IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 2952

De benaming van een kleur (2)

vicks.bmpGerechtshof Amsterdam, 16 november 2006, Red Bull tegen Procter & Gamble Nederland (Met dank aan Marjolein Bronneman, De Brauw)

Hoger beroep in de zaak tussen Red Bull en Procter & Gamble (zie hier voor het vonnis van de rechtbank). Geen verwarring tussen de hoestbonbon die Vicks onder de naam Red Energy verkoopt en het energiedrankje Red Bull.

"De desbetreffende producten, een frisdrank in blik respectievelijk pastilles in een zakje, verschillen naar hun aard. Wel is er overeenstemming naar hun bestemming en gebruik, nu beide gepresenteerd worden als een functioneel, energie verhogend product. Beide producten bevatten hiertoe, in onderling uiteenlopende concentraties, de grondstoffen cafeïne en taurine, hetgeen op de verpakkingen is vermeld. Er kan derhalve naar het voorlopig oordeel van het hof wel van verwantschap tussen beide producten en daarmee, anders dan de voorzieningenrechter oordeelde, ook van een zekere mate van soortgelijkheid worden gesproken. Te beoordelen is vervolgens de vraag, of dit in het licht van de overige relevante factoren van het geval grond oplevert voor een verbod als door Red Bull gevorderd."

"Red Bull is als (kaal) woordmerk ingeschreven, zodat de vormgeving ervan geen rol speelt bij de vergelijking met het teken Red Energy zoals dat door Procter & Gamble wordt gebruikt. De overeenstemming is beperkt tot het woord Red. Dit woord is enkel de benaming van een kleur waaraan op zich zelf geen of hoogstens een zeer gering onderscheidend vermogen toekomt. Dit geldt ook in relatie tot de 'energieproducten' waarvoor het merk wordt gebruikt, nu de kleur rood in het algemeen als indicatief voor, onder meer, energie kan worden beschouwd. Ook indien in aanmerking wordt genomen dat de woordcombinatie Red Bull een bekend merk is, hetgeen door Procter & Gamble niet wordt bestreden, komt aan het element Red, als kwalificatie van het daaropvolgende zelfstandig naamwoord, geen althans onvoldoende onderscheidend vermogen toe. Weliswaar staat het woord Red in beide combinaties voorop, doch anders dan Red Bull betoogt brengt dit enkele feit op zich zelf niet mee dat het woord Red als het kenmerkende of meest onderscheidende deel moet worden beschouwd. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de voorzieningenrechter dat bij globale waarneming van de desbetreffende woordcombinaties door een gemiddelde en normaal oplettende consument het woord Red niet in overwegende mate de aandacht zal trekken."

De grieven falen en het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Lees hier het arrest.

IEF 2951

Kat in de zak

kat.bmpHoge Raad, 3 november 2006, C05/165HR, LJN: AX8838, Van den Bos QQ / huurders

Over de verhouding juridisch eigenaar - economisch eigenaar bij faillissement van eerstgenoemde. Interessant ten aanzien van IE-licenties.

Nebula draagt in 1991 het “economisch eigendom” van een pand over aan A (met de verplichting het juridisch eigendom eventueel op een later tijdstip over te dragen). A draagt dit economisch eigendom datzelfde jaar over aan B. in 1999 gaat Nebula – nog immer juridisch eigenaar van het pand – failliet. In 2000 verhuurt B een deel van het pand aan verweerders in cassatie (hierna “de huurders”).

De curator spant een procedure aan tegen de huurders waarbij hij de ontruiming vordert omdat de huurders in relatie tot de juridische eigenares, Nebula, het pand zonder recht of titel bewonen. De rechtbank stelt de curator in het gelijk maar het hof geeft de huurders gelijk. In cassatie trekt de curator aan het langste eind.

Economische eigendom

De Hoger Raad memoreert in r.o. 3.4 dat het begrip “economisch eigendom” geen zelfstandige goederenrechtelijke betekenis toekomt. Dit begrip moet derhalve worden opgevat als een samenvattende benaming van de rechtsverhouding tussen partijen die de “economische eigendom” in het leven hebben geroepen. Mat andere woorden, ecomische eigendom is niet meer dan een contract (red. IEForum: daarmee is dit arrest eventueel relevant voor (sub)licentieovereenkomsten waarbij de rechthebbende failliet wordt verklaard).

