Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.681 artikelen gevonden
IEF 13344

Belangenafweging in het informatierecht: het arrest Scarlet/SABAM en de botsing auteursrecht en ondernemingsvrijheid

R.D. Chavannes, Belangenafweging in het informatierecht: het arrest Scarlet/SABAM en de botsing tussen auteursrecht en ondernemingsvrijheid, uitingsvrijheid en privacy., in: 25 jaar Mediaforum. Een vooruitblik door de achteruitkijkspiegel, Amsterdam: Otto Cramwinckel 2013.
Bijdrage ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof.
Kan een aanbieder van internettoegang verplicht worden om op eigen kosten een filter te installeren dat alle dataverkeer van zijn klanten doorzoekt en inbreukmakend verkeer automatisch herkent en blokkeert? Nee, oordeelde het Hof van Justitie, in een arrest dat door internetaanbieders en voorvechters van ‘digitale burgerrechten’ met triomfantelijk gejuich werd ontvangen. Toen de slingers waren opgeborgen rees bij nuchtere nalezing de vraag of het arrest wel zo principieel was: of het wel meer was dan een voor de hand liggende afwijzing van een extreem en evident onbestaanbaar filtersysteem, zonder veel relevantie voor andere gevallen. Die beperkte lezing werd van harte aanbevolen door belangenbehartigers van de contentindustrie, die bang was om het in de loop van jaren opgebouwde handhavingsmomentum te verliezen. Deze bijdrage analyseert de reikwijdte en dus bredere relevantie van het arrest, waarin de afweging tussen botsende informatiegrondrechten centraal staat.

Lees verder

IEF 13343

Job Cohen over duurzame behartiging van rechthebbendenbelangen

Een bijdrage van Job Cohen, VOI©E. Hoe gaat de georganiseerde wereld van het auteursrecht om met de roep om modernisering van het auteursrecht? VOI©E-voorzitter Job Cohen over de kortetermijnvisie van internetproviders, over het behoud van de balans tussen belangen van consumenten en rechthebbenden, over het proactief samen met alle belanghebbenden naar oplossingen zoeken en meer waardering voor collectief beheer als flexibele oplossing.*

Roep om modernisering van het auteursrecht
Nationale en internationale beleidsmakers vragen, ten behoeve van een “toekomstbestendige, duurzame behartiging van rechthebbendenbelangen” om modernisering en flexibilisering van het auteursrecht. Het rapport van de Tweede Kamer Commissie auteursrecht onder leiding van Arda Gerkens concludeerde in 2009 dat Nederland daarbij het voortouw zou moeten nemen om met de andere lidstaten van de EU de Europese regelgeving te moderniseren.

Dit inspireerde Staatssecretaris Teeven, oud-lid van deze werkgroep, in het voorjaar van 2011 tot een speerpuntenbrief Auteursrecht 20©20.

Later dat jaar betoogde de Nederlandse Eurocommissaris van de Digitale Agenda, Neelie Kroes, dat het auteursrecht zijn doel voorbij schiet en daarom op de schop moet. Zij wil naar een auteursrechtenstelsel waarin de maker centraal staat en dat – conform de achterliggende doelstelling van het auteursrecht – innovatie en creatie stimuleert door auteurs te belonen. Het huidige systeem schiet volgens haar in die doelstellingen tekort. Wat we nodig hebben is een systeem dat gebruik maakt van nieuwe technologieën en de verspreidingsmogelijkheden die daarmee gepaard gaan, in plaats van een stelsel dat hardnekkig blijft vasthouden aan rigide wetgeving van vóór het digitale tijdperk.

Technologie kan volgens Kroes makers helpen makkelijk in contact te komen met het publiek, dat op zijn beurt eenvoudig en snel toegang heeft tot cultuurgoederen. ICT biedt ook nieuwe mogelijkheden voor de erkenning en beloning van auteurs. Zij denkt aan een wereldwijde online databank waarin auteursrechthebbenden en hun werken worden geregistreerd. Via “trackingtechnologie” kan dan worden vastgesteld welke werken worden gebruikt en op basis daarvan kan een gepaste beloning aan de makers en uitvoerende artiesten worden uitgekeerd.

Kroes suggereert hiermee dat allerlei tussenschakels – uitgevers, producenten en collectieve beheersorganisaties – er tussen uit kunnen, wat het voor de gebruiker goedkoper maakt, zonder dat de maker of de artiest er op achteruit gaat.
De wetgeving moet daarbij dusdanig flexibel zijn dat deze ruimte biedt voor nieuwe methoden van erkenning en beloning van auteurs.

Een meer flexibel auteursrecht staat ook centraal in het beleidsvoornemen van het kabinet: Nederland is al jaren voorstander van een aanvullende open fair use beperking van het auteursrecht om innovatie te bevorderen.

Standpunten te overbruggenOuderwets en rigide, dat lijken de kwalificaties te zijn waarmee beleidsmakers de belangenbehartiging van het auteursrecht de afgelopen jaren kwalificeren.

