IEF 22182
12 augustus 2024
Uitspraak

Virtueel aangeboden parfum stemt niet automatisch overeen met fysiek aangeboden equivalent - geen verwarringsgevaar

 
IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 14129

Geen belang bij inzage in programmatuur

Hof Amsterdam 19 augustus 2014, IEF 14129 (Pearson Assessment and Information B.V. tegen Bär Software B.V.)
Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer, AKD. Tussenarrest. Inzage in bewijs. Databanken. Pearson geeft psychologische tests uit, waarop - volgens haar - databank- en auteursrechten rusten die door Bär c.s. worden geschonden. De rechtbank ooordeelde dat de gegevens geen bescherming toekomen (IEF 12734). Pearson vordert inzage in de in conservatoir bewijsbeslag genomen programmatuur. In hoger beroep staat de vraag naar bescherming vol ter discussie, het hof ziet niet in welk belang Pearson heeft om in dit stadium van het geding inzage te krijgen in de door Bär c.s. gebruikte programmatuur. De beslissing wordt aangehouden.

3.3. De rechtbank heeft aangenomen - en in hoger beroep is niet in geschil - dat Bär c.s. gegevens van Pearson hebben overgenomen en dat het gebruik daarvan, indien auteursrechtelijke bescherming kan worden aangenomen, als inbreukmakend moet worden beschouwd. De rechtbank komt echter in haar eindvonnis tot de conclusie dat aan de overgenomen gegevens (en/of verzamelingen van gegevens) noch op grond van de auteurswet noch op grond van de databankenwet bescherming toekomst en dat er geen sprake is van (bijkomende) omstandigheden die maken dat het gebruik van de gegevens door Bär c.s. als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd.

3.4. Nu in hoger beroep de vraag naar de door Pearson ingeroepen (met name auteursrechtelijke) bescherming vol ter discussie staat, ziet het hof niet in welk belang Pearson heeft om in dit stadium van het geding inzage te krijgen in de door Bär c.s. gebruikte programmatuur en bijbehorende documenten. Zulks zal mogelijk anders komen te liggen indien het hof, anders dan de rechtbank, de door Pearson uitgegeven psychologische tests en/of specifieke onderdelen daarvan auteursrechtelijk beschermingswaardig oordeelt en - ondanks de erkenning van Bär c.s. met betrekking tot de ontlening van sommige elementen, zoals de normen uit de handleiding - niet voldoende duidelijk is of Bär c.s. de betrokken specifieke onderdelen hebben overgenomen. Het hof ziet hierin aanleiding om de beslissing op de door Pearson verlangde inzage aan te houden tot het arrest in hoofdzaak.
IEF 14128

Personalia: Marga Verwoert counsel bij Hoogenraad & Haak

Uit het persbericht: Advocaat Marga Verwoert heeft zich per 1 augustus 2014 als counsel intellectuele eigendom aangesloten bij Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten. Marga werkte al een jaar ad interim bij dit Amsterdamse nichekantoor.

Partner Maarten Haak is blij dat Marga zich blijvend aan het kantoor heeft verbonden: “Marga versterkt onze praktijk op het raakvlak van intellectuele eigendom en commerciële contracten. Zij brengt ook een schat aan ervaring mee in de sectoren digital media, luxury & fashion en entertainment, mede vanuit haar ervaring als (interim) general counsel bij grote bedrijven. De vraag naar juridisch advies over IP driven transacties neemt toe. Ook daar kan Marga veel waarde toevoegen.”

Marga Verwoert: “Hoogenraad & Haak is een kantoor dat informeel met cliënten omgaat. Bevlogenheid voor het vak en business sense zit in het DNA van dit kantoor. Dat zorgt ervoor dat wij trusted advisors zijn die niet alleen maar worden ingeschakeld voor de complexe geschillen, maar meedenken in elke fase van een proces. We delen het geloof in die werkwijze. Ik kijk ernaar uit om mijn praktijk vanuit Hoogenraad & Haak verder uit te bouwen.”

Over Marga Verwoert
Van 2000-2007 was Marga als IE-advocaat werkzaam bij Allen & Overy. Vanaf 2008 is zij verder gegaan als zelfstandig advocaat en heeft in die hoedanigheid voor opdrachtgevers gewerkt als Tommy Hilfiger, Adidas, Liberty Global, TomTom, Clifford Chance, Allen & Overy en Hoogenraad & Haak. Cliënten prijzen haar om haar begrip van de commerciële realiteit en vertrouwen op haar sterk ontwikkelde vaardigheid om ingewikkelde, gevoelige situaties juist in te schatten en vervolgens adequaat op te treden ofwel; het fingerspitzengefühl.