Het systeem

Een faillissement doet een werkerige overeenkomst (in dit geval de “economische eigendom”) niet vervallen (vgl. art. 35 FW e.v.). Het voor het faillisementsrecht centrale beginsel van paritas creditorum (red. IEForum: gelijkheid van schuldeisers voor Hollandse IE juristen) brengt echter met zich mee dat de schuldeiser (in dit geval de econcomisch eigenaar) zijn recht niet kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement was. Daarmee zou de economisch eigenaar, die immers geen separatist is of recht van voorrang heeft, een betere positie hebben dan de andere concurrente schuldeisers.

Conclusie en moraal

Het  voorgaande brengt met zich mee dat het economisch eigendom van B verdwijnt (en verandert in een concurrente geldvordering) waardoor B de huurders het woongenot niet meer kan verschaffen en zij derhalve moeten verkassen. De moraal: hetgeen voor deze huurders geldt, kan ook gelden voor de (sub)licentienemer.

Lees het arrest hier.

 

IEF 2947

Esthetisch bepaald hoger beroep

tent.bmpGerechtshof Arnhem 17 november 2006 LJN: AZ2369, Appellanten tegen Gerjak

Hoger beroep in kort geding tegen dit vonnis met betrekking tot de auteursrechtelijk beschermde trekken van de tenten van tenttrailers.

Appellanten stellen zich op het standpunt dat ten aanzien van de drie in het geding zijnde Holtkamper tenttrailers (respectievelijk de Holtkamper Astro model1992, de Holtkamper Cocoon 1997 en de Holtkamper Astro Membrane Airco 2004) sprake is van een unieke en karakteristieke vormgeving met betrekking tot de (nader te noemen onderdelen van de) uitvouwbare tent van elk van deze vouwwagenmodellen. Gerjak maakt volgens hen met haar tenttrailer model Tago Settler (model 2005) inbreuk op de auteursrechtelijk beschermde trekken van de tenten van voornoemde tenttrailers van appellanten. Tevens handelt Gerjak volgens appellanten in dit verband onrechtmatig. Zij heeft de kenmerkende vormgeving van de tenten van de Cocoon en de Astro (modellen 1992 en 2004) overgenomen en sticht bij het publiek onnodig verwarring over de herkomst van de Tago Settler, wat slaafse nabootsing oplevert. Appellanten vorderen - kort weergegeven - onder meer dat Gerjak deze inbreuk en/of de ongeoorloofde nabootsing staakt.

Appellanten voeren aan dat voor de drie modellen driehoekige tentramen en driehoekige luifels, die op een bepaald manier zijn gepositioneerd en geaccentueerd, kenmerkend zijn. Deze - voor tenttrailers ongebruikelijke - elementen en de patronen van de combi-naties daarvan zijn volgens haar auteursrechtelijk beschermd.

Het hof beantwoordt de vraag of bij de bovengenoemde op zichzelf staande elementen sprake is van auteursrecht voorshands ontkennend. Toepassing van driehoekige vlakken in het tentdoek van tentramen is bij vouwwagens niet uniek. Dat bij de modellen van appellanten sprake is van (bovendien) een raam en/of raamluifel met een driehoekvorm en een iets andere positionering van de driehoeken op het tentdoek dan bij voornoemde voorbeelden, acht het hof niet een zodanig verschil uitmaken dat daardoor bij deze elementen wel sprake zou zijn van een werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt.
Het hof neemt voorshands wel aan dat aan de drie verschillende patronen - met in elk geval twee tegenover elkaar geplaatste driehoeken, al dan niet omkaderd door banden in contrasterende kleuren - bij elk van de drie genoemde modellen wel auteursrechtelijke bescherming toekomt.