Maar ook als ik luister naar rechthebbenden hoor ik veel onbegrip. Voor hen geldt dat vrije toegang niet hetzelfde is als gratis toegang: er zijn veelal hoge investeringen en bloed, zweet en tranen nodig voor hoogwaardig aanbod. Waarom mag je in de offline wereld een rolluik voor je etalage hebben, een poortje aan de deur, en is een boek of cd zonder te betalen meenemen diefstal, maar geldt dit allemaal niet als hetzelfde product een digitaal bestand is? Waarom wordt het afsluiten van The Pirate Bay gezien als een vorm van censuur?

Als ik als betrekkelijke buitenstaander naar die beide visies kijk en luister, dan begrijp ik beide standpunten wel. Dat was voor mij een belangrijke reden om het voorzitterschap van de vereniging voor collectieve beheersorganisaties VOI©E te aanvaarden. Hier zijn standpunten te overbruggen, hier moeten partijen en meningen naar elkaar worden gebracht en dat reken ik dan weer tot mijn core business.

Vraag en aanbod
Ik zie een consument die het steeds normaler vindt om snel en makkelijk overal toegang toe te krijgen. Online kan alles, dus moet ook alles kunnen. Markteconomische belemmeringen die in de offline wereld logisch zijn en worden geaccepteerd, waarbij de consument afhankelijk is van het aanbod, worden in de online wereld niet geaccepteerd. Als het aanbod er is, moet er gebruik van worden gemaakt, of dat aanbod nu formeel illegaal is of niet. Of dat nu redelijk is of niet.

De aanbieders pareren dit gegeven met businessmodellen die niet meer gebaseerd zijn op de handel in exemplaren, maar op het verlenen van toegang. De succesvolste nieuwe businessmodellen zijn er op gebaseerd dat de consument toegang krijgt tot zoveel mogelijk aanbod tegen een vast abonnementsbedrag. Denk aan Spotify en vergelijkbare diensten met video on demand. Hoewel, nieuw is het niet, we kennen deze aanpak al langer van de big deals van wetenschappelijke uitgevers met universiteiten. Hoe groter het aanbod, hoe succesvoller de marktpositie. Maar om een dergelijk aanbod legaal te organiseren moeten daarvoor eerst de rechten van alle betrokken makers en hun rechtverkrijgenden worden geregeld en daar kan veel tijd overheen gaan. Dat is ook logisch, omdat in de overgangsfase het meeste geld nog wordt verdiend met de oude businessmodellen en het nog lang kan duren voordat met de nieuwe modellen ook financieel hetzelfde resultaat kan worden geboekt. Kortom, het zorgen voor aantrekkelijk legaal aanbod is, zeker in deze fase, een moeizame operatie.

Juridische gevechten van internetproviders korte termijn politiek
Dat maakt het knokken tegen gratis illegaal aanbod dubbel lastig. Als er maar weinig legaal aanbod is, dan ligt de illegale weg voor de hand. En illegaal kost niets, voor legaal moet je betalen. Toch is het creëren van veel, aantrekkelijk en gemakkelijk te bereiken legaal aanbod absolute noodzaak. Het is in ieders belang dat illegaal aanbod wordt teruggedrongen. Dat is ook een maatschappelijk belang. Want als er niet betaald wordt voor content, dan is dat het einde van content. Dat geldt misschien niet voor alle soorten, maar wel voor een aantal. En bovendien blijf ik het onbegrijpelijk vinden dat wij in de digitale wereld diefstal normaal vinden.

Ik vind daarom de juridische gevechten van internetproviders tegen het blokkeren van The Pirate Bay – en vergelijkbare aanbieders van illegaal aanbod – korte termijn politiek. Uiteindelijk is iedereen er bij gebaat dat er een bloeiende enter- en infotainmentsector blijft, waardoor er economisch en cultureel waardevolle producten verspreid kunnen blijven worden. Het tegengaan van illegaal aanbod is geen censuur. Natuurlijk moet dat op zodanige wijze gebeuren dat de privacy niet in het geding is, maar dat blijkt ook heel goed mogelijk.

VOI©E heeft samen met Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie de Federatie Auteursrechtbelangen gevormd. De achterban van die Federatie ondersteunt stichting BREIN. Stichting BREIN richt zich volledig op het bestrijden van illegaal aanbod, maar richt zich daarbij niet op de consument. Wat mij betreft mogen de rechthebbenden zich er meer op laten voorstaan dat zij dit ondersteunen en niet alleen Tim Kuik als kop van jut de kastanjes uit het vuur laten halen.
Maar de bestrijding van illegaal aanbod is tweede orde-beleid. In de eerste plaats is het voor een toekomstbestendige, duurzame behartiging van rechthebbenden belangen zaak dat het legale aanbod op orde is en dat het gebruik op eenvoudige wijze kan worden geregeld.

Overheid moet de balans scherp in de gaten houden
Nu terug naar de vraag of en zo ja hoe het auteursrecht gemoderniseerd en flexibel gemaakt moet worden. Het zijn mooie woorden, die in tijden van grote verandering aantrekkelijk klinken. Toch denk ik dat er met de uitgangspunten van het auteursrecht niets mis is. Nu is er een goede balans tussen de belangen van de makers en die van de consumenten, en ik vind dat die balans er moet blijven. En we lopen het risico dat de belangen van de consument gaan prevaleren: er zijn veel meer consumenten dan makers, en dat kan politiek interessant zijn... Daarom zou ik zeggen: houd die balans scherp in de gaten.

