IEF 22286
11 oktober 2024
Uitspraak

Schorsing octrooigeschil in afwachting van uitspraak TKB

 
IEF 22292
10 oktober 2024
Artikel

Nog een paar plekken voor de Midnight Marauders tour tijdens ADE

 
IEF 22282
10 oktober 2024
Uitspraak

Conclusie A-G: strafvermindering in zaak waarbij opzettelijk inbreuk werd gemaakt op auteursrecht

 
IEF 7528

Uniek akkoord

Persbericht FOBID: “Uniek akkoord tussen bibliotheken en rechthebbenden. Digitalisering erfgoedcollecties dichterbij.
 
Bibliotheken, archieven en musea hebben recentelijk met rechthebbenden een akkoord bereikt over het digitaliseren en ter beschikking stellen van hun erfgoed collecties. De organisaties van Bibliotheken (FOBID) en rechthebbenden (VOI©E) zijn dat overeengekomen in de commissie Digiti©E (Digitalisering Cultureel Erfgoed) die is ingesteld bij de ondertekening van een Intentieverklaring bij de opening van Amsterdam Wereldboekenstad in april 2008. Het akkoord betekent een belangrijke doorbraak in de discussie over de auteursrechtelijke aspecten van digitalisering van collecties in bibliotheken en archieven.
 
Voor zover bekend is dit wereldwijd de eerste overeenkomst van deze aard tussen bibliotheken en rechthebbenden. In veel andere landen breekt men zich het hoofd over de vraag hoe moet worden omgegaan met de rechten van onvindbare rechthebbenden, de zogenaamde ‘verweesde werken’. Als de nu in Nederland geaccepteerde regeling wordt nagevolgd in andere Europese landen, zou dat een geweldig effect kunnen hebben op beschikbaarheid van recentere werken in de Europeana-bibliotheek.

Rechthebbenden

Bibliotheken en archieven beheren grote collecties die vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijn. De ontwikkeling van digitale technologie maakt het in principe mogelijk die collecties voor een groot publiek toegankelijk te maken via internet. De Europese Commissie heeft onlangs de digitale Europese bibliotheek Europeana gelanceerd, die gehost wordt door de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Het overgrote deel van de tot nu toe gedigitaliseerde documenten dateert evenwel van voor de 20e eeuw. De belangrijkste reden voor die beperking is dat jongere werken nog beschermd worden door het auteursrecht, waardoor ze alleen gedigitaliseerd en verspreid mogen worden met toestemming van de rechthebbende(n). De zoektocht naar rechthebbenden is tijdrovend en dus kostbaar, en bovendien kunnen veel rechthebbenden in de praktijk niet worden gevonden. Veel bibliotheken beginnen er daarom niet eens aan.
 
In bovengenoemde Intentieverklaring spraken de belanghebbende partijen al uit dat zij dit probleem onderkennen en dat ze het gezamenlijk willen oplossen. De jongste overeenkomst voorziet daar nu in.
 
Kees Holierhoek, voorzitter van de auteursrechtorganisatie Lira en voorzitter van de werkgroep digitale rechthebbenden: ‘Ik ben heel blij met deze overeenkomst. Voor ons is belangrijk dat het auteursrecht wordt gerespecteerd. Dat is hier gebeurd. Tegelijk is een belangrijk obstakel verwijderd voor het toegankelijk maken van teksten en foto’s. Auteurs, freelancejournalisten, fotografen en uitgevers houden een vetorecht als ze niet mee willen doen. En als ze wel mee willen doen, kunnen ze aanspraak maken op een vergoeding bij beschikbaarstelling buiten de gebouwen van de instelling’.
 
Essentie

De essentie van het akkoord is dat bibliotheken van de vertegenwoordigende organisaties van vrijwel alle rechthebbenden onder voorwaarden toestemming krijgen om hun collecties, voor zover die behoren tot het Nederlandse culturele erfgoed en voor zover het werken betreft die niet meer commercieel verkrijgbaar zijn, te digitaliseren en in hun eigen gebouwen beschikbaar te maken voor het publiek ten behoeve van onderwijs en onderzoek. Zij hoeven daarvoor geen vergoeding te betalen zolang de beschikbaarstelling beperkt blijft tot de eigen gebouwen van de instelling.
 
