IEF 22207
27 augustus 2024
Artikel

Het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22205
27 augustus 2024
Uitspraak

Design Sanitair maakt inbreuk op wc-spoelknoppen van Geberit

 
IEF 22206
27 augustus 2024
Uitspraak

Bastion Holding niet aansprakelijk voor hotellicenties: rechter wijst vordering Videma af

 
IEF 6306

De niet-tijdige effectuering van het opheffen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 juni 2008, Van-Den Heuvel tegen Van den Heuvel

Executiegeschil handelsnaamrecht. Vader-zoongeschil over de gezamenlijke achternaam. In de eerdere procedure waren tal van kwesties aan de orde, waaronder de vraag of gedaagde de handelsnaam VDH Bouw mocht gebruiken naast het (oudere) gebruik van de handelsnaam Van den Heuvel- Bouw. De kantonrechter heeft het gebruik door gedaagde van de naam VDH Bouw als inbreuk op het handelsnaamrecht van Van den Heuvel-Bouw gekwalificeerd en te dien aanzien een verbod tot het gebruik van de handelsnaam VDH Bouw opgelegd. Gedaagde heeft berust in dat vonnis, maar zou de website vdhbouw.nl, met daarop een vermelding van de handelsnaam VDH Bouw niet snel genoeg van het internet verwijderd hebben en zo dwangsommen hebben verbeurd. De rechtbank wijst de vorderingen af.

“4.8. In redelijkheid kan de niet tijdige effectuering niet aan Remco worden toegerekend. Het gaat hier enerzijds om een omstandigheid die buiten zijn macht ligt. Anderzijds heeft Van den Heuvel-Bouw niet inzichtelijk gemaakt dat Remco de wetenschap had dat de provider geruime tijd nodig zou hebben voor opheffing van de website en dat Remco daar op had moeten inspelen door ruim voor de afloop van de termijn de opheffing te verzoeken. Wat Van den Heuvel hierover aanvoert is allemaal met the benefit of hindsight.

Niet aannemelijk is geworden dat in de procedure bij de kantonrechter door één van partijen aan het bestaan van de website is gedacht. Het vonnis van de kantonrechter leert dat dit ook niet onder de aandacht van de kantonrechter is gekomen. Ook na de betekening heeft Van den Heuvel-Bouw geen aanleiding gezien de aandacht te vestigen op de tijdige opheffing van de site. Kennelijk kwam een en ander pas voor het eerst onder haar aandacht op 6 januari 2007, op welke datum voor het eerst werd vastgesteld dat de site nog in de lucht was. Voor haar was het belang van onmiddellijke beëindiging kennelijk niet zo groot dat zij de noodzaak zag Remco hiervan te verwittigen. Zij heeft het bedrag van (in haar ogen) verbeurde dwangsommen laten oplopen tot 19 januari 2007. Van den Heuvel- Bouw heeft geen enkele handeling harerzijds gesteld waaruit zou kunnen blijken dat opheffing van de website haar ernst was. Het zakelijk belang van de website voor Van den Heuvel-Bouw en voor Remco is ook als zeer gering aan te merken. Dat de website op enigerlei wijze opdrachten aandroeg aan Remco, laat staan opdrachtgevers aftrok van Van den Heuvel-Bouw is niet gebleken. Ook in dat licht dient het belang van Van den Heuvel-Bouw als gering te worden aangemerkt.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de niet-tijdige effectuering van het opheffen van de website dan ook een zeer ondergeschikt verzuim dat onder de beschreven omstandigheden het verbeuren van dwangsommen niet kan rechtvaardigen.

4.10. De rechtbank zal de vorderingen van Van den Heuvel-Bouw afwijzen en Van den Heuvel-Bouw als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. Omdat deze zaak de executie van het handelsnaamrechtelijk deel van een vonnis betreft zijn de proceskosten te bepalen aan de hand van artikel 1019h Rv. Partijen hebben over en weer gespecificeerde opgaven van de proceskosten overgelegd. Remco vordert het bedrag van € 14.379,60. De rechtbank merkt op dat dit een bedrag inclusief BTW is en dat de gemaakte kosten mede zien op de procedure bij de kantonrechter en in het executie kort geding. In die zaken is reeds op de proceskosten beslist. De rechtbank zal daarom alleen de kosten gemaakt na betekening van de dagvaarding in deze zaak voor vergoeding in aanmerking nemen. Omdat partijen ondernemers zijn komen slechts bedragen exclusief BTW voor vergoeding in aanmerking. Van den Heuvel zal daarom worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 2.499,88.