De conclusie is dat, gelet op de totaalindrukken (waarbij onder meer gekeken is naar de
kleurstelling,  de "spatrand” en de spiegeling van driehoeken), Gerjak met betrekking tot de Tago Settler voldoende afstand heeft gehouden ten opzichte van de modellen van appellanten en dat dus geen sprake is van de gestelde inbreuk op het voorshands aangenomen auteursrecht van appellanten. Ook van slaafse nabootsing is geen sprake. Het hoger beroep slaagt aldus niet. Lees hier het arrest.

IEF 2946

Pro-ces

pro.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 16 november 2006, Arfaian Export-Import Handel GmbH tegen Wilbert Jan Paul Marie van Spaendonck.

Weinig opzienbarend vonnis inzake het registreren van een domeinnaam en handelsnaam door een groothandel in strijd met het merk- en handelsnaamrecht van de fabrikant.

Arfaian is producent en leverancier van tennisartikelen. Arfaian heeft in 1989 het woordmerk 'PRO'S PRO' gedeponeerd voor de klasse 18 en 28 en later, in 2006, ook voor klasse 7.

Van Spaendonck heeft een groothandel en postorderbedrijf in tennis- en golfartikelen en verkoopt producten van Arfaian onder het merk PRO'S PRO, voornamelijk bespanmachines, maar ook producten van andere fabrikanten en merken. Van Spaendonck heeft de domeinnamen www.prospro.nl en www.prospro.be op zijn naam laten registreren. De homepagina van www.prospro.nl vermeldt onder meer: “Welkom op de website van Pro's Pro. Wij bieden u vrijwel alles op het gebied van tennis (…). Alle producten op de Pro Pro's website zijn te bestellen via (…) dealer Spaendonck Sport. (…) Klik op de onderstaande link om naar de online webshop te gaan.” Om producten te bestellen dient te worden doorgeklikt naar www.spaendoncksport.nl of www.bestin.nl. Verder heeft Van Spaendonck in het handelsregister de handelsnaam Pro's Pro.nl laten vermelden.

 

Van Spaendonck bestrijdt dat Arfaian een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. Volgens Van Spaendonck heeft hij in de week waarin de zitting plaatsvond verzocht de handelsnaam in het handelsregister door te halen. Het gebruik van de domeinnaam www.prospro.nl en van de handelsnaam duurt niettemin tot heden voort. Daaruit volgt een spoedeisend belang van Arfaian aan die, naar zij stelt, inbreuk op haar rechten een einde te maken.

Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de domeinnamen moeten worden aangemerkt als gebruik van het merk, anders dan ter onderscheiding van waren.

Arfaian meent dat Van Spaendonck door het gebruik van de domeinnamen ongerechtvaardigd voordeel uit het merk van Arfaian trekt. Arfaian stelt terecht dat de consument door de bekendheid met het merk naar de domeinnaam/website www.prospro.nl of www.prospro.be geleid zal worden en vervolgens naar de webwinkels van Van Spaendonck.

Het ongerechtvaardigd karakter van dit voordeel wordt niet weggenomen doordat
Van Spaendonck - op eigen initiatief - in het merk zou hebben geïnvesteerd door daarvoor in Nederland reclame te maken. Evenmin is van belang dat Van Spaendonck zich bereid heeft verklaard de website zodanig aan te passen dat geen verwarring kan ontstaan tussen zijn onderneming en die van Van Spaendonck.

Van Spaendonck beroept zich erop dat Arfaian al jaren weet dat hij de domeinnamen gebruikt en dat Arfaian daarom haar recht heeft verwerkt tegen dat gebruik op te treden. Dit verweer gaat niet op. Rechtsverwerking kan niet worden aangenomen uitsluitend op de grond dat gedurende een zekere periode is nagelaten tegen aantasting van het recht op te treden. De gestelde toestemming is door Arfaian betwist en door Van Spaendonck niet aannemelijk gemaakt. Van die toestemming kan daarom in deze procedure niet worden uitgegaan.

Van Spaendonck heeft gewezen op het belang dat hij heeft bij het behoud van de
domeinnaam www.prospro.nl gezien de omzet die hij daarmee genereert. De
voorzieningenrechter wil dat aannemen, maar dat belang staat aan toewijzing van het gevorderde verbod niet in de weg.