Marga is naast haar werkzaamheden als advocaat actief als zangeres, is bestuurslid van de Stichting Entertainment Groep (STEG) en is actief lid van diverse vakverenigingen zoals de Benelux Vereniging voor Merken- en Modellengemachtigden (BMM) en de Vereniging voor Intellectuele Eigendom (VIE).

Over Hoogenraad & Haak
Hoogenraad & Haak is een nichekantoor in Amsterdam, gespecialiseerd in intellectuele-eigendomsrecht, reclamerecht, levensmiddelenrecht en reputatiemanagement. Het kantoor adviseert gerenommeerde merkhouders, adverteerders en reclamebureaus. Chambers Europe (2014): "The team provides an ideal sparring partner when searching for solutions to challenging problems. (…) Leading advertising boutique that works on advisory and compliance mandates.”

IEF 14127

Wat zakelijk geoorloofd is, verschilt van de fatsoensnormen in de privésfeer

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 6 augustus 2014, IEF 14127 (Lead Machine B.V. tegen Leadpro B.V.)
Uitspraak ingezonden door Remco Klöters, Van Kaam AdvocatenDomeinnamen. Ongeoorloofde concurrentie. Lead Machine houdt zich bezig met ‘software leadgenerators’: het softwarematig genereren van potentiële nieuwe klanten. LeadPro houdt zich onder meer bezig met ‘Handelen in IT/leadgeneratie’. Beide ondernemingen hebben een (groot) aantal domeinnamen geregistreerd. Lead Machine vordert een verbod nationaal en internationaal op concurrerende wijze actief te zijn en staking van gebruik van domeinnamen. De handelswijze van LeadPro komt weliswaar minder fatsoenlijk voor, maar is - gelet op de afwezigheid van ieder geheimhoudings-, concurrentie- of relatiebeding en het ruime beoordelingscriterium uit het ‘Holland Nautic/Decca-arrest [IE-Klassiekers Ongeoorloofde mededinging]’ - niet zonder meer onrechtmatig. Wat in het zakenleven geoorloofd is, verschilt nu eenmaal in de praktijk van fatsoensnormen in de privésfeer. De voorziening wordt geweigerd.

4.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Lead Machine c.s. onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van handelingen die een rechtmatige concurrentie te buiten gaan. Het volgende is daarvoor redengevend.

4.5. Aangezien de standpunten van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, is zonder nader bewijs – waarvoor dit kort geding zich naar zijn aard niet leent – niet eenvoudig vast te stellen welk standpunt juist is. De voorzieningenrechter acht zich dan ook niet in staat om bij wijze van voorlopige voorziening vooruit te lopen op een oordeel van de bodemrechter daaromtrent, zodat de vordering reeds om de reden dient te worden afgewezen. Daar komt bij dat de handelswijze van LeadPro c.s. de voorzieningenrechter voorshands weliswaar minder fatsoenlijk voorkomt, maar dat de door haar gehanteerde werkwijze – gelet op de afwezigheid van ieder geheimhoudings-, concurrentie- of relatiebeding en het ruime beoordelingscriterium als bedoeld in voornoemd ‘Holland Nautic/Decca-arrest’ van de Hoge Raad – niet zonder meer onrechtmatig is te achten. Wat in het zakenleven geoorloofd is, verschilt nu eenmaal in de praktijk van fatsoensnormen in de privésfeer. Ook om die reden dient de gevraagde voorziening te worden geweigerd.

4.6. Lead Machine c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien de vordering is gebaseerd op onrechtmatige c.q. ongeoorloofde concurrentie en het geschil ook op deze rechtsgrond wordt afgedaan, is – anders dan LeadPro c.s. ter zitting heeft betoogd – geen plaats voor een veroordeling in redelijke en evenredige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv. De kosten aan de zijde van LeadPro c.s. worden dan ook confrom het gebruike liquidatietarief begroot op:
- griffierecht        €    608,00
- salaris advocaat        816,00
Totaal            €    1.424,00
IEF 14126