Lees het vonnis hier.

IEF 6305

Portretverschoning & een fysieke confrontatie met de EO

Twee media- en portretrechtzaken, beide met dank aan Bertil van Kaam (Van Kaam advocaten).

TO.gifRechtbank Amsterdam, 11 juni 2008, HA ZA 07-2438, Eiser tegen TROS

TROS-Opgelicht-zaak met stukje portretrecht. Eiser ziet zich door uitzending aangetast in zijn eer en goede naam. De TROS betwist dit niet, maar stelt dat dat, gezien de omstandigheden van het geval, niet onrechtmatig was. De Rechtbank komt tot dezelfde conclusie, nu de door de TROS geuite beschuldigingen voldoende steun vinden in het bewijsmateriaal.

Over het beroep van eiser op het portretrecht of ‘portretverschoning’ stelt de recht:

“4.8. (…) [eiser] de voordeur wijd open heeft gezwaaid en de verslaggever en diens cameraman direct uitgenodigd heeft om binnen te komen. [eiser] oogde niet overdonderd of in de war. (…) [eiser] heeft de verslaggever en diens cameraman verder nog een kopje koffie aangeboden (…) Vervolgens heeft de [eiser] op een rustige wijze zijn kant van het verhaal uit de doeken kunnen doen. (…) Dat de [eiser] achteraf spijt heeft gekregen van zijn medewerking en vervolgens bezwaar heeft gemaakt tegen uitzending van het interview met een beroep op zijn portretrecht, maakt het voorgaande niet anders. Het portretrecht is slechts één van de aspecten die meegewogen dienen te worden bij de afweging van de onder 4.2. genoemde belangen. In dit kader is geen sprake van overschrijding van de grens van wat tegenwoordig in de journalistiek aanvaardbaar moet worden geacht.”

Over de mogelijkheid om de uitzending op de website van de TROS nogmaals te kunnen bekijken oordeelt de rechtbank tenslotte dat dat thans niet onrechtmatig is, maar dat het, i.v.m. resocialisatie,  niet uitgesloten is dat de vermelding van eiser als oplichter op de website alsmede het bieden van de mogelijkheid om de uitzending (nogmaals) te zien, in de toekomst wel onrechtmatig zal worden geacht.

Lees het vonnis hier.

eo.gifRechtbank Amsterdam, 29 april 2008, LJN: BD0880, Plastisch chirurg tegen Vereniging Tot Bevordering Van De Evangelieverkondiging Via Radio En Televisie ‘De Evangelische Omroep’.

Kort geding tussen een en de EO naar aanleiding van de uitzendingen van EO-Netwerk van 15 en 17 april 2008. In die uitzendingen is de plastisch chirurg geïnterviewd en is hij er van beschuldigd dat hij de cameraploeg van EO-Netwerk zou hebben aangevallen; ook zou hij een patiënte hebben opgelicht. Deze beschuldigingen zijn onrechtmatig geoordeeld (“De EO heeft een fysieke confrontatie niet geschuwd”). De door de chirurg gevorderde rectificatie en immateriële schadevergoeding worden toegewezen. 

In de uitspraak wijst de voorzieningenrecht het precieze moment aan waarop eiser een redelijk belang krijgt om zich te verzetten tegen de ‘openbaarmaking van zijn portretrecht’.

“4.5.  De gang van zaken na het interview. Onverwachts geconfronteerd met de beschuldiging van oplichting en met voor hem onbekend bewijsmateriaal, had [eiser] het volste recht het onderhoud te beëindigen. Dat deed hij dan ook. Dat de EO-medewerkers het niet meteen opgaven en bleven filmen en vragen stellen kan misschien nog als journalistieke vasthoudendheid worden aangemerkt, maar toen [eiser] wegliep en de deur achter zich dicht trok, hield het op. De EO had met de confrontatie moeten stoppen en de kliniek moeten verlaten. Het verdere optreden van de EO-medewerkers, waarbij [eiser] als opgejaagd wild op de huid werd gezeten, telkens deuren werden geopend die hij achter zich dicht had gedaan en geen gevolg werd gegeven aan herhaalde verzoeken om de kliniek te verlaten, is in alle opzichten onrechtmatig. Voorzover [eiser] zich ook op zijn portretrecht beroept had hij vanaf dat moment een redelijk belang om zich te verzetten tegen openbaarmaking daarvan.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6303

Volgens Gielen

De Telegraaf bericht: “Marlies Dekkers spant een bodemprocedure aan tegen het lingeriemerk Sapph en wil bovendien dat Livera de lingerielijn van Yolanthe Cabau van Kasbergen uit de winkels haalt. Dat heeft haar advocaat Charles Gielen donderdag gezegd.