De knelpunten in het aanbod, in nieuwe businessmodellen, in nieuwe regelingen voor het regelen van rechten zijn voor het grootste deel naar mijn overtuiging tijdelijke problemen die horen bij deze revolutionaire overgangsfase. Want de opkomst van internet is voor het intellectuele eigendom zonder meer een revolutie. We moeten rechthebbenden daarom de tijd geven om op die nieuwe marktomstandigheden in te spelen. Rechthebbenden willen ook niets liever dan gelezen, bekeken of beluisterd worden, zij zijn nooit uit op blokkeren. Daarom ben ik ervan overtuigd dat er oplossingen uit die markt komen. Er is op dit moment absoluut geen crisis in het aanbod zelf, er is nog nooit zoveel aanbod van letterkunde, wetenschap en cultuur geweest als nu.

Proactief beleid rechthebbenden
Dat neemt niet weg dat de belangenorganisaties van rechthebbenden zich intussen grote inspanningen moeten getroosten om de knelpunten zo snel mogelijk op te lossen of in ieder geval minder knellend te maken. Dat moeten ze doen door vooral de dialoog met de gebruikers aan te gaan, samen proactief aan verbeteringen te werken en uit het defensief te komen.
Daar is de Federatie Auteursrechtbelangen, het samenwerkingsverband van Platform Makers, Platform Creatieve Media Industrie en VOI©E, mee bezig. Er staat een aantal activiteiten op stapel, waarover ik graag iets vertel.
We zijn bezig met het maken van een portal waar op een overzichtelijke wijze het legale aanbod wordt gepresenteerd van muziek, film, e-books, games en foto’s. Wij maken dat naar het Engelse voorbeeld van thecontentmap.com. Wij verwachten deze begin 2014 te kunnen lanceren.

In de tweede plaats willen wij niet alleen de bestaande voorlichting verbeteren via de website auteursrecht.nl, maar ook gaan wij actief proberen de dialoog op gang te brengen. Wij gaan in 2014 een discussieplatform opzetten waar op een goede wijze over auteursrecht wordt gediscussieerd en wij starten een project om via reacties op de sociale media te verwijzen naar informatie over auteursrecht en dat discussieplatform.

Samen met Google heeft de Federatie dit jaar een werkconferentie georganiseerd over flexibel auteursrecht. Dit is wat mij betreft een goed voorbeeld van proactief en samen met alle belanghebbenden naar oplossingen zoeken.

Flexibele uitoefening van auteursrecht
Aan een veertigtal overkoepelende organisaties is gevraagd om vanuit de praktijk aan te geven welke gewenste vormen van gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken worden belemmerd door de huidige Auteurswet of door de wijze waarop het auteursrecht wordt uitgeoefend.

De gedachte was om met open vizier te kijken naar de knelpunten in de praktijk, die – al dan niet terecht – worden toegeschreven aan een verouderde en/of niet flexibele (uitoefening van) auteursrecht. Partijen dienen vervolgens de wil te tonen gebleken knelpunten op te lossen, al dan niet met steun van de wetgever wanneer zelfregulering onvoldoende blijkt.

Met betrekking tot flexibel auteursrecht gaat het om de vraag:
• of er een algemene juridische maatregel moet komen ter nadere beperking van het exclusieve recht van de maker of diens rechtverkrijgende, bijvoorbeeld een aanvullende ‘fair use’ bepaling,
• of een specifieke juridische maatregel ter verruiming van een bestaande beperking of een nieuwe beperking,
• of dat via zelfregulering ad hoc oplossingen mogelijk zijn voor bepaalde gebleken probleempunten.
Een team van onafhankelijke deskundigen (Arda Gerkens, Paul Rutten en Antoon Quaedvlieg), adviseren partijen vanuit hun verschillende expertise over de follow-up.

De Federatie Auteursrechtbelangen wordt aanbevolen na te denken over een ‘loket’ waar informatie over auteursrecht wordt gegeven, waar een route wordt geboden om regelingen te treffen, waar meegedacht en gepoogd wordt partijen bij elkaar te brengen voor experimenten. Ook hier is een Engels voorbeeld interessant: op initiatief van de overheid is een zogenaamde ‘copyright hub’ gevormd. Het lijkt mij goed dat wij in Nederland gaan kijken welke elementen daarvan ook geschikt zijn voor de Nederlandse situatie.

Ik hoop ook de samenwerking met Google te kunnen voortzetten. Naar mijn overtuiging lopen de belangen van rechthebbenden en partijen als Google parallel. De missie van Google is alle informatie ter wereld te organiseren en universeel toegankelijk en bruikbaar te maken. Wij vinden het mede hun verantwoordelijkheid, ook in het belang van hun missie, dat het daarbij moet gaan om de informatie die met toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende beschikbaar is gesteld. Dat we in Nederland zo’n thema als flexibel auteursrecht samen oppakken, zie ik als een goed begin.

Verschillende appreciaties van collectief beheer
Laat ik ten slotte, als voorzitter van VOI©E, nog iets zeggen over de toekomst van het collectief beheer.
Sommige mensen verwachten dat de rol van collectieve beheersorganisaties, en misschien ook wel van exploitanten als uitgevers en producenten, op den duur zal verdwijnen. Mevrouw Kroes lijkt daar een exponent van.
Anderen daarentegen verwachten dat op internet rechten op geen enkele wijze te beschermen zijn en dat alleen nog maar via een soort auteursrechtheffing de rechthebbenden aan hun vergoeding kunnen komen.

