IEF 22260
27 september 2024
Artikel

Uitnodiging Conferentie 20 jaar master Informatierecht: ‘Het opleiden van evenwichtskunstenaars’

 
IEF 22257
27 september 2024
Uitspraak

Screenshots en hyperlinks zijn op zichzelf onvoldoende voor een modelrechtelijk relevante openbaarmaking

 
IEF 22259
27 september 2024
Artikel

Briene Zijlmans volgt directeur Hester Wijminga van Stichting De Thuiskopie op

 
IEF 15078

Genetische verwantschap paprika als bewijs

Rechtbank Den Haag 24 juni 2015, IEF 15078; ECLI:NL:RBDHA:2015:7432 (Enza tegen Westland Seeds)
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Fleur Tuinzing-Westerhuis, Houthoff Buruma. Kwekersrecht. Rechtbank geeft een uitgebreide uiteenzetting over veredeling van paprikarassen door middel van klassieke 'kruising en selectie' en ingaat op genetische verwantschap als bewijs. De zaak gaat over de vraag of een oud-werknemer van Enza Zaden en Westland Seeds bij de productie van het hybride paprikaras WT 8106 van Westland Seeds herhaald gebruik maken van de kwekersrechtelijk beschermde ouderlijn OP0802 van Enza Zaden, als bedoeld in artikel 13 lid 5 sub c van de Verordening inzake het communautaire kwekersrecht (EG 2100/94, "GKVo"). Enza Zaden baseert haar vorderingen op een genetisch onderzoek uitgevoerd door Naktuinbouw en LGC Genomics, met behulp van KASP SNP DNA merkers, waaruit blijkt dat een zeer nauwe verwantschap bestaat tussen de moederlijn van het hybride ras WT 8106 ("WT8106 sib") en de ouderlijn OP0802 (100% genetische conformiteit). De rechtbank is op basis van de genetische analyse voorshands van oordeel dat herhaald gebruik is en wordt gemaakt van de beschermde ouderlijn van Enza Zaden. Westland Seeds c.s. worden in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren.

In het arrest Danziger / Astée van 29 december 2009 [IEF 8487]overwoog het Hof Den Haag dat aan gebruik van AFLP merkers bezwaren kleven, omdat zij niet multi-allelisch en dominant zijn: omdat zij multi-allelisch zijn hebben zij een minder onderscheidend vermogen en omdat zij dominant zijn, zijn zij niet in staat om onderliggende heterozygotie zichtbaar te maken. In het Variety Tracer onderzoek zijn KASP SNP merkers gebruikt, welke co-dominant en bi-allelisch zijn. De rechtbank overweegt in r.o 5.15 dat het arrest Danziger / Astée niet van toepassing is, omdat de gebruikte KASP SNP merkers co-dominant zijn en zodoende geschikt zijn om onderliggende heterozygotie aan te tonen. Voorts is niet aangetoond welke functie of toegevoegde waarde een multi-allelische merker heeft ten opzichte van een bi-allelische merker.

Westland Seeds c.s. betwisten dat de ouderlijn OP0802 van Enza Zaden is gebruikt. Volgens Westland Seeds is de moederlijn van het hybride ras WT 8106 een andere lijn (WT0007), welke is ontwikkeld uit een 'F2' generatie van een commerciële hybride van Enza Zaden. Ten aanzien van het ras WT0007 heeft de Raad voor Plantenrassen in het kader van de verlening van kwekersrecht geoordeeld dat er (kleine) morfologische verschillen zijn ten opzichte van de ouderlijn OP0802. De rechtbank overweegt dat indien al vast zou komen te staan dat WT0007 de moederlijn is van het hybride ras WT 8106, dan moet gelet op het genotypisch onderzoek vooralsnog worden aangenomen dat de morfologische verschillen niet voortvloeien uit het genotype, zoals artikel 7 lid 1 GKVo vereist (r.o. 5.7).

Opmerkelijk is verder de overweging in r.o. 5.33, over de uitleg van het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst van de oud-werknemer. Naar het oordeel van de rechtbank dient het geheimhoudingsbeding redelijkerwijs zo te worden uitgelegd dat het slechts verplicht tot geheimhouding en niet een verbod op het enkele gebruik van vertrouwelijke informatie inhoudt.