Volgens Gielen lijkt een aantal bh's en broekjes van Sapph te veel op de exclusieve ontwerpen van Marlies Dekkers. Ook de onlangs geïntroduceerde lingerielijn van Yolanthe Cabau van Kasbergen en de collectie van het bedrijf Syl Design vertonen sterke gelijkenissen met de ontwerpen van Dekkers.

(…) Als reactie op de juridische stappen van Dekkers, doet Heilbron op zijn beurt aangifte tegen Dekkers wegens bedrijfsspionage. „Een van haar medewerkers probeerde tijdens een lingeriebeurs in het Britse Harrogate een bedrijfsmap van Sapph te stelen”, zegt Heilbron. „Als Marlies wat van me wil hebben, kan ze het me ook gewoon vragen.”

Lees hier meer.

IEF 6302

Eerst even voor jezelf lezen

holhoog.gifRechtbank Amsterdam, 19 juni 2008, LJN: BD4785, eiseres tegen Hollandse Hoogte B.V. (met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx)

“Eiseres is zonder haar toestemming gefotografeerd en gedaagde heeft deze foto zonder toestemming van eiseres op haar website (databank met foto's) geplaatst. Het beroep van eiseres op portretrecht slaagt niet. Er is sprake van een portret dat is geopenbaard. Het gaat om een onschuldige foto die niet in een diskwalificerende context is geplaatst. Eiseres is bovendien geen bekende Nederlander, model of sporter die haar portret commercieel kan exploiteren. Onder deze omstandigheden wordt geoordeeld dat het recht op privacy van eiseres niet zodanig is geschonden dat het recht op openbaarmaking van de foto door gedaagde daarvoor moet wijken. Eiseres heeft dan ook geen redelijk belang zich tegen de openbaarmaking te verzetten. “

Lees het vonnis hier.

IEF 6301

Uit een oud Fins boek

sittbull.gifVzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 17 juni 2008, KG ZA 08-212, Fatboy-The-Original B.V. tegen Sitting Bull GmbH. c.s. en Zet BVBA (met dank aan Fleur Folmer, NautaDutilh, Peter Claasssen (AKD Prinsen van Wijmen) en Jeff Keustermans (De Bandt Keustermans & van den Brande).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Auteursrecht en slaafse nabootsing. Over weinig producten zal zo vaak zijn geprocedeerd met zoveel verschillende uitkomsten. In de serie wel-niet-wel komt de Rechtbank Den Bosch nu, na een eerder eigen ja, nu met een ietwat ontstemd niet. De Fatboy-the-Original komt geen auteursrechtelijke bescherming toe nu het ontwerp hiervan is overgetrokken van een foto van een ander zitkussen. Het zitkussen van Fatboy heeft wat vormgeving betreft geen eigen plaats in de markt, zodat ook van een onrechtmatige nabootsing in casu geen sprake is.

De Finse ontwerper Setälä pretendeert de ontwerper te zijn van een zitzak, de Fatboy-the-Original. Setälä heeft al zijn intellectuele eigendomsrechten op de Fatboy-the-Original overgedragen aan Fatboy. Sitting Bull c.s. brengen een zitzak op de markt genaamd “Sit on it” (zie bij afbeeldingen links, allen Sitting Bull).

Zet heeft zich gevoegd als partij. Voor voeging in kort geding is reeds voldoende dat de gevoegde partij een rechtstreeks en in rechte erkenbaar belang heeft om met eigen argumentatie als partij in het geding op te komen (HR 15 november 1996, NJ 1997, 482). Zet heeft in casu een dergelijk belang nu zij met fatboy in België in een soortgelijke procedure is verwikkeld.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Fatboy-the-Original niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Volgens de voorzieningenrechter tonen Sitting Bull c.s. en Zet overtuigend aan dat de schetstekening van Setälä uit 1998, waaromtrent deze zelf heeft verklaart dat het één van de oudste ontwerp-tekeningen van de Fatboy-the-Original betreft, is overgetrokken van de foto van J. Suppanen van een ander zitkussen genaamd Airbag. “Het over elkaar leggen van de schets van Setälä op de foto van de Airbag van J. Suppanen maakt pijnlijk duidelijk dat de karakteristieke belijning van de Airbag precies onder de schets van Setälä valt. Klaarblijkelijk heeft Setälä deze schets vervaardigd door simpelweg overtrekken van de foto van Suppanens ontwerp. Aldus mist het ontwerp van Setälä originaliteit, zodat aan de Fatboy-the-Original op basis hiervan geen auteursrechtelijke bescherming toekomt.”