Zodra de gedigitaliseerde werken op bredere schaal beschikbaar worden gesteld, bijvoorbeeld door middel van ‘remote access’ of via internet, moet daarvoor afzonderlijk toestemming worden verkregen en moet een nader overeen te komen vergoeding worden betaald, waarover in de Commissie Digiti©E tussen partijen principeafspraken kunnen worden gemaakt. Maar ook in dat geval kan de speurtocht naar individuele rechthebbenden door bibliotheken achterwege blijven, omdat collectieve beheersorganisaties als Lira en Pictoright die taak over zullen nemen.
 
De organisaties van rechthebbenden stellen op korte termijn een zogenaamd Meldpunt Digitalisering in, waar bibliotheken en archieven hun voorgenomen projecten kunnen aanmelden en met rechthebbenden in contact kunnen treden over de realisering daarvan.
 
Individuele rechthebbenden kunnen overigens altijd bezwaar maken tegen het digitaliseren en beschikbaarstellen van hun werken. De bibliotheken en archieven moeten dan de beschikbaarstelling beëindigen. De praktijk leert overigens dat er weinig bezwaar wordt gemaakt.
 
Martin Bossenbroek, waarnemend Algemeen Directeur van de Koninklijke Bibliotheek: ‘Dit akkoord is zonder meer een doorbraak. Voor bibliotheken als de KB die als kerntaak hebben erfgoedcollecties van nationaal belang te beheren en beschikbaar te stellen is dit heel goed nieuws. Het akkoord regelt de digitalisering en beschikbaarheid van de gedigitaliseerde collecties in ons eigen gebouw. Dat is nog maar een eerste stap, want we willen die gedigitaliseerde collecties natuurlijk ook online beschikbaar kunnen stellen. Ik zie de grote winst van dit akkoord dan ook in het begrip van alle belanghebbende partijen voor elkaars standpunten en argumenten. Met een dergelijke constructieve opstelling moet het ook mogelijk zijn goede vervolgafspraken te maken over de beschikbaarstelling via internet’.
 
Klik hier voor meer informatie de tekst van een Verklaring van de organisaties van rechthebbenden:

 

IEF 7527

Tien jaar

Arnout Groen10 jaar databankenwet.  CIER-Lezing door Arnout Groen (De Brauw Blackstone Westbroek).

De CIER-lezing van 18 februari zal zich toespitsen op het onderwerp van databankenrecht. Dit jaar, op 21 juli, is het tien jaar geleden dat de Databankenwet in werking is getreden. Sindsdien heeft het databankenrecht een onstuimige ontwikkeling doorgemaakt. Nadat aanvankelijk veel gegevensverzamelingen van databankrechtelijke bescherming konden profiteren, leek HvJEG (o.m. het arrest William Hill, nu inmiddels bijna 5 jaar geleden) die ontwikkeling een halt toe te roepen. Er gingen zelfs stemmen op het databankenrecht geheel af te schaffen.

Ook in de afgelopen 5 jaar heeft de ontwikkeling echter niet stilgestaan en is er een stroom aan jurisprudentie gevolgd. Tijd om de tussenstand op te nemen. Hoe staat het ervoor met de bescherming van (online) databanken? Aandacht wordt o.m. besteed aan Europese rechtspraak (zoals het recent gewezen Direct Media arrest) en Nederlandse en buitenlandse rechtspraak inzake het databankenrecht, waarbij specifiek stilgestaan zal worden bij vragen als: Wanneer is er sprake van een substantiële investering? En hoe zit het met het gebruik van (dedicated) zoekmachines?

18 februari 2009, Molengraaf Instituut; Nobelstraat 2a, Utrecht. De lezing begint om 16.00 uur en duurt tot 18.00 uur. Aansluitend is er ruimte voor discussie en borrel.

Entree is kosteloos, aanmelden kan geschieden bij Ellen Alferink, privaatrecht.secretariaat@uu.nl of 030 - 253 7723. Met het bijwonen van de lezing kunnen 2 Nova-punten worden verdiend.

IEF 7526

Nog een octrooipublicatie

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 28 januari 2009, 295188 / HA ZA 07-2964, Fort Vale Engineering Limited tegen Pelican Worldwide B.V.

Octrooirecht. Eindvonnis in een zaak waarin al eerder een tussenvonnis is gewezen (Zie IEF 6298). Rechtbank concludeert tot nietigheid van de ingeroepen conclusies op basis van een (laat) in de procedure ingebracht nieuwheidschadelijk document. Voorstel nieuwe conclusies wordt niet in behandeling genomen.

