Reclamerecht  

IEF 2230

Nog steeds

Adformatie bericht dat: "Ondanks de nieuwe en strikte regelgeving die per 1 mei is ingegaan, zijn er nog steeds kredietverstrekkers die misleidende informatie geven. Uit een begin juni gehouden steekproef door de Consumentenbond blijkt, dat de bedrijven Afab en Gelink Geld & Advies over de schreef gaan.

De bond heeft de bedrijven inmiddels een brief gestuurd. Sinds 1 mei van dit jaar moeten advertenties van kredietverstrekkers, op basis van de Wet Financiële Dienstverlening, feitelijk juist, voor de consument begrijpelijk en niet misleidend zijn."

Lees hier meer. Eerder bericht hier.

IEF 2217

Dit is misleidend

Notariskamer Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2006, LJN: AX8850. Federatie Van Taxateurs, Makelaars En Veilinghouders In Roerende Zaken tegen Gerchtsdeurwaarder X.

Misleidende reclame. “Het hof is van oordeel dat het de gerechtsdeurwaarder niet vrij staat zich te afficheren door middel van het gebruik van zijn titel als gerechtsdeurwaarder of wel het gebruik van het woord beëdigd in samenhang met het woord taxateur, terwijl zijn werkzaamheden in geen enkele relatie staan tot het verrichten van ambtshandelingen. Het betreft hier immers de particuliere verkoop van schilderijen.

Ook staat het de gerechtsdeurwaarder niet vrij in dezen gebruik te maken van papier met een voorgedrukt deurwaarderszegel, nu dit gebruik hier eveneens niet enige ambtshandeling betreft. Door zich al dus te presenteren wekt de gerechtsdeurwaarder bij belanghebbenden de indruk dat er met betrekking tot de te verkopen objecten enige relatie bestaat met de hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder. Dit is misleidend.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2212

Grenzen overschreden

Bondsrepubliek Duitsland tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, 13 juni 2006, Zaak C-380/03.
 
Het Europese verbod op tabaksreclame, zoals opgenomen in artikel 3 en 4 van de richtlijn 2003/33/EG, is in lijn met artikel 95 EG, volgens Advocaat-Generaal Philippe Léger.
 
De Bondsrepubliek Duitsland diende een klacht bij het Hof van Justie van de EG omdat het meende dat het Europese reclame- en sponsorverbod voor tabaksadvertenties in strijd is met het EU-verdrag. De Duitse regering betoogde onder andere dat het Parlement en de Raad met de bestreden bepaling de grenzen hebben overschreden die het Hof heeft gesteld aan de bevoegdheid van de gemeenschapswetgever. Volgens de Bondsrepubliek regelen de aangevochten bepalingen nagenoeg uitsluitend situaties zonder grensoverschrijdende elementen. Derhalve vond de Bondsrepubliek dat er geen sprake van daadwerkelijke handelsbelemmeringen was noch van aanmerkelijke verstoringen van de mededinging, waarvan opheffing een noodzakelijke feitelijke voorwaarde is voor bevoegdheid van de Gemeenschap op basis van artikel 95 EG.


Léger redeneert echter als volgt:
 
219. As regards Article 3(1) of the directive, first of all, the Community legislature does not appear to have exceeded the limits of its discretion by considering that the prohibition of such advertising in printed publications, including in those having essentially local, and not exclusively cross-border coverage, is liable to contribute significantly to eliminating barriers to trade and to reducing nicotine addiction.

220. Limiting the prohibition on the advertising in question solely to publications having cross-border circulation between Member States would have been contrary both to the requirements of legal certainty and to the objective of the contested directive which is to facilitate the movement of products and services in the internal market whilst ensuring a high level of protection of public health. (118)

221. In actual fact, the Community legislative had good reason to believe that limiting the prohibition laid down in Article 3(1) of the contested directive in this way would be manifestly insufficient, or would even be pointless in terms of protecting public health. Many studies conducted by official observers had already shown (before the directive was adopted) that a fragmented or piecemeal prohibition of advertising of tobacco products would have very little impact on tobacco consumption, since such a measure would inevitably mean that advertising would be transferred to other media (not subject to that prohibition) with the result that public exposure to advertising would remain high, whereas a comprehensive prohibition in the media would very probably have a significant effect on the overall level of consumption and on nicotine addiction. (119)

222. Consequently, in my view, the prohibition of advertising of tobacco products laid down in Article 3(1) of the contested directive cannot be regarded as being manifestly disproportionate.