Gelet op het voorgaande moet het gevorderde verbod op het gebruik en de gevorderde overdracht van de domeinnamen www.prospro.nl en www.prospro.be worden toegewezen als hierna vermeld, echter met bepaling van een ruimere termijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 2945

Parallelle oppositieprocedures

GvEA 16 november 2006, zaak T 32/04, Lichtwer Pharma AG tegen BHIM
 
Taksen en kosten bij definitieve afwijzing van merkaanvraag in parallelle oppositieprocedures. 
 
Verzoekster heeft bij BHIM een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend inzake het woordteken Lyco A. Een drietal opposities zijn ingediend tegen deze merkaanvraag. Queisser Pharma GmbH & Co. doet dat op basis van het oudere merk LYCO PROTECT. Deze oppositie is afgewezen wegens het ontbreken van verwarringsgevaar. Er is geen beroep ingesteld. Laboratoire L. Lafon SA stelt oppositie in op basis van het oudere merk LYOC. Wegens het ontbreken van verwarringsgevaar wordt deze oppositie afgewezen. Medicom Pharma AG slaagt wel in haar oppositie op basis van het oudere merk LYCO Q10, waardoor de inschrijving van het aangevraagde merk word geweigerd. Partijen stellen geen beroep in waarna deze beslissing onherroepelijk is geworden.
 
De kamer van beroep beslist dat verzoekster de taksen en kosten van de oppositieprocedure en van de beroepsprocedure dient te betalen. Verzoekster vordert GvEA BHIM te veroordelen in deze kosten. Het GvEA wijst de vordering toe.

“Om te beginnen staat vast dat de oppositieprocedure die heeft geleid tot de afwijzing van verzoeksters merkaanvraag, berust op andere feiten dan de in casu bij de kamer van beroep aanhangige procedure tussen verzoekster en Laboratoire L. Lafon. Bijgevolg moet bij de beoordeling van het gevaar van verwarring van de conflicterende merken in elk van deze procedures rekening worden gehouden met alle elementen, feitelijk en rechtens, die partijen in elke procedure aanvoeren.”
 
“In deze omstandigheden kan op basis van de toewijzing van een oppositie, waardoor de parallelle procedures weliswaar zonder voorwerp raken, geenszins worden vastgesteld welke partij in deze parallelle procedures in het ongelijk zou zijn gesteld. De vaststelling van de verliezende partij in een bepaalde procedure mag immers alleen berusten op het voorwerp en het feitelijke en juridische kader van die procedure, zoals bepaald door de vorderingen van partijen.”
 
“Zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de gevolgen van een beslissing tot afwijzing van een merkaanvraag, vloeit bovendien uit de beslissing tot toewijzing van een van de tegen deze aanvraag ingestelde opposities geenszins automatisch voort – zoals de bestreden beslissing vooronderstelt – dat de aanvrager van het geweigerde merk wordt verwezen in de kosten van alle eventuele parallelle procedures.”
Lees hier het arrest.

 

IEF 2941

Lichtproject

gloeilamp.gifRechtbank Breda, 15 november 2006, KG ZA 06-495, Karma Design BV en Van Gelderen Beheer BV tegen Immen Consultancy BV en Paul Jacques Benjamin van Gelderen (Met dank aan Rutger van Rompaey, Rassers) .
 
Schending auteursrechten op verlichtingsprojecten en op de foto’s ervan.
 
Wat ging er aan vooraf. Twee broers Fred en Paul werken samen in het bedrijf Karma. Karma houdt zich onder andere bezig met advies omtrent lichttoepassingen en armaturenontwerp. Na beëindiging van de samenwerking, start Paul het bedrijf Immen dat zich eveneens bezig houdt met adviezen omtrent lichttoepassingen. Op de website van Immen staan foto’s van situaties waarin Paul heeft geadviseerd. Een aantal foto’s is door Paul gemaakt in de tijd dat hij nog medebestuurder was van Karma. Op deze foto’s staan diverse door Karma ontworpen en gerealiseerde verlichtingsprojecten afgebeeld.
 
