betrokken concurrenten, uitdrukkelijk en uitputtend in de reclameboodschap worden genoemd.

3)      Artikel 3 bis, lid 1, sub c, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd, dat in de zin van deze bepaling worden beschouwd als „controleerbare” kenmerken van goederen die door twee concurrerende warenhuisketens worden verkocht:

–      de prijzen van die goederen;

–        het algemene niveau van de prijzen die respectievelijk door die warenhuisketens worden toegepast ter zake van hun assortiment vergelijkbare producten en het bedrag dat de consument die dergelijke producten bij de ene keten en niet bij de anderen koopt, kan besparen, voor zover de betrokken goederen daadwerkelijk deel uitmaken van het assortiment vergelijkbare producten aan de hand waarvan het genoemde algemene prijsniveau is bepaald.

4)      Artikel 3 bis, lid 1, sub c, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een kenmerk in vergelijkende reclame wordt vermeld zonder dat de vergelijkingsbestanddelen waarop de vermelding van dit kenmerk berust, in deze reclame zijn genoemd, dat kenmerk slechts voldoet aan het in die bepaling gestelde vereiste van controleerbaarheid indien de adverteerder met name voor de geadresseerden van die boodschap te kennen geeft waar en hoe deze gemakkelijk kennis kunnen nemen van die bestanddelen om de juistheid daarvan en de juistheid van het betrokken kenmerk te controleren of, indien zij niet over de daartoe vereiste kennis van zaken beschikken, te laten controleren.

5)      Artikel 3 bis, lid 1, sub a, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd, dat vergelijkende reclame die vermeldt dat het algemene prijsniveau van de adverteerder lager is dan dat van zijn voornaamste concurrenten, terwijl enkel een staal producten is vergeleken, misleidend kan zijn wanneer:

–        uit de reclameboodschap niet blijkt dat slechts een staal producten en niet alle producten van de adverteerder zijn vergeleken;

–        de reclameboodschap de bestanddelen van de vergelijking niet identificeert of de geadresseerde niet inlicht over de informatiebron waar die identificatie toegankelijk is, of

–        in de reclameboodschap een collectieve verwijzing is opgenomen naar de mate van de besparingen die kunnen worden gerealiseerd door de consument die zijn aankopen bij de adverteerder en niet bij zijn concurrenten doet, zonder individualisering van het algemene niveau van de respectievelijk door elk van die concurrenten toegepaste prijzen en van het bedrag van de besparingen die kunnen worden verwezenlijkt door bij de adverteerder en niet bij elk van deze concurrenten te kopen.

Lees het arrest hier.

IEF 2556

Sportwater

aa-aq.bmpRechtbank Rotterdam,  30 augustus 2006, HA ZA 03-2183. United Soft Drinks B.V. tegen Coca-Cola Enterprises Nederland B.V. (Vonnis met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)

United Soft Drinks (USD) verhandelt onder meer het merk AA Drink onder de benaming “sportwater”. Coca Cola verhandelt onder het merk Aquana ook een drank met de benaming “sportwater”. Aan dit water zijn naast water en mineralen ook vitaminen, smaak en zoetstoffen toegevoegd. USD stelt in dit verband dat Coca Cola onrechtmatig handelt door de drinkwaar Aquana te verkopen onder de aanduiding “sportwater”.

Strijd met de WEL. De eerste vraag die de rechtbank beantwoordt is of Coca Cola aldus in strijd handelt met de in artikelen 3 en 4 WEL (Warenbesluit Etikettering Levensmiddelen) neergelegde voorschriften omtrent de aanduiding van producten. USD voert aan dat Coca Cola door de presentatie van Aquana Sportwater met de aanduiding “sportwater”, terwijl Aquana Sportwater geen water is maar een frisdrank, in strijd handelt met de artikelen 3 en 4 WEL. 

 “Vaststaat dat Coca-Cola aan de (…) aanmerking van de KvW (Keuringsdienst van Waren), dat de aanduiding moet worden aangevuld met de zinsnede “met toegevoegde voedingsstoffen…” inmiddels heeft voldaan door de aanduiding aan te vullen met het woord “toegevoegde” vóór “vitaminen”. De conclusie moet dan ook zijn dat de als aanduiding te kwalificeren omschrijving van de drank van Aquana naar inhoud voldoende duidelijk is en in dat opzicht voldoet aan het vereiste als opgenomen in artikel 4 lid 1 aanhef en sub c WEL”.

