IEF 22210
28 augustus 2024
Uitspraak

Magenta kleurmerk nietig verklaard in de Benelux (III)

 
IEF 22209
28 augustus 2024
Uitspraak

Magenta kleurmerk nietig verklaard in de Benelux (II)

 
IEF 22208
28 augustus 2024
Uitspraak

Magenta kleurmerk nietig verklaard in de Benelux (I)

 
IEF 5373

Een illegaal muzieksysteem

musys.gifVzr. Rechtbank Arnhem, 21 december 2007, zaaknummer / rolnummer: 163185 / KG ZA 07-734, Vereniging Buma, Stichting Stemra en NVPI tegen [café-eigenaar]

Buma-zaak, auteursrecht. Gedaagde handelt onrechtmatig door gebruik te maken van een illegaal muzieksysteem, terwijl hij wist van het illegale karakter van het systeem. Gedaagde pleegt voorts auteursrechtinbreuk door zonder de vereiste toestemming van Buma muziekwerken uit het Buma repertoire ten gehore te brengen. Gedaagde krijgt (28 AW) keuze om computer af te staan of te wissen.

Buma en Stemra oefenen ten behoeve van de auteursrechthebbenden met betrekking tot vrijwel het gehele beschermde wereldmuziekrepertoire het openbaarmakings- en verveelvoudigingsrecht in Nederland uit. De NVPI stelt zich kort gezegd ten doel de gemeenschappelijke belangen van de Nederlandse producenten, importeurs en exploitanten van beeld- en geluidsdragers te behartigen en te beschermen.

[Café-eigenaar] drijft een horecagelegenheid. Hij had een licentieovereenkomst gesloten met Buma op grond waarvan het hem was toegestaan achtergrondmuziek in zijn café ten gehore te brengen. Echter, het door [café-eigenaar] gebruikte muzieksysteem was afkomstig van een partij die zonder toestemming muziekwerken het Stemra en NVPI repertoire in dat systeem heeft vastgelegd.

[café-eigenaar] is meerdere malen op het illegale karakter van het door [café-eigenaar] gebruikte geluidsysteem gewezen, maar heeft niet voldaan aan de sommaties van Buma/Stemra. Daarop heeft Buma/Stemra de licentieovereenkomst met [café-eigenaar] ontbonden en een kort geding geëntameerd.

De Voorzieningenrechter stelt vast dat het door [café-eigenaar] gebruikte muzieksysteem illegaal is nu de leverancier van het systeem voor het vastleggen van de muziekwerken geen toestemming heeft verkregen. [café-eigenaar] handelt naar voorlopig oordeel onrechtmatig jegens Buma c.s. door onder de gegeven omstandigheden gebruik te maken van het illegale muzieksysteem. [café-eigenaar] is immers meerdere malen op het illegale karakter van het muzieksysteem gewezen en heeft desondanks het gebruik niet gestaakt.

Voorts bestaat er thans geen licentieovereenkomst meer tussen Buma/Stemra en [café-eigenaar]. De Voorzieningenrechter acht de ontbinding door Buma/Stemra voorshands rechtsgeldig. Derhalve pleegt [café-eigenaar] ook auteursrechtinbreuk door ook na ontbinding van de licentieovereenkomst – en dus zonder de vereiste toestemming van Buma – muziekwerken uit het Buma repertoire ten gehore te brengen.

De voorzieningenrechter verbeidt [café-eigenaar] zonder toestemming muziekwerken ten gehore te brengen en veroordeelt [café-eigenaar] “(…) alle zich onder hem bevindende illegale muzieksystemen en andere geluidsdragers afkomstig van Keizer, Grievink of een direct of indirect aan hem gelieerde onderneming, waarop muziekwerken zijn vastgelegd zonder dat daarvoor voorafgaande toestemming van of vanwege Stemra en de leden van de NVPI die het aangaat is verkregen, binnen tien dagen na het verzoek daartoe van Stemra ten kantore van Stemra aan haar in eigendom af te staan, dan wel, ter keuze van [café-eigenaar], de op zulke muzieksystemen en andere geluidsdragers vastgelegde muziekwerken ten overstaan van een door Stemra aan te wijzen medewerker ten kantore van Stemra te wissen.” (r.o. 5.4)

[café-eigenaar] wordt eveneens veroordeeld in de volledige proceskosten van EUR 3657,12.