Geen filter voor usenet mits efficiënte NTD-procedure

Hof Amsterdam 19 augustus 2014, IEF 14126; ECLI:NL:GHAMS:2014:3435(News-service tegen Stichting BREIN)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Tussenarrest na IEF 10442. Auteursrecht. Aansprakelijkheid 6:196c BW. Eisen effectieve notice-take-down-procedure. NSE voert aan dat de rechtbank moest oordelen of er sprake was van een werk: het gaat slechts over alfanumerieke berichten met fragmenten van werken, zij voert geen handelingen uit om fragmenten om te vormen tot een volledig werk. NSE maakt artikelen openbaar voor zover zij deze vanaf haar servers aan gebruikers ter beschikking stelt. Dat de opslag van berichten op de servers van NSE van voorbijgaande aard is ex 13a Auteurswet wordt door het hof verworpen. De opslag van die berichten is niet de enkele doorgifte en valt niet onder 6:196c lid 1 BW. Het hof oordeelt dat de onderhavige door NSE verrichte diensten (hiërarchische nieuwsgroepen en zoekfunctie) een louter technisch, automatisch en passief karakter hebben. Een efficiënte NTD-procedure is in beginsel voldoende om aan de voorwaarde ex 6:196c lid 4 BW te vervullen. Het hof volgt Brein niet in haar stelling dat NSE het vonnis dat haar dwingt te filteren aan zichzelf te wijten heeft, omdat zij niet de kans heeft gegrepen om maatregelen te nemen.

Er is geen grond voor de toewijzing van de verklaring voor recht dat NSE mede aansprakelijk is als inbreukmaker. Het hof onderzoekt de mogelijkheden tot het opleggen van een minder verstrekkend bevel; een effectieve NTD-procedure is af te meten aan de omvang waarin en de snelheid waarmee inbreukmakend materiaal kan worden verwijderd, in beginsel zonder limiet aan aantal meldingen per tijdseenheid.

Uitsluiting van de aansprakelijkheid
3.4.3. Voor zover NSE de berichten op haar servers opslaat, valt haar dienstverlening niet onder de definitie van artikel 6:196c lid 1 BW. Er is immers sprake van het opslaan van informatie en niet van de enkele doorgifte daarvan. Evenmin kan worden gezegd dat deze opslag uitsluitend geschiedt ten behoeve van het enkele doorgeven van informatie of het enkele verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:196c BW. Het opslaan van de berichten gedurende de retentietijd heeft immers tot gevolg, en dient daar ook toe, dat de bij de resellers van NSE aangesloten gebruikers in een veelheid aan berichten kunnen opzoeken wat van hun gading is en desgewenst op een door hen te kiezen moment kunnen downloaden wat zij willen. Dat is van een andere orde dan het enkele doorgeven van informatie of het enkele toegang verschaffen tot een communicatienetwerk. Kenmerk daarvan is immers dat de informatie na doorgifte of communicatie zijn nut verloren heeft en daarom verwijderd kan worden en meestal ook daadwerkelijk verwijderd zal worden. Dat is hier niet het geval, mede gelet op de duur van de retentietijd van 400 dagen. Voor zover sprake is van opslag van berichten op haar eigen servers komt NSE dan ook niet de bescherming van artikel 6:196c lid 1 BW toe. Dit geldt eveneens voor de berichten die NSE gedurende de retentietijd op haar servers opslaat voor zover deze afkomstig zijn van andere Usenetproviders. Ook de opslag van deze berichten gaat op dezelfde gronden als hiervoor genoemd, verder dan is bedoeld in artikel 6:196c lid 2 BW.

3.4.4. Het beroep komt erop neer dat de diensten die NSE verricht, voor zover deze bestaan uit het bieden van toegang tot de op haar servers opgeslagen artikelen en de daarmee gegevens mogelijkheid deze berichten te downloaden, diensten die NSE rechtstreeks aan de bij haar resellers aangesloten gebruikers levert, niet onder de bescherming van artikel 6:196c lid 1 BW vallen. Bij het leveren van deze diensten is immers doorslaggevend de opslag van de berichten die door haar gebruikers en door de gebruikers van andere Usenet providers zijn aangeleverd, welke opslag – zoals hiervoor overwogen – niet onder bedoelde bescherming valt.