Karma en Beheer vorderen onder meer de rechter Immen en Paul te bevelen de foto’s van de door Karma ontworpen en gerealiseerde verlichtingsprojecten van haar website te verwijderen en hen te gebieden iedere verwijzing naar door Karma gerealiseerde projecten te staken en gestaakt te houden. De rechtbank wijst de vorderingen toe.

De rechter stelt vast dat op de foto’s de lichtarmaturen zijn afgebeeld die door Karma zijn ontworpen en vervaardigd en dat deze armaturen werken zijn in de zin van de Auteurswet. “Nu de foto’s de lichteffecten beogen af te beelden en daarmee noodzakelijkerwijs tevens die armaturen, is reeds om die reden sprake van inbreuk op de auteursrecht van Karma op die armaturen, zodat publicatie daarvan op de website van Immen als inbreuk op de auteursrechten van Karma op die armaturen dient te worden aangemerkt”.
 
De rechter acht ook de verlichtingsprojecten auteursrechtelijk beschermd. “Dit blijkt onder meer uit de keuzes voor het aantal lichtbronnen, de sterkte daarvan, de wijze waarop Karma de armaturen heeft geplaatst en andere keuzes die samen de beoogde lichteffecten toe stand hebben gebracht. Karma heeft om tot deze lichteffecten te geraken creatieve arbeid moeten verrichten en de lichteffecten verdienen daarom als werk auteursrechtelijke bescherming”.
 
Dat de foto’s zijn gemaakt door Paul verandert de zaak niet. Volgens de rechter is de creatieve inbreng van Paul niet voldoende om van een nieuw werk in de zin van de Auteurswet te kunnen spreken.
 
De stelling dat Paul in strijd met de overnameovereenkomst zou hebben gehandeld, kan in dit kortgeding niet met voldoende zekerheid worden beantwoord. De geldvordering wijst de Voorzieningenrechter af.
 
De werkelijk gemaakte proceskosten worden toegewezen en vastgesteld op € 8.500,=.

Lees het vonnis hier.

IEF 2940

Verbiedt en beveelt

cd.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 15 november 2006, Stichting De Thuiskopie tegen Vinh Quang Dang en Quan Dai Dang

Kort maar krachtig vonnis naar aanleiding van de jarenlange strijd van Stichting de Thuiskopie tegen Dang over de betaling van de thuiskopieheffing over blanco informatiedragers. Dang weigert al jaren de heffing te betalen (eerder bericht hier).

Dang c.s. voeren tegen de vorderingen van de Stichting in hoofdzaak de volgende verweren:
(a) de Stichting valt aan te merken als een bestuursorgaan, zodat zij niet in haar vorderingen kan worden ontvangen;
(b) de heffingssystematiek van de Stichting is in strijd met de Auteurswet;
(c) Dang c.s. hebben zich voor wat betreft de opgave van importen van blanco informatiedragers, alsmede afdracht van de verschuldigde thuiskopievergoeding, steeds aan de wet gehouden;
(d) de door Dang jr. ondertekende onthoudingsverklaring is door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen, subsidiair onder invloed van dwaling;
(e) De Stichting heeft de hoogte van haar vorderingen niet bewezen;
(f) er is aanleiding tot matiging van de op basis van de onthoudingsverklaring gevorderde boete.

 

De rechtbank verwerpt alle verweren en:
- VERBIEDT gedaagden illegale blanco informatiedragers in Nederland te verhandelen;
- BEVEELT gedaagden om gespecificeerd opgave met een verklaring van een registeraccountant te doen van de in Nederland geïmporteerde blanco informatiedragers;
- VEROORDEELT gedaagden hoofdelijk tot betaling aan eiseres van een bedrag
van € 414.090,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 36.800,--;
- VEROORDEELT gedaagden hoofdelijk tot betaling aan eiseres van de door
hen verschuldigde thuiskopievergoeding;
- VEROORDEELT gedaagden hoofdelijk tot betaling aan eiseres van een bedrag
van € 8.089.960,-- ter zake door gedaagden verbeurde boetes,
- VEROORDEELT gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de
kosten van het geding, de kosten van het gelegde derdenbeslag daaronder begrepen.
Lees hier het vonnis.