De voorzieningenrechter hecht slechts beperkte waarde aan het vonnis van 7 juni 2007 van de meervoudige kamer van zijn eigen  rechtbank (zie: IEF 4110), omdat volgens hem niet kan worden uitgesloten dat dat vonnis slechts is uitgelokt om een vorm van precedent te verkrijgen. De gedaagde in deze zaak en fatboy hadden immers al voor het vonnis een vaststellingsovereenkomst gesloten en de betreffende foto van de Airbag is toen niet meer door de gedaagde ingebracht. De rechtbank heeft haar vonnis dus gewezen op grond van onvolledige informatie en een naar het zich, volgens de voorzieningenrechter, laat aanzien onware mededeling van Setälä.

Saillant detail is dat Fatboy ook de rechten op de Airbag heeft verworven en roept deze bij wijzing van haar eis in tegen Sitting Bull c.s. De Voorzieningenrechter gaat hierin niet mee. “Nog afgezien van de vraag of aan de Airbag auteursrechtelijke bescherming toekomt (het debat tussen partijen is hierover niet gevoerd en Setälä meende kennelijk van niet, anders had hij niet overgetrokken) is de (uiteindelijke) uiterlijke verschijningsvorm van de Airbag, door zijn karakteristieke banden en gestikte naad in het midden, waardoor meer de vorm van een stoel ontstaat en de rug door de banden de functie van rugleuning vervult, zo afwijkend van de Sitzsack van Sitting Bull c.s., dat reeds hierom niet kan worden gezegd dat de Fatboy-the-Original en/of de Sitzsack inbreuk maken op eventuele auteursrechten op de Airbag.”

Ook de vordering op basis van slaafse nabootsing strandt. Het zitkussen van Fatboy heeft volgens de voorzieningenrechter wat vormgeving betreft geen eigen plaats in de markt, zodat ook van een onrechtmatige nabootsing in casu geen sprake is. Van nabootsen van 'de lijn' van Fatboy kan geen sprake zijn, het moet gaan om concrete producten. Ook bij de slaafse nabootsing laat de voorzieningenrechter zich weinig gelegen liggen aan het eerdere vonnis van zijn rechtbank, onder meer omdat de gedaagde in die zaak een weinig serieus verweer zou hebben gevoerd.

De proceskostenveroordeling wordt teruggebracht naar EUR 20.000,- en de kosten van de gevoegde partij worden afgewezen omdat zij “niets extra bijgedragen aan dat wat zijdens Sitting Bull c.s. reeds werd aangevoerd en aan producties overgelegd. De voeging was verregaand overbodig en kon slechts dienen om te voorkomen dat Sitting Bull c.s. verweren zouden laten liggen”.

Lees het vonnis hier. Inmiddels ook op rechtspraak.nl: LJN BD4200.

IEF 6300

Personalia

YG.gifPersbericht: “Per 1 juli aanstaande start Yme Groeneveld (1966) bij het Octrooi- en Merkenbureau EP&C. Yme is Nederlands en Europees octrooigemachtigde en sinds 1991 in de octrooipraktijk werkzaam. Yme, die Werktuigbouwkunde studeerde in Delft, gaat een van de werktuigbouwteams in de hoofdvestiging in Rijswijk versterken.

“Ik verheug me om bij EP&C aan de slag te gaan. De professionele, inspirerende werkwijze en persoonlijke benadering hebben mij er toe bewogen om bij EP&C te gaan werken.” aldus Yme Groeneveld. EP&C is blij met zijn komst. Johan Volmer, voorzitter van de partnergroep bij EP&C:  “Het komt zelden voor dat iemand met zo’n staat van dienst overstapt naar een concurrerend kantoor. Zijn expertise en jarenlange ervaring kunnen we uitstekend inzetten voor bestaande en nieuwe cliënten die bijvoorbeeld actief zijn in de weg- en waterbouwkunde, consumentenproducten, agrarische sector, bouw en medische apparatuur.”