Fort Vale heeft een Europees octrooi op een ventielsamenstelling. De rechtbank oordeelde in een tussenvonnis dat er sprake is van octrooi-inbreuk door Pelican, indien het octrooi geldig zou zijn. Conclusie 1 van het octrooi is door de rechtbank reeds bij tussenvonnis nietig geoordeeld. Partijen kregen vervolgens de gelegenheid zich uit te laten over de geldigheid van de overige conclusies 2-20. In het onderhavige eindvonnis beslist de rechtbank definitief over de inbreukvorderingen en de reconventionele nietigheidsvordering.

Pelican voert aan dat de rechtbank zou moeten terugkomen op haar oordeel dat de Smartflow van Pelican onder de beschermingsomvang van het octrooi van Fort vale valt. Aangezien het hier echter om een eindbeslissing gaat kan de rechtbank mede gelet op de eisen van de goede procesorde in beginsel niet terugkomen op deze beslissing. De rechtbank is niet gebleken dat de beslissing berust op een evidente onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daarom neemt de rechtbank over en blijft zij bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis.

Pelican wijzigt haar eis in zoverre dat zij nog een octrooipublicatie als productie in het geding brengt ter ondersteuning van haar reconventionele nietigheidsvordering. Hiertegen heeft Fort Vale bezwaar. De rechtbank laat de wijziging echter toe. Zolang er geen eindvonnis is gewezen kan een partij bij conclusie haar eis wijzigen (art. 130 Rv), tenzij deze wijziging in strijd is met de goede procesorde. Dat is volgens de rechtbank hier niet het geval. De octrooipublicatie is namelijk pas recent in een verleningsprocedure bij de USPTO naar voren gekomen. Bovendien had Fort Vale genoeg tijd om op de nieuwe grondslag te reageren.

Fort Vale voert alleen verweer ten aanzien van conclusie 20. De rechtbank passeert dit verweer en concludeert tot nietigheid van de ingeroepen conclusies. De voorgestelde nieuwe onafhankelijke conclusies zijn bovendien volgens de rechtbank niet toelaatbaar. De nieuwe voorstellen vloeien immers voort uit de discussie over de geldigheid van de ingeroepen conclusies zoals deze al vanaf het begin van de procedure aan de orde is geweest. Het geding wordt volgens de rechtbank hierdoor voorts onredelijk vertraagd.

De vorderingen van Fort vale worden derhalve afgewezen en de ingeroepen conclusies worden vernietigd.  

Lees het vonnis hier.

IEF 7525

Turbo Injectie

GvEA, 28 Januari 2009, T-174/07, Volkswagen AG tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar)

Merkenrecht. Terechte weigering beschrijvend woordmerk TDI. Inburgering niet aangetoond.

„46. Da das Gericht bereits befunden hat, dass das Zeichen TDI im Bereich von Automobilen auf die „Turbo Direct Injection“- oder „Turbo Diesel Injection“-Technik hinweist, da ferner oben in Randnr. 33 festgestellt worden ist, dass die Ausdrücke „Turbo Direct Injection“ oder „Turbo Diesel Injection“ Merkmale bezeichnen, die einen bestimmten Typ von Motoren unabhängig von der Kategorie von Fahrzeugen, in die sie eingebaut sind, gemeinsam sind, und da jedenfalls das Zeichen TDI der Abkürzung dieser Worte entspricht, ist zu konstatieren, dass die Anmeldemarke die Merkmale dieses Typs von Motoren im Allgemeinen bezeichnen kann.

47. Es ist daher davon auszugehen, dass die maßgeblichen Verkehrskreise einen hinreichend unmittelbaren und konkreten Zusammenhang zwischen dem Zeichen TDI und den Merkmalen eines bestimmten Typs von Motoren im Allgemeinen herstellen können, so dass das Zeichen für die in die Klasse 7 fallenden Motoren beschreibend ist, deren Beschaffenheit es bezeichnet.

(…) 52. Es ist daher festzustellen, dass die Anmeldemarke für alle von der Anmeldung erfassten Waren und Dienstleistungen beschreibend is.“

Lees het arrest hier.