5.7. De rechtbank overweegt dat vooralsnog geenszins vaststaat dat WT 0007 de moeder is van WT 8106. Zolang dit niet vast staat, is het door de Raad geconstateerde onderscheid niet relevant voor de conclusies van Naktuinbouw. Zou dit echter wel vast komen te staan, dan moet gelet op het hierna te bespreken genotypisch onderzoek vooralsnog worden aangenomen dat de in het kader van de verlening geconstateerde morfologische verschillen met OP 0802 niet voortvloeien uit het genotype, zoals artikel 7 lid 1 GKVo vereist.

5.33. Naar het oordeel van de rechtbank dient het geheimhoudingsbeding redelijkerwijs zo te worden uitgelegd dat het slechts verplicht tot geheimhouding en niet een verbod op het enkele gebruik van vertrouwelijke informatie inhoudt. Nu Enza niet heeft gesteld dat [A] bedrijfsvertrouwelijke informatie aan Westland en/of [B] heeft verschaft (maar enkel - eventueel ten behoeve van Westland en [B] - heeft gebruikt) heeft zij ten aanzien van deze grondslag van haar vorderingen onvoldoende gesteld, zodat de vorderingen voor zover gebaseerd op overtreding van het geheimhoudingsbeding niet toewijsbaar zijn.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15077

Provisioneel verbod op wodkamerkoverdracht hangende de procedure

Rechtbank Den Haag 1 juli 2015, IEF 15077 (FKP Sojuzplodoimport tegen Spirits)
Merkenrecht. Provisioneel verbod. FKP is rechthebbende op een aantal wodkamerken [meer voorgeschiedenis]. FKP vordert, met succes voor de duur van het geding een verbod op overdracht van de (jongere) merken die thans op naam van Spirits staan in bepaalde landen of deze te laten doorhalen. FKP heeft een belang bij dit verbod, omdat bij een eventueel toewijzend vonnis in de hoofdzaak executie niet meer mogelijk zou zijn. Nu Spirits verklaren geenszins van plan te zijn de Merken over te dragen, is de gevorderde voorlopige voorziening voor hen in zoverre niet bezwaarlijk.

4.14. FKP heeft belang bij een provisioneel verbod op overdracht en het laten vervallen van de Merken, nu FKP een eventueel toewijzend vonnis in de hoofdzaak mogelijk niet meer zal kunnen executeren indien de Merken gedurende de hoofdprocedure zullen worden overgedragen aan derden of zullen komen te vervallen en/of indien de Jongere Merkregistraties worden overgedragen. Weliswaar hebben Spirits International en Spirits Product inmiddels toegezegd de Merken niet over te dragen of te laten vervallen en om de Jongere Merkregistraties op naam van Spirits Product niet over te dragen (mits eisers de kosten van instandhouding voor hun rekening nemen), een verbod op straffe van verbeurte van een dwangsom biedt FKP echter meer zekerheid.

4.15. Nu Spirits International en Spirits Product verklaren geenszins van plan te zijn de Merken over te dragen, is de gevorderde voorlopige voorziening voor hen in zoverre niet bezwaarlijk. Voor zover de voorlopige voorziening hun beschikkings- en beheersbevoegdheden met betrekking tot de Merken en de Jongere Merkregistraties op naam van Spirits Product hindert, wordt dat gerechtvaardigd door de voorshands aannemelijke stelling van FKP dat zij een beter recht op deze merken heeft, en het belang dat FKP heeft bij de gevorderde voorzieningen. Indien aan Spirits International en Spirits Product een verbod tot het laten vervallen van bepaalde merken wordt opgelegd, bestaat inderdaad de mogelijkheid dat zij instandhoudingskosten voor hun rekening moeten nemen die anders niet aan de orde zouden zijn geweest. Deze kosten kunnen zij echter, indien zij in de hoofdprocedure in het gelijk worden gesteld, op FKP verhalen.

4.16. Gezien het vorenstaande weegt het belang van FKP bij het geven van een voorlopige voorzieningen, tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin, zwaarder dan het belang van Spirits International en Spirits Product bij het achterwege blijven van die voorzieningen. De incidentele vordering voor zover ingesteld door FKP kan daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de te geven voorzieningen op de hierna genoemde wijze worden ingeperkt.

