Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
20.056 artikelen gevonden
IEF 2205

Spannend

Persbericht Hoge Raad: Op 16 juni uitspraak Hoge Raad over auteursrechtelijke bescherming van geur van parfums (Lancôme/Kecofa).

Uitspraak om 10.00 uur. Vervolgens zal rond 10.45 uur een samenvatting van deze uitspraak worden gepubliceerd op hogeraad.nl/actualiteiten. De uitspraak zelf (rolnr. C04/327) wordt zo spoedig mogelijk daarna op de website rechtspraak.nl gepubliceerd.

Achtergrond. Lancôme brengt onder haar merk Trésor hier te lande een parfum op de markt. Kecofa brengt sinds circa 1993 onder het merk Female Treasure flacons eau de parfum op de markt. Dat merk staat in het Benelux Merkenregister ingeschreven ten name van de heer N. In deze procedure heeft Lancôme Kecofa en N. (hierna ook: Kecofa c.s.) in 2000 gedagvaard voor de rechtbank Maastricht. Lancôme vorderde een verbod op het verhandelen van Female Treasure en op door haar gewraakte reclame-uitingen, op straffe van een dwangsom, alsmede nietigverklaring van het merk Female Treasure, schadevergoeding en winstafdracht met de gebruikelijke nevenvorderingen. Aan deze vorderingen heeft Lancôme ten grondslag gelegd:

(a) dat het merk Female Treasure inbreuk maakt op het merk Trésor,
(b) dat Kecofa zich schuldig maakt aan misleidende reclame in de zin van art. 6:194 BW en
(c) dat sprake is van inbreuk op auteursrecht, aangezien de geur van Female Treasure een getrouwe nabootsing, en daarmee een verveelvoudiging, vormt van de exclusieve geur van Trésor en de verhandeling van deze geur een openbaarmaking is in de zin van art. 12 Auteurswet 1912 (Aw).

Kecofa c.s. hebben daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.

De uitspraak van rechtbank en hof. Nadat de rechtbank Maastricht in een tussenvonnis van 18 april 2002 (zie LJnummer: AE1923), hersteld bij vonnis van 23 mei 2002, met betrekking tot de auteursrechtelijke grondslag - onder (c) - had geoordeeld dat de Auteurswet niet in weg staat aan auteursrechtelijke bescherming van een geurcombinatie, mits is voldaan aan de eisen, kort gezegd, die aan een werk in auteursrechtelijke zin worden gesteld, heeft de rechtbank Lancôme en Kecofa tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden.

De rechtbank liet Lancôme toe te bewijzen dat de onder het merk Trésor aangeboden geur aan die eisen voldoet en dat de geurcombinatie van Female Treasure als bewerking of nabootsing van die van Trésor moet worden beschouwd; Kecofa mocht bewijzen, kort gezegd, dat de geurcombinatie van Female Treasure niet het resultaat is van ontlening aan Trésor.

Op het door beide partijen ingestelde hoger beroep heeft het hof 's-Hertogenbosch in zijn arrest van 8 juni 2004 (zie LJ nummer AP2368) het vonnis van de rechtbank vernietigd en de op het auteursrecht gebaseerde vordering van Lancôme tegen Kecofa toegewezen. De overige vorderingen van Lancôme tegen Kecofa en die tegen N. heeft het hof afgewezen.

Cassatie bij de Hoge Raad. Kecofa heeft beroep in cassatie ingesteld. Lancôme heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld, zowel tegen Kecofa als tegen N. In deze procedure treedt voor Kecofa op: mr. R.S. Meijer, advocaat in Den Haag, en voor Lancôme: mr. T. Cohen Jehoram, advocaat in Den Haag, alsmede mr. Ch. Gielen, advocaat in Amsterdam.

