Televisielandschap
Kamerstuk 29692, nr. 15. 2e Kamer. Politiek en media; Brief minister Van der Hoeven (OCW) met reactie op rapporten reclameontwikkelingen.
De kabinetsreactie (…) geeft een integrale visie op het mediabeleid. In de kabinetsreactie is melding gemaakt van een aantal onderzoeken die inmiddels zijn afgerond.
- Het rapport De toekomst van reclame in een digitaal televisielandschap uitgebracht door TNO. Dit rapport geeft inzicht in de gevolgen van de technologische veranderingen in de audiovisuele mediasector voor de reclame-inkomsten voor de commerciële en publieke omroep in Nederland.
- Het rapport Regulering Nederlandse commerciële televisiemarkt uitgebracht door het Commissariaat voor de Media. Beoogd wordt om een gelijk speelveld tussen commerciële omroepen die actief zijn op de Nederlandse markt te creëren, ongeacht het land van waaruit zij uitzenden.5 Het Commissariaat doet concrete aanbevelingen voor een gelijk speelveld voor de commerciële partijen.
- Het rapport Quickscan crossmediale publiek-private samenwerking publieke omroepinstellingen en uitgevers uitgebracht door het Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht (CIER). In dit rapport staan de uitkomsten van onderzoek naar samenwerkingsmogelijkheden van publieke en commerciële omroepen met andere private partijen.
Lees de brief hier.
Niet op orde
Kamerstuk 30800 VIII, nr. 13, Bijlage 2e Kamer. Advies De Raad voor Cultuur m.b.t. de meerjarenbegroting Publieke Omroep 2007-2011.
“Auteursrecht. Vooral vanwege nieuwe media speelt het auteursrecht een steeds grotere rol. Het is terecht dat het in de Meerjarenbegroting wordt genoemd. De Raad heeft met grote zorg gelezen dat op het vlak van de auteursrechtenproblematiek geen voortgang wordt geboekt. In de Meerjarenbegroting komt naar voren dat de regelingen omtrent het verwerven van rechten niet op orde zijn, maar er wordt niet gemeld welke kosten de Publieke Omroep hiervoor bij benadering verwacht te maken. Voor een verdere, versnelde ontwikkeling van het multimediale uitgeefconcept is een sluitend akkoord over de auteursrechten een noodzakelijke voorwaarde. De Raad roept dan ook alle betrokkenen op om dit probleem met voorrang aan te pakken.”
Klopt het dat
Kamervragen 2e Kamer, nr. 2060701080. Vragen van het lid Kant (SP) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over intellectuele eigendomsrechten en volksgezondheid in de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). (Ingezonden 9 oktober 2006)
“Deelt u de mening dat de competentie van de Europese Commissie met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten binnen de Wereld Handelsorganisatie (WTO) zich niet uitstrekt tot de WHO?”
“Klopt het dat het oorspronkelijke standpunt van de Europese Commissie zeer veel overeenkomsten vertoont met het standpunt van de farmaceutische industrie?”
Lees alle vragen hier.
Eerst even voor jezelf lezen
- GvEA, 10 oktober 2006, zaak T-172/05. Armacell Enterprise GmbH tegen OHIM/ NMC S.A.
Oppositieprocedure tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk ARMAFOAM op basis van ouder communautair woordmerk NOMAFOAM. Lees het arrest hier.
- GvEA, 10 oktober 2006, zaak T-302/03. PTV Planung Transport Verkehr AG tegen OHIM.
Weigering gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk 'map&guide'. Beschrijvend karakter, ontbreken van onderscheidend vermogen. Lees het arrest hier.
Haagse Groepstelevisierechten
Rechtbank ’s-Gravenhage 9 oktober 2006, LJN: AY9705. Stichting Videma tegen gedaagde h.o.d.n. The Royal Bar.
Voetbaluitzendingen in café zonder Videma-licentie.Haags variant van dit vonnis van de Rechtbank Amsterdam van vorige week (Videma tegen café De Overtoom). Het is aan Videma om voldoende aannemelijk te maken dat haar contractanten de auteursrechthebbenden op de vertoonde programma’s zijn. In de Amsterdamse zaak slaagt Videma daar wel in, in de Haagse slechts gedeeltelijk.