4.17. De rechtbank volgt Spirits International en Spirits Product in hun bezwaar dat er geen grond is om tegen elk van hen een verbod te geven ten aanzien van alle merken, nu steeds slechts één van hen eigenaar is van elk individueel merk. Derhalve zullen Spirits International en Spirits Product telkens alleen worden verboden de (Jongere) Merken die op eigen naam staan over te dragen of te laten vervallen, op de wijze zoals in het dictum vermeld.

IEF 15076

Inbreuk handleiding en ongeoorloofde vergelijking met PowerWifi

Op andere blogs:
Dohmen

Rechtbank Gelderland 24 juni 2015, IEF 15076 (DP Products tegen Magro)
Uitspraak ingezonden door Gert Jan van de Kamp, Park Legal. Auteursrecht. Merkenrecht. Reclamerecht. DP verkoopt onder meer wifi antennes onder de (merk)naam PowerWifi. De Groot/Magro verkoopt deze ook en vermeld dat zijn CT-1024 geheel gelijk is aan de PowerWifi, waarvoor hij een beeldmerk heeft ingeschreven, een woordmerk is te beschrijvend gebleken. Inbreuk op auteursrecht op handleidingen; de teksten, afbeeldingen, foto en screenshots in de handleidingen voor de antenne en de antenne in combinatie met de router is nagenoeg geheel overgenomen van DP Products. De mededeling "CT-1024 is geheel gelijk aan de PowerWifi of TurboWifi-antenne" is misleidend en een ongeoorloofde vergelijkende reclame (6:194(a) BW). Ex 2.20 lid 1 sub b BVIE wordt er nodeloos verwarring gewekt door op bol.com gebruik te maken van het EAN-nummer dat is toegekend aan de antenne van DP Products en waardoor de advertentie van DP Products is vervangen door die van De Groot.
Lees verder

IEF 15075

Eerste Kamerdebat: Onbedoeld en ongewenst neveneffect van bestseller-bepaling

De Eerste Kamer heeft dinsdag 30 juni 2015 een kort debat gevoerd met staatssecretaris Dijkhoff (Veiligheid en Justitie) over de Wet auteurscontractenrecht [per 1 juli actief - IEF 15067]. Dit wetsvoorstel is bedoeld om de positie van auteurs/uitvoerende kunstenaars ten opzichte van de exploitanten van hun werk te verbeteren. Met het voorstel krijgen makers:
|- recht op een redelijke vergoeding voor de verlening van het recht om een werk toegankelijk te maken voor het publiek;
- een aanvullende redelijke vergoeding als er een groot verschil is tussen de vergoeding en de opbrengsten van de exploitatie van het werk (de zogenaamde bestseller bepaling);
- en het recht op gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst met de exploitant als die het werk onvoldoende exploiteert. Ook worden onredelijk bezwarende bedingen vernietigbaar verklaard en kan een geschillencommissie worden ingesteld voor de beslechting van geschillen. Tenslotte wordt de filmregeling verduidelijkt.

Bestsellers-bepaling
Senator Duthler (VVD) betoogde dat er in creatieve kunstensector soms sprake is van een onevenwichtige relatie tussen maker en exploitant, maar dat dit in de commerciële creatieve sector veel minder het geval is. Er is volgens Duthler dus geen noodzaak om een partij instrumenten in handen te geven die in strijd zijn met het contractenrecht. Zij merkte op dat de 'bestsellers-bepaling' weliswaar niet geldt voor software die in opdracht dan wel in dienstverband is gemaakt; maar voor alle situaties die daarbuiten vallen, is deze bepaling dwingend. Dit betekent dat bijvoorbeeld een zelfstandige softwareontwikkelaar een beroep kan doen op een aanvullende billijke vergoeding als de exploitatie achteraf succesvol blijkt te zijn. Het is volgens de senator niet ondenkbaar dat softwareontwikkelaars in de toekomst geen rechtspersoon oprichten, maar zich organiseren als eenmanszaak of maatschap zodat zij bij succes achteraf om een vergoeding kunnen vragen. De senator betoogde dat dit in strijd is met het principe van rechtszekerheid en de vrije markt. Zij vroeg de staatssecretaris om de effecten voor de softwarebranche bij de evaluatie van het wetsvoorstel te bekijken en zo nodig de wet aan te passen.