IEF 7524

Waardering, zekerheid en faillissement

Omgaan met de kredietcrisis: "De VvA, de Vereniging voor Auteursrecht, wijdt haar vergadering op 13 februari a.s. aan de thema’s van waardering, zekerheid en faillissement met betrekking tot auteursrechtelijke aanspraken. Programma wetenschappelijk gedeelte:

14.00: Introductie thema - Willem Grosheide (CIER/Van Doorne)

14.10: Waardering van intellectuele eigendomsrechten (in het bijzonder auteursrechten) - Severin de Wit (IPEG)

14.40: Intellectuele eigendomsrechten (in het bijzonder auteursrechten) in faillissement - Paul Schaink (Van Doorne)
 
15.30: De positie van licenties van en zekerheden op intellectuele eigendomsrechten (in het bijzonder auteursrechten) in faillissement - Dick van Engelen (Ventouxlaw)

16.00: NCITRAL Legislative Guide Secured Interests - Willem Grosheide (CIER/Van Doorne)

16.30: Panel - Antoon Quaedvlieg (KUN/Klos Morel Vos & Schaap)

17.00 - 18.00 Borrel

VvA Ledenvergadering 13 februari 2009, KNAW, Het Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29 in Amsterdam, van twee tot zes."

IEF 7523

Lijfsdwang wordt afgewezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 januari 2009, HA ZA 07-2125, Stichting de Thuiskopie tegen X h.o.d.n. Mediadisc.

Auteursrecht. Thuiskopievonnis. Geen betaling thuiskopievergoeding en schending onnthoudingsverklaring.

4.6. Uit het vorenstaande volgt dat X de onthoudingsverklaring van 17 november 2005 opnieuw heeft geschonden. Dit betekent dat hij, gelet op de inhoud van die verklaring en de nadien op 31 maart 2006 geaccepteerde verhoging van het boetebedrag tot € 100,00 per in strijd met de onthoudingsverklaring verhandelde drager, gehouden is tot betaling (…). Nu de Thuiskopie haar vordering uitdrukkelijk heeft beperkt tot een bedrag van € 150.000,00, komt slechts dit laatste bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, voor toewijzing in aanmerking. De vordering sub 1 van het petitum zal dan ook integraal worden toegewezen.

4.8. Gelet op het feit dat X informatiedragers heeft verkocht terwijl hij niet kan aantonen dat de thuiskopievergoeding ten aanzien van die informatiedragers is betaald en hij evenmin kan aantonen wie de fabrikant of importeur van die informatiedragers is, heeft de Thuiskopie belang bij en recht op een verbod (…). Het verbod zal dan ook worden beperkt tot verhandeling van blanco informatiedragers als hierna te melden. De ter versterking van de nakoming van het verbod gevorderde lijfsdwang wordt afgewezen. Daartoe geldt dat een dergelijke sanctie in zaken als de onderhavige als disproportioneel moet worden gekwalificeerd.

4.12. X zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Het door de Thuiskopie gevorderde bedrag van € 17.074,00 exclusief BTW is door X niet betwist, zodat dat bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gevorderde beslagkosten in dit bedrag zijn verdisconteerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7522

Niet voor het publiek toegankelijk

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 januari 2009, HA ZA 06-2844, NORMA tegen Vereniging NLKabel (voorheen VECAI) en diverse kabelaars en IRDA tegen NORMA en kabelaars.

Auteursrecht. Kabeldoorgifte is geen secundaire openbaarmaking. “Een uitleg waarbij artikel 14a WNR ook ziet op een primaire openbaarmaking zou contra legem zijn.

Vonnis in procedure van de collectieve belangenorganisaties Norma en Irda tegen de Nederlandse kabelexploitanten. Norma en Irda vorderden een vergoeding voor de kabeldoorgifte van de prestaties van uitvoerende kunstenaars opgenomen in televisieprogramma’s. Norma en Irda baseerden zich daarbij op (aansluitingscontracten gebaseerd op) artikel 14a lid 1 WNR dat bepaalt dat met betrekking tot ‘heruitzending’ (de nabuurrechtelijke tegenhanger van secundaire openbaarmaking in het auteursrecht) het naburige recht alleen kan worden uitgeoefend door collectieve belangenorganisaties zoals Norma en Irda.