IEF 6299

De slagsleutelmethode

lps.gifRechtbank Zutphen, 28 mei 2008, HA ZA 07-405, Lips Nederland B.V. tegen M&C Protect c.s. (met dank aan Marjolein Driessen, Leijnse Artz).

Merkenrecht, misleidende en vergelijkende reclame, bestuurdersaansprakelijkheid. Bodem in zaak over “de slagsleutelmethode” (zie voor KG: IEF 2013). Een samenvatting in citaten:

“5.5. De slotsom is dat de door M & C in het geding gebrachte producties geen steun bieden voor de juistheid van de reclame-uiting dat het kinderlijk eenvoudig is om binnen korte tijd met behulp van een slagsleutel een slot te openen. Voor zover al uit het onderzoek door de Consumentenbond blijkt dat sloten met de slagsleutelmethode geopend kunnen worden, geldt dat dit onderzoek is gehouden in een laboratoriumsituatie, die niet te vergelijken is met de werkelijke situatie. (…) Zowel de mededeling dat het fabriceren van een slagsleutel erg eenvoudig is en door inbrekers in een handomdraai wordt gedaan als de mededeling dat het kinderlijk eenvoudig is om binnen korte tijd met behulp van een slagsleutel een slot te openen, moeten daarom als misleidend worden aangemerkt.

 (…) 5.10. De stelling van Lips dat de uitingen van M & C B.V. aan Comari moeten worden toegerekend alleen al omdat zij houdster is van het merk M & C, moet verworpen worden. De artikelen 6: 194 en 194a BW richten zich tegen degene die de misleidende mededeling openbaar maakt of openbaar laat maken. Voor wat betreft de reclame-uitingen van M & C B.V. geldt dat M & C B.V. aangemerkt moet worden als degene die de mededelingen openbaar maakt of laat maken. Het enkele gebruik van de merknaam M & C is geen misleidende mededeling of ongeoorloofde vergelijkende reclame. Anders is dit echter waar Comari hiervoor als misleidend of ongeoorloofde vergelijkende reclame aangemerkte uitingen van M & C B.V. met haar eigen reclamemateriaal heeft gecombineerd. Dat is met name het geval op de website van Comari, zoals blijkt uit productie 24 van Lips. 

(…) 5.13. Gaat het om het gebruik van het merk bij een onderzoek door bijvoorbeeld een consumentenorganisatie waarin verschillende producten met elkaar worden vergeleken dan kan sprake zijn van een geldige reden en wordt het merk niet gebruikt ter onderscheiding van de eigen waar of dienst. Dit is anders als het gaat om het gebruik van het merk in vergelijkende reclame. In dat geval wordt het merk anderszins gebruikt in het economisch verkeer. Is er sprake van geoorloofde vergelijkende reclame dan kan er sprake zijn van een geldige reden als bedoeld in voormeld artikel. (MvT, Kamerstukken 11, 2000-2001, nr. 27 619, nr. 3). In het onderhavige geval is echter sprake van ongeoorloofde vergelijkende reclame, waarvan de boodschap dat alleen slagsleutelbestendige cilindersloten veilig zijn wordt versterkt door het rapport van TOOOL. Dit leidt tot de conclusie dat niet alleen een geldige reden voor het gebruik van de merken van Lips ontbreekt, maar ook dat het gebruik van die merken door M & C B.V. afbreuk doet aan de reputatie van Lips. Deze inbreuk op het merkenrecht van Lips terzake van de merken LIPS, OCTRO en KESO rechtvaardigt het M & C B.V. elk gebruik van deze merken te verbieden.

(…) 5.15. Het artikel waar Lips een beroep op doet, 1019h Rv is echter niet van toepassing op procedures waarvan de dagvaarding vóór of op de dag van inwerkingtreding van dit artikel, 1 mei 2007, is uitgebracht. Nu de dagvaarding in deze zaak op 21 maart 2007 is uitgebracht, is dit artikel hier niet van toepassing.”