IEF 2939

Kraankop

korver.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 15 november 2006, HA ZA 05-3006, Comap Benelux S.A./N.V., Comap S.A., en Comap Abbeville S.A. tegen Korver Kompagnie B.V.

Inbreuk op Europees octrooi dat ziet op een thermostatische kraankop en slaafse nabootsing. Geen vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten.

Comap stelt zich op het standpunt dat de kraankop van Korver onder de beschermingsomvang van haar octrooi valt en dat deze een ongeoorloofde slaafse nabootsing is van haar kraankop. Eerder al heeft een kort geding rechter Korver verboden inbreuk te maken op de octrooirechten van Comap en haar verboden thermostaatkranen op de markt brengen die voor wat betreft het uiterlijk zozeer overeenkomen met de thermostaatkranen van Comap, dat bij het publiek het gevaar voor verwarring is te duchten. Korver is daarnaast bevolen een opgave te doen inzake de omvang van het inbreukmakend handelen. De bodemrechter volgt de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen grotendeels toe.

Comap heeft in een bodemprocedure belang bij een verbod, aangezien het vonnis van de voorzieningenrechter slechts een voorlopig karakter heeft. Ook de omstandigheid dat Korver geen wetenschap zou hebben gehad van het feit dat zij inbreukmakende handelingen verrichtte, staat aan de toewijzing van het verbod niet in de weg. Schuld is voor toewijzing van het verbod geen vereiste. De rechter komt tot een grensoverschrijdend verbod aangezien de geldigheid van het octrooi niet ter discussie heeft gestaan. De uitspraak GAT/LuK staat aan deze vordering dan ook niet in de weg.

De bodemrechter oordeelt dat er sprake is van slaafse nabootsing. “Dat de naam Sanivesk op de verpakking staat, komt bij de beantwoording van de vraag of verwarringsgevaar aanwezig is, in het kader van de slaafse nabootsing van het uiterlijk van het product, geen relevante betekenis toe. Na de verkoop en bij in gebruik name zal het product immers zonder de verpakking en zonder de aanduiding “Sanivesk” worden aanschouwd. Daarbij komt dat het feit dat een andere naam wordt gehanteerd, niet automatisch betekent dat het product van een andere producent afkomstig zou zijn.“

De rechter wijst de nevenvordering en een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen bij de wet, toe. Voor een voorschot op de schadevergoeding acht de rechtbank onvoldoende gronden aanwezig.

De berekening van het procureurssalaris vindt plaats volgens het gebruikelijke liquidatietarief. De rechtszekerheid staat er aan in de weg dat de proceskosten bij procedures die zijn begonnen vóór 29 april 2006 richtlijn conform zouden worden toegekend. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de Handhavingrichtlijn geen overgangsrecht bevat.

Korver heeft in reconventie nog gesteld dat Comap onrechtmatig heeft gehandeld door niet alleen de Sanivesk- kraankoppen, maar tevens de in verpakking bijgesloten huizen in beslag te nemen. De rechtbank wijst de eis in reconventie af omdat tijdens beslaglegging niet Korver maar Dresco over de kraankoppen en huizen beschikte.

Lees het vonnis hier.

IEF 2938

Moedermaatschappij

mogul.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 15 november 2006, HA ZA 05/3934 (Mogul / Lazu)

Merkoverdracht

Tot 15 juli 2005 was Lasu International B.V. houdster van het gecombineerde Benelux woord/beeldmerk MOGUL BRAND. Echter, een bestuurder van Lasu heeft - buiten het medeweten van de medebestuurder en enig aandeelhouder - een overeenkomst gesloten met Mogul BVBA waarbij het merk tegen betaling aan Mogul werd overgedragen. Op 15 juli 2005 is in het Benelux Merkenregister de betreffende mutatie aangetekend en sindsdien staat het merk te naam van Mogul

Volgens de statuten van Lasu was voor de overdracht enerzijds goedkeuring vereist van de aandeelhouder, terwijl daarvoor anderzijds een bestuursbesluit met volstrekte meerderheid vereist was. Geen van deze statutaire voorschriften is nageleefd. De bestuurder die hiervoor verantwoordelijk was is inmiddels geschorst en ontslagen.