Die verschillende appreciaties van collectief beheer zagen we ook terug op de eerdergenoemde werkconferentie over flexibel auteursrecht.

Zo vinden mediapartijen dat het optreden van collectieve beheersorganisaties in de discussie over de rechtenverlening aan producenten, omroep en distributeurs tot inflexibiliteit leidt.

De Consumentenbond ziet juist in collectief beheer de flexibele oplossing voor consumentvriendelijk exploiteren van rechten.
De waarheid zal wel ergens in het midden liggen: er zijn en komen nieuwe businessmodellen waarbij collectief beheer geen of een meer bescheiden rol zal spelen, maar er zijn en komen ook nieuwe businessmodellen waarin collectief beheer een meer prominente rol zal gaan spelen. Niet de techniek bepaalt dat, althans niet hoofdzakelijk, maar vooral de markt zelf. Het gaat er om wie de rekening betaalt en op welke wijze het beste kan worden afgerekend.

Of makers dit allemaal zelf kunnen gaan regelen? Ik zou zeggen: eerst zien, dan geloven! Mij zou het niet verbazen wanneer zij behoefte blijven houden aan professionals die hen begeleiden, die zorgen dat de markt bewerkt wordt, die zorgen dat hun rechten worden geregeld en gehandhaafd, zodat zij zich primair met creëren kunnen bezighouden. Die professionals zullen dat alleen doen zolang zij daar nog brood in zien: het auteursrecht is hun brood. Het betekent intussen wel dat de collectief beheersorganisaties zich blijven realiseren dat zij een intermediair zijn, wat vaak niet geliefd is. Dat betekent dus: blijven uitleggen waarom zij doen wat ze doen en wat hun maatschappelijke bijdrage is.

Staatssecretaris Teeven vindt de thuiskopieheffing ouderwets, maar misschien is het wel de perfecte moderne en flexibele methode om de consumenten ongestoord gebruik te kunnen laten maken van alle content die zij willen, in ieder geval zolang nieuwe businessmodellen dit gebruik nog niet op een andere realistische manier kunnen afrekenen. Zo’n regeling kan heel wel bestaan naast een effectieve bestrijding van illegaal aanbod.

De reprorechtregeling wordt misschien ook ouderwets gevonden, maar ook die blijkt in goed overleg met het bedrijfsleven heel wel geschikt te kunnen zijn om beperkt gebruik, ook digitaal, op eenvoudige wijze voor alle betrokken partijen te kunnen blijven regelen.

Voortdurende dilemma’s
Er zijn twee voortdurende dilemma’s rond collectief beheer:
• administratieve eenvoud met lage kosten of meer maatwerk en differentiatie, met hogere kosten voor iedereen; en
• afrekenen bij één loket en dus monopolievorming of meer concurrentie met veel loketten.
De Nederlandse regering heeft de keuze gemaakt voor het versterken van die monopolies mede ten behoeve van de consument, maar met versterkt overheidstoezicht via een College van Toezicht, en een extra toetsingsmogelijkheid van tarieven via een bij wet aangewezen Geschillencommissie.

De Europese Commissie lijkt juist een andere kant op te gaan en zoekt die balans in het stimuleren van differentiatie en concurrentie.

Mijn zorg is dat de belangen die nu door de Nederlandse collectieve beheersorganisaties gediend worden niet tussen wal en schip vallen.

CBO’s leveren belangrijke bijdrage aan flexibele oplossingen
Collectieve beheersorganisaties leveren een belangrijke bijdrage om flexibele oplossingen tot stand te brengen. Zij hebben een relatie met hun achterban, zij kunnen zorgen voor het verkrijgen van de benodigde rechten en voor draagvlak onder de rechthebbenden. Zij kunnen hun nek uitsteken – en doen dat ook regelmatig – om regelingen te treffen, zelfs als zij nog niet alle rechten hebben geregeld.

Daarom is het belangrijk dat rechthebbenden zeggenschap houden over hun eigen organisaties en daarom is het belangrijk dat gebruikers vertrouwen hebben en houden in collectieve beheersorganisaties.
Dat vertrouwen verdienen ze en moeten ze blijven verdienen, want er zal altijd werk aan de winkel zijn om dat vertrouwen te blijven behouden.

Nog meer samenwerking
Als VOI©E-voorzitter reken ik het dan ook tot mijn taak om de komende jaren verder te werken aan transparantie, harmonisering en meer samenwerking op al die plaatsen waar dat voor rechthebbenden en gebruikers tot voordelen kan leiden. Want daar blijft het om gaan: een balans tussen rechthebbenden die een redelijke opbrengst van hun werk willen en gebruikers die bereid zijn om op simpele wijze een redelijke prijs te betalen.

De wens naar meer differentiatie en keuzemogelijkheden voor rechthebbenden en consumenten zal ongetwijfeld zijn invloed hebben op de uitoefening van collectief beheer.