3.4.6. Het hof is voorst van oordeel dat, voor zover NSE berichten afkomstig van haar eigen gebruikers dan wel van (gebruikers van) andere Usenetproviders gedurende de retentietijd op haar servers opslaat, zij diensten verricht bestaande uit het op verzoek opslaan van een ander afkomstige informatie en dus in beginsel, indien zij aan de onder a en b genoemde voorwaarden van dit artikellid voldoet, wat deze diensten betreft onder de bescherming van artikel 6:196c lid 4 BW valt. Brein heeft dit bestreden door te stellen dat NSE op eigen initiatief heeft besloten om Usenetbestanden langdurig op te slaan, dat NSE de retentietijd bepaalt en aldus niet de gebruikers maar NSE bepaalt wanneer de informatie wordt verwijderd en voorts dat sprake is van anonieme gebruikers. Brein heeft, zo overweegt het hof, met deze stellingen onvoldoende betwist dat de opslag van de berichten plaatsvindt op verzoek van derden. Daaraan doet niet af dat deze derden anoniem blijven – wat daar verder van zij: NSE heeft aangevoerd dat zij wel degelijk in staat is om de identiteit van de poster van een bericht te achterhalen – of dat de gebruiker de door hem geplaatste berichten kennelijk niet zelf kan verwijderen. Brein heeft evenmin voldoende aangevoerd om te concluderen dat NSE een actieve rol heeft met betrekking tot de berichten in die zin dat zij daardoor kennis heeft van of controle heeft over de door haar opgeslagen gegevens. Daartoe is onvoldoende dat NSE zelf de retentietijd bepaalt en dat de gebruikers niet zelf de door hem geplaatste berichten kan verwijderen. Evenmin is voldoende dat NSE kennelijk onderscheid maakt in de retentietijd voor tekstnieuwsgroepen en nieuwsgroepen bestemd voor binaries of dat zij de overzichten van de nieuwsgroepen op aparte servers opslaat. Het verwijderen van de berichten na de retentietijd, ook al wordt kennelijk een onderscheid gemaakt naar de aard van de nieuwsgroep waarin de berichten zijn geplaatst, heeft immers naar uit de stellingen van partijen blijkt een technisch, automatisch en passief karakter. Hetzelfde geldt voor het plaatsen van de overzichten op aparte servers of, zoals reeds besproken, het controleren van de berichten op de aanwezigheid van spam. Voor een andere conclusie is evenmin afdoende dat NSE een zoekfunctie aanbiedt waarmee men (op namen van) nieuwsgroepen kan zoeken. Brein heeft niet aangevoerd dat en toegelicht waarom met betrekking tot enige van deze handelingen kan worden geconcludeerd dat NSE daardoor kennis heeft van of controle heeft over de door haar opgeslagen gegevens. Het hof houdt het ervoor dat – het voorgaande ook in samenhang bezien – de onderhavige door NSE verrichte diensten een louter technisch, automatisch en passief karakter hebben.

3.4.10. Het hof overweegt dat het beschikbaar stellen van een efficiënte NTD-procedure in beginsel voldoende is om de voorwaarde van artikel 6:196c lid 4 onder b BW te vervullen. Een dergelijke procedure komt immers erop neer dat de host na een melding van (een vertegenwoordiger van) een rechthebbende dat inbreukmakend materiaal aanwezig is, dit materiaal onmiddellijk verwijdert. Voor zover Brein beoogt dat de door NSE gehanteerde procedure niet effectief is omdat deze niet voorkomt dat het inbreukmakend materiaal opnieuw wordt ge-upload, volgt het hof haar daarin niet. NSE heeft onbetwist gesteld dat eenmaal ontoegankelijk gemaakt berichten niet wederom beschikbaar kunnen komen door verlate peering, door een back-up-voorziening of doordat berichten met zelfde message-id op andere wijze opnieuw worden geplaatst. Dat is in dit verband voldoende. De voor een beroep op uitsluiting van aansprakelijkheid gestelde voorwaarde houdt niet in dat de host na een melding van inbreuk dient te voorkomen dat hetzelfde inbreukmakende materiaal te allen tijde door een willekeurige gebruiker opnieuw wordt ge-upload. De in lid 4 van artikel 6:196c BW gestelde voorwaarde kan evenmin zo worden uitgelegd dat NSE dient te voorkomen dat door haar gebruikers geposte berichten aan andere Usenetproviders worden doorgegeven. Dit deel van de door NSE geleverde diensten bestaat immers uit de enkele doorgifte van informatie en valt daarmee, zoals reeds hiervoor onder 3.4.5 overwogen, onder de bescherming van het eerste lid van artikel 6:196c BW en niet het vierde.