(…) 5.16 Dit betekent dat Overbeeke in het groepsverband van deze nauw verweven drie vennootschappen feitelijk als enig verantwoordelijk bestuurder functioneerde en als indirect bestuurder van M & C B.V. voor correcte naleving van het kort geding vonnis had moeten zorgen. Uit de door M & C in het geding gebracht producties 9 t/m 12 blijkt dat Overbeeke zich persoonlijk inet de verwijdering van de reclame-uitingen bemoeid heeft, echter op volstrekt onvoldoende wijze. Dit brengt inet zich dat Overbeeke op dit punt als bestuurder van C. Overbeeke Holding Didam B.V. en als indirect bestuurder van M & C B.V. ernstig in zijn bestuurlijke taakvervulling is tekortgeschoten en dientengevolge tegelijkertijd onrechtmatig heeft gehandeld jegens Lips.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6298

Den Haag Gisteren

vlv.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 18 juni 2008, HA ZA 07-2964, Fort Vale Engeneering Ltd. tegen Pelican Worldwide B.V. (met dank aan Otto Swens, Vondst Advocaten).

Octrooirecht. EP ventiel-samenstelling. Bodem(tussen)vonnis in een zaak waarin al eerder kort-gedingvonnis is gewezen (Zie IEF 4099). De rechtbank concludeert nu dat er wèl sprake is van inbreuk, maar acht conclusie 1 van het Octrooi niet geldig. Partijen krijgen de gelegenheid zich uit te laten over de geldigheid van de overige conclusies 2-20, waarna de Rechtbank defintief zal beslissen over de inbreukvorderingen en de reconventionele nietigheidsvordering. Ook GAT/LuK duikt weer even op: “De noodzaak tot aanhouding bestaat niet voor wat betreft de provisionele vorderingen.”

Lees het vonnis hier.

zibkr.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 18 juni 2008, HA ZA 07-2702, Henri Peteri B.V. tegen AB Power Selling B.V.

“Ter zitting is met beide apparaten thee gezet.”. Kokendwaterkraanzaak. Merkenrecht, reclamerecht.

“4.3. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 6 februari 2007 (zie: IEF 3422) geoordeeld dat het gebruik van dat teken naar voorlopig oordeel inbreuk maakt op het Beneluxmerk QUOOKER van Peteri. Bij conclusie van antwoord in deze procedure heeft AB Power zich neergelegd bij het in kort geding opgelegde verbod met betrekking tot dit teken. Bij de mondelinge behandeling heeft zij nog eens onherroepelijk en onvoorwaardelijk toegezegd dat zij zal berusten in de veroordeling neergelegd in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 februari 2007 inclusief de daarbij bepaalde dwangsom, voorzover deze veroordeling en dwangsom zien op inbreuk op het merk QUOOKER van Peteri met name door gebruik van het teken cooker. (…)De rechtbank ziet hierin aanleiding de merkenrechtelijke grondslag onbesproken te laten en wat betreft dit onderdeel de veroordeling van de voorzieningenrechter met de daarbij bepaalde dwangsom te bevestigen.

(…)4.44. De rechtbank concludeert dan ook dat het gebruik door AB Power van het woord kokend, al dan niet in verbinding met andere begrippen, ter aanprijzing van haar Zip HydroTap niet misleidend is.

4.46. Naar oordeel van de rechtbank is de aanprijzing door AB Power niet als vergelijkend aan te merken. Nu AB Power het teken ‘cooker’ niet meer gebruikt en ook niet meer mag gebruiken is er ook indirect geen sprake van vergelijking.”

Geen werkelijke proceskostenveroordeling m.b.t. het reclamerechtelijke deel.

Lees het vonnis hier.

Noot van de redactie: In de regel worden Haagse uitspraken door het Haagse gerecht zelf, vaak al op de dag van uitspraak, gepubliceerd of in doorzoekbaar pdf-formaat rondgezonden middels de Haagse verzendlijst. Naamsvermelding (‘met dank aan…) bij Haagse uitspraken geschiedt dan ook alleen bij uitspraken die zijn aangeleverd door advocaten/partijden/derden voordat of zonder dat de uitspraak door het Haagse Gerecht zelf is gepubliceerd of verzonden.