Misleidende reclame. In geschil is vervolgens de tweede vraag of de presentatie van Aquana Sportwater misleidend is in de zin van artikel 29 Warenwet en artikel 6:164 BW door onder meer het gebruik van de benaming “Sportwater”.

Volgens USD “is het gebruik van de benaming Sportwater misleidend, omdat de consument niet verwacht dat aan Sportwater een smaak is toegevoegd en deze benaming derhalve is gereserveerd voor een drank van een bepaalde samenstelling en smaak (…).” 

“Voorop staat dat (…) er geen wettelijk voorgeschreven of algemeen gebruikelijke benaming bestaat voor de litigieuze dranken, zodat het partijen in beginsel vrij stond hier een benaming voor te kiezen.” De rechtbank vervolgt met: “Dat de gemiddeld geïnformeerde oplettende consument bij de benaming Sportwater uitsluitend denkt aan een drank met de samenstelling en smaak als die van AA Sportdrank, is niet gebleken.” Voorts acht de rechtbank het van belang dat deze benaming door Coca Cola gebruikt wordt met een verwijzing naar een smaak. De rechtbank concludeert dat er geen sprake van misleidende reclame.

Lees het  vonnis hier.

IEF 2530

Grote beurzen

ncb.bmpRechtbank Amsterdam, 17 augustus 2006, KG 06-1188SR. Memory Productions Events B.V. tegen Nobiles Media B.V.  (Vonnis met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx)

Uniek vonnis, met materiaal uit de ruimtevaarttechnologie.* 

Memory is een bedrijf dat zich bezighoudt met arbeidsmarktcommunicatie en organiseert o.a. de Nationale Carrierebeurs. Nohiles is een concurrent van Memory en organiseert de Nobiles Carrièredagen.

Memory stelt dat Nobiles onjuiste mededelingen doet over de omvang van haar evenementen en aantallen bezoekers en eist een rectificatie. Nobiles zou ten onrechte gebruik maken van de superlatief ‘grootste’. Nobiles, houder van het merk ‘Nobiles Carrieredagen’  vordert in reconventie de overdracht van de domeinnaam carrieredagen.nl. Ook eist zij dat Memory niet meer mag stellen dat haar carrièrebeurs uniek is. Memory heeft bezwaar tegen het gebruik van het superlatief  'de grootste' door Nobilis.

Voor wat betreft de mededeling dat de Nobiles Carrièredagen het grootste carrière-evenement in het najaar is, wordt geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat die mededeling onrechtmatig is. Immers is de claim het grootste carrière-evenement te zijn in deze mededeling beperkt tot het najaar en heeft Memory niet bestreden dat de Nobiles Carrièredagen ook het grootste carrière-evenement in het najaar is.

Niet valt in te zien dat het publiek dc mededeling niet in deze zin zou opvatten of dat bij het publiek de suggestie zou kunnen worden gewekt dat de Nobiles Carrièredagen in het algemeen het grootste carrière-evenement in Nederland is. Bovendien gaat het hier om een reclame-uiting, waarbij in beginsel geldt dat overdrijvingen door toevoegingen als woorden als ‘grootste’ niet zonder meer ertoe leidt dat de mededeling misleidend en dus onrechtmatig is. Vooralsnog wordt daarom. op dit punt niet uitgegaan van een misleidende mededeling en onrechtmatig handelen van Nobiles jegens Memory.

De mededeling dat de Nationale Carrièrebeurs van memory een uniek evenement is leven vooralsnog onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een misleidende uiting. Het gebruik van het woord uniek’ moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden gezien als een in reclame-uitingen gebruikelijke overdrijving waarmee wordt getracht het eigen product te onderscheiden van andere producten. In dit geval valt niet in te zien op welke wijze het gebruik van de toevoeging ‘uniek’ in de mededelingen van Memory kan leiden tot misleiding van het publiek omtrent de carrière-evenementen die partijen organiseren.

Vastgesteld moet worden dat niet Memory maar Memory Productions Publications houder is van de websjte wwwcarrieredagen.nl Indien geoordeeld zou moeten worden dat het gebruik van deze website een inbreuk op de handelsnaam of merkenrechten van Nobiles betekent kan dit daarom niet leiden tot de conclusie dat Memory onrechtmatig heeft gehandeld jegens Nobilea. Dit deel van de vordering is dan ook niet toewijsbaar.