3.4.11. Dat NSE slechts een maximum aantal meldingen van 25 per uur zou verwerken is in dit verband, gelet op de gang van zaken, niet doorslaggevend. Brein heeft niet gesteld dat zij op enig moment daadwerkelijk meer meldingen per uur aan NSE heeft aangeboden en dat NSE heeft geweigerd deze meldingen te verwerken. Zij heeft evenmin (voldoende concreet) gesteld dat zij aan NSE heeft laten weten meer meldingen per uur te willen aanbieden en dat NSE daarop zodanig heeft gereageerd dat zij daaruit kon afleiden dat NSE dit aantal meldingen niet, ook niet binnen een daaraan in redelijkheid te stellen termijn, zou gaan verwerken. (...) Brein komt gelet op deze omstandigheden geen beroep toe op het ontbreken van een efficiënte NTD-procedure wegens het destijds door NSE genoemde maximum aantal te verwerken meldingen, waarbij het hof ervan uitgaan dat NSE dit aantal heeft genoemd in het kader van het opstarten van de Fast Track-procedure en dus kennelijk niet als een ook op langere termijn definitief te hanteren maximum dat niet verder onderhandelbaar zou zijn. De conclusie van een en ander is dat NSE voor wat betreft de opslag van artikelen op haar servers een beroep toekomst op de uitsluiting van haar aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:196c lid 4 BW. Het hof volgt Brein aldus niet in haar stelling dat NSE het vonnis, dat haar dwingt te filteren aan zichzelf te wijten heeft, omdat zij niet de kans heeft gegrepen om gepaste maatregelen te nemen.

Handelen in strijd met de zorgvuldigheid
3.8.5. Brein stelt nog dat de binaries 'voor een belangrijk deel' beschermd materiaal bevatten en dat dit grote schade toebrengt aan de rechthebbenden. Zij gaat uit, zo begrijpt het hof, van een percentage van 80 tot 90%. In de Brein overgelegde onderzoeken worden diverse percentages aan inbreukmakend materiaal genoemd. NSE heeft de resultaten van deze door Brein geproduceerde onderzoeken gemotiveerd betwist en heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de onderzochte gegeven niet representatief zijn. Zij komt bovendien met een eigen onderzoek waarin wordt geconcludeerd dat 6% van het materiaal inbreukmakend is. Aldus is niet vast komen te staan dat het door Brein genoemde percentage juist is. Brein heeft bewijs aangeboden van het feit dat 'de binaries substantieel inbreukmakend zijn'. Bewijslevering (door een of meer deskundigen) is echter slechts zinvol indien in de te bewijzen feiten aanleiding kan worden gevonden tot een verdergaand bevel dan reeds kan worden gegeven op grond dat NSE tussenpersoon is wier diensten door derden worden gebruikt voor het maken van inbreuken. Brein zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte hierover uit te laten. Zij zal daarbij rekening dienen te houden met hetgeen hiervoor onder 3.8.3 en 3.8.4 is overwogen. Brein zal in elk geval dienen in te gaan op (a) wat - in concrete termen - het object van onderzoek zou moeten zijn, te meer daar SNE thans geen Usenet diensten verleend, (b) op welke wijze rekening dient te worden gehouden met reeds aan NSE als tussenpersoon op te leggen maatregelen en (c) welke uitkomst tot welke conclusie dient te leiden. NSE zal in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

Op andere blogs:
bureau Brandeis
SOLV
PatSchreurs.nl
De Brauw Blackstone Westbroek

IEF 14125

Incident tot zekerheidstelling proceskosten

Rechtbank Den Haag 9 april 2014, IEF 14125 (Novicol Life Sciences tegen A)
Domeinnamen. Zekerheidstelling proceskosten. A is bestuurder geweest van Novicol en heeft destijds van de investeerders opdracht gekregen om een aantal domeinnamen waarin de naam Novicol voorkomt te registreren. Die zijn geregistreerd ten behoeve van A, zonder dat hij de intentie had ze op naam van Novicol te zetten. Novicol vordert de overdracht. A vordert met succes de zekerheidstelling voor haar proceskosten door betaling van een voorschot van € 25.000.

4.3. De rechtbank overweegt dat, voor zover het bedrag dat de advocaat van Novicol thans op zijn derdenrekening voor Novicol onder zich heeft de door [A] te maken proceskosten al zou dekken, goed mogelijk is dat dit bedrag reeds voor andere doeleinden is aangewend op het moment dat een eventuele proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. Novicol heeft niet gesteld dat [A] zich in Nederland nog kan verhalen op andere vermogensbestanddelen van Novicol. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet redelijkerwijs aannemelijk dat verhaal voor een veroordeling van Novicol tot betaling van proceskosten mogelijk zal zijn. Derhalve is Novicol verplicht hiervoor zekerheid te stellen.

4.5. Voor het bepalen van de hoogte van de te stellen zekerheid zal worden aangesloten bij de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. Omdat in dit stadium van de procedure niet kan worden beoordeeld of sprake zal zijn van een al dan niet als eenvoudig aan te merken procedure en op welke wijze deze procedure zal verlopen, zal Novicol worden gelast zekerheid te stellen voor een bedrag van € 25.000,--. Anders dan [A] heeft gevorderd zal bepaald worden dat Novicol zekerheid moet stellen, zoals te doen gebruikelijk is, door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden.