De Haagse Rechtbank is van oordeel (dat niet betwist of onvoldoende gemotiveerd weersproken is) dat alle kabeldoorgifte door gedaagden (inmiddels) plaatsvindt op basis van een rechtsreeks door de omroep aangeleverd signaal dat niet voor het publiek toegankelijk is (ov. 4.1). Om die reden is volgens de rechtbank sprake van ‘uitzenden’ en niet van ‘heruitzenden’ (van een voorafgaande primaire uitzending) in de zin van artikel 14a lid 1 WNR. Omdat Norma en Irda alleen rechten vertegenwoordigen ten aanzien van dergelijk ‘heruitzenden’, worden  alle vorderingen afgewezen. Aan de beantwoording een aantal andere interessante, gecompliceerde, vragen (zoals de verhouding tot het wettelijke vermoeden van overdracht) komt de Rechtbank Den Haag niet toe.

“4.1. Bij de beoordeling van het verweer van Vecai en de kabelaars moet allereerst worden vastgesteld dat door Norma en Irda niet is betwist dat de omroepen het signaal rechtstreeks aan de kabelexploitant leveren, welk signaal niet voor het publiek toegankelijk is. Norma en Irda hebben bovendien niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gesteld dat dit voor uitzendingen in een deel van de relevante periode in het verleden en/of voor een deel van de door de kabelaars aangeboden uitzendingen anders is. Zij stellen daarentegen slechts dat het regime van de artikelen 14a e.v. WNR van toepassing is op iedere openbaarmaking, waaronder naar hun mening ook dient te worden verstaan het voor de eerste maal voor het publiek beschikbaar maken van een speciaal daartoe enkel aan de kabelexploitant ter beschikking gesteld signaal. De onderhavige beoordeling zal zich daarom beperken tot de situatie waarin de omroepen een niet voor het publiek toegankelijk signaal rechtstreeks aan de kabelexploitanten leveren.

(…)

4.4. Omdat in de door Vecai en de kabelaars geschetste situatie – aanlevering door de omroepen van een niet voor het publiek toegankelijk signaal rechtstreeks aan de kabelaars per satelliet of door middel van een vaste verbinding – niet kan worden gesproken van het verspreiden van programma’s, is die aanlevering niet aan te merken als uitzenden door de omroep. Dit betekent dat de daarop volgende verspreiding van de programma’s door de kabelaars niet is aan te merken als heruitzenden, maar als uitzenden in de zin van de WNR. Van het gelijktijdig uitzenden in de hiervoor bedoelde zin is immers geen sprake. Niet alleen de wet is op dit punt duidelijk. Ook de Memorie van Toelichting biedt geen ruimte voor een andere uitleg.

(…)

4.6. Norma heeft bij pleidooi nog gesteld dat zij zich (ook) tegen de primaire openbaarmaking kan verzetten omdat dit verbodsrecht haar door de bij haar aangesloten uitvoerende kunstenaars is overgedragen. Nadat dit door Vecai en de kabelaars was tegengesproken heeft Norma erkend dat dit recht niet expliciet wordt genoemd in de onder 2.2 weergegeven overeenkomst maar die overdracht zou uit de strekking van de overeenkomst volgen. Deze stelling is te vaag om te worden onderzocht en wordt om die reden verworpen. In het midden kan daarom blijven of, zoals gesteld door Vecai en de kabelaars, in geval van een filmwerk dit recht als regel door de uitvoerende kunstenaar aan de producent wordt overgedragen of door de werking van artikel 45d Aw geacht wordt aan de producent te zijn overgedragen.

1019h proceskosten, kort weergegeven: Norma:  €25.000,- (afspraak partijen), proceskosten Irda: €1130,- (liquidatietarief wegens bezwaar en geen deugdelijke onderbouwing proceskosten).

Lees het vonnis hier.

IEF 7521

Het gebruik van een persoonlijk voornaamwoord

Elle Brand StoreGerechtshof Amsterdam, 27 januari 2009, zaaknr. 106.006.053/01, WE Netherlands B.V. tegen Hachette Filipacchi Presse S.A. (met dank aan Paul Steinhauser, SteinhauserVandenBrinkHeeziusRijsdijk)

Handelsnaamrecht. Hoger beroep in een geschil over de handelsnaam ELLE. Hachette, uitgever van het ‘damesmodetijdschrift’ Elle, heeft weliswaar niet het voornemen om zelf kledingwinkels in Nederland te gaan exploiteren, maar heeft een franchiseketen een licentie verleend om de naam Elle voor modewinkels te gebruiken. Partijen stellen over en weer de vraag aan de orde  in hoeverre het gebruik van de namen "WE" door  WE (het kledingmerk en de modewinkels) respectievelijk "Elle" door Hachette als gebruik als handelsnaam, dan wel slechts als merk en/of onderdeel van een handelsnaam kan worden gekwalificeerd.