Onbedoeld en ongewenst neveneffect
Staatssecretaris Dijkhoff (Veiligheid en Justitie) betoogde dat de bestsellers-bepaling bedoeld is om tegemoet te komen aan het feit dat iemand tekort gedaan wordt omdat zijn idee tot een veel groter succes blijkt te leiden dan werd aangenomen. Dit kan in alle sectoren voorkomen, maar niet in iedere sector even vaak. Dijkhoff betoogde dat het wetsvoorstel alle nuances recht doet. Er is weliswaar een mogelijkheid om een claim in te dienen, maar dit leidt niet automatisch tot honorering van die claim. Het hangt volgens de staatsecretaris sterk af van de omstandigheden van het geval.

Volgens de staatssecretaris zou het een onbedoeld en ongewenst neveneffect zijn als softwareontwikkelaars vanwege de bestsellers-bepaling geen rechtspersoon oprichten. Dijkhoff zegde toe aan senator Duthler om dit onderwerp mee te nemen in een tussentijdse evaluatie (na ca. 2,5 jaar) en in de eindevaluatie (na 5 jaar) en zo nodig maatregelen te nemen.

Aan het einde van het debat werd het wetsvoorstel zonder stemming aangenomen.

IEF 15074

DEAN RICH en DEAN & DAN stemmen overeen

Hof Den Haag 30 juni 2015, IEF 15074; ECLI:NL:GHDHA:2015:1845 (DSquared2 TM tegen Dean's Fashion) ; ECLI:NL:GHDHA:2015:1757.
Uitspraak mede ingezonden door Diederik Stols, Boekx. Merkenrecht. DF heeft een benelux-depot van woordmerk DEAN RICH ingediend. Het Bureau wijst de oppositie van DSQ op basis van gemeenschapswoordmerk DEAN & DAN af [beslissing]. Het hof is met DSQ van oordeel dat er sprake is van overeenstemming in visueel en auditief opzicht, al door het overeenstemmende bestanddeel DEAN, dat (ongeveer) de helft van zowel het merk als het teken uitmaakt en dat een, niet beschrijvende, in de Benelux vrij ongebruikelijke jongensnaam is. De oppositiebeslissing wordt vernietigt en het merk wordt niet ingeschreven voor (bepaalde) waren in klasse 25, 14 en 18.

9. DF heeft betwist
dat het merk gebruikt is in de Europese Unie;
dat, als al sprake zou zijn van gebruik, het publiek dit als merkgebruik zou opvatten;
dat, als er al sprake zou zijn van merkgebruik, dit normaal gebruik in de Europese Unie zou opleveren;
at het gebruik gemaakt is door DSQ.

Ad a. Gebruik van het merk in de Europese Unie ?
14 (...) Het bovenstaande acht het hof voldoende om aan te nemen dat het merk in de relevante periode normaal is gebruikt voor kleding in de Benelux, zodat nadere bestudering van de overige facturen aan detaillisten in de Benelux (ordner 1 en eerste helft ordner 2) daarvoor niet nodig is.

21. Uit de overgelegde gebruiksbewijzen blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat het merk in de relevante periode is gebruikt in de Benelux, Frankrijk en Italië voor kleding in klasse 25. Dat het merk niet op de facturen is vermeld kan daaraan niet afdoen. Uit de gebruiksbewijzen kan niet worden afgeleid dat het merk ook is gebruikt voor waren in de klassen 14 en 18, waarvoor het merk en het teken ook zijn gedeponeerd.

Ad b Merkgebruik?