4.6.De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
IEF 14124

Films en series streamen in plaats van illegaal downloaden

RCC 31 juli 2014, IEF 14124, dossiernr. 2014/00455 (DIT is TV Box)
Gedeeltelijke aanbeveling. Misleiding. Het betreft reclame op https://ditistv.nl voor de DIT is TV Box. In de uiting staat onder meer: “Met de DIT is TV Box kijk je de allernieuwste films en series direct on demand op jouw TV” en “DIT IS TV HÉT ALTERNATIEF VOOR DOWNLOADEN!” en “Vanaf 10 april 2014 kennen we in Nederland een algemeen downloadverbod, naar aanleiding van een uitspraak van het Europese hof omtrent de thuiskopieheffing”.

Onder het kopje “Stop met downloaden, begin met streamen!” staat onder meer: “Met de box kun je niet downloaden, maar streamen. Dit is vergelijkbaar met de werking van YouTube. Er wordt dus niks op de harde schijf opgeslagen. Je hoeft daarom niet bang te zijn dat de Box wordt verboden of dat je strafbaar bezig bent; je download helemaal niks! De apps die je kunt gebruiken via DiTV blijven altijd gevuld met goede content”. De klacht kan als volgt worden samengevat. Men verkoopt een toestel om illegaal films te bekijken. Dat is op zichzelf niet verboden. In de uiting doet men echter aan de consument voorkomen alsof een en ander volstrekt legaal is, dit ten onrechte. De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC.

In de bestreden uiting wordt, onder verwijzing naar “een algemeen downloadverbod” in Nederland vanaf 10 april 2014, “streamen” met de DIT is TV Box gepresenteerd als “HÉT ALTERNATIEF VOOR DOWNLOADEN!”. In dit verband wordt gesteld:
“(…) streamen. Dit is vergelijkbaar met de werking van YouTube. Er wordt dus niks op de harde schijf opgeslagen. Je hoeft daarom niet bang te zijn dat de Box wordt verboden of dat je strafbaar bezig bent; je download helemaal niks!”. Klager heeft de juistheid van deze stellige en geruststellende mededeling gemotiveerd weersproken, onder meer door te wijzen op mogelijke gevolgen van het bekijken van illegale content. Gelet hierop lag het op de weg van adverteerder om de juistheid van voornoemde mededeling aannemelijk te maken. Dit heeft adverteerder niet gedaan. Adverteerder heeft volstaan met de mededeling dat de tekst niet misleidend is, maar dat deze, nu klager hieraan aanstoot heeft genomen, per direct zal worden verwijderd.
Op grond van het voorgaande gaat de onderhavige reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Waar klager ten slotte spreekt over -samengevat- een vermelding betreffende strafbaarheid van het bekijken van “de desbetreffende films en series” overweegt de Commissie dat zij niet bevoegd is om te bepalen dat reclame van adverteerder een dergelijke vermelding dient te bevatten.

Op grond van het voorgaande gaat de onderhavige reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
IEF 14123

Vier jaar foto-auteursrecht in 40 columns

J. Becker, 'eBook Foto's en Auteursrecht - 4 jaar foto-auteursrecht in 40 columns 2010-2014', Dirkzwager bibliotheek.
In de jaren 2010-2014 is er veel aandacht geweest voor auteursrechten op foto’s. De 40 bijdragen die Joost Becker van Dirkzwager de afgelopen 4 jaar op het gebied van foto-auteursrecht voor de bekende fotowebsite Photoq.nl publiceerde, zijn in een nieuw eBook ‘Foto’s en Auteursrecht’ gebundeld. Door de gevarieerde inhoud - op onderwerp ingedeeld - dient het eBook als uitgebreid naslagwerk. Met de publicatie van dit eBook kan iedereen eenvoudig de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden te allen tijde digitaal raadplegen. Het eBook is te bekijken en te downloaden in de digitale boekenkast op Dirkzwagerbibliotheek.nl.
Lees verder

IEF 14122

Verboden foto's op internet te plaatsen

Vzr. Rechtbank Overijssel 13 augustus 2014, IEF 14122 (Foto's op internet)
Mediarecht. Partijen hadden een affectieve relatie en samengewoond. Na aangifte van bedreiging is huisverbod afgegeven, verlengd en wordt een contact- en gebiedsverbod toegewezen, maar niet voor familieleden, vrienden, werkgever en school. Het contactverbod omvat ook contact via (online) middelen en sociale media. Verbod om foto's van eiseres op internet te plaatsen. Er is geen aanleiding voor een sanctie van lijfsdwang, wel wordt een dwangsom opgelegd, zo nodig met de hulp van de sterke arm.

