Tijdschrift voor Internetrecht 2015/5-6, p. 182-189. Op maandag 30 november 2009 verzorgde Douwe Groenevelt, indertijd advocaat in de voorloper van de huidige BREIN/Ziggo-zaak,2 een lunchlezing op de Vrije Universiteit voor het vak Actualiteiten Internetrecht. Meer nog dan het bevel te stoppen met het bemiddelen tussen up- en downloaders, dat toen nog op het bordje van de beheerders van The Pirate Bay lag, was vooral de wijze waarop de beheerders gedagvaard waren interessant. De overtuiging dat de auteursrechtschendingen die The Pirate Bay faciliteerde juridische bestreden kon en diende te worden, werd versterkt door een Zweedse veroordeling tot gevangenisstraffen eerder dat jaar, op 17 april 2009, van de beheerders van The Pirate Bay: Fredrik Neij, Gottfrid Svartholm, Peter Sunde en Carl Lundström.3 In afwachting van het hoger beroep in deze strafzaak waren de beheerders mogelijk ondergedoken, in ieder geval hadden de advocaten van BREIN moeite de dagvaarding op de gebruikelijke wijze te betekenen dan wel anderszins kenbaar te maken aan de Zweedse gedaagden. Ze besloten sociale media in te zetten. Er werden berichten op Twitter geplaatst gericht aan accounts gelieerd aan The Pirate Bay, en de dagvaarding werd achtergelaten op de Pirate Bay Facebook-pagina. Nadat de advocaten van BREIN dat laatste gedaan hadden, volgde binnen enkele minuten een ‘ontvriending’ door de mensen achter The Pirate Bay maar niet zeker was of dit ook de gedaagden zelf betrof. Je zou hieruit kunnen afleiden dat ook de gedaagden inmiddels op de hoogte waren van de rechtszaak, in ieder geval vond de rechter een mededeling over het tegenovergestelde ongeloofwaardig. Op de vraag van een interviewer antwoordde een van de in het kort geding gedaagden met: ‘Having a court case in Amsterdam on July 21 does not ring a bell.’4