24. Het hof kan DF niet volgen in haar stelling dat het relevante publiek het onderhavige gebruik van de aanduiding DEAN & DAN niet zal opvatten als merkgebruik. Het gaat immers om een niet-beschrijvend onderscheidend teken (op de stelling van DF dat de naam DEAN op zichzelf nauwelijks onderscheidend vermogen heeft, zal het hof hieronder in rechtsoverweging 29 ingaan; DF betwist niet het onderscheidend vermogen van het merk als geheel) bestaande uit een combinatie van (eigen)namen, dat is aangebracht op de kleding. Niet betwist is dat het in de modebranche gebruikelijk is dat eigennamen, waaronder voornamen van ontwerpers, fungeren als merk (COCO van COCO CHANEL en GIO van GIORGIO ARMANI) en dat submerken worden gebruikt in combinatie met het hoofdmerk, in casu DSQUARED!. Ook is niet ongebruikelijk dat het gebruik van het merk wordt gecombineerd met andere tekens. Het bovenstaande, alsmede de omstandigheid dat het gebruikelijk is merken op kleding (aan de buitenkant) weer te geven in aanmerking nemende, zal het relevante publiek een combinatie van eigennamen op kleding, al dan niet in combinatie met andere tekens, in het algemeen opvatten als merkgebruik. Dat en waarom in afwijking daarvan de aanduiding in dit geval door het relevante publiek uitsluitend als versiering zou worden opgevat valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien. De stelling van DF dat DSQ de aanduiding gebruikt om de ontwerpers bij name te noemen, sluit geenszins uit dat het ook als merk wordt opgevat. De stellingen van DF dat het merk niet op de facturen, op de homepage van de website van DSQ en een aantal webshops van derden wordt genoemd, kunnen onvoldoende afdoen aan voormeld oordeel over de opvatting van het relevante publiek. De door DF genoemde uitspraken van het OHIM (waaraan het hof niet gebonden is), waarin de onderdelen “bio-lift” (voor cosmetica) en “Reserva de la familia” (voor sterke drank) in gecombineerde logo’s niet als een (sub)merk werden aangemerkt, zijn voor deze zaak niet van belang, alleen al omdat het daarbij ging om beschrijvende aanduidingen. Dat het merk ook nog op andere wijzen op kleding is aangebracht (zoals afgebeeld op pagina 10 van de pleitnotities van DF) doet aan het bovenstaande evenmin af. Het verweer dat het gebruik van het merk niet als merkgebruik kan worden gekwalificeerd faalt dan ook.

Ad c Normaal gebruik?
25 (...) is het hof van oordeel dat sprake is van normaal gebruik van het merk voor kleding in de Europese Unie in de relevante periode. Of het merk ook normaal gebruikt is voor de andere waren waarvoor het is ingeschreven in klasse 25 (schoeisel, hoofddeksels) kan, gelet op hetgeen hierna bij de warenvergelijking wordt overwogen, in het midden blijven.

26. Overigens merkt het hof op dat uit de honderden overgelegde facturen aan Spaanse detaillisten blijkt dat kleding voorzien van het merk ook is geleverd aan een aanzienlijk aantal detaillisten in Spanje. Het hof legt deze constatering evenwel niet aan zijn beslissing ten grondslag om de hiervoor in rechtsoverweging 16 aangegeven redenen.


Ad d. Gebruik van het merk door of namens DSQ
28. Het bovenstaande brengt mee dat de bezwaren van DSQ tegen het oordeel van het Bureau dat niet blijkt dat het merk in de Europese Unie normaal is gebruikt in de relevante periode, slagen en het hof alsnog moet beoordelen of het teken en het merk zodanig overeenstemmen dat daardoor bij het in aanmerking komende publiek van de desbetreffende waren verwarring kan ontstaan. Partijen verwijzen in dit verband naar hun bij het Bureau aangevoerde argumenten.

Overeenstemming?
29. Het hof is met DSQ van oordeel dat er sprake is van overeenstemming in visueel en auditief opzicht, al door het overeenstemmende bestanddeel DEAN, dat (ongeveer) de helft van zowel het merk als het teken uitmaakt, dat zich op dezelfde plaats in het merk en het teken vooraan bevindt en dat een, niet beschrijvende, in de Benelux vrij ongebruikelijke jongensnaam is. De stelling van DF dat DEAN nauwelijks onderscheidend is passeert het hof als onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat de naam DEAN onderdeel uitmaakt van zes in de Europese unie ingeschreven merken voor waren en diensten in de mode-industrie, is daartoe onvoldoende, temeer nu niet gesteld of gebleken is dat deze merken ook worden gebruikt. Dat sprake is van visuele en auditieve overeenstemming geldt temeer nu zowel in het merk als in het teken het woord DEAN meer bepalend is voor het totaalbeeld daarvan dan het/de andere onderde(e)l(en) daarvan; in het merk is het woord DEAN meer bepalend dan DAN door zijn plaatsing vóór het woord DAN; in het teken is het woord DEAN meer bepalend omdat het relevante publiek in de Benelux – dat voldoende bekend is met de Engelse taal om het woord rich (waarmee naar het oordeel van beide partijen “rijk” is bedoeld) in deze combinatie te begrijpen – het woord rich zal opvatten als “rijk” en dus als een niet-onderscheidende term, waarmee (slechts) iets gezegd wordt over het woord waarmee het is gecombineerd DEAN.
Voorts is sprake van begripsmatige overeenstemming nu merk en teken dezelfde jongensnaam bevatten (vergelijk Gerecht EU 5 oktober 2011, T-421/10, Rosalia).
IEF 15072