2.7. Nu niets is weersproken door gedaagde staat het gestelde door eiseres vast. In voldoende mate is aannemelijk geworden dat sprake is van een stelselmatig lastig vallen van eiseres door gedaagde, waardoor haar persoonlijke levenssfeer ernstig is aangetast. De door eiseres in het geding gebrachte aangiften d.d. 11 september 2013 en 17 mei 2014 bevatten voldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat sprake is van bedreiging, stalking of anderszins hinderlijk of onbetamelijk gedrag van gedaagde. De gevorderde voorzieningen, inhoudende het opleggen van een contact- en gebiedsverbod en een verbod tot het plaatsen van foto’s van eiseres op internet, zijn derhalve gerechtvaardigd, met dien verstande dat het contactverbod alleen ten aanzien van eiseres geldt. Eiseres kan immers in rechte geen contactverbod voor haar familieleden, vrienden of vriendinnen, haar werkgever en de school van [naam] vorderen. Voorts is in dit kader van belang dat eiseres pro se en niet in een andere hoedanigheid haar vorderingen heeft ingesteld. Dit betekent dat het contactverbod zal worden toegewezen in de vorm dat het gedaagde wordt verboden op enigerlei wijze direct of indirect contact te zoeken met eiseres. Nu gedaagde (ook) wordt verboden om op indirecte wijze contact met eiseres te zoeken, spreekt het voor zich dat gedaagde niet via andere personen dan wel instellingen of instanties in contact met eiseres mag treden. Toewijzing van het contactverbod op voornoemde wijze omvat ook het in het onder 3 van het petitum van de dagvaarding gevorderde, inhoudende dat gedaagde wordt verboden om telefonisch dan wel via SMS, Whatsapp, Twitter, Skype, e-mail, Facebook en andere sociale media platforms contact met eiseres op te nemen. Het is derhalve overbodig om deze vordering afzonderlijk toe te wijzen.

2.9. Voor het opleggen van de sanctie van lijfsdwang wordt thans geen aanleiding gezien, nu niet, dan wel onvoldoende, is gebleken dat een andere prikkel tot nakoming geen, dan wel onvoldoende effect zal sorteren. De gevorderde lijfsdwang zal dan ook worden afgewezen.

2.10. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot naleving van de te geven beslissing, is aangewezen. De door eiseres gevorderde dwangsom is niet onredelijk, met dien verstande dat de op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van
€ 25.000,--.

2.11. Eiseres zal tevens worden gemachtigd om dit vonnis zo nodig met behulp van de sterkte arm ten uitvoer te leggen.
IEF 14121

Verontschuldigbaarheid van overschrijding hersteltermijn

ABRvS 13 augustus 2014, IEF 14121 (Vormgebrekenbrief voor 2012)
Octrooirecht. Beleid. Procesrecht. Het Octrooicentrum NL heeft een verzoek tot herstel van het Europees Octrooi afgewezen in 2011, nu wordt het beroep alsnog gegrond verklaard en wordt het besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (3:2 Awb) vernietigd. Tot begin 2012 zond Octrooicentrum een vormgebrekenbrief, maar zij constateerde dat zij, anders dan waarvan zij tot die tijd van uitging, dat zij niet verplicht is tot het bieden van een hersteltermijn. Overschrijding van 52 lid 1 Row 1995 diende het Octrooicentrum verontschuldigbaarheid van de overschrijding van de geboden hersteltermijn te beoordelen.

3.1. Na overschrijding van onder meer de termijn uit artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 kan een verzoek worden gedaan tot herstel in de vorige toestand als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Row 1995. Op grond van dit artikellid wordt daartoe overgegaan indien de houder van een Europees octrooi alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid heeft betracht.
3.3. Vaststaat dat Octrooicentrum Nederland tot begin 2012 in geval van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 betrokkenen een zogenoemde vormgebrekenbrief zond waarin een hersteltermijn werd geboden. Voor de vraag of sprake was van zekere verontschuldigbare omstandigheden - als bedoeld onder 3.2 - werd tot begin 2012 beoordeeld onder welke omstandigheden de door Octrooicentrum Nederland geboden hersteltermijn was overschreden. Begin 2012 constateerde Octrooicentrum Nederland dat in geval van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 de wet - anders dan waarvan het tot die tijd uitging - niet verplicht tot het bieden van een hersteltermijn. Vanaf dat moment wordt, zoals ter zitting is gebleken, voor de vraag of sprake is van zekere verontschuldigbare omstandigheden beoordeeld onder welke omstandigheden de in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 bedoelde termijn is overschreden.