Het Hof Amsterdam bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. (zie: IEF 2129, De specifieke schrijfwijze). Geen verwarring, geen verwatering.

“4.3. WE stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de naam Elle voor kledingwinkels in Nederland leidt tot gevaar voor verwarring met haar onderneming en mitsdien op grond van artikel 5 van de Handelsnaamwet verboden is. Zij beroept zich in dit verband zowel op haar huidige gebruik van het persoonlijke voornaamwoord WE als handelsnaam als op de nawerking van de door haar in het verleden als handelsnaam gebruikte persoonlijke voornaamwoorden Hij, Zij en You. (…)

4.4. Het standpunt van WE dat het gebruik van een persoonlijk voornaamwoord als (handels)naam voor een modewinkel, ook als dit in een andere taal is, er reeds per definitie toe zal leiden dat het publiek de desbetreffende onderneming direct of indirect zal verwarren met de onderneming van WE kan niet als juist worden aanvaard. Daarmee zou immers een onevenredig groot en naar het oordeel van het hof niet realistisch gewicht aan de begripsmatige verwantschap van de benaming worden toegekend; Hachette voert terecht aan dat van het normaal oplettende publiek een dergelijke taalkundige exercitie/vertaalslag over het algemeen niet kan worden verwacht.

4.5. Niet aannemelijk is dat dit anders ligt waar het het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord in de franse taal "Elle" betreft. Voor zover al valt aan te nemen dat Elle door het relevante publiek in Nederland direct als voornaamwoord (en als vertaling van Zij) wordt herkend, speelt ook naar oordeel van het hof bij de beoordeling van een eventueel verwarringsgevaar een belangrijke rol dat Elle een bekende naam is met een duidelijke eigen identiteit/positie in de (dames)modewereld. Aangenomen moet worden dat als gevolg van de sedert jaren bestaande (grote) bekendheid van het damesmodetijdschrift, een damesmodewinkel Elle, ook door het publiek dat gevoelig is voor het gebruik van voornaamwoorden in de Nederlandse en Franse taal, in de eerste plaats zal worden geassocieerd met het modetijdschrift en niet met de onderneming WE noch met de in het verleden door WE als handelsnaam gevoerde Nederlandse en Engelse persoonlijke voornaamwoorden. Dat de bekendheid van Elle geen rol zou mogen spelen omdat die bekendheid betrekking heeft op het gebruik als merk terwijl dit gebruik vooral gerelateerd zou zijn aan het modetijdschrift en niet, althans niet in relevante mate, aan de verkoop van dameskleding, vermag het hof niet in te zien. Bij de beoordeling van de vraag welke gedachte het zien of horen van de naam Elle als naam van een damesmodewinkel bij het relevante publiek oproept is de voor de handliggende associatie met het bekende damesmodetijdschrift, en de door Hachette onder de naam Elle georganiseerde activiteiten en geboden diensten op het gebied van damesmode, een omstandigheid waarmee wel degelijk rekening moet worden gehouden. Gelet op die omstandigheid is ook naar het oordeel van het hof verwarringsgevaar met de onderneming van WE niet te duchten.

4.6 Ook het hof komt derhalve tot de slotsom dat het bestaan van een relevant verwarringsgevaar tussen de gevoerde namen WE en Elle niet valt aan te nemen. Nu WE ook niet te bewijzen aanbiedt dat een dergelijk gevaar in de praktijk wel te duchten is, strandt haar vordering voor zover deze op artikel 5 van de Handelsnaamwet is gebaseerd. In het midden kan blijven of WE een beroep toekomt op "nawerking" met betrekking tot door haar in het verleden gebruikte handelsnamen en of Hachette de naam Elle ook in Nederland reeds als handelsnaam gebruikte. Ook kan - als niet van beslissend belang - in midden blijven of het teken Elle door Hachette c.q. de betrokken franchisenemers bij de exploitatie van zogenoemde Elle brand stores feitelijk als handelsnaam wordt gebruikt dan wel als beeld/woord merk en/of als onderdeel van een handelsnaam.