Gesuggereerde betrokkenheid bij loverboypraktijken onrechtmatig

Hof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2015, IEF 15072; ECLI:NL:GHARL:2015:4855 (Stichting NTR tegen Loverboy)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: Verklaring voor recht dat NTR met de uitzending ‘Dossier Loverboy’ onrechtmatig jegens geïntimeerde heeft gehandeld. Botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en het recht op eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM). Afweging van de wederzijdse belangen. Het hof onderzoekt of de door NTR aan geïntimeerde toegedichte rol van loverboy voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal, in hoeverre er in de uitzending sprake is van herkenbaarheid van geïntimeerde en of het tonen van de foto van geïntimeerde in de uitzending (strikt) noodzakelijk was voor het aan de orde stellen van de misstand. Alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien leiden het hof naar het oordeel dat het recht van geïntimeerde op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van NTR op vrijheid van meningsuiting, waarmee het onrechtmatig handelen van NTR jegens geïntimeerde gegeven is. De gevorderde schadevergoeding nader op te maken bij staat dient te worden toegewezen.

5.6. Anders dan NTR stelt, biedt het hiervoor weergegeven feitenmateriaal naar het oordeel van het hof onvoldoende steun voor de in de uitzending gesuggereerde betrokkenheid van [geïntimeerde] bij loverboypraktijken waarvan [X] slachtoffer is geworden. Weliswaar kan uit de overgelegde stukken worden afgeleid dat NTR (uitgebreid) onderzoek heeft verricht naar [X] en de hulpverlening die vanuit de stichting "Stop Loverboys Nu" aan haar wordt geboden, maar in het kader van de onder rechtsoverweging 5.2 weergegeven belangenafweging, is van belang of het beschikbare feitenmateriaal (ook) voldoende steun biedt voor in de uitzending aan [geïntimeerde] toegedichte rol van de loverboy van [X]. Dit is naar het oordeel van het hof niet het geval. Zowel de verklaringen van de moeder van [X] als de verklaringen van [Y] en [Z] zijn enkel gebaseerd op hetgeen zij van [X] vernomen hebben, en bieden derhalve geen zelfstandige grondslag voor de stelling dat [geïntimeerde] de loverboy van [X] is geweest. Ook de uitdraaien van de chatgesprekken tussen [X] en [geïntimeerde], alsmede de door [Y] opgestelde transcripties van de telefoongesprekken die hebben plaatsgevonden, bieden naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten voor aannemelijkheid van de stelling dat [geïntimeerde] de loverboy van [X] is geweest. NTR stelt weliswaar dat uit de telefoontranscripties - en dan met name waar wordt gesproken over "het werk" - onomstotelijk volgt dat [X] met [geïntimeerde] spreekt over de prostitutiewerkzaamheden waartoe zij is gedwongen, maar naar het oordeel van het hof geeft NTR hiermee een invulling aan het gesprek die als zodanig niet uit de overgelegde transcripties kan worden afgeleid. Voorts heeft NTR nagelaten stukken in het geding te brengen die haar stelling onderbouwen dat na de uitzending van Paul de Leeuw waarin [X] te gast was, zich een vijftal meisjes hebben gemeld die verklaard hebben eveneens slachtoffer te zijn geworden van [geïntimeerde]. Ten aanzien van de aangifte die de moeder van [X] volgens NTR tegen [geïntimeerde] heeft gedaan, heeft NTR evenmin stukken in het geding gebracht, terwijl NTR ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat [geïntimeerde] tot op heden niet is vervolgd. Het hof merkt tot slot nog op dat NTR weliswaar herhaaldelijk heeft aangegeven dat zij jarenlang onderzoek heeft verricht naar de rol van [geïntimeerde], maar tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] [X] eerst heeft leren kennen in oktober 2010, terwijl de uitzending dateert van [datum].
5.7. Het hof concludeert op grond van het vorenoverwogene dat de in de uitzending door NTR gesuggereerde rol van [geïntimeerde] als loverboy van [X], onvoldoende steun vindt in het door NTR in het geding gebrachte feitenmateriaal.
IEF 15071

Implementatiewetsvoorstel EU- richtlijn collectief beheer naar Tweede Kamer

Implementatiewet richtlijn collectief beheer - Nader Rapport - Advies RvS
Uit het persbericht: Collectieve beheersorganisaties, zoals Buma/Stemra, kunnen vanaf volgend jaar gemakkelijker licenties uitgeven voor onlinegebruik van muziek binnen de hele Europese Unie. De maatregel stimuleert het legale online aanbod van auteursrechtelijk beschermd werk zoals bijvoorbeeld streaming-diensten voor muziek. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van staatssecretaris Dijkhoff (Veiligheid en Justitie) dat vandaag naar de Tweede Kamer is gestuurd.

De nieuwe regeling, die de Europese richtlijn collectief beheer omzet in Nederlands recht, heeft als voordeel dat commerciële aanbieders van muziekdiensten straks niet meer in elke lidstaat hoeven te onderhandelen met collectieve beheersorganisaties over online-exploitatie. Tot nu toe was dat vaak wel het geval. Dit vormde een belemmering voor de ontwikkeling van het legale online aanbod van bijvoorbeeld streaming-muziekdiensten. Immers, door technologische ontwikkelingen is het eenvoudiger geworden om grote hoeveelheden muziekwerken via digitale kanalen openbaar te maken. Bovendien is het gebruik niet meer gebonden aan landsgrenzen omdat vrijwel iedereen toegang kan hebben tot het materiaal.

Verder doet de aanpassing van de uitgifte van licenties meer recht aan de gewijzigde bedrijfsmodellen in de muzieksector als gevolg van de technologische ontwikkelingen.  Het stimuleert niet alleen innovatie, maar zorgt er ook voor dat collectieve beheersorganisaties met elkaar kunnen samenwerken. Het wetsvoorstel voorziet namelijk  in de mogelijkheid dat een collectieve beheersorganisatie die zelf niet in staat is grensoverschrijdende licenties uit te geven, zich kan aansluiten bij een beheersorganisatie die dat wel kan.

Collectieve beheersorganisaties verlenen onder meer licenties aan gebruikers, houden toezicht op het gebruik van auteursrechten en verdelen de door hen geïnde bedragen voor de exploitatie van die rechten onder rechthebbenden. Het College van Toezicht Auteurs- en naburige rechten is belast met het toezicht op de naleving van de wet.

IEF 15069

Verbod TINTIN te gebruiken omvat niet vertaling KUIFJE

Een bijdrage van DomJur: Domeinnaamrecht. Zie eerder Hof Den Haag [IEF 14977]. Geen staking van het gebruik van de domeinnaam kuifje.nl door Hergé Genootschap, omdat het charter tussen Hergé Genootschap en Moulinsart verbiedt om de naam en/of het merk TINTIN te gebruiken in een domeinnaam en niet de vertaling ‘Kuifje’.

Appellante is Moulinsart S.A., houdster van de auteursrechten op bepaalde werken van Hergé en houdster van diverse woord- en beeldmerken. Geïntimideerde is Hergé genootschap, houdster van de domeinnamen kuifje.nl en hergegenootschap.nl. Partijen hebben tot in 2009 samenwerkt. In 2008/2009 heeft er intern bij appellante een wisseling van de wacht plaatsgevonden en begin 2009 is aan geïntimideerde nieuwe voorwaarden voor reproductie van elementen uit het oeuvre van Hergé toegezonden in een charter.

In eerste aanleg heeft appellante in hoofdzaak gevorderd een bevel tot staking van het gebruik van het teken ‘Kuifje’ in de domeinnaam. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. In hoger beroep vordert appellante dat het hof het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende haar vorderingen toewijst, waaronder het staken en gestaakt te houden van het gebruik in de domeinnaam van het merk Kuifje, of elk daarmee verwarringwekkend overeenstemmend teken.

Geïntimideerde heeft zich beroepen op dwaling als vernietigingsgrond van het charter. Dit beroept slaagt en het charter is partieel nietig. In het charter wordt onder 3, vierde streepje bepaald dat de domeinnaam of website van een genootschap niet de naam en/of het merk TINTIN zal bevatten. Volgens appellante wordt daarmee ook de Nederlandse vertaling ‘Kuifje’ mee bedoelt. Geïntimideerde betwist deze stelling. Nu appellante heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen, is naar het oordeel van het hof in rechte niet komen vast te staan dat het charter ook ‘Kuifje’ in een domeinnaam verbiedt.

De conclusie is dat de grieven niet slagen en het vonnis van de kantonrechter wordt door het hof bekrachtigd.

IEF 15068

MarkZuckerbergReally.sucks

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Wat hebben Mark Zuckerberg en de Belastingdienst met elkaar gemeen? Ze hebben allebei hun naam als .sucks-domeinnaam geregistreerd: markzuckerberg.sucks en belastingdienst.sucks. In juni 2015 liep de voorinschrijving voor merkhouders voor deze nieuwe domeinnaam af.

BELASTINGDIENST.SUCKS
Op dit moment zijn er bijna 5000 .sucks-domeinmamen geregistreerd. Naar het antwoord op de vraag waarom de Nederlandse Belastingdienst nu zo nodig belastingdienst.sucks moest registreren, kun je alleen maar raden. Zouden ze bang zijn dat iemand een klaagsite over hun dienstverlening start?

MARKZUCKERBERGREALLY.SUCKS
Dat Mark Zuckerberg bang is voor kritiek mag blijken uit het feit dat hij niet alleen markzuckerberg.sucks heeft geregistreerd, maar een hele rits namen die voor ‘hate’-sites gebruikt kunnen worden. Zo heeft hij onder andere markzuckerbergreally.sucks, zuckerbergtotally.sucks en zucks.sucks gereserveerd. Je weet maar nooit, je kunt de critici maar beter voor zijn. Wat Zuckerberg natuurlijk over het hoofd ziet is dat hij zichzelf natuurlijk nooit helemaal kan indekken en de critici mogelijk zelfs inspireert: fuckingmarkzuckerberg.sucks is nog vrij.

HILLARYCLINTON.SUCKS
Andere bekende wereldburgers die zich hebben gewapend tegen negatieve websites zijn Britney Spears, Justin Bieber en natuurlijk Hillary Clinton. Want je moet er in de aanloop naar de presidentsverkiezingen toch niet aan denken dat de Republikeinen www.hillaryclinton.sucks te pakken zouden krijgen.

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad Markzuckerberg.sucks NRC 30-06-2015

IEF 15067

Wet auteurscontractenrecht per 1 juli in werking getreden

Uit het persbericht: De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel van staatssecretaris Dijkhoff (Veiligheid en Justitie) aangenomen dat de contractuele positie van auteurs en uitvoerende kunstenaars ten opzichte van hun exploitanten versterkt. Bij overeenkomsten met exploitanten (zoals uitgevers en platenmaatschappijen) zijn zij vaak de zwakkere partij. De maatregel gaat per vandaag (1 juli 2015) in.

Als de exploitant bijvoorbeeld nalaat te exploiteren, kan de maker zijn recht terugkrijgen (use-it-or-lose-it-bepaling). Ook kunnen onredelijke bepalingen in exploitatiecontracten worden vernietigd. Daarbij kan worden gedacht aan bepalingen die de maker verplichten om het auteursrecht op al zijn toekomstige werken aan een en dezelfde uitgever over te dragen.

Verder is er een nieuwe regeling voor het filmauteurscontractenrecht voorgesteld. Alle makers krijgen een billijke vergoeding van de producent. Scenarioschrijvers, regisseurs en de hoofdrolacteurs hebben via hun collectieve beheersorganisatie ook nog recht op een extra proportionele vergoeding van de exploitant waarmee de producent contracteert. De rechtenorganisaties van deze makers (verenigd in PAM) en de omroepen, producenten en distributeurs (verenigd in Rodap) sloten hierover al eerder een overeenkomst.

Ook krijgt de maker een recht op een billijke vergoeding voor het verlenen van exploitatiebevoegdheid. Daarnaast moet de maker een hogere vergoeding kunnen claimen als zijn werk een onverwacht groot succes blijkt te zijn. Dat is het geval als de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding in geen enkele verhouding meer staat tot de opbrengst voor de exploitant. De zogeheten bestsellerbepaling.

Tot slot bevat de wet een grondslag voor een geschillencommissie. Bij problemen tussen makers en exploitanten lijken makers er voor terug te schrikken naar de rechter te stappen. Een efficiënte en laagdrempelige geschillencommissie kan hier een oplossing bieden. Naast individuele makers kunnen ook verenigingen van makers geschillen aan de commissie voorleggen.