Nobiles zal zich verder  moeten onthouden van het doen van de mededeling dat de Nobiles Carrièredagen door 10.500 bezoekers is bezocht dan wel dat de Nationale Carrièrebeurs jaarlijks door 10.500 bezoekers wordt bezocht. Gelet op artikel 6:194 BW heeft Memory belang bij rectificatie van deze mededeling(en).

De vordering om Nobiles te veroordelen tot afgifte van een lijst met alle relaties van Nobiles die de voorjaarsbrochure 2006 hebben ontvangen is niet toewijsbaar, omdat toewijzing ertoe zou leiden dat Nobiles bedrijfsgeheimen aan Memory, namelijk informatie omtrent (potentiële) standhouders, zou moeten prijsgeven en de voorzieningenrechter niet inziet dat Memory op dit punt een zodanig belang heeft dat het belang van Nobiles om baar bedrijfsgeheimen te bewaren daarvoor zou moeten wijken.

Lees het vonnis hier.

*Hof Den Bosch 19 juni 1991, Slankheidsgordel, IER 1991/4

IEF 2507

Claeryn niet meer nodig?

kpnupc.bmpVoorzieningrenrechter rechtbank Arnhem, 16 augustus 2006, KG ZA 06-433, Koninklijke KPN. c.s. tegen UPC Nederland BV.(Vonnis met dank aan Alexandra van Beelen, DLA SchutGrosheide)

UPC gebruikt in haar reclames teksten als ‘geen KPN mee nodig’ en ‘KPN opzeggen’. KPN maakt hiertegen bezwaar uit hoofde van art. 13A lid 1 sub d BMW (gebruik anders dan ter onderscheiding van waren) en art. 6:194a BW (ongeoorloofde vergelijkende reclame).

Voorts heeft UPC in haar reclames gezegd dat er al 750.000 bellers en internetters zijn overgestapt. Volgens KPN is dit niet waar en derhalve in strijd met art. 6:194 BW (misleidende reclame).

KPN wordt in het gelijk gesteld wat art. 13A lid 1 sub d en art. 6:194a betreft. Enkel de verbodsvordering wordt toegwezen. De vorderingen tot rectificatie (internet, televisie en kranten) worden afgewezen.

Art. 13A lid 1 sub d BMW

De discussie spitst zich toe op de vraag of UPC een geldige reden had om het merk KPN te gebruiken. Volgens UPC hoeft er geen sprake te zijn van de door het Benelux Gerechtshof in Klarein / Claeryn gestelde ‘noodzaak’ om het merk te gebruiken. Dit volgt volgens UPC uit de merkenrichtlijn.

De voorzieningenrechter zoekt – opvallend – aansluiting bij de uitleg van het Hof van Justitie van art. 6 lid 1 sub c van de richtlijn (gebruik ter aanduiding van de bestemming van een product, met name als accessoire of onderdeel) welke uitleg is gegeven in Gilette / La-Laboratories. Daarin had het Hof van Justitie geoordeeld dat gebruik ter aanduiding van de bestemming niet is geoorloofd wanneer dat gebruik kleinerend is. Volgens de voorzieningenrechter vereist art. 6 lid 1 sub c eveneens een noodzaak om het merk te gebruiken, welk gebruik vervolgens moet overeenstemmen met de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid.

De vraag of de merkenrichtlijn überhaupt gebruikt moet worden voor de uitleg van ‘geldige reden’ in art. 13A lid 1 sub d, dat blijkens art. 5 lid 5 van de richtlijn geen geharmoniseerde bepaling is, wordt in het vonnis niet aan de orde gesteld.

Art. 6:194a BW

“4.12  Uit die overwegingen [preambule van de richtlijn vergelijkende reclame onder 14. en 15.] volgt dat het gebruik van het merk en de handelsnaam ‘KPN’ in een vergelijkende reclame geoorloofd is als dat voor de vergelijking van de producten en de diensten noodzakelijk is. De vergelijking moet daarom centraal staan en niet het vergeleken product of de vergeleken dienst.”

Art. 6:194 BW

Omdat UPC 503.000 internet abbonnees en 325.000 telefonie abbonnees heeft, acht de voorzieningenrechter de mededeling dat er al 750.000 bellers en internetters zijn overgestapt niet misleidend. De stelling van KPN dat daarmee wordt gesuggereerd dat er 750.000 telefonie abbonnees zijn, wordt verworpen.

Lees het vonnis hier.