4.7. WE heeft voorts aangevoerd dat het gebruik van Elle ter onderscheiding van kledingwinkels zal leiden tot verwatering van haar handelsnaam en afbreuk doet aan de reputatie van haar onderneming en mitsdien jegens haar onrechtmatig is. Dit betoog faalt reeds omdat - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet kan worden aangenomen dat tussen Elle en WE, ook indien deze beide namen worden gebruikt ter onderscheiding van (de exploitant van) damesmodewinkels, door het normaal oplettend publiek een zodanig verband wordt gelegd dat dergelijke effecten zullen optreden. In dit verband merkt het hof nog op dat de door WE gevraagde bescherming, ook voor zover deze op artikel 6:162 BW berust, gelet op hetgeen hiervoor omtrent het verwarringsgevaar is overwogen, te ver gaat. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat niet van een bewust aanleunen/ongerechtvaardigd voordeel trekken is gebleken, terwijl bovendien het standpunt van WE zou meebrengen dat WE op de voet van artikel 6:162 BW een bescherming wordt geboden die er in feite op neerkomt dat WE een monopolie op het gebruik van alle voornaamwoorden ter onderscheiding van (de exploitatie van) kledingwinkels heeft, hetgeen niet kan worden aanvaard. Het door Hachette bestreden standpunt van WE, ten slotte, dat door het gebruik van de naam Elle voor modewinkels afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van haar onderneming is door WE niet voldoende feitelijk onderbouwd noch te bewijzen aangeboden en is in het licht van de bekendheid en het eigen karakter van Elle, die naar Hachette onweersproken heeft gesteld ook in de Elle-modewinkels vorm krijgt (zie in dit verband productie 23 van Hachette), niet goed voorstelbaar.

Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 7520

Het belang van de informatievoorziening

Gerechtshof Amsterdam, 27 januari 2009, zaaknummer 200.010.745/01 KG, De Rooij tegen Hollandse Hoogte B.V. (met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).

Auteursrecht. Portretrecht. Hoger beroep in de zaak over de stockfoto van een hardlopende moeder. (De Hollandse Hardloopster, IEF 6302). Eiseres is zonder haar toestemming gefotografeerd en gedaagde, het stockfotobureau Hollandse Hoogte, heeft deze foto zonder toestemming van eiseres op haar website (databank met foto's) geplaatst. Hollandse Hoogte heeft de foto in licentie gegeven aan de Consumentenbond, die de foto paginagroot in de Consumentengids heeft geplaatst bij een artikel over mp3-spelers (klik op afbeelding voor vergroting).

Het Gerechtshof Amsterdam bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Blijkens het arrest heeft Hollandse Hoogte aan eiseres meegedeeld dat zij heeft besloten om de foto niet meer op te nemen in de database, ‘uit begrip voor uw persoonlijke argumenten’, waardoor het vereiste spoedeisend belang ontbreekt. Bovendien wordt volgens het hof door publicatie en exploitatie van de foto geen inbreuk gemaakt op het portretrecht van eiseres.

“Het belang van de informatievoorziening brengt mee dat berichtgeving zoals hier aan de orde moet kunnen worden voorzien van illustratiemateriaal, zoals foto's van de werkelijkheid. Het is daarbij onvermijdelijk dat foto's van toevallige passanten worden gepubliceerd. De foto waar het in dit geding om gaat, is neutraal. Ook kan - objectief gezien - niet worden gezegd dat de foto op enigerlei wijze compromitterend of diskwalificerend is of een zodanig effect heeft.”

“4.3 Het hof overweegt voorts het volgende. Het is op zichzelf begrijpelijk dat De Rooij-Van den Boogaard - op grond van haar persoonlijke keuzes - bezwaar heeft tegen publicatie van de foto als hier aan de orde. In het midden kan blijven of dit - in dit geval - een redelijk belang oplevert op grond waarvan zij zich op de voet van artikel 21 Auteurswet 1912 tegen (verdere) openbaarmaking kan verzetten. Haar belang weegt hier naar het voorlopig oordeel van het hof niet op tegen het door Hollandse Hoogte ingeroepen belang op informatievoorziening. Het hof licht dit toe.

Het belang van de informatievoorziening brengt mee dat berichtgeving zoals hier aan de orde moet kunnen worden voorzien van illustratiemateriaal, zoals foto's van de werkelijkheid. Het is daarbij onvermijdelijk dat foto's van toevallige passanten worden gepubliceerd. De foto waar het in dit geding om gaat, is neutraal. Ook kan - objectief gezien - niet worden gezegd dat de foto op enigerlei wijze compromitterend of diskwalificerend is of een zodanig effect heeft.

De foto is slechts geëxploiteerd door deze in licentie te koop aan te bieden voor - zoals Hollandse Hoogte het formuleert - redactionele doeleinden. De foto en de wijze waarop deze op de website en vervolgens in de Consumentengids is gepubliceerd hebben ook niet de strekking tot aanbeveling van enig product of dienst. Dat voor de licentie (mede ten behoeve van de maker van de foto) wordt betaald, maakt dit niet anders.

Dit een en ander betekent dat de inbreuk op het recht van De Rooij-Van den Boogaard op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer in ieder geval niet zo ernstig is dat voormeld belang van de informatievoorziening daarvoor moet wijken.

Het voorgaande brengt reeds mee dat de voorzieningenrechter de vorderingen terecht - met verwijzing van De Rooij-Van den Boogaard in de kosten - heeft afgewezen.”

Lees het arrest hier.

Op andere blogs:
NVJ (Wel of geen inbreuk op portretrecht)

IEF 7519

Go fast again

Go Fast!Nota bene: Voor wie al dacht dat de eind vorige week vrijgegeven ‘Go Fast’ ex parte beschikking wat merkwaardig aandeed: dat gevoel was juist. Per abuis is de verkeerde beschikking rondgemail. De juiste beschikking is hieronder weergegeven. Het verzoek blijkt toch gedeeltelijk te zijn toegewezen. 

Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 8 december 2008,  KG RK 08-2154, Go Fast Sports & Beverage Company.

Auteursrecht. Merkenrecht. Verzoeker Go Fast stelt dat voormalige distributeur zelf een energy drink op de markt brengt die sterk gelijken op de energy drink van verzoeker. De rechtbank wijst verzoek toe waar het het merkenrecht betreft:

Bevoegdheid: “2.1. De Nederlandse rechter heeft krachtens artikel 93 lid 5 [plaats van inbreuk – IEF]  van de Verordening (EG) 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (hierna te noemen: “GMVo”) rechtsmacht voor zover het verzoek ziet op de gestelde inbreuk op de Gemeenschapsmerken in Nederland. Voor zover een verbod is gevraagd op inbreuk op deze rechten buiten Nederland ontbreekt rechtsmacht (...).

2.2. Voor zover het verzoek is gebaseerd op inbreuk op de aan verzoeksters toekomende auteursrechten op het logo op de blikjes energydrink is de Nederlandse rechter bevoegd daarvan kennis te nemen, aangezien gerekwestreerde sub 1 in Nederland is gevestigd en tussen het verzoek jegens gerekwestreerde sub 1 enerzijds en het verzoek jegens gerekwestreerde sub 2 anderzijds een band zoals bedoeld in artikel 6 aanhef en onder 1 EEX bestaat.

2.3. Het op de gestelde inbreuk op het handelsnaamrecht gebaseerde verzoek is slechts gericht tegen gerekwestreerde sub 2. De Nederlandse rechter heeft ten aanzien van dat verzoek krachtens het bepaalde in artikel 5 lid 3 EEX rechtsmacht, doch uitsluitend voor zover het verzoek betrekking heeft op een verbod op inbreuk op het handelsnaamrecht van verzoeksters in Nederland. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht met betrekking tot de gestelde inbreuk op het handelsnaamrecht buiten Nederland.

Merkenrecht: (…) 2.6. De voorzieningenrechter constateert dat de op de door gerekwestreerden aangeboden blikjes energydrink aangebrachte en op de website met domeinnaam luckytime. nl geplaatste tekens gelijk zijn aan dan wel overeenstemmen met de aan verzoeksters toebehorende Gemeenschapsmerken en daarenboven in het economisch verkeer voor dezelfde waren worden gebruikt als waarvoor de Gemeenschapsmerken zijn ingeschreven. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor verzoeksters zal veroorzaken. Het verzoek zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna is verwoord.

Auteursrecht & handelsnaamrecht: 2.7. Het verzoek zal overigens worden afgewezen, omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van het bestaan van en/of de gestelde inbreuk op het auteursrecht en het handelsnaamrecht.”

Lees de beschikking hier.