223. The same conclusion must be drawn with regard to the prohibition of advertising of tobacco products in information society services and on the radio under Articles 3(2) and 4(1) of the directive.

224. This applies a fortiori since, as is stated in the sixth recital to that directive, these media have, by their very nature, a cross-border character and, like television, are particularly attractive to young people. Young people are a favourite target for advertisers because of their natural suggestibility and their propensity to be dependent on tobacco products for longer than older people. It follows that the prohibition on advertising of such products in these media, like the prohibition laid down in Article 13 of the TVWF directive, is not at all disproportionate. Furthermore, more specifically as regards the prohibition applying to information society services, such a measure is clearly essential in the current situation of media convergence in order to prevent the prohibition applying to printed publications and radio programmes being circumvented.

225. As regards the prohibition on sponsorship of radio programmes by operators on the market in tobacco products under Article 4(2) of the contested directive, whilst it is true that, at first sight, it might be wondered whether such a prohibition is likely to have the same effects, in terms of level of consumption of these products, as prohibitions on the advertising of the products, in my view the fact remains that the Community legislature has not exceeded the limits of its discretion by considering, as the fifth recital to that directive suggests, that the promotion of such sponsorship is the natural extension of the prohibition on the advertising in question. Furthermore, Article 17(2) of the TVWF directive (adopted before the contested directive) provides, in almost identical terms, that '[t]elevision programmes may not be sponsored by undertakings whose principal activity is the manufacture or sale of cigarettes and other tobacco products'. These provisions concerning the sponsorship of television programmes reinforce my view that the prohibition laid down in Article 4(2) of the contested directive concerning the sponsorship of radio programmes is not manifestly disproportionate.

226. Therefore, in my view, none of the prohibitions laid down in Articles 3 and 4 of that directive manifestly exceeds the limits of what is necessary in order to attain the objectives pursued by the directive with the result that the plea alleging a breach of the principle of proportionality must be rejected.

227. This conclusion cannot be called into question by the argument that, by depriving the press bodies of considerable advertising revenue, the prohibitions of the advertising in question would result in a marked reduction in editorial content and even the closure of some publishers, which would contribute to weakening significantly the pluralism of the press and, consequently, freedom of expression. Even if the measures in question were liable to result in such extreme consequences, I consider, in the light of the case-law of the European Court of Human Rights, that the Community legislature has not exceeded the limits of the discretion it enjoys with regard to rules in a field as complex and fluctuating as advertising and sponsorship and responding, in the context of the creation of the internal market, to such a pressing social need as the protection of public health, at a high level.

228. I conclude that this final plea alleging a breach of the principle of proportionality must be rejected, as must the action in its entirety.

Lees de conclusie hier.

IEF 2203

Geen handelsmerk

Kamerstuk 30 402, nr. 12, Wijziging van de Mediawet in verband met additionele bezuinigingen op de rijksomroepbijdrage, verbeteringen in de financiële verslaglegging en de naamswijziging van het Bedrijfsfonds voor de pers; Amendement.

"Artikel 71m wordt vervangen door: Onverminderd het bepaalde in de artikelen 71j, k, tweede en derde lid, en 71l, eerste lid, worden in de programma’s van commerciële omroepinstellingen geen goederen, diensten, naam, handelsmerk, of activiteiten van een producent van goederen of een dienstverlener genoemd, indien dit door de omroep wordt gedaan met de bedoeling reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vermelding c.q. vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien tegenover de vermelding c.q. vertoning een geldelijke of andere vergoeding staat."