Lees het vonnis hier.

IEF 5372

Nawerken

pdes.gifVzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 21 december 2007, zaaknummer / rolnummer: 298334 / KG ZA 07-1346, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Kers en Van Beek

Wel gemeld, nog niet samengevat. Merkenrecht, domeinnamen. Inbreuk op Benelux merk van Philips. Nawerking eerder gebruikte inbreukmakende teken vergroot verwarring.

Philips is houdster van onder meer het Benelux merk PHILIPS. Ook voert zij al jaren de handelsnamen Philips en Philips Design. Kers heeft een internetbedrijf in webdesign, e-commerce en internetmarketing. Hij voert dit bedrijf via de website www.philip-design.nl. Op die website gebruikt Kers ook het teken Philip Design. Voordat Kers zijn diensten via de website philip-design.nl ging aanbieden, heeft hij eerst geruime tijd de domeinnaam www.philips-design.nl in gebruik gehad. Na te zijn gesommeerd door Philips heeft Kers deze laatste domeinnaam overgedragen. Vervolgens heeft Kers zijn activiteiten voortgezet onder de naam Philip Design, dus zonder “s”. Echter. Kers gebruikt het oude teken nog altijd op zijn briefpapier.

Philips heeft Kers wederom aangesproken. Vanwege het volharden in het inbreukmakende gebruik van het teken Philip(s) Design heeft Philips Kers gedagvaard in kort geding. Philips vordert kort gezegd op basis van haar merk en handelsnamen een verbod en een gebod tot overdracht van de domeinnaam www.philip-design.nl.

De Voorzieningenrechter oordeelt dat Kers merkinbreuk pleegt door het teken Philip Design te gebruiken voor soortgelijke diensten als die door Philips worden aangeboden. Het verschil tussen het teken Philip Design en het Benelux merk PHILIPS is gelegen in de toevoeging van het beschrijvende “Design” en het weglaten van de letter “s”. Naar het voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter zal het publiek dat kennisneemt van het teken philip daar gegeven de onbetwiste bekendheid van het merk PHILIPS wel haast automatisch de letter “s” bij denken en in elk geval tussen merk en teken verband veronderstellen. De toevoeging design doet daar niets aan af. Het verstrekt de verwarring eerder omdat Philips ook met haar ontwerpafdeling ‘Philips Design’ een zekere bekendheid heeft verworven. Het eerdere gebruik van het teken Philips Design vergroot daarnaast ook nog eens het gevaar voor verwarring.

Philips’ beroep op de handelsnamen en onrechtmatige daad wordt vanwege het slagen van de primaire grondslag niet besproken.

Lees het vonnis hier.

IEF 5371

Uiteindelijk omgeven (2)

fig6.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 19 december 2007, HA ZA 06-3850, Nexans Norway A.S. tegen Aker Kvaerner Subsea A.S.

Octrooizaak. Wel gemeld, nog niet besproken. Eindvonnis, nadat in juli 2007 tussenvonnis (zie IEF 4436) was gewezen. Daarbij heeft de rechtbank de nieuwheids- en inventiviteitsbezwaren tegen conclusie 5 verworpen. Hetzelfde geldt voor de eerste aanvallen op de overige onafhankelijke conclusies. De rechtbank heeft partijen echter verzocht zich nader uit te laten over andere inventiviteitsbezwaren tegen deze conclusies. Dit leidt er toe dat de rechtbank het octrooi nu gedeeltelijk vernietigt en voor het overige in stand houdt door zelf een beperking aan conclusies 1 en 8 toe te voegen.

Aker Kvaerner is houdster van Europees octrooi 0.627.027 voor een ‘werkwijze en inrichting voor het vervaardigen en uitleggen van een verbindingskabel.’ Nexans vordert de nietigheid van dit octrooi. Het octrooi heeft betrekking op een werkwijze (conclusie 1) en een inrichting (conclusie 8) voor het vervaardigen en uitleggen van een verbindingskabel. Daarnaast ziet conclusie 5 op de verbindingskabel zelf. Een dergelijke verbindingskabel omvat meerdere leidingen en/of kabels en wordt onder meer in de offshore-industrie gebruikt. Dit type kabel wordt in de praktijk en in de oorspronkelijke engelse versie van de conclusies aangeduid als 'umbilical' (navelstreng).