IEF 6297

Rond het plaats vinden van de race

lmsota.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 12 juni 2008, KG RK 08/1012, L’Automobile Club De LÓuest ACO tegen State of Art B.V. (met dank aan Bastiaan van Ramshorst, Klos Morel Vos & Schaap)

Merkenrecht. Ex parte. Verzoek toegewezen. Eiser ACO is opgericht in 1906 en de organisator van, onder meer, de 24 uurs autorace genaamd “Les 24 Heures du Mans”, in het Nederlands: de 24 uur van Le Mans. Dit geschil gaat om inbreukmakend handelen van State of Art. ACO heeft vastgesteld dat State of Art, in ieder geval via haar online winkel, diverse kledingstukken verkoopt, waarop identieke merken die betrekking hebben op de 24 uur van Le Mans zijn aangebracht. State of Art maken hiermee inbreuk op de merkrechten van ACO.

Het spoedeisend belang hangt samen met het genoemde evenement. “Aanstaand weekend, van 12 t/m 15 juni, vindt weer de jaarlijkse 24 uur van Le Mans plaats. Uit eigen ervaring weet ACO dat rond het plaats vinden van de race grote vraag bestaat naar producten voorzien van de bekende merken van ACO. Het gevolg van het bovenstaande is dat de Inbreukmakende Producten juist in de komende dagen waarschijnlijk goed en snel zullen verkopen.”

De voorzieningenrechter ziet voldoende aanleiding voor toewijzing van eht verbod op grondslag van het ingeroepen beeldmerk

Lees de beschikking hier.  

IEF 6296

A huge reputation in the Benelux

spa.gifGvEA, 19 juni 2008, Zaak T-93/06, Mülhens GmbH & Co. KG tegen OHIM /  Spa Monopole (Nederlandse versie nog niet beschikbaar).

Oppositieprocedure op grond van ouder Benelux woordmerk SPA (water) tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk MINERAL SPA (cosmetica). Oppositie toegewezen door OHIM en Gerecht, waarbij de bekendheid van het merk doorslaggevend is. Ongerechtvaardigd voordeel trekken & the risk of a free-riding transfer of the advertising effort made by the proprietor of the earlier mark.

“34. The Board of Appeal states, at paragraph 26 of the contested decision, that the earlier trade mark enjoys a huge reputation in the Benelux for mineral water. As the Board of Appeal states at paragraph 24 of the contested decision, and the intervener points out in its response, the earlier trade mark has been used continuously in the Benelux for a number of years; SPA water is available throughout the territory of the Benelux with a strong presence in both mass and small-scale distribution; and Spa Monopole is the leader on the market for mineral water with a market share of 23.6%, has made significant advertising investments and sponsors a number of sports events. Those facts demonstrate that the earlier trade mark has a reputation, which is, at the very least, very significant in the Benelux for mineral water.

(…) 40. The concept of the unfair advantage taken of the repute of the earlier mark by the use without due cause of the mark applied for concerns the risk that the image of the mark with a reputation or the characteristics which it projects are transferred to the goods covered by the mark applied for, with the result that the marketing of those goods is made easier by that association with the earlier mark with a reputation (VIPS, paragraph 40).

41. The risk of such a transfer has been established in the present case. First, as was stated correctly at paragraph 40 of the contested decision, the relevant public for the trade mark applied for, that is to say the general public in the Benelux, may be the same as that targeted by the earlier trade mark.

42. Second, the goods covered by the trade mark applied for are not so different from those covered by the earlier trade mark. As the Board of Appeal points out at paragraph 40 of the contested decision, thermal waters, cosmetic products, soaps and essential oils can be used together for skin and beauty treatments. In addition, mineral waters and mineral salts can be used in the production of soaps, other cosmetic products and preparations for the hair. Furthermore, mineral water operators sometimes sell cosmetic products comprising mineral water.

43. Third, the image of the earlier trade mark and the message that it conveys relate to health, beauty, purity and richness in minerals. That image and that message can apply also to the goods in respect of which registration was sought by the applicant, since they are used to preserve and improve health or beauty. Therefore, the applicant could take unfair advantage of the image of the earlier trade mark and the message conveyed by it in that the goods covered by the trade mark applied for would be perceived by the relevant public as bringing health, beauty and purity. Accordingly, the risk of a free-riding transfer of the advertising effort made by the proprietor of the earlier mark to the mark applied for has been established.

44. In addition, the applicant’s argument based on the fact that water is present in a vast number of different goods cannot succeed. As OHIM submitted at the hearing, it is not a question of whether toothpaste and perfume contain mineral water, but whether the public may think that the goods concerned are produced from or with mineral water.

45 .  It follows that OHIM was justified in finding, in the contested decision, that it is likely that the applicant will take unfair advantage of the repute of the earlier trade mark.”

Lees het arrest hier