Toelichting: Dit amendement strekt ertoe de regelgeving met betrekking tot sponsoring en reclame bij commerciële omroepen te verruimen tot het niveau van de Richtlijn Televisie zonder grenzen (89/552). De Nederlandse mediawetgeving stelt momenteel strengere eisen aan de mogelijkheden voor commerciële omroepen om gesponsorde programma’s en reclame uit te zenden dan volgens de Richtlijn televisie zonder grenzen strikt noodzakelijk, bijvoorbeeld betreffende diverse vormen van zogenaamde split screen advertising. Die strenge Nederlandse regels voor reclame en sponsoring belemmeren Nederlandse commerciële omroepen in te spelen op ontwikkelingen. Dit amendement voorziet erin alsnog een gelijk speelveld te creëren voor commerciële media die actief zijn op de Nederlandse markt."

IEF 2199

Achteraf niet toegestaan

De Amsterdamse zanger Michel Bak heeft zijn wk-videoclip moeten wijzigen. “Er wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe versie van de clip. Het bleek achteraf niet toegestaan om de wereldbeker, die op zeker moment opduikt uit het oog van de zanger, zonder toestemming te gebruiken. Jammer, vindt Bak.” (Parool, 3 juni)

IEF 2192

Nog eentje dan

Voorzieningenrechter Rechtbank Zutphen, 12 juni 2006, LJN: AX7789. Bavaria N.V. tegen Motor- en Autoclub Lichtenvoorde. Vordering tot nakoming overeenkomst.

Het was haast onmogelijk om bij het warme weer van de afgelopen dagen niet aan een koud glas bier te denken. Zou dat ook de reden zijn dat er regelmatig over bier(accessoires) geprocedeerd en geschreven wordt? Lees bijvoorbeeld hier, hier en hier.

Ook de Rechtbank Zutpen haakte in met een voor Bavaria teleurstellende uitspraak in een reclamezaak.

Bavaria is sponsor van de Motor- en Autoclub Lichtenvoorde (MACL) en heeft daartoe met MACL een overeenkomst gesloten. Op het terrein van MACL wordt in juli 2006 het door Grolsch gesponsorde evenement “de Zwarte Cross” gehouden. In de horecaonderneming van MACL en het daarbij behorende (dak)terras zal tijdens “de Zwarte Cross” – zoals gebruikelijk – Bavaria worden geschonken, maar op het overige gedeelte van het MACL-terrein Grolsch.

Bavaria wil MACL verbieden om Grolsch te schenken tijdens de Zwarte Cross. Bavaria start een kort geding. Zonder succes. De kort gedingrechter van de Rechtbank Zutphen wijst de vordering van Bavaria af: “Op grond van dit alles is de slotsom dat Bavaria onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat MACL bij verhuur van haar crossterein aan de organisator van “De Zwarte Cross” ook haar verplichtingen jegens Bavaria had dienen op te leggen. De vorderingen zullen gelet op het vorenstaande worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2191

Het totale pakket

Handelingen nr. 85, pag. 5179-5197, 2e Kamer. Behandeling Wet handhaving consumentenbescherming (30411).

Veel over de RCC. Het geheel wordt kort samengevat door Staatssecretaris Van Gennip: “Misleidende reclame valt  straks onder de Consumentenautoriteit. Het totale pakket valt daaronder, ook de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken.”

IEF 2187

Eerst even voor jezelf lezen

- Conclusie  AG Léger, HvJ EG, 13 juni 2006, zaak C-380/03      2006-06-13  Duitsland / Parlement en Raad . (Geen NL tekst beschikbaar). Advertising and sponsorship of tobacco products, article 95 EC, obligation to state reasons, principle of proportionality, fundamental rights, freedom of expression.

Lees de conclusie hier.

- GvEA EGm , 13 juni 2006, zaak T-153/03 ,Inex & OHIM tegen Wiseman. Oppositieprocedure gemeenschapsmerk –– Aanvraag tot inschrijving van afbeelding van zwart-witte koeienhuid als beeldmerk, ouder nationaal beeldmerk dat ten dele bestaat uit afbeelding van zwart-witte koeienhuid, ontbreken van verwarringsgevaar, Afwijzing van oppositie,

Lees het arrest hier.