Conclusie 5 is geldig bevonden, omdat deze conclusie definieert dat buitenste kanaalelementen ingericht zijn voor het uiteindelijk omgeven van de leidingen/kabels. Kvaerner heeft toegelicht dat dit betekent dat er sprake moet zijn van volledig omhullen, waardoor de binnenste en buitenste kanaalelementen op elkaar afsteunen en zo een soort koepelvormige behuizing vormen, waarin de kabels/pijpen losjes liggen. Dit wordt aangeduid als "final enclosure" en is niet bekend uit de stand van de techniek.

De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat conclusies 1 en 8 aldus moeten worden gelezen dat het bij die conclusies gaat om een werkwijze respectievelijk een machine ter
vervaardiging van een verbindingskabel volgens conclusie 5, zodat het kenmerk “final enclosure” onderdeel is van ook die conclusies. Terwijl Nexans betoogt dat in conclusies 1 en 8 een nadrukkelijke verwijzing naar conclusie 5 dient te worden opgenomen, stelt Aker Kvaerner zich op het standpunt dat dit niet nodig is omdat dit reeds uit de tekst van de conclusies zelf en uit de beschrijving zou blijken.

De rechtbank verwerpt de stelling van Aker Kvaerner. Noch de bewoording van de conclusies zelf, noch de door Aker Kvaerner aangehaalde delen van de beschrijvingsinleiding, beperken de conclusies 1 en 8, waardoor deze ruimer zullen worden opgevat dan conclusie 5. De conclusies, zonder de beperking van conclusie 5, zijn ongeldig te achten.

De rechtbank vindt het onvoldoende dat Aker Kvaerner heeft aangekondigd een akte van afstand te zullen doen indien de rechtbank dat nodig acht. Nu er geen akte van afstand ligt, dient aanpassing, dat wil zeggen gedeeltelijke vernietiging van de conclusies thans te worden uitgesproken. De rechtbank vernietigt conclusies 1 en 8 van EP 0.627.027 voor Nederland doch houdt deze in stand voor zover daarin na de woorden “een verbindingskabel (2)” de tekst “volgens conclusie 5” wordt opgenomen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5370

Paard, natuurlijk

prdnat.gifVzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 4 december 2007, zaaknummer / rolnummer: 138654 / KG ZA 07-499, Paard Natuurlijk V.O.F. Kooistra en Veldman tegen Nederlandse Uitgevers Combinatie B.V.

Wel gemeld, nog niet besproken. Gedaagde pleegt auteursrechtinbreuk door artikel van eiseressen in haar krant op te nemen in een andere layout en zonder naamsvermelding. Verbod en rectificatie toegewezen.

Paard Natuurlijk c.s. zijn de auteursrechthebbenden van een artikel over “Natuurlijke voeding” dat op hun website www.paardnatuurlijk.nl is geplaatst.

NUC heeft de tekst van dit artikel zonder toestemming van Paard Natuurlijk c.s. opgenomen in het blad HP Vakblad voor de complete paardenbranche. NUC heeft ook de layout van het artikel veranderd en de naam van de auteur weggelaten.

De raadsman van Paard Natuurlijk c.s. heeft NUC gesommeerd geen artikelen van Paard Natuurlijk c.s. meer te publiceren, een voorschot op de geleden schade te vergoeden, en een rectificatie te plaatsen. NUC heeft aan deze sommatie niet voldaan. Vandaar dat Paard Natuurlijk c.s. een kort geding aanhangig heeft gemaakt.

NUC erkent in kort geding dat als aan Paard Natuurlijk een auteursrecht met betrekking tot het gewraakte artikel toekomt zij inbreuk heeft gemaakt. Nu NUC echter niet heeft weersproken dat het artikel op de website van Paard Natuurlijk c.s. staat waarop is aangegeven dat het is geschreven door Paard Natuurlijk c.s., is het volgens de Voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat het auteursrecht aan Paard Natuurlijk c.s. toebehoort. Dat een ander auteursrechthebbende is is voorts niet voldoende door NUC onderbouwd. Het gevorderde verbod wordt dan ook door de Voorzieningenrechter toegewezen.

Het gevorderde voorschot op de geleden schade wordt niet toegewezen. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat. De Voorzieningenrechter is naar voorlopig oordeel van mening dat zowel de materiële schade (verlies aan omzet door minder lezers van het oorspronkelijke artikel) en de immateriële schade (schade aan reputatie door gewijzigde layout en weglaten van de naam van de auteur) niet voldoende vaststaat.