Meer individualisering maakt de uitoefening van collectief beheer duurder, terwijl niet vaststaat dat de opbrengst stijgt; sterker nog, de laatste jaren daalt deze licht. Om aan deze uitdagingen het hoofd te kunnen bieden is nog meer samenwerking nodig, niet alleen nationaal. Nu al gaat Buma/Stemra internationale samenwerkingsverbanden aan om de positie van de Nederlandse rechthebbenden te waarborgen.

Rechthebbenden en hun CBO’s willen innovatie stimuleren
Rechthebbenden en hun collectieve rechtenorganisaties willen gebruik en innovatie niet tegenhouden: integendeel, zij willen zoveel mogelijk gebruik en zij willen innovatie stimuleren. Daar staat tegenover dat zij wél willen dat voor dit gebruik of voor die innovatie billijke bedragen in rekening kunnen worden gebracht.

Als internetplatforms de nieuwe winkels zijn, dan moeten er businessmodellen ontwikkeld worden die via die platforms gefinancierd kunnen worden. Daarvoor is noodzakelijk dat dit soort platforms – ook in hun eigen belang – en andere providers hun verantwoordelijkheid nemen. Niet alleen door samen met rechthebbenden aan nieuwe legale businessmodellen te werken, maar ook door te helpen het aanbod van piraterij tegen te houden.

Als innovatieve projecten op een nette manier willen starten en daarbij tegen de barrière aanlopen dat alleen al het regelen van de rechten te ingewikkeld is en te traag verloopt, dan zit er iets niet goed, en dat ontmoedigt. In het Nederlandse polderlandschap moet het mogelijk zijn hiervoor oplossingen te vinden. Daarom spreekt het idee van een ‘copyright hub’ mij aan, zeker als hiermee een brug kan worden geslagen tussen de belangen van rechthebbenden en de consumenten.

Job Cohen

* Bewerking van de inleiding van Job Cohen op het Nationaal Auteursrechtcongres van 4 oktober 2013.

 

IEF 13341

Europees Octrooibureau als onbetrouwbare wetgever: time limits voor divisional ingetrokken

Decision of the Administrative Council of 16 October 2013 amending Rules 36, 38 and 135 of the Implementing Regulations to the European Patent Convention (CA/D 15/13) - persbericht
Een bijdrage van Cees Mulder, Maastricht University.
Ongeveer 4 jaar geleden heeft EPO time limits geïmplementeerd inzake het indienen van afgesplitste aanvragen (divisionals): doel terugdringen van meervoudige divisionals. Iedereen heeft alleen maar gemopperd over deze moeilijk bij te houden 24-maands periodes: ook het EPO wist in begin niet zo goed hoe dat moest (de initiële versie van de Rule moest een half jaar later met terugwerkende kracht worden aangepast). En het aantal divisionals is niet echt afgenomen door termijnstelling. Het EPO heeft "ingezien" dat de gebruikers (=applicants+attorneys) + publiek + EPO zelf niet "blij" zijn met deze 24-maands periodes. En nu worden time limits gewoon weer ingetrokken.

IEF 13340

Positie als burgemeester 'inzetten' impliceert nog geen 'misbruik'

Rechtbank Rotterdam 19 november 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9824 (Burgemeester tegen NRC Media)
Mediarecht. Gevorderde rectificatie afgewezen. Eiser was van 2002 tot 2010 burgemeester. Het NRC Handelsblad heeft een artikel gepubliceerd over de aankoop van een vakantiewoning in Bulgarije, waarin wordt gesuggereerd dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling. In een rapport van Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING) staat dat er niet in strijd is gehandeld met enig voorschrift of de gedragscode. Eiser vordert rectificatie.

Er kan niet geconcludeerd worden dat iedere feitelijke grondslag ontbreekt, NRC gebruikt niet de term 'misbruiken' en BING concludeert dat in sommige gevallen onhandig is geopereerd en dat in enkele gevallen de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de term ‘inzetten’ ruim worden opgevat en impliceert deze term niet zonder meer ‘misbruiken’. Niet is gebleken dat de verwijzing naar enkele woorden uit het artikel uit 2009/2010 opnieuw onderwerp van discussie onder het grote publiek is geworden. Er is ook geen spoedeisend belang gegeven bij de geldvordering . De vorderingen worden afgewezen.

2.2 (...) Als algemene conclusie constateren BING dat [eiser] in deze casus niet heeft gehandeld in strijd met enig wettelijk voorschrift. Met betrekking tot de naleving van de gedragscode constateren wij dat in een aantal van de elf door ons omschreven deelonderwerpen mogelijk en bij enkele zelfs zeker de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan. De heer [eiser] was echter niet altijd in de positie om dit te voorkomen en hij heeft hierover open en transparant gecommuniceerd, zoals de gedragscode voorschrijft (…).

4.4.
Anders dan [eiser] stelt, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat voor deze vermelding iedere feitelijke grondslag ontbreekt. Weliswaar concludeert het BING in haar rapport d.d. 8 januari 2010 (zie 2.2) dat [eiser] zijn positie niet heeft misbruikt om privébelangen veilig te stellen, maar NRC gebruikt niet de term ‘misbruiken’ en het BING concludeert in voornoemd rapport ook dat [eiser] in sommige gevallen onhandig heeft geopereerd en dat in enkele gevallen de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de term ‘inzetten’ ruim worden opgevat en impliceert deze term niet zonder meer ‘misbruiken’. Gelet op (onder meer) de e-mail van [eiser] d.d. 2 december 2008 aan de Bulgaarse ambassadeur is het woord ‘inzetten’ in ieder geval niet evident onjuist. NRC is bovendien niet gebonden aan de conclusies van het BING.