Videma verleent tegen betaling licenties voor vertoning van televisie-uitzendingen in onder meer cafés. Zij doet dit krachtens overeenkomsten met onder andere de omroepen. Deze overeenkomsten bevatten een volmacht aan Videma om vorderingen in te stellen ten behoeve van de contractanten.
The Royal Bar heeft in zijn café volgens Videma zonder Videma-licentie een aantal televisieprogramma’s vertoond van omroepen die met Videma een overeenkomst hebben.
Videma vordert in kort geding staking van iedere vertoning van de betreffende televisie-uitzendingen van de door Videma vertegenwoordigd filmwerken zonder toestemming van de auteursrechthebbenden of van Videma. Videma stelt dat haar contractanten auteursrechten hebben op de vertoonde filmwerken en dat The Royal Bar daar inbreuk op maakt.
The Royal Bar verzet zich tegen het gemak waarmee Videma naar zij meent voorbijgaat aan de haar bij herhaling gestelde vraag waaruit blijkt dat haar contractanten de auteursrechthebbenden zijn op de vertoonde televisieprogramma's. The Royal Bar wijst er op dat slechts de auteursrechthebbende een verbod op inbreuk op het auteursrecht kan vorderen, niet de licentiehouder.
De rechtbank sluit zich hierbij aan:
“Het is aan Videma om voldoende aannemelijk te maken dat haar contractanten de auteursrechthebbenden op de vertoonde programma's zijn zodat zij met de aan haar verstrekte processuele volmacht een verbod kan vorderen op inbreuk op de auteursrechten van haar contractanten. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de volgende uitgangspunten. Voor filmwerken geldt dat als regel de producent van het filmwerk geacht wordt het recht op openbaarmaking te hebben verkregen (artikel 45d Aw.). Artikel 4 Aw. houdt onder meer in het bewijsvermoeden dat, behoudens tegenbewijs, voor de maker van het filmwerk moet worden gehouden degene die als zodanig op of in het werk is aangeduid. Wordt het filmwerk openbaar gemaakt door uitzending zonder vermelding van de maker, dan volgt uit artikel 8 Aw. dat de rechtspersoon die het werk uitzendt als maker wordt aangemerkt. Tot slot geldt, zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, dat het recht om een verbod op inbreuk op het auteursrecht te vorderen is voorbehouden aan de auteursrechthebbende. (…)
Gezien het voorgaande dient het gevorderde verbod te worden toegewezen voor zover dit ziet op inbreuk van aan NOS en SBS toekomende auteursrechten. De omstandigheid dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op aan NOS en SBS toekomende auteursrechten zou aanleiding kunnen zijn aan te nemen dat ook andere contractanten van Videma inbreuk op hun auteursrecht te vrezen hebben.
Voor een verbod als gevorderd is echter slechts aanleiding indien moet worden aangenomen dat het auteursrecht op uitgezonden filmwerken bij die contractanten berust. Het door Videma gestelde biedt, zoals ook blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, te weinig aanknopingspunten om dat in deze procedure zonder meer aan te nemen. Het gevorderde verbod is dus slechts toewijsbaar in de beperkte omvang als hierna vermeld.“
De rechtbank komt tot de conclusie dat wat betreft de vertoonde programma’s in veel gevallen niet aannemelijk is gemaakt dat de auteursrechten bij de contractanten van Videma rusten. Alleen ter zake van de voorbeschouwingen bij de WK-wedstrijden gaat de rechtbank ervan uit dat aan de betrokken omroepen het auteursrecht toekomt. Het gevorderde verbod wordt daarom slechts beperkt toegewezen.
Lees het vonnis hier.
Class International
(achter de douane)
HvJ EG 18 oktober 2005, zaak C-405/03, Class/ SmithKline Beecham e.a.
Artikel 5 lid 1 en 3 sub c Merkenrichtlijn
Artikel 9 lid 1 en 2 sub c Merkenverordening
Zolang parallelgeïmporteerde goederen zich achter de douane bevinden en een eindbestemming binnen de Gemeenschap niet vaststaat, is er geen sprake van merkinbreuk
Class International bracht een container met tandpasta van het merk Aquafresh uit Zuid-Afrika in Rotterdam de Gemeenschap binnen. Merkhouder Beecