IEF 22260
27 september 2024
Artikel

Uitnodiging Conferentie 20 jaar master Informatierecht: ‘Het opleiden van evenwichtskunstenaars’

 
IEF 22257
27 september 2024
Uitspraak

Screenshots en hyperlinks zijn op zichzelf onvoldoende voor een modelrechtelijk relevante openbaarmaking

 
IEF 22259
27 september 2024
Artikel

Briene Zijlmans volgt directeur Hester Wijminga van Stichting De Thuiskopie op

 
IEF 15310

Link op social media met automatische foto is nieuwe openbaarmaking

Ktr. Rechtbank Amsterdam 2 oktober 2015, IEF 15310 (Fotograaf tegen Myjour)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, LMO advocaten. Hyperlinken. Toepassing Svensson en Sanoma. Myjour is een 'online kiosk' waar de mogelijkheid is om losse artikelen uit kranten en tijdschriften voor een lage prijs te kopen. In Panorama is een artikel gepubliceerd met de foto van Holleeder, eiser is maker van die foto. Myjour heeft een hyperlink gedeeld via twitter en facebook waarbij de Holleeder-foto zichbaar is; door te klikken werd de internetgebruiker geleid naar een betaalmuur. Dat Panorama een licentievergoeding heeft betaald, volgt niet dat een derde deze foto mag (her)gebruiken, ook het beroep op citaatrecht vanwege het ontbreken van naam van de maker faalt. De foto is gewoon een zelfstandig bestand dat opnieuw openbaar gemaakt werd. Omdat fotograaf nooit eerder eerder een websitelicentie heeft afgeven, is er geen gebruikelijke te eisen vergoeding en wordt er onweersproken aangesloten bij de tarievenlijst van stichting FotoAnoniem.

3. De kantonrechter overweegt (...) Uit het Svensson-arrest volgt dat het aanbieden van hyperlinks beschouwd moet worden als een mededeling. Wanneer deze mededeling dezelfde werken betreft als de oorspronkelijke mededeling en dit op dezelfde technische wijze wordt verricht, is slechts sprake van een 'mededeling aan het publiek' als het een nieuw publiek betreft. (...)

4. De kantonrechter leidt hieruit af dat een hyperlink naar werken op een vrij toegankelijke websites in beginsel geen mededeling vormt aan een nieuw publiek. Het linken vormt daarmee geen openbaarmaking en is dus geen auteursrechtelijk voorbehouden handeling.

9. De kantonrechter overweegt dat vaststaat dat de hyperlink boven de foto door Myjour is geplaatst. Myjour heeft aangegeven op de hoogte te zijn van de door haar gestelde automatische plaatsing van beeldmateriaal en de mogelijkheid om deze automatische handeling uit te zetten. Daaruit volgt dat de gestelde automatische plaatsing een door Myjour bewust gebruikte dienst betreft. Hieruit volgt dat de openbaarmaking van de foto aan Myjour moet worden toegerekend.

Op andere blogs:
Intellectuele Eigendom Nijmegen

IEF 15308

Bevoegdheid ook tegen feitelijke buitenlandse beleidsbepalers van merkinbreukmaker

Rechtbank Den Haag 30 september 2015, IEF 15308; ECLI:NL:RBDHA:2015:11227 (Bacardi tegen B&S)
Bevoegdheidsincident; art. 6 EEX-Vo; gerecht van de woonplaats. B&S wordt verweten dat zij door middel van hun betrokkenheid bij de Ierse vennootschappen de inbreuken op de BACARDI-merken hebben gefaciliteerd. Bacardi meent daarnaast B&S als bestuurders en feitelijk beleidsbepalers van de B&S-groep hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de inbreuk op de BACARDI-Gemeenschapsmerken door de Nederlandse mede-gedaagden door deze inbreuk te bewerkstelligen, althans niet te voorkomen. In zoverre geldt voor B&S evenzeer dat bevoegdheid om van de vorderingen kennis te nemen gebaseerd kan worden op artikel 6 lid 1 EEX-Vo (oud).


4.2.
De bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen tegen de buitenlandse gedaagden zou bestaan op grond van artikel 6 lid 1 van Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechtelijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, verder: EEX-Vo (oud)2 juncto de artikelen 96 en 97 lid 1 GMVo dan wel op grond van de artikelen 96 juncto 97 lid 5 GMVo. Bacardi c.s. beroept zich voorts op toepasselijkheid van (uitsluitend) de artikelen 6 lid 1 en 5 lid 3 EEX-Vo (oud) voor het geval moet worden geoordeeld dat de tegen de buitenlandse gedaagden ingestelde vorderingen niet zijn aan te merken als vorderingen betreffende inbreuk.


5.3.
De tegen [D] c.s. ingestelde vorderingen zien niet op inbreuk op Gemeenschapsmerken door [D] c.s. zelf maar op het onrechtmatige faciliteren van de inbreuk door de vennootschappen. Bacardi c.s. vordert tegen hen dan ook geen inbreukverbod, maar een gebod om zorg te dragen dat de vennootschappen hun inbreuk staken. Dit is geen vordering als bedoeld in artikel 96 GMVo. Artikel 97 lid 5 GMVo (alsmede artikel 4.6 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken, tekeningen en modellen) voor wat betreft vordering (ii)) mist daarom toepassing. De internationale bevoegdheid dient dan ook te worden vastgesteld aan de hand van de EEX-Vo (oud).

5.7.
[D] c.s. wordt in het bijzonder verweten dat zij door middel van hun betrokkenheid bij de Ierse vennootschappen de inbreuken op de BACARDI-merken hebben gefaciliteerd.3 Bacardi c.s. meent daarnaast kennelijk echter dat [D] c.s. als bestuurders en feitelijk beleidsbepalers van de B&S groep naast [A] , [B] en [C] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor onder meer de inbreuk op de BACARDI-Gemeenschapsmerken door de Nederlandse mede-gedaagden door deze inbreuk te bewerkstelligen, althans niet te voorkomen.4 In zoverre geldt voor [D] c.s. evenzeer dat bevoegdheid om van de vorderingen kennis te nemen gebaseerd kan worden op artikel 6 lid 1 EEX-Vo (oud). Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op andere stellingen geldt echter dat deze rechtbank niet is aan te merken als het gerecht van de woonplaats van een van de mede-gedaagden, zodat artikel 6 lid 1 EEX-Vo (oud) niet van toepassing is.

5.12.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen jegens [D] c.s., behoudens voor zover zij aansprakelijk worden gehouden voor inbreuk door de Nederlandse mede-gedaagden op de BACARDI-Gemeenschapsmerken, en dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen jegens [B] en [C] .

IEF 15306

Merklicentieovereenkomst Blankhout is niet bij akte overgedragen

HR 2 oktober 2015, IEF 15306; ECLI:NL:HR:2015:2908 (Blankhout reinigers)
Contractsovername merklicentie, akte-vereiste van art. 6:159 BW. Eiser is houder van het beeldmerk Blankhout Houtreinigers. In 1999 is A met betrekking tot dat merk een licentieovereenkomst aangegaan met de vennootschap onder firma B, die een koopovereenkomst met verweerder aangaat voor al haar activiteiten en genoemde activa. De licentieovereenkomst is niet op de voet van artikel 6: 159 BW overgedragen aan de appellanten, zodat deze ook niet een daarin bedongen boete hebben verbeurd. HR doet de zaak af conform artikel 81 RO.

Uit de conclusie PG: 2.5

2.5. Dat kan ook zo nog worden verduidelijkt. Het hof heeft zijn oordeel hierop gegrond, dat de licentieovereenkomst niet in de akte wordt genoemd, deze ook niet als bijlage bij die akte zat gevoegd en er geen lijst van activa is opgemaakt volgens art. 2 lid 2 van de koopovereenkomst, zodat [verweerder 1] niet behoefde te begrijpen dat de licentieovereenkomst aan hem werd overgedragen. Dat lijkt mij zeer begrijpelijk. Volgens het onderdeel is dit onbegrijpelijk omdat [B] en [verweerder 1] juist de bedoeling hadden dat de licentieovereenkomst werd overgedragen, welke gemeenschappelijke partijbedoeling zou moeten prevaleren boven de door het hof genoemde omstandigheden. Op zich is juist dat indien de bedoelingen van partijen met elkaar in overeenstemming zijn, een overeenkomst als door hen bedoeld niet wordt verhinderd doordat partijen bij het aan elkaar kenbaar maken van hun wil dezelfde onjuiste formulering gebruiken3. Maar het onderdeel ziet over het hoofd dat het hof niet heeft vastgesteld dat van een dergelijke gemeenschappelijke partijbedoeling sprake is (de betreffende stellingname van [eiser] is daarmee door het hof verworpen4). Dat gegeven kan in cassatie dus niet als uitgangspunt gelden. De motiveringsklacht van het onderdeel stuit daarop af. Hetzelfde lot treft de voortbouwende klacht over het oordeel van het hof ten aanzien van art. 6:159 BW. Onderdeel 2 is tevergeefs voorgesteld.

2.9
Ook inhoudelijk treft het onderdeel geen doel.
IEF 15305

Beschuldiging advocaat in witwaszaak niet onrechtmatig

Hof Amsterdam 23 juni 2015, IEF 15305; ECLI:NL:GHAMS:2015:2536 (Witwas-advocaat)
Mediarecht. Niet onrechtmatige publicatie. Beschuldigingen in het Parool jegens advocaat ter zake van onder meer betrokkenheid bij witwassen. De Raad voor de Journalistiek oordeelde dat de vormgeving van de publicatie – de wijze van presenteren van feiten en meningen – de lezer weinig ruimte laat voor een andere conclusie dan dat de handelwijze van klager niet deugt. Appellant komt met zijn grieven op tegen het oordeel van de rechtbank [ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0941] dat Het Parool c.s., gelet op het hun ter beschikking staande feitenmateriaal, zodanig sterke aanwijzingen hadden dat appellant bij witwassen betrokken was, dat zij die beschuldiging openbaar mochten maken. Het hof ziet steun in het toen beschikbare feitenmateriaal waarover Het Parool c.s. ten tijde van de gewraakte publicatie beschikten en konden beschikken.

3.16. Het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat, alle relevante omstandigheden tegen elkaar afgewogen, het belang van Het Parool c.s. om zich vrij te uiten in dit geval zwaarder behoort te wegen dan de belangen waarvoor [appellant] opkomt en dat derhalve het grootste gewicht moet toekomen aan het belang dat een (vermeende) misstand die de samenleving raakt, door bekendmaking aan het grote publiek bestreden moet kunnen worden. Van een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8, tweede lid, EVRM gewaarborgde recht is derhalve geen sprake en de door [appellant] gewraakte uitlatingen van Het Parool c.s. zijn jegens hem niet onrechtmatig te noemen. Een en ander brengt mee dat grief VI evenmin kan slagen.
IEF 15303

Bij herhaling online beschuldigen van strafbare feiten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 2 oktober 2015, IEF 15303, ECLI:NL:RBMNE:2015:7250 (de regen tegenhouden)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Eiser was in de periode 2003-2010 bestuurder van Stichting OCIJ, nu: Eduvier, een overkoepelend orgaan waaronder een aantal speciaal onderwijs scholen vallen, waaronder school De Rede te Lelystad. Op website deregentegenhouden.nl wordt de naam van [eiser sub 1] zo’n 400 keer genoemd en zijn er diverse artikelen/mededelingen over en foto’s van eisers geplaatst. Bij herhaling worden eisers beschuldigd van (betrokkenheid bij) strafbare feiten zoals het doen van valse aangiftes, het plegen van fraude, graaigedrag, diefstal en het voeren van Gestapo en nazi-achtige praktijken. [eisers] heeft gesteld dat het [gedaagde] vrij staat om zich op negatieve wijze uit te laten, maar dat de uitlatingen te ver gaan. De rechtbank acht de gevraagde maatregel toewijsbaar voor meerdere uitingen.

4.42. Wel acht de voorzieningenrechter de gevraagde maatregel toewijsbaar voor zover dit wordt beperkt tot het doen van uitlatingen en beweringen:
- dat [eiser sub 1] gefraudeerd heeft;
- dat [eiser sub 1] één of meerdere valselijke aangiftes van kindermishandeling (AMK-melding) gedaan heeft;
- dat [eiser sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, oplichting en/of valsheid in geschrifte;
- dat [eiser sub 1] een persoon met een kwaadaardig karakter is;
- dat [eiser sub 1] klautert over de ruggen van anderen;
- dat [eiser sub 1] leerlingen schopt;
- dat [eiser sub 1] een bedrijf, een school, een stichting of een privépersoon over de rand van de afgrond zal voeren.
Dit op grond van hetgeen is overwogen ten aanzien van de onrechtmatigheid van deze uitlatingen, te meer nu de door [gedaagde] gestelde aanleiding tot het doen van dergelijke (onrechtmatige) uitlatingen met name is ontstaan in de periode 2006-2008.
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde] te verwijderen en verwijderd te houden de op de website voorkomende content als weergegeven:
- in 2.13 onder i. alinea (a);
- in 2.13 onder ii. alinea (b) en het deel van alinea (f) beginnende met “Hoe meer etiketten (…)” t/m “(…) van zijn poppen”;
- in 2.13 onder iii. alinea’s (a) t/m (c), alinea (e) en het deel van alinea (f) beginnende met “Wij van ‘ [naam webside gedaagde] ’ (…)” t/m “(…) Als jij maar droog zit”;
- in 2.13 onder iv. alinea (d), alinea (h), alinea (i) en alinea’s (o) t/m (r)’
- in 2.13 onder v. alinea’s (a) t/m (o);
- in 2.14, voor wat betreft de foto’s waarop [eiseres sub 2] staat afgebeeld alsmede de onderschriften die gaan over [eiseres sub 2] ;
- in 2.15;
- in 2.16;
- in 2.17, het gehele weergegeven eerste kopje;
- onder 2.17, het tweede kopje, voor zover dit de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft;
- onder 2.17, het derde kopje voor zover het de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft alsmede de zinsnede “als zwerver (hobo)”;
- onder 2.17, het gehele vierde kopje.

5.2. verbiedt [gedaagde] zich in het openbaar uit te laten over [eiser sub 1] in bewoordingen als omschreven in 4.42, of in bewoordingen van gelijke strekking,
IEF 15302

Google moet persoonsgegevens verkoper illegale e-books afstaan aan BREIN

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 oktober 2015, IEF 15302; ECLI:NL:RBDHA:2015:11408 (Stichting BREIN tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Uit het persbericht: Google moet aan stichting BREIN de persoonsgegevens leveren van iemand die illegale e-books verkocht via Google Play. Dat heeft de Haagse kortgedingrechter bepaald in een kort geding dat BREIN had aangespannen tegen het bedrijf. De stichting die voor haar leden opkomt tegen piraterij op internet heeft volgens de rechter aannemelijk gemaakt dat er inderdaad sprake is van inbreuk op auteursrechten door de verkoop van e-books van onder meer Harry Mulisch, John Grisham en Tommy Wieringa tegen een prijs van 2,21 euro.

Afweging tussen eigendom, vrij ondernemerschap en privacy: De kortgedingrechter beveelt de afgifte van de persoons- en adresgegevens van de houder van het Google Play-account Flȃmanca Hollanda, die de e-books verkocht, op grond van de Auteurswet. Om tot deze beslissing te komen, heeft de rechter de grondrechten van de betrokken partijen tegen elkaar afgewogen. Dat zijn enerzijds het recht op bescherming van eigendom van (de auteurs die aangesloten zijn bij) de stichting BREIN en het tegengaan van inbreuken op rechten van intellectuele eigendom. Dat is anderzijds het recht van Google op vrij ondernemerschap en van de accounthouder van Flȃmanca Hollanda op vrije meningsuiting, waaronder het belang om anoniem te blijven en het recht op privacy/eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

BREIN heeft een reëel belang bij verkrijging van de identificerende gegevens, namelijk de effectieve handhaving van de auteursrechten van haar leden, waarop inbreuk wordt gemaakt. Zij kan die inbreuk stoppen door de persoon of personen achter Flȃmanca Hollanda daarop aan te spreken. Google is voor BREIN het enige aanknopingspunt om deze houder te achterhalen. De daartegenover staande belangen van de houder van Flȃmanca Hollanda leggen volgens de rechter weinig gewicht in de schaal. Google heeft niet duidelijk gemaakt welk zwaarwegend belang zij heeft waardoor de rechter tot een andere afweging zou moeten komen. De inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van Google is minimaal: zij hoeft enkel de gegevens ter beschikking te stellen die zij op dit moment nog heeft.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15301

AEBI Schmidt heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen en wordt niet ontvankelijk verklaard

Vzr. Rechtbank Den Haag 2 oktober 2015, IEF 15301 (AEBI Schmidt Nederland tegen Rondaan Transportservice)
Octrooirecht. Aebi is houdster van het Nederlands deel van EP0995838 voor een "Vrachtwagen met een daarop afneembaar opgebouwd opzetwerktuig". Rondaan is een gespecialiseerde fabrikant van transportmiddelen, laad-en lossystemen en wegbeheermaterieel en verrichten zij periodieke keuringen, onderhoud en reparaties. Rondaan is gesommeerd door Aebi om het aanbieden van de opzetzoutstrooier te staken en gestaakt te houden omdat zij daarmee inbreuk maakt op het Nederlandse deel van EP838. Aebi heeft geen bodemprocedure ingesteld en een kort geding is er ook niet van gekomen. Aebi heeft niet kunnen aannemen dat de dreiging van inbreuk was weggevallen. Rondaan heeft zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat van inbreuk geen sprake kan zijn omdat EP838 nietig is. Rondaan heeft zich stevig verzet tegen het niet accepteren van haar opzetzoutstrooier en heeft haar positie in de markt met hand en tand verdedigd. Dit moet voor Aebi duidelijk zijn geweest. Aebi wordt daarom niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen omdat een spoedeisend belang ontbreekt.

4.6. Het eerste argument overtuigt de voorzieningenrechter geenszins. Naar voorlopig oordeel heeft Aebi niet kunnen aannemen dat de dreiging van inbreuk was weggevallen. In de eerste plaats niet omdat Rondaan c.s. geen gehoor heeft gegeven aan de sommatie van 12 augustus 2014 en ook de daaraan gehechte onthoudingsverklaring, de dreigende taal van de sommatie ten spijt, niet heeft getekend. Integendeel, Rondaan c.s. heeft zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat van inbreuk geen sprake kan zijn omdat EP 838 nietig is. Een opinie van de octrooigemachtigde van Rondaan c.s. met die strekking is door de advocaat van Rondaan c.s. aan de advocaat van Aebi doorgestuurd. In de tweede plaats geldt, zo is ter zitting duidelijk geworden, dat Rondaan c.s. zich stevig heeft verzet tegen het door de hiervoor genoemde provincies niet accepteren van haar opzetzoutstrooier en de uiteindelijke intrekking van de aanbesteding. Rasco heeft zelfs een kort geding tegen beide provincies gevoerd (vgl. 2.9.). Hoewel zij dit kort geding heeft verloren, moet het voor Aebi duidelijk zijn geweest dat Rondaan c.s. haar positie in de markt met hand en tand verdedigde, zodat
dreiging van inbreuk, in ieder geval bestaande in inschrijving bij nieuwe aanbestedingen, bepaald aanwezig was. Dat Aebi hier klaarblijkelijk ook rekening mee hield, volgt uit het gegeven dat de advocaat van Aebi, zoals ter zitting is toegelicht, medio april 2015 met de advocaat van Rondaan c.s. contact heeft opgenomen om de positie van Rondaan c.s. af te tasten in verband met een nieuwe aanbesteding later in het jaar.
4.7. Het tweede argument kan op zich worden ingezien maar is een keuze die voor rekening en risico van Aebi dient te blijven.

 

 


IEF 15300

Persbericht: Daniels Huisman Advocaten breidt uit

Enschede 2 oktober 2015, Daniels Huisman Advocaten. Het advocatenkantoor wordt versterkt door de komst van mr. Mars van Leent (1961). Van Leent is in 1996 beëdigd als advocaat en is gespecialiseerd in het Intellectueel Eigendomsrecht. Van Leent was tot kort geleden partner bij KienhuisHoving te Enschede. Bij Daniels Huisman zijn reeds 25 gespecialiseerde advocaten, verdeeld over een vestiging in Enschede en in Almelo, werkzaam. Van Leent is sedert 1993 als docent in het Intellectueel Eigendomsrecht verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast is hij onder meer betrokken bij de opleidingen voor advocaten en octrooigemachtigden. Bij Daniels Huisman Advocaten zal Van Leent vanuit de vestiging te Enschede leiding gaan geven aan de sectie Intellectueel Eigendom. Hij zal tevens zijn werkzaamheden aan de Radboud Universiteit te Nijmegen continueren. Voor nader informatie naar aanleiding van dit persbericht kunt u contact opnemen met mw mr. J.E. (Jeanet) Middelveld, kantoordirecteur, telefoon (053) 7600860.

IEF 15299

Prejudiciële vragen: is er sprake van een mededeling aan het publiek wanneer een mediaspeler met add-ons auteursrechtelijk beschermd materiaal zonder toestemming direct toegankelijk maakt?

Rechtbank Midden-Nederland 30 september 2015, IEF 15299; C-527/15; ECLI:NL:RBMNE:2015:7192 (Stichting Brein tegen Filmspeler)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger en Jurian van Groenendaal en Fulco Blokhuis, Boekx. Auteursrecht. Add-ons. X heeft op een mediaspeler add-ons geïnstalleerd waarin zich hyperlinks bevinden die indien aangeklikt, linken naar websites die door derden worden beheerd. Op deze streamingwebsites zijn films, series en wedstrijden vrij toegankelijk gemaakt. Brein heeft enkele streamingssites gesommeerd te staken met hem beschikbaar stellen van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Daarnaast heeft Brein de hosting provider van de verschillende websites aangeschreven. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of het aanbieden en verkopen van de filmspeler waarop door X add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijke werken zonder toestemming van de rechthebbenden toegankelijk zijn gemaakt, kwalificeert als een mededeling aan het publiek in de zin van de Auteursrecht-richtlijn, zich leent voor een prejudiciële vraag aan het HvJ EU.

Prejudiciële vragen die gesteld zijn:
1) Moet artikel 3 lid 1 van de Auteursrecht-richtlijn aldus worden uitgelegd dat er sprake is van “een mededeling aan het publiek” in de zin van die bepaling, wanneer iemand een product (mediaspeler) verkoopt waarin door hem add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijke beschermde werken, zoals films, series en live-uitzendingen, zonder toestemming van de rechthebbenden, direct toegankelijk zijn gemaakt?
2) Maakt het daarbij verschil
- of de auteursrechtelijk beschermde werken in het geheel nog niet eerder of uitsluitend via een abonnement met toestemming van de rechthebbenden op internet openbaar zijn gemaakt?
- of de add-ons die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden direct toegankelijk zijn gemaakt, vrij beschikbaar zijn en ook door de gebruikers zelf in de mediaspeler te installeren zijn?
- of de websites en dus de daarop - zonder toestemming van de rechthebbenden - toegankelijk gemaakte auteursrechtelijk beschermde werken, ook zonder de mediaspeler door het publiek te benaderen zijn?
3) Dient artikel 5 Auteursrecht-richtlijn (Richtlijn 2001/29/EG) aldus te worden uitgelegd dat geen sprake is van “rechtmatig gebruik” in de zin van het eerste lid sub b van die bepaling, indien een tijdelijke reproductie wordt gemaakt door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website van een derde waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden?
4) Indien het antwoord op vraag 1) ontkennend luidt, is het maken van een tijdelijke reproductie door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden, dan strijdig met de “driestappentoets” bedoeld in artikel 5 lid 5 Auteursrecht-richtlijn (Richtlijn 2001/29/EG)?

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Minbuza

IEF 15298

Rotterdam Paviljoen levert geen auteursrechtinbreuk op met betrekking tot het Drijvend Paviljoen en Drijvende Stad

Rechtbank Rotterdam 30 september 2015, IEF 15298 (Deltasync tegen Delta Archineering)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen en Monique Hennekens, BANNING. Auteursrecht. Partijen strijden over onder andere de vraag aan wie het auteursrecht toekomt op het Rotterdam Paviljoen, het Drijvend Paviljoen en de Drijvende Stad. DeltaSync vordert ongedaanmaking van een door een bindend adviseur opgestelde vaststellingsovereenkomst zonder daartoe van DeltaSync verkregen opdracht. In reconventie beschuldigen Delta Archineering en X DeltaSync van auteursrechtinbreuk met betrekking tot het Drijvend Paviljoen en Drijvende Stad. Rechtbank gaat in op vragen van auteursrecht rondom in teamverband verband vervaardigde werken en wie daarvan auteursrechthebbende is en op welke grond(en). De rechtbank vernietigt het bindend advies. De rechtbank stelt vast dat DeltaSync (mede) auteursrechthebbende is van het Rotterdam Paviljoen. In reconventie wordt geoordeeld dat X auteursrechthebbende is van de Drijvende Stad en het Drijvend Paviljoen, maar dat het Rotterdam Paviljoen geen auteursrechtinbreuk oplevert. Van auteursrechtinbreuk is wel sprake voor wat betreft het zonder bronvermelding door DeltaSync overnemen van afbeeldingen van het Drijvend Paviljoen. Voor de vaststelling van de schade in reconventie verwijst de rechtbank partijen naar de schadestaatprocedure.

2.38. Bij de beoordeling van de vraag wie als maker moet worden beschouwd van het architectonisch ontwerp van het Drijvend Paviljoen komt het derhalve, net als bij de Drijvende Stad, aan of op de vraag of X van Delta Archineering dit ontwerp zelfstandig heeft gemaakt dan wel of hij dit samen met andere teamleden heeft vervaardigd.

2.41. Gelet op dit ontwikkelingsproces in de tijd en het feit dat het Drijvend Paviljoen gelijk is aan het ontwerp als door Delta Archineering ingeleverd en gepresenteerd als zijn afstudeerproject in 2007, is de rechtbank van oordeel dat X van Delta Archineering de maker is van het Drijvend Paviljoen.
2.52 Dat X van Delta Archineering door de publicatie van afbeeldingen van het Drijvend Paviljoen zonder vermelding van naam enige schade heeft geleden, acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Over de omvang daarvan kan op basis van de stukken geen enkele inschatting worden gemaakt (...).

2.106. De rechtbank heeft vastgesteld dat DeltaSync geldt als mederechthebbende op dat werk. De door DeltaSync gevraagde verklaring voor recht kan dus worden toegewezen voor zover het betrekking heeft op dit paviljoen en met dien verstand dat niet voor recht kan worden verklaard dat het auteursrecht aan DeltaSync toekomt, wel dat het auteursrecht aan haar of mede aan haar toekomt.