Saillant detail hierbij is dat de ontslagen bestuurder van Lasu de ex-vrouw is van de medebestuurder en enig aandeelhouder. Bovendien werd Mogul vertegenwoordigd door de zoon van deze ex-echtgenoten. Kortom, de moeder heeft zonder dat haar ex-echtgenoot daarvan op de hoogte was tegen betaling het merk MOGUL BRAND overgedragen aan haar zoon.

 

Mogul vordert nu een verbod tot merkinbreuk tegen de afnemers van Lasu (de gedaagden). In reconventie vordert Lasu (als gevoegde partij) primair nietigverklaring van de overeenkomst met Mogul, een bevel tot doorhaling van de mutatie in het Benelux Merkenregister en subsidiair ontbinding van de overeenkomst met Mogul vanwege wanprestatie.

Mogul is niet verschenen ter comparitie zonder daar een steekhoudend te achten reden voor te verschaffen. Haar procureur heeft zich genoodzaakte te zien zich aan de zaak te ontrekken. Zij heeft de eis in reconventie (ook) niet (anderszins) weersproken. Dat heeft volgens de rechtbank gevolgen voor de beoordeling. Op grond van de proceshouding van Mogul als eiseres in conventie, is het gestelde bij antwoord/eis in reconventie van de ex. art. 212 Rv gevoegde partij Lasu als niet weersproken vast komen te staan.

De vordering in conventie van Mogul wordt afgewezen. De vorderingen in reconventie van Lasu worden grotendeels toegewezen. Echter, de gevorderde nietigverklaring is wegens het niet partij zijn van de moeder in deze procedure op grond van art. 3:51 lid 2 BW niet toewijsbaar. Overigens bepaalt de rechtbank dat het vonnis op de voet van 3:300 BW zonodig in de plaats treedt van de medewerking van Mogul – Mogul is immers naar het buitenland vertrokken onder achterlating van een leeg kantoorpand - om tot registratie van de retro-overdracht op naam van Lasu over te gaan. Een dwangsom is dus volgens de rechtbank niet nodig.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2937

Litispendentie

litis.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 15 november 2006, Societa' Italiana Calzature tegen Vicini

Bodemprocedure, bevoegdheidsincident, beroep op litispendentie

"In het incident concludeert Vicini tot onbevoegdheid van deze rechtbank wegens litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-verordening en subsidiair vraagt zij onder verwijzing naar artikel 28 EEX-verordening aanhouding van deze procedure in Nederland tot onherroepelijke beslissingen zijn gegeven in de procedures in Milaan en in Bologna."
Societa' Italiana Calzature (SIC) dagvaart Vicini vanwege merkinbreuk op het Gemeenschapsmerk ZANOTTI uit 1996. Vicini heeft sinds 2001 een Benelux-beeldmerk. SIC vordert dat het merk wordt nietig verklaart en dat het wordt doorgehaald.

Omdat er twee procedures in Italie aanhangig zijn, waarin een beroep wordt gedaan op een vaststellingsovereenkomst die partijen in 1998 sloten ( Zie r.o. 3.1 voor de inhoud daarvan), concludeert Vicini tot onbevoegdheid van deze rechtbank wegens litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-verordening en subsidiair vraagt zij onder verwijzing naar artikel 28 EEX-verordening aanhouding van deze procedure in Nederland tot onherroepelijke beslissingen zijn gegeven in de procedures in Milaan en in Bologna."

Omdat het in de onderhavige zaak draait om de geldigheid van een Beneluxmerk. De rb. overweegt: “Gegeven deze bevoegdheid is er geen grond voor toepassing van de litispendentie regeling van artikel 27 EEX-verordening. In de Nederlandse procedure
gaat het immers om de geldigheid van het Beneluxmerk met nummer 702510. Dit merk wordt in de Italiaanse procedures niet genoemd. Bovendien staat bij voorbaat vast dat ter zake van de onderhavige vordering de Italiaanse rechter geen rechtsmacht heeft.”

Wel wordt de zaak wegens samenhang aangehouden totdat in de eerst aangespannen procedure is beslist. De zaak gaat naar de parkeerrol.

Lees het vonnis hier.