4.6.
De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat de kwestie omtrent [eiser] dateert uit 2009/2010, derhalve vier jaar geleden en dat in het onderhavige artikel deze kwestie slechts in enkele woorden wordt aangehaald. Niet gebleken is de positie van [eiser] door de korte vermelding in het artikel van 31 oktober 2013 opnieuw onderwerp van discussie onder het grote publiek is geworden. Daar komt bij dat de bewoordingen van NRC, hoewel scherp, niet als excessief en onnodig grievend kunnen worden aangemerkt.
Het is wellicht voor [eiser] vervelend dat hij door het artikel van 31 oktober 2013 opnieuw wordt herinnerd aan kwestie omtrent zijn aftreden als burgemeester van [plaatsnaam], maar dat maakt de publicatie van 31 oktober 2013 nog niet onrechtmatig.
Voorts is van belang dat het artikel d.d. 31 oktober 2013, anders dan [eiser] stelt, via internet niet eenvoudig terug te vinden is. Het is slechts toegankelijk voor (betalende) (internet)abonnees van NRC.
4.7.
Op grond van het voorgaande is voorshands onvoldoende aannemelijk dat NRC met de publicatie in NRC Handelsblad d.d. 31 oktober 2013 onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Dat betekent dat de vordering onder a) en b) dienen te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering onder c). [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat mogelijke publicaties van NRC over [eiser] in de toekomst onrechtmatig zullen zijn.
IEF 13277

Jurisprudentielunch Merken-, Modellen-, Auteursrecht

Woensdag 25 juni 2014, De Balie, Amsterdam, 12.00 - 15.15 uur
Dé halfjaarlijkse bijeenkomst over merken-, modellen- en auteursrecht. Tobias Cohen Jehoram, Charles Gielen en Joris van Manen bespreken belangrijke en actuele jurisprudentie van het afgelopen half jaar. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis (3 PO-punten).

Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek / EUR
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen, NautaDutilh/RUG
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Met o.a. de volgende uitspraken:
o.a. Merkenrecht:
HvJ EU 6 februari 2014, IEF 13512 (Leidseplein Beheer/Red Bull)
HvJ EU 6 maart 2014, IEF 13612 (Backaldrin/Pfahnl)
HvJ EU 6 februari 2014, IEF 13513 (Blomqvist)
o.a. Modellenrecht (overige rechten):
HvJ EU 13 februari 2014, C-479/12, IEF 13538 (Gautzsch/Duna)
Conclusie AG HvJ C-345/13, IEF 13709(Millen/Dunne)
Ontwikkelingen Apple/Samsung, onder meer Hof Den Haag 31 dec. 2013, IEF 13399
o.a. Auteursrecht:
HvJ EU 27 maart 2014, IEF 13690 (Kino.to)
HvJ EU 13 februari 2014, IEF 13540 (Svensson e.a.)
HvJ EU 10 april 2014, IEF 13741 (ACI/Thuiskopie)

Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam. Klik hier voor adres, route en parkeren.

Kosten deelname
€ 350,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

IEF 13339

Zo zwak voorgebruik in de EU dat er geen rechtspositie is opgebouwd

Hof Den Haag 10 december 2013, IEF 13339 (Zhu Quping tegen Promodyne c.s.)
Uitspraak ingezonden door Jerry Considine, Considine Advocaten.
Merkenrecht. Randorde inschrijving. In eerste aanleg IEF 11083 wordt de inschrijving van Zhu's Beneluxmerk MABA nietig verklaard en wordt de doorhaling uitgesproken vanwege de eerdere inschrijving van het Gemeenschapsmerk door GBS. Zhu wordt bevolen elk gebruik van overstemmende tekens te gebruiken. De beroepen van Zhu op nietigverklaring vanwege kwader trouw (52 lid 1 sub b GMVo), en het auteursrecht (53 lid 2 sub e GMVo) falen. Het Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt Zhu in de kosten ad €27.687,54.

5.9. Het onder 5.4. t/m 5.8 overwogene resumerend:
- het door Zhu ingeroepen voorgebruik in de EU is zo zwak dat daarmee geen enkele rechtspositie is opgebouwd;
- door de aangevallen aanvrage wordt Zhu niet verhinderd om in de EU sigaretten voor de Aziatische markt te (doen) produceren.
- die aanvrage is door GBS bovendien verricht met het oog op de exploitatie van haar merk en niet (enkel) om Zhu te dwarsbomen.
Onder deze omstandigheden valt de te verrichten globale beoordeling in het voordeel van GBS uit: zij heeft de aanvrage om het GBS-merk niet te kwader trouw ingediend.

5.11 De conclusie luidt dat Zhu zich niet met vrucht kan beroepen op artikel 52 lid 1 sub b GMVo.

6.8. Nu, naar uit het voorgaande volgt, Zhu geen ouder auteursrechte tegen het GBS-merk in stelling kan brengen, treft ook zijn beroep op artikel 53 lid 2 sub c GMVo geen doel.