NUC heeft ter zitting verschillende keren aangegeven bereid te zijn een rectificatie te plaatsen in HP Vakblad. Zij heeft daar echter aan toegevoegd dat de door Paard Natuurlijk c.s. verzochte rectificatie te ver gaat, maar zij heeft nagelaten die stelling te onderbouwen. De gevorderde rectificatie wordt dan ook toegewezen.

NUC wordt veroordeeld in de volledige proceskosten van EUR 4.571,25.

Lees het vonnis hier.

IEF 5358

Jumpstyle

pjoma.gifRechtbank Amsterdam 13 december 2007, KG ZA 07-2288 OdC/MB, International Music Productions B.V.B.A. tegen Lower East Side Records B.V. (met dank aan Margriet Koedooder, De Vos & Partners)

Wel gemeld, nog niet besproken. Uitleg van een exploitatieovereenkomst, optierechten, 'good faith'. Nederlands en Belgisch recht zijn in dit geval min of meer uitwisselbaar.

International Music Productions (IMP) is een in België gevestigde platenmaatschappij. Lower East Side Records (LESR) is gevestigd in Amsterdam en houdt zich bezig met het vervaardigen en distribueren van geluids- en beelddragers. In april 2007 hebben IMP en LESR een overeenkomst naar Belgisch recht gesloten met betrekking tot de exploitatie in de Benelux van opnamen van Patrick Jumpen, gespecialiseerd in 'jumpstyle'.

Het vonnis bevat een uitvoerig feitencomplex waarin vele e-mailwisselingen worden geciteerd. IMP vordert om LESR onder meer te veroordelen om iedere inbreuk op de licentierechten en/of optierechten met betrekking tot het nieuwe album van Patrick Jumpen te staken, meer in het bijzonder te verbieden dit album in eigen beheer uit te brengen en met onmiddellijke ingang haar verplichten uit de overeenkomst na te komen. Deze vorderingen, die gebaseerd zijn op de stelling dat deze voortvloeien uit de verplichtingen op grond van de overeenkomst, kunnen alleen worden toegewezen in kort geding indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen.

"Anders dan IMP heeft gesteld kan voorshands niet worden aangenomen dat LESR op grond van de overeenkomst gehouden zou zijn om de onderhandelingen gedurende de volle periode van 12 maanden na de ingangsdatum van de overeenkomst voort te zetten, voordat gesteld zou kunnen worden dat de onderhandelingen niet tot overeenstemming hebben geleid. Onder de omstandigheden van dit geval, waarin partijen het erover eens zijn dat het uitbrengen van het album voor Sinterklaas en de kerstperiode van wezenlijk belang is, omdat het uitbrengen op een later tijdstip zal leiden tot significant lagere inkomsten, of zelfs helemaal niet meer rendabel is, wat vergaande consequenties zou kunnen hebben voor de verdere carrière van Patrick Jumpen, zou dit een onredelijke uitleg van de desbetreffende bepaling zijn.

Dat het door LESR, althans Patrick Jumpen, aangeleverde materiaal onder de maat zou zijn ,zodat LESR op die grond niet aan haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, heeft IMP evenmin aannemelijk gemaakt.

Voorshands moet er dus van worden uitgegaan dat het verweer van LESR dat zij de bepalingen uit de overeenkomst is nagekomen, door 'in good faith' te onderhandelen over het eerste optierecht, in een eventuele bodemprocedure een gerede kans van slagen heeft."

De rechtbank merkt vervolgens nog op: "Of op het geschil van partijen Nederlands of Belgisch recht van toepassing is kan in het midden worden gelaten, aangezien ervan wordt uitgegaan dat beide rechtstelsels tot hetzelfde (namelijk: dit) resultaat leiden en het tegendeel ook door geen van partijen is beoogd."

Lees het vonnis hier.

IEF 5356

Met hoorzittingen onderzoek doen

pe.gifWebwereld bericht: “Parlementair onderzoek naar auteursrecht. Een parlementaire werkgroep gaat met hoorzittingen onderzoek doen naar de 'knelpunten' rond het auteursrecht die zijn ontstaan door de opkomst van internet.

Een werkgroep is een middel dat de politiek voor handen heeft, net als de parlementaire enquête. Een werkgroep heeft minder middelen, maar mag wel deskundigen ondervragen. De werkgroep, die valt onder de Kamercommissie voor Justitie, gaat volgens SP-kamerlid Arda Gerkens onderzoeken wat de 'knelpunten zijn tussen het Auteursrecht en de huidige maatschappelijke en technische ontwikkelingen'.

Gerkens: 'Het duurt te lang, maar bovendien wil de Kamer een verdiepingsslag maken. Het gaat echt om ons fundamenteel te informeren over de mogelijkheden en onmogelijkheden die er zijn en eventuele oplossingsrichtingen te schetsen. Dat wil niet zeggen dat we het Auteursrecht gaan hervormen dat is volgens mij ook onhaalbaar. Wel is er kans dat er een en ander in de uitvoering gaat wijzigen, maar niets is zeker zolang we niet goed weten welke mogelijkheden en onmogelijkheden er zijn.'

(…)'We moeten alle dilemma's en oplossingen helder krijgen. Ik wil hierover voor de zomer een groot debat in de Kamer, anders eet ik mijn hoed op.'”

Lees hier meer.

IEF 5347

Recreatieve rechten

1000g.gifBijlage FD, zaterdag jl.: “De volgende trend wordt beleggen in intellectuele eigendom. Creativiteit en innovatie gaan het helemaal maken. (…) Op hoofdlijnen kun je onderscheid maken tussen recreatieve rechten, zoals het intellectuele eigendom op films, muziek en spelletjes, en bedrijfsmatige rechten, zoals chemische, industriële en medische patenten en handelsmerken.

(…) Het inspelen op die toekomstige trend kan uiteraard prima via beursgenoteerde, creatieve bedrijven, maar nog innovatiever is het om rechtstreeks in de intellectuele rechten zelf te beleggen. Maar omdat deze beleggingstak nog in de babysloffen staat, is het nog zoeken naar de juiste manier om die beleggingen te ‘verpakken’, ofwel structureren zoals ingewijden dat noemen. Geleidelijk aan zie je wel de eerste beleggingsfondsen ontstaan op het gebied van kunst, muziekinstrumenten, muziekrechten en bijzondere wijn. In dat soort gevallen hebben we het trouwens meestal over auteursrecht, een deelverzameling van het gebied van de intellectuele rechten.

(…) Om goed te kunnen oordelen over de waarde van een intellectueel recht is een groot kennisgebied nodig met diverse specialisaties. Zo moet je kennis hebben van de onderliggende activiteit, bijvoorbeeld het maken van gamesoftware, en de manier van zakendoen binnen die sector. Je moet kennis hebben over de structuur van de eigendomsrechten in de toepasselijke jurisdictie en ervaring hebben met eventuele procesvoering ter bescherming van de rechten. Tevens is er economische kennis nodig over de waardering van de rechten. Je moet dus nogal wat specialismen oplijnen om tot een goede beleggingspropositie te kunnen komen.

(…) Intellectuele rechten zijn niet goed begrepen en niet strak georganiseerd. De toepassing van intellectuele rechten is een chaotisch proces, zoals innovatie zelf. Innovatie volgt geen gebaande wegen en structuren, het is juist vernietigend en baanbrekend. (…) De meeste rechten zijn vrijwel waardeloos terwijl enkele een zeer substantiële waarde vertegenwoordigen. Dat betekent dat de bij beleggers gebruikelijke statistische benadering niet erg behulpzaam is. Het gemiddelde is bijvoorbeeld een volledig nietszeggend begrip.

Voor beleggers is het vanzelfsprekend vooral belangrijk hoe je met de rechten rendement kunt behalen. Die waardecreatie kan het best worden toegelicht aan de hand van de levenscyclus van de rechten. De duur daarvan kan, afhankelijk van het soort rechten, uiteenlopen van enkele jaren tot wel meer dan honderd jaar. Er ontstaat natuurlijk waarde op het moment dat een werk wordt gecreëerd, een patent wordt aangevraagd of een handelsmerk wordt gedeponeerd. Dat is de initiatiefase. Daarna volgt in veel gevallen de fase van onderzoek en toekenning. (…) Deze eerste twee fasen zijn vooral interessant om mee te maken voor zeer avontuurlijk ingestelde beleggers. (…) Een lange, volgende fase is die van toepassing en uitnutting. (…) Deze fase, die meer zekerheid en stabiliteit biedt, is vooral geschikt voor beleggers die op zoek zijn naar een goed, stabiel rendement met een langere horizon. Het zal voor beleggers ook makkelijker zijn om in deze fase toegang tot de rechten te krijgen. Natuurlijk kunnen rechten tussentijds ook nog van eigenaar verwisselen en daarbij kan additionele waarde ontstaan.

Bij beëindiging van een recht is alle waarde onttrokken en is de restwaarde nihil. Op dat moment heeft de belegger die er op tijd bij is geweest naar onze verwachting al een zeer aantrekkelijk rendement genoten.”

Lees het artikel ‘Beleggen in creativiteit’ hier(alleen abonnees FD, auteurs Louis Chaillet en Ronald Wuijster (ABP Vermogensbeheer).

IEF 5346

Basic patents

In de (niet gepubliceerde?) zaak AHP vs. Octrooicentrum Nederland betreffende een afwijzing van een aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen heeft de Rechtbank Den Haag op 2 November 2007 prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Deze zijn op 12 januari jl. gepubliceerd in het Official Journal:

"1. Does Council Regulation (EEC) No 1768/92 of 18 June 1992 concerning the creation of a supplementary protection certificate for medicinal products (1), as subsequently amended, and more specifically Article 3(1)(c) thereof, preclude the grant of a certificate to the holder of a basic patent for a product for which, at the time of the submission of the application for a certificate, one or more certificates have already been granted to one or more holders of one or more other basic patents?

2. Does Regulation (EC) No 1610/96 of the European Parliament and of the Council of 23 July 1996 concerning the creation of a supplementary protection certificate for plant protection products (2), as subsequently amended, and more specifically recital 17 and the second sentence of Article 3(2) thereof, give rise to a different answer to Question 1?

3. When answering the previous questions, is it relevant whether the last application submitted, like the previous application or applications, is submitted within the period prescribed by Article 7(1) of Regulation (EEC) No 1768/92 or that prescribed by Article 7(2) of Regulation (EEC) No 1768/92?

4. When answering the previous questions, is it relevant whether the period of protection afforded by the grant of a certificate pursuant to Article 13 of Regulation (EEC) No 1768/92 expires at the same time as, or at a later time than, under one or more certificates already granted for the product concerned?

5. When answering the previous questions, is it relevant that Regulation (EEC) No 1768/92 does not specify the period within which the competent authority, as referred to in Article 9(1) of that Regulation, must process the application for a certificate and ultimately grant a certificate, as a result of which a difference in the speed with which the authorities concerned in the Member States process applications may lead to differences between them as to the possibility of a certificate being granted?"

Lees de publicatie hier(met dank aan Martijn de Lange, Octrooicentrum).

IEF 5345

Unzumutbar

boss.JPGHoge Raad, 11 januari 2008, LJN: BB5077, Hugo Boss A.G. tegen Reemtsma Cigarettenfabriken Gmbh (met conclusie A-G Langemeijer).

Merkenrecht. Vervallenverklaring van merkrechten Hugo Boss wegens uitblijven van normaal gebruik gedurende een onafgebroken tijdvak van vijf jaar. Richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘geldige reden’ voor de periode vanaf 1 januari 1993.

In deze zaak, waarin vervallenverklaring van een merk wegens non usus is gevorderd, gaat het om de vraag of de merkhouder in de wettelijke beperking van tabaksreclame een geldige reden heeft om het merk niet te gebruiken. Reemstra is houdster van o.a. het woordmerk BOSS en enkele beeldmerken met het woordelement BOSS voor klasse 34, kort gezegd tabaksproducten. Reemstra vordert in dit geding een verklaring voor recht dat diversen merken van Hugo Boss voor klasse 34 vervallen zijn wegens het uitblijven van normaal gebruik van die merken (non-usus).

Het Gerechtshof Den Haag heeft (bij arrest van 4 augustus 2005) vastgesteld dat Hugo Boss gedurende een ononderbroken tijdvak van ten minste vijf jaren de gedeponeerde merken niet normaal heeft gebruikt in de Benelux voor waren in klasse 34 (tabaksproducten). Het hof verwierp  het verweer van Hugo Boss dat zij een geldige reden had voor het niet-gebruik van deze merken, omdat zij rekening moest houden met (destijds te verwachten) nationale en internationale regelgeving ter beperking van reclame voor tabaksproducten. Volgens het hof kunnen de door Hugo Boss gestelde feiten en omstandigheden niet worden aangemerkt als buiten de macht van Hugo Boss liggende en niet tot haar normale ondernemersrisico behorende omstandigheden die een normaal gebruik van het merk onmogelijk, althans zo bezwaarlijk maken dat het gebruik daarvan naar in het economische verkeer gebruikelijke maatstaven in redelijkheid niet van Hugo Boss kon worden verwacht.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Niet alleen omdat het hof de maatstaf van het BenGH heeft toegepast, waar zij voor de periode van 1 januari 1993 tot 1 januari 1996 al, richtlijnconform, de maatstaf van de Merkenrichtlijn had moeten toepassen, maar ook omdat het de maatstaf van het BenGH voor de eerdere periode onjuist heeft toegepast.

3.4.1 “(…) Geklaagd wordt dat aan de uitdrukking 'geldige reden' in art. 10 en 12 van de Richtlijn een andere betekenis toekomt dan het hof, in het voetspoor van het Benelux-Gerechtshof in zijn evenbedoelde arrest, daaraan heeft gegeven, en dat van een geldige reden alleen dan geen sprake is, wanneer het uitblijven van normaal gebruik te wijten is aan een eigen toedoen van de merkhouder, of afhankelijk is van diens wil, terwijl het hof ten onrechte als eis heeft gesteld dat sprake moet zijn van omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico van de merkhouder behoren.

3.4.2 In zijn - na de bestreden uitspraak en de stukkenwisseling in cassatie gewezen - arrest van 14 juni 2007, nr. C-246/05 (Häupl/Lidl), heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beslist:  "Artikel 12, lid 1 van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat sprake is van een "geldige reden [...] voor het niet-gebruiken" van een merk bij belemmeringen die een rechtstreeks verband houden met dit merk en het gebruik van dit merk onmogelijk of onredelijk maken, en die zich buiten de wil van de houder van dit merk voordoen. Het staat aan de verwijzende rechter, de feiten van het hoofdgeding tegen de achtergrond van deze aanwijzingen te beoordelen."

Gelet op hetgeen het Hof van Justitie in rov. 53 heeft overwogen, is met het woord 'onredelijk' - in de procestaal Duits: unzumutbar - hier bedoeld dat de belemmeringen zodanig zijn dat van de merkhouder in redelijkheid niet kan worden verlangd het merk te gebruiken.
Aldus heeft het Hof van Justitie een uitleg aan art. 12 lid 1 van de Richtlijn gegeven - welke, blijkens hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, ook moet gelden voor art. 5 lid 2 BMW, art. 2.26 lid 2 BVIE, alsmede voor art. 5 lid 3 (oud) BMW, te rekenen vanaf 1 januari 1993 - die enerzijds enger is dan de in de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof gehanteerde, waar het geldt het vereiste dat de belemmering rechtstreeks verband houdt met het merk, doch anderzijds ruimer, nu het Hof van Justitie niet eist dat de belemmering niet is gelegen in omstandigheden die tot het normale ondernemersrisico van de merkhouder behoren. De klachten zijn in zoverre gegrond.

3.5 Voor het tijdvak tot 1 januari 1993 heeft het hof terecht de maatstaf, zoals geformuleerd in het hiervoor in 3.4.1 vermelde arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 januari 1981 toegepast. Onderdeel I.11 klaagt dat 's hofs oordeel (rov. 8) dat (ook in dat tijdvak) geen sprake is van een geldige reden voor het niet-normale gebruik van de merken onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheden waarop Hugo Boss zich in de feitelijke instanties heeft beroepen, zoals opgesomd in de cassatiedagvaarding onder 3 tot en met 15 en onderdeel I.9. Deze klacht treft doel. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom die omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als liggende buiten de macht van Hugo Boss en als niet behorende tot haar normale ondernemersrisico, noch waarom die het gebruik van de merken niet zo bezwaarlijk maken dat dat gebruik, naar in het economisch verkeer gebruikelijke maatstaven, niet van haar kan worden verwacht.

3.6  Het bestreden arrest kan dus niet in stand blijven en de overige onderdelen behoeven geen behandeling. Het verwijzingshof [Amsterdam – IEF] zal, te rekenen vanaf 1 januari 1993, de door het Hof van Justitie geformuleerde maatstaf dienen aan te leggen en, op de voet van hetgeen het Hof van Justitie in rov. 54 van zijn arrest heeft overwogen, moeten onderzoeken of het mogelijk is, dan wel van Hugo Boss in redelijkheid kan worden gevergd, dat zij haar ondernemingsbeleid zodanig wijzigt dat de door haar aangevoerde belemmering zich niet langer doet gevoelen. Voor de periode voorafgaand aan 1 januari 1993 zal dit onderzoek moeten geschieden aan de hand van de maatstaf, geformuleerd in het meergenoemde arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 januari 1981.

Lees het arrest hier. Arrest Hof Den Haag hier.

IEF 5344

Faits divers

EOK&PS. Bericht bereikt ons dat de conclusie van AG Verkade inzake de geruchtmakende auteursrechtzaak over de Endstra-tapes gepland staat voor volgende week vrijdag.

Eigen mossel eerst. “Vier grote mosselproducenten uit Yerseke staan vandaag [gisteren – IEF] voor de rechtbank in Middelburg tegenover een nieuwkomer op de markt, SE Zeeland. De inzet: het recht op het voeren van het predikaat 'Zeeuws' op zakken verse mosselen in de winkel, ook al is die 'Zeeuwse roem' gevangen in ons Waddengebied, Denemarken, Ierland of Duitsland. (…) De rechtszaak vandaag gaat echter niet over het milieu, maar gewoon om geld.

(…) Het niet langer kunnen gebruiken van de naam 'Zeeuws' voor importmosselen zou een forse klap voor de sector betekenen. Dat zou ook volgens SE Zeeland spijtig zijn. "Maar dat is dan wel een logisch gevolg van eigen keuzes uit het verleden. Ofwel de hele sector misleidt de consument door buitenlandse mosselen als Zeeuws te verkopen, ofwel de consument voelt zich niet misleidt", aldus advocaat Jan Pieter Hustinx. De Zeeuwse mossel gaat hiermee dan de Hollandse Nieuwe en Hollandse garnalen achterna. "Die komen ook al jaren uit het buitenland zonder dat daar een haan naar kraait."

Lees hier meer (Telegraaf). 

Vrienden. “Het concert Vrienden van Amstel Live moet mogelijk verder onder een andere naam. Bierbrouwer Heineken, waartoe Amstel behoort, wil niet dat organisator One & Only Productions de naam Amstel nog gebruikt. De rechter doet 22 januari uitspraak in de zaak. Het betreft alleen het concert op 5 juli in de Kuip in Rotterdam.”

Lees hier iets meer (ANP/Adformatie).

Patentrecht. “De gisteren geïntroduceerde dienst Portomail, die betaald e-mail versturen aanbiedt aan bedrijven en particulieren, wordt aangeklaagd. Het Udense bedrijf Emaildome stelt dat Portomail zijn idee gejat heeft. Na het weekend wordt een kort geding aangespannen tegen Portomaildirecteur Aernoud de Vries, op grond van schending van zijn patentrecht.

Portomail is verbaasd en teleurgesteld. "Ik heb een octrooibureau onderzoek laten doen naar het octrooi van Emaildome. Het bleek dat zijn octrooi onze dienst niet in de weg staat, omdat hij een andere dienst aanbiedt dan wij. Bovendien is het hele concept als zodanig niet te patenteren.”

Lees hier meer (Planet). 

+50%. "Wij zijn zeer content met de uitspraak. We hadden al het idee dat we niets hadden misdaan, maar het is toch vervelend als dat in twijfel wordt getrokken", reageert woordvoerder Gerbert van Genderen Stort van Unilever desgevraagd tegenover Betten. "Wij gaan dan ook niks veranderen aan de verpakking."

Lees hier meer (Trouw). 

Opnieuw voor de rechter. “De huizensite jaap.nl wordt opnieuw voor de rechter gesleept. De stichting Baas in Eigen Huis heeft een kort geding aangespannen wegens inbreuk op het auteursrecht van makelaars. (…) Vorige maand won jaap.nl in hoger beroep een zaak tegen een groep makelaars. De stichting Baas in Eigen Huis, die de makelaars vertegenwoordigde, werd niet-ontvankelijk verklaard. De stichting zegt na deze uitspraak 1650 steunbetuigingen van makelaars verzameld. Daarmee hoopt de stichting wel gezien te worden als dé vertegenwoordiger van makelaars.”

Lees hier meer (Trouw).