3.4. De overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 door [appellante] heeft plaatsgevonden in 2011. Bij de behandeling van het verzoek als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Row 1995 diende Octrooicentrum Nederland derhalve de verontschuldigbaarheid van overschrijding van de aan [appellante] geboden hersteltermijn en niet de verontschuldigbaarheid van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 te beoordelen. Dat Octrooicentrum Nederland op 10 mei 2012 - en derhalve na voornoemde wijziging van de werkwijze - heeft beslist op het verzoek van [appellante] maakt dit niet anders, nu de overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 voor de kennisgeving van alsmede voor de daadwerkelijke wijziging van de werkwijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 12 oktober 2012 vernietigen wegens strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
IEF 14120

Nakoming van naar vrij artistiek inzicht nieuw te maken werk

Rechtbank Rotterdam 23 juli 2014, IEF 14120 (gastcurator - kunstenaar)
Kunstverzamelaar/gastcurator spreekt kunstenaar en zijn galerie aan wegens het in strijd met gemaakte afspraken niet ter beschikking stellen en in eigendom overdragen van naar vrij artistiek inzicht nieuw te maken werk(en) ten behoeve van expositie in Gemeentemuseum. Bewijsopdracht ten aanzien van inhoud afspraken.

2.1.
[eiser] is kunstverzamelaar en curator van exposities. [eiser] was gastcurator van de van juni tot september 2013 in het Gemeentemuseum Den Haag (hierna: het Gemeentemuseum) gehouden expositie ‘Grensverleggend’/‘Transforming the Known’.

2.2.
[gedaagde] is kunstenaar, en maakt onder meer conceptuele kunst en performance art. [gedaagde2] is een galerie en vertegenwoordigt onder meer [gedaagde]. Indien [gedaagde2] kunstwerken van [gedaagde] verkoopt, sluit zij ter zake koopovereenkomsten in eigen naam, en rekent zij af met [gedaagde] conform de daarover tussen hen gemaakte afspraken.

4.8.
Hoewel de vordering onder III onder a) ziet op een unieke installatie en onder b) op drie genoemde werken, is ter comparitie toegelicht dat [eiser] met beide aanduidingen doelt op hetzelfde: door [gedaagde] naar zijn eigen artistieke inzicht speciaal voor de expositie in het Gemeentemuseum nieuw te vervaardigen werk, dat ruimtevullend diende te zijn, aldus dat het kon gaan om één centraal in de expositieruimte te plaatsen werk of verschillende, aan drie wanden te plaatsen werk. De in de dagvaarding genoemde namen ‘[kunstwerk1]’ en ‘[kunstwerk2]’ zijn slechts genoemd als verwijzing naar eerder werk van [gedaagde] dat [eiser] zeer aansprak, is namens [eiser] toegelicht.
De rechtbank verstaat de vordering onder III zo, dat de onder a) gevorderde verklaring voor recht ziet op de schade die is geleden als gevolg van het niet kunnen exposeren van dit beoogde nieuwe werk tijdens de expositie ‘Grensverleggend’/‘Transforming the known’, en dat de onder b) primair gevorderde nakoming en subsidiair gevorderde schadevergoeding ziet op het niet door [eiser] in eigendom hebben verkregen van dit beoogde nieuwe werk.

4.11.
Voor toewijzing van het gevorderde onder III sub b moet komen vast te staan dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over het aan [eiser] in eigendom overdragen van het voor de expositie te vervaardigen - maar uiteindelijk niet vervaardigde - werk, zoals [eiser] stelt maar [gedaagden] betwist.
Voor zover [gedaagden] bedoelt te stellen dat [eiser] geen eigen rechten kan uitoefenen omdat hij zich als curator van het Gemeentemuseum heeft gepresenteerd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Uit de stukken en de verklaringen ter zitting wordt voldoende duidelijk dat [gedaagden] begrepen dat [eiser] zichzelf niet alleen als gastcurator maar ook als verzamelaar presenteerde, en niet (laat staan uitsluitend) als vertegenwoordiger van het Gemeentemuseum. Niet in geschil is dat in ieder geval tijdens het bezoek van [gedaagde] en mevrouw [gedaagde2] aan Nederland andere personen dan [eiser] namens het Gemeentemuseum optraden.

5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat op 9 januari 2013 met [gedaagden], althans [gedaagde2], overeenstemming is bereikt over het na de expositie door [eiser] in eigendom verwerven van het werk dat - of de werken die - [gedaagde] voor de expositie in het Gemeentemuseum zou maken,