Lees de uitspraak:
zaaknr. 200.110.341/01 (pdf)
IEF 13339 (link)

IEF 13338

HvJ EU: Mogelijkheid om meerdere ABC's te verkrijgen op basis van eenzelfde octrooi

HvJ EU 12 december 2013, zaaknr. C-484/12 (Georgetown University tegen Octrooicentrum Nederland) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Rechtbank ’s Gravenhage [IEF 11908].
Octrooirecht. Aanvullend beschermingscertificaat. Uitlegging van de artikelen 3, sub c, en 14, sub b, van de ABC-verordening. Mogelijkheid om meerdere aanvullende beschermingscertificaten te verkrijgen op basis van eenzelfde octrooi. Het Hof verklaart voor recht:

In omstandigheden als die in het hoofdgeding, waarin op basis van een basisoctrooi en de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel dat bestaat uit een samenstelling van meerdere werkzame stoffen, de houder van dit octrooi reeds een aanvullend beschermingscertificaat heeft verkregen voor deze samenstelling van werkzame stoffen die door dit octrooi wordt beschermd in de zin van artikel 3, sub a, van [ABC-verordening voor geneesmiddelen], moet artikel 3, sub c, van deze verordening aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat deze houder ook een aanvullend beschermingscertificaat verkrijgt voor één van deze werkzame stoffen die afzonderlijk ook als zodanig door dit octrooi wordt beschermd.

Gestelde vragen:

1) Verzet verordening [...] nr. 469/2009 [...], meer in het bijzonder artikel 3, aanhef en onder c daarvan, zich ertegen dat, in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt, aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten?
2) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, hoe dient artikel 3, aanhef en onder c, van de verordening te worden uitgelegd in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt en op de aanvraagdatum van een certificaat voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A), weliswaar nog geen certificaten waren verkregen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi, doch op die aanvragen voor de producten (B, C) certificaten zijn afgegeven voordat op de aanvrage voor een certificaat voor het eerstgenoemde product (A) is beslist?
3) Is het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang of de aanvrage voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A) op dezelfde datum is ingediend als de aanvragen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi?
4) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan een certificaat worden afgegeven voor een door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product, indien reeds eerder voor een ander door hetzelfde basisoctrooi beschermd product een certificaat is afgegeven, maar van dit laatste certificaat door de aanvrager afstand wordt gedaan met het oogmerk een nieuw certificaat te kunnen verkrijgen op basis van hetzelfde basisoctrooi?
5) Indien het voor beantwoording van de vorige vraag relevant is of de afstand terugwerkende kracht heeft, wordt de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de verordening of door het nationale recht? Indien de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft wordt beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de verordening, dient die bepaling zo te worden uitgelegd dat afstand terugwerkende kracht heeft?

IEF 13337

Onwaarschijnlijk dat een deukje in een snoepje opvalt

Gerecht EU 12 december 2013, zaaknr. T-156/12 (Ovale vorm met deukje) - dossier
Vormmerk. 3D-merk. Vernietiging van beslissing R 542/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende weigering van inschrijving van het driedimensionale merk in de vorm van een ovaal voor waren van de klassen 16 (verpakkingen) en 30 (zoetwaren).

De consument van zoetwaren heeft geen verhoogde aandacht bij de aanschaf van dit soort producten. Het is onwaarschijnlijk dat consumenten zich op het deukje in het bovenvlak zullen concentreren. Het beroep wordt afgewezen.

22 Was das Vorbringen der Klägerin betrifft, dass sich die Aufmerksamkeit des Verbrauchers auf diese Vertiefung konzentrieren werde, die aber im Kontrast zur üblichen ovalen Grundform stehe und überdies den Gesamteindruck der angemeldeten Marke präge, so wird in der Rechtsprechung davon ausgegangen, dass der Verbraucher der Form von Süßwaren keine hohe Aufmerksamkeit schenkt, so dass es unwahrscheinlich ist, dass die Wahl des Durchschnittsverbrauchers von der Bonbonform diktiert wird (Urteil des Gerichts vom 10. November 2004, Storck/HABM [Form eines Bonbons], T‑396/02, Slg. 2004, II‑3821, Randnr. 39). Im Allgemeinen wendet der Endverbraucher dem auf der Ware oder ihrer Verpackung angebrachten Etikett sowie dem Namen, dem Bild oder der grafischen Gestaltung darauf eine größere Aufmerksamkeit zu als allein der Warenform (Urteil des Gerichts vom 8. Juli 2009, Mars/HABM – Ludwig Schokolade [Form eines Schokoladenriegels], T‑28/08, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 33). Da der Verbraucher der Warenform geringe Aufmerksamkeit zuwendet, ist es unwahrscheinlich, dass er der Form der Vertiefung der Anmeldemarke Aufmerksamkeit schenkt. Die Beschwerdekammer hat daher zu Recht ausgeführt, es sei unter Berücksichtigung der üblichen Größe von Bonbons unwahrscheinlich, dass der Verbraucher den genauen Formmerkmalen der Vertiefung auf der Oberfläche der Anmeldemarke Aufmerksamkeit schenke. Entgegen dem Vorbringen der Klägerin ist diese Aussage, die auf die übliche Größe von Bonbons gestützt ist, hinreichend begründet.