IEF 2183

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Zutphen, 12 juni 2006, LJN: AX7789. Bavaria N.V. tegen Motor- en Autoclub Lichtenvoorde. Na de Leeuwenhose-zaak nog een tegenvallende reclamezaak voor BavariaTijdens de Zwarte Cross mag Grolsch geschonken worden op het crossterein van Motor- en autoclub Lichtenvoorde.

Lees het vonnis hier
 
- Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 juni 2006, HA ZA 05-2086. Daka Design Ltd c.s. tegen M. Siebelink & A. Albers. Gemeenschapsmodel voor bewegingsinrichtingen voor onderwatertoepassingen (voorzetmoter voor duikers). Inbreuk op model- en auteursrecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 2167

Advocaat van Orange (2)

Rechtbank Haarlem,  7 juni 2006, LJN: AX7108 (Met  dank aan zowel Alexandra van Beelen, DLA SchutGrosheide, als Wouter Pors, Bird & Bird.) 

Het omgekeerde van een schaars goed: een telecomreclamevonnis.

Orange voert op haar website en via haar televisiecommercials een reclamecampagne rondom de slogan “Bij Orange betaal je altijd per seconde, dus als je vijf seconden belt, betaal je ook vijf seconden”. KPN heeft gesommeerd het gebruik van de slogan in al haar reclame-uitingen met onmiddellijke ingang te staken.

KPN stelt dat Orange met de slogan ten onrechte pretendeert dat haar klanten uitsluitend voor het aantal gebelde seconden betalen. In werkelijkheid wordt daar bovenop immers voor ieder uitgaand gesprek een starttarief in rekening gebracht. KPN stelt dat aldus sprake is van misleidende reclame. Orange betwist dat.

Vast staat dat Orange bovenop de kosten voor het aantal gebelde seconden of minuten altijd een starttarief in rekening brengt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt dit feit in de televisie-commercials van Orange onvoldoende duidelijk kenbaar gemaakt en wordt door de slogan de suggestie gewekt dat de consument uitsluitend betaalt voor het aantal gebelde seconden.

In het laatste beeld van de commercial is weliswaar te lezen “Kijk voor de voorwaarden op www.orange.nl”, maar die toevoeging is te summier om de hiervoor genoemde suggestie te relativeren. De voorzieningenrechter acht de gewraakte reclame-uiting in de televisiecommercials van Orange daarom misleidend.

Dat geldt niet voor de reclame-uiting op de website. Daar is per 23 mei 2006 aan de slogan de zin toegevoegd “plus per gesprek het Orange starttarief voor het tot standbrengen van de verbinding.” Deze zin is - in een duidelijk leesbaar lettertype - tegelijk met de slogan te lezen. Daardoor wordt hier de suggestie dat uitsluitend voor de gebelde seconden moet worden betaald voldoende gerelativeerd. De reclame-uiting op de website is daarom niet (meer) misleidend te achten.

Orange stelt zich op het standpunt dat KPN door de gewraakte reclame-uitingen niet wordt benadeeld, omdat haar naam daarin niet wordt genoemd. Dit argument gaat echter niet op. Voldoende aannemelijk is geworden dat consumenten naar aanleiding van de door Orange gedane uitingen en de suggestie die daarvan uitgaat, de keuze zullen maken om van een andere aanbieder van telecomdiensten over te stappen naar Orange. Hierdoor zullen die andere aanbieders in het algemeen en KPN, als één van de grootste aanbieders, in het bijzonder, schade lijden in de vorm van omzetverlies.

Het belang van KPN bij de ingestelde vorderingen is dan ook voldoende aannemelijk geworden. Orange moet rectificeren, maar hoeft niet te vermelden dat de slogan onrechtmatig is jegens KPN, aangezien het niet zo kan zijn dat in de rectificatie reclame wordt gemaakt voor KPN.

Lees het vonnis hier (pdf) of hier(rechtspraak.nl). Eerder bericht hier.