Op 16 december 2005 heeft de advocaat-generaal mr. D.W.F. Verkade in zijn advies (hier) aan de Hoge Raad geconcludeerd in het principaal beroep tot vernietiging en verwijzing, en in het voorwaardelijk incidenteel beroep tot verwerping; voor zover het voorwaardelijk incidentele beroep is gericht tegen N., strekt zijn advies tot niet-ontvankelijkverklaring van Lancôme in haar beroep.

De Hoge Raad doet uitspraak op vrijdag 16 juni 2006, 10.00 uur. Vervolgens zal rond 10.45 uur een samenvatting van deze uitspraak worden gepubliceerd op de website hogeraad.nl/actualiteiten.
De uitspraak zelf (rolnr. C04/327) wordt zo spoedig mogelijk daarna op de website rechtspraak.nl gepubliceerd.

Den Haag, 14 juni 2006
mw. mr. E. Hartogs, griffier

Lees persbericht hier.

IEF 2204

Liefde in Lelystad

O.a. Boekblad bericht dat Een pleegzoon van Nel Benschop een kort geding aangespannen tegen uitgever Willem Hooijer, die van plan is een bundeling liefdesgedichten van de vorig jaar overleden dichteres uit te brengen. De rechtszaak dient donderdag 15 juni om 09.15 uur in Lelystad "

“Volgens de advocaat van Hooijer, Lars Bakers, zou Hooijer voldoende bewijs hebben dat Benschop toestemming heeft verleend voor publicatie van de gedichten. De pleegzoon is een andere mening toegedaan. Als erfgenaam van Nel Benschop liggen de auteursrechten bij hem, zo heeft zijn advocaat Arjen Maes laten weten.

De advocaat van Hooijer, Mr. Bakers, zet vraagtekens bij de motivatie van de pleegzoon van Benschop. Hij liet weten niet uit te sluiten dat de uitgeverij van Benschop, Kok in Kampen, op de achtergrond betrokken is bij de rechtszaak, zodat die op termijn de gedichten zelf kan uitgeven. Directeur Bert Endedijk van Kok bevestigt dat de uitgeverij op de achtergrond betrokken is bij de rechtszaak.

Lees hier of hier iets meer.

IEF 2203

Geen handelsmerk

Kamerstuk 30 402, nr. 12, Wijziging van de Mediawet in verband met additionele bezuinigingen op de rijksomroepbijdrage, verbeteringen in de financiële verslaglegging en de naamswijziging van het Bedrijfsfonds voor de pers; Amendement.

"Artikel 71m wordt vervangen door: Onverminderd het bepaalde in de artikelen 71j, k, tweede en derde lid, en 71l, eerste lid, worden in de programma’s van commerciële omroepinstellingen geen goederen, diensten, naam, handelsmerk, of activiteiten van een producent van goederen of een dienstverlener genoemd, indien dit door de omroep wordt gedaan met de bedoeling reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vermelding c.q. vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien tegenover de vermelding c.q. vertoning een geldelijke of andere vergoeding staat."

Toelichting: Dit amendement strekt ertoe de regelgeving met betrekking tot sponsoring en reclame bij commerciële omroepen te verruimen tot het niveau van de Richtlijn Televisie zonder grenzen (89/552). De Nederlandse mediawetgeving stelt momenteel strengere eisen aan de mogelijkheden voor commerciële omroepen om gesponsorde programma’s en reclame uit te zenden dan volgens de Richtlijn televisie zonder grenzen strikt noodzakelijk, bijvoorbeeld betreffende diverse vormen van zogenaamde split screen advertising. Die strenge Nederlandse regels voor reclame en sponsoring belemmeren Nederlandse commerciële omroepen in te spelen op ontwikkelingen. Dit amendement voorziet erin alsnog een gelijk speelveld te creëren voor commerciële media die actief zijn op de Nederlandse markt."