23 Was das weitere Argument der Klägerin angeht, dass die Form der Vertiefung der Anmeldemarke anders als die Formen der üblichen Vertiefungen von Süßwaren oder Bonbons nicht technisch bedingt sei, so ist dieser Umstand, da er kein Kriterium für die Beurteilung der Unterscheidungskraft einer Form bildet, für die fehlende Unterscheidungskraft der Anmeldemarke ohne Bedeutung.

24 Mithin ist das Vorbringen der Klägerin zurückzuweisen, wonach die Vertiefung auf der Oberfläche der Anmeldemarke dieser Marke Unterscheidungskraft verleihe.
IEF 13336

HvJ EU: Geen tweede ABC bij samenstelling met andere werkzame stof

HvJ EU 12 december 2013, zaak C-443/12 (Actavis tegen Sanofi) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door High Court of Justice, Chancery Division.
Octrooirecht. Aanvullend beschermingscertificaat. Uitlegging van artikel 3, sub a en c, van [ABC-verordening]. Voorwaarden voor afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat – Begrip „product dat wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi”. Criteria: Mogelijkheid een certificaat af te geven voor elk geneesmiddel in geval van een basisoctrooi voor meerdere geneesmiddelen.

Het hof verklaart voor recht:

In omstandigheden als die in het hoofdgeding, waarin een octrooihouder op basis van een octrooi dat een vernieuwende werkzame stof beschermt en van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel dat deze stof als enige werkzame stof bevat, reeds een aanvullend beschermingscertificaat voor deze werkzame stof heeft verkregen, zodat hij zich kon verzetten tegen het gebruik van deze werkzame stof alleen of in combinatie met andere werkzame stoffen, moet artikel 3, sub c, van [ABC verordening] aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat op basis van hetzelfde octrooi, maar van een latere vergunning voor het in de handel brengen van een ander geneesmiddel dat deze werkzame stof in samenstelling met een andere, als zodanig door dit octrooi niet beschermde werkzame stof bevat, de octrooihouder een tweede aanvullend beschermingscertificaat voor deze samenstelling van werkzame stoffen verkrijgt.

Gestelde vragen:

„1) Wat zijn de criteria voor de beslissing of ,het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi’ in de zin van artikel 3, sub a, van verordening [nr. 469/2009]?

2) Staat verordening [nr. 469/2009], en met name artikel 3, sub c, ervan, in een situatie waarin meerdere producten worden beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi eraan in de weg dat voor elk van de beschermde producten een certificaat wordt afgegeven aan de octrooihouder?”

IEF 13335

Eenheidsbeginsel van gemeenschapsmerk geldt niet absoluut

HvJ EU 12 december 2013, zaaknr. C-445/12P (Rivella (BASKAYA)) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van 12 juli 2012, Rivella International / BHIM – Baskaya di Baskaya Alim (BASKAYA) (T170/11) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM inzake een oppositieprocedure tussen Rivella International AG en Baskaya di Baskaya Alim e C. Sas. Gevaar voor verwarring tussen een beeldteken met het woordelement „BASKAYA” en een ouder internationaal beeldmerk met het woordelement „Passaia”. Schending van artikel 42, leden 2 en 3, van Merkenverordening. Onjuiste beoordeling van het onderzoek van de oppositie.

De hogere voorziening wordt afgewezen. Het beginsel dat het merk een eenheid vormt, niet absoluut geldt, heeft het Gerecht EU juist beoordeeld.

54 Volgens rekwirante zou het eenheidskarakter van het gemeenschapsmerk worden aangetast door de omstandigheid dat het gebruik van het aangevraagde merk op het Duitse grondgebied kan worden verboden krachtens het verdrag van 1892. Uitzonderingen op het beginsel dat een dergelijk merk een eenheid vormt, zijn weliswaar mogelijk, maar deze moeten uitdrukkelijk zijn vastgesteld door verordening nr. 207/2009, zoals blijkt uit punt 3 van de considerans van deze verordening.

55 Onder verwijzing naar de artikelen 111 en 165 van deze verordening wijst het BHIM met klem erop dat het beginsel dat het gemeenschapsmerk een eenheid vormt, niet absoluut geldt.

Beoordeling door het Hof
56 Er zij aan herinnerd dat uitzonderingen bestaan op het beginsel dat het merk een eenheid vormt, zoals deze zijn vastgesteld bij verordening nr. 207/2009.

57 In het bijzonder kan een houder van een ouder recht dat slechts plaatselijke betekenis heeft, op grond van artikel 111, lid 1, van deze verordening bezwaar maken tegen het gebruik van het gemeenschapsmerk op het grondgebied waar dit recht wordt beschermd, voor zover het recht van de betrokken lidstaat dit toestaat.

58 Derhalve heeft het Gerecht in punt 36 van het bestreden arrest op goede gronden geoordeeld dat het beginsel dat het merk een eenheid vormt, niet absoluut geldt.

59 Hieruit volgt dat het derde onderdeel van het enige middel ongegrond is, zodat de hogere voorziening in haar geheel moet worden afgewezen.