IEF 2202

Inwerking

Staatsblad 2006 263, Uitgegeven de dertiende juni 2006: Artikel I en II, onderdeel L en T, onder 1, van de Rijkswet van 17 november 2005, houdende goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) (Stb. 2006, 22)

Treden met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst in werking met uitzondering van de zinsneden «, indien het octrooi is verleend in een andere taal dan het Engels,» en «of in het Engels», in de eerste volzin en van tweede volzin van artikel II, onderdeel T, onder 1.

 Nota van toelichting: Na de inwerkingtreding van artikel I van de Rijkswet van 17 november 2005, houdende goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) (Stb. 2006, 22) kan worden begonnen met de procedures die leiden tot bekrachtiging van de genoemde verdragen, uitgezonderd het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120) omdat de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen nog niet tot stand zijn gebracht.

Wat de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) wordt er, volledigheidshalve, op gewezen dat deze op 13 december 2007 in werking zal treden. Op dat tijdstip houdt de tekst van het verdrag die tot dat tijdstip van kracht is op van toepassing te zijn.

Daarom is ervoor gekozen nu al tot de bekrachtiging ervan over te gaan en daarmee dus niet te wachten totdat de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen zijn vastgesteld. Met de gedeeltelijke inwerkingtreding van artikel II, onderdeel T, onder 1, vervalt de plicht tot waarmerking van een vertaling in het Nederlands van een Europees octrooi door een octrooigemachtigde. De zinsneden van de eerste volzin en de tweede volzin die nu nog niet in werking zullen treden, zijn gebaseerd op het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21), ook bekend als Vertalingenprotocol. Het Vertalingenprotocol zal pas in werking treden nadat Engeland, Frankrijk en Duitsland en ten minste vijf andere verdragsluitende staten dat protocol hebben bekrachtigd. Zodra aan die voorwaarden is voldaan, zullen eveneens de geciteerde zinsneden en de tweede volzin in werking worden gesteld. De Staatssecretaris van Economische Zaken, C. E. G. van Gennip Staatsblad 2006 263 3   

Lees het staatsblad hier.

IEF 2201

Omdat ze het waard is…

Rechtbank Den Haag, 14 juni 2006, HA ZA 01-1664 J. Guldenaar tegen L’Oréal Nederland B.V.

Het portret van het model Joyce Guldenaar is afgebeeld op haarproducten van L’Oréal. In 1998 zijn van het model in opdracht en voor rekening van het modellenbureau Karen Models foto’s gemaakt op verzoek van McCann-Erickson. Dit laatste bedrijf coördineert de reclame en promotieactiviteiten van L’Oréal. De foto’s werden gemaakt voor de verpakking van de producten Feria en Récital Preference van L’Oréal voor de Amerikaanse markt. Joyce Guldenaar heeft van Karen Models voor deze foto’s eenmalig $ 4.000,- gekregen.

Gezien aan L’Oréal slechts toestemming was verleend voor het gebruik van de foto’s in de Verenigde Staten, heeft Joyce Guldenaar L’Oréal in 2001 L’Oréal gesommeerd ieder gebruik van haar portret buiten de VS te staken. In de sommatie werd gevorderd iedere verspreiding van de L‘Oréal producten en reclamemateriaal met haar portret in Nederland, of althans buiten de VS te staken dan wel de schade die zij door dat gebruik heeft geleden te vergoeden.

Beiden partijen hebben geen kopie van de overeenkomst kunnen overleggen. Bij de beoordeling van de inhoud van de overeenkomst, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat Guldenaar bezwaar zou hebben gehad tegen het gebruik van haar portret buiten de VS. Dit alles mits die exploitatie wel op een professioneel verantwoorde wijze gebeurt, dus dat Guldenaar voor dat gebruik zou worden betaald. Aangezien Guldenaar voor het wereldwijde gebruik van haar portret niet is betaald, oordeelt de rechtbank toestemming voor dat gebruik niet geacht moet worden te zijn gegeven.

L’Oréal voert het verweer te goeder trouw te hebben gehandeld. De rechtbank honoreert dit verweer voor de periode tot 2001, het moment waarop L’Oréal de sommatiebrief heeft ontvangen. Tot dat moment mocht L’Oréal ervan uitgaan dat Karen Models over toestemming van Guldenaar beschikte. Vanaf het moment dat L’Oréal op de hoogte was van het standpunt van Guldenaar, rustte op L’Oréal de zorgvuldigheidsverplichting om zich te vergewissen van de bevoegdheid van de contractpartners van de L’Oréal-groep wereldwijd. Zij had alles moeten doen wat in haar vermogen lag om te verhinderen dat andere groepen van L’Oréal het portret van Guldenaar wereldwijd zouden gebruiken.

Bij het bepalen van de schadevergoeding haakt de rechtbank aan bij de tarieven die door het reclamebureau McCann-Erickson aan L’Oréal worden gehanteerd. Voor het vaststellen van de precieze omvang van de schade beveelt de rechtbank L’Oréal om nog nadere inlichtingen te geven. Echter, de rechtbank oordeelt dat L’Oréal in ieder geval voor een bedrag van EUR 40.000,- aansprakelijk is. Voor het overige bedrag wordt de zaak naar de rol verwezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2200

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Rotterdam, 14 juni 2006, LJN: AX8566 Russische Staatsonderneming (FKP) Sojuzplodoimport tegen Spirits International N.V.gevestigd te Rotterdam.

Uitgebreid vonnis met ingewikkelde voorgeschiedenis die er schijnbaar op neer komt dat  (de merken van een ) voormalig geprivatiseerd Sovjet staatsbedrijf weer in Russische overheidshanden zijn gekomen, althans in Rusland. Maar hoe zit het met de herneming van Beneluxmerken als Stolichnaya en Moskovskaya?

Lees het vonnis hier.

IEF 2199

Achteraf niet toegestaan

De Amsterdamse zanger Michel Bak heeft zijn wk-videoclip moeten wijzigen. “Er wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe versie van de clip. Het bleek achteraf niet toegestaan om de wereldbeker, die op zeker moment opduikt uit het oog van de zanger, zonder toestemming te gebruiken. Jammer, vindt Bak.” (Parool, 3 juni)

IEF 2198

woensdag gepubliceerd

Nu.nl bericht dat "uit een woensdag gepubliceerd onderzoek blijkt dat het merendeel van de software die via veilingsites wordt verhandeld illegaal is. Het grootste deel gaat via Marktplaats.nl of Speurders.nl. Microsoft kondigt juridische acties aan tegen de aanbieders."

Lees hier iets meer.

IEF 2197

Geen anticipatie

Rechtbank 's-Gravenhage, 14 juni 2006, 258144/HA ZA 06-277, vonnis in incident in de zaak tussen Otter Ultralow Drag Limited en Hampidjan Hf tegen Van Beelen Industrie en Handel B.V.

Aardig vonnis in een incident tot het stellen van zekerheid voor de betaling van de proceskosten, waarbij de rechtbank terzake van de begroting van de proceskosten niet in alle gevallen wil anticiperen op de Handhavingsrichtlijn en de hieruit voortvloeiende mogelijkheden om ruimere proceskostenveroordelingen op te leggen.

"De Handhavingsrichtlijn zelf bevat geen overgangsrecht, zodat aangenomen mag worden dat dit aan de Lidstaten is overgelaten. Het voorstel voor de wijzigingswet (TK 30392, nr. 2) bevat voorts een overgangsartikel IX dat de toepassing van die wet afhankelijk stelt van het moment van uitbrengen van de dagvaarding of het verzoekschrift. Onwaarschijnlijk lijkt dat die bepaling nog wordt aangepast.

De cesuur voor de toepasselijkheid te leggen op het moment van uitbrengen dagvaarding of verzoekschrift is zodoende naar het oordeel van de rechtbank geen onjuiste implementatie van de Handhavingsrichtlijn (anders is dat voor het vervolgens koppelen van die cesuur aan de datum van inwerkingtreding van de wijzigingswet, omdat dit te laat is).Voor procedures die aanhangig zijn vóór de implementatiedatum is zodoende in beginsel het gebruikelijke liquidatietarief de aangewezen weg voor wat betreft de berekening van het procureurssalaris, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking zouden rechtvaardigen die evenwel niet gesteld noch gebleken zijn."

Op basis van artikel 239 Rv stelt de rechtbank vervolgens vast dat van de tijdens de procedure door een partij gemaakte kosten slechts de salarissen en verschotten van de procureur worden toegewezen en derhalve niet het salaris van de door een octrooigemachtigde tijdens de procedure uitgevoerde werkzaamheden.

Van Beelen is wegens vermeende octrooi-inbreuk gedagvaard door Otter en Hampidjan, die respectievelijk gevestigd zijn op de Kaaiman Eilanden en IJsland. Van Beelen voert gemotiveerd verweer en vordert in reconventie dat het Nederlands deel van voornoemd octrooi wordt vernietigd.

Van Beelen vordert in het incident dat Otter c.s. zullen worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in de hoofdzaak zou kunnen worden veroordeeld. Die kosten zouden volgens van Beelen moeten bestaan uit niet alleen het griffierecht, de nakosten en het procureurssalaris volgens het liquidatietarief maar ook uit het geschatte salaris van de octrooigemachtigde ter hoogte van EUR 15.000,- en de geschatte kosten van rechtsbijstand (in aanvulling op voormeld procureurssalaris volgens het liquidatietarief) ten belope van EUR 50.000,-. Otter c.s. voeren verweer.

De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen voor zover het de verschotten, nakosten en het procureurssalaris berekend volgens het liquidatietarief betreft, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. Zodoende dient zekerheid te worden gesteld voor de proceskosten voor een bedrag van in totaal EUR 3.369,-, berekend aan de hand van het huidige liquidatietarief.

Voor wat betreft de overige kosten waarvoor Van Beelen zekerheidsstelling vordert, overweegt de rechtbank als volgt: "De rechtbank vermag niet in te zien dat voor deze procedure waarvan de dagvaarding op 3 januari 2006 is uitgebracht, derhalve vóór 29 april 2006, de uiterste implementatiedatum van Richtlijn 2004/48/EG (hierna de Handhavingsrichtlijn), langs de weg van richtlijnconforme interpretatie bedoelde kosten zullen kunnen worden toegewezen zodat zekerheidsstelling daarvoor niet aan de orde is. Het verbod op terugwerkende kracht van richtlijnen, althans de rechtszekerheid, staat er immers aan in de weg dat de proceskosten bij procedures die zijn aangevangen vóór 29 april 2006 richtlijnconform zouden worden berekend en aldus naar evenredigheid zouden worden toegekend."

Lees het vonnis hier.

IEF 2196

De verzochte voeging

Rechtbank 's-Gravenhage, 14 juni 2006, Conor Medsystems Inc. tegen Angiotech Pharmaceuticals c.s.

Incidenteel vonnis over de voeging met een andere procedure en tot voeging als procespartij. Angiotech vordert dat de onderhavige zaak zal worden gevoegd met de bij de rechtbank 's-Gravenhage aanhangige zaak tussen Angiotech en haar licentienemer Boston Scientific en anderzijds Conor, waarin Angiotech een inbreukverbod op hetzelfde octrooi waar het in de onderhavige zaak om gaat wordt gevorderd.

De verzochte voeging wordt geweigerd, aangezien de zaken niet tussen dezelfde partijen speelt (slechts één van de octrooihouders treedt op) en de andere zaak niet is aangebracht binnen het versneld regime in octrooizaken. De vordering tot voeging van Boston Scientific wordt toegewezen.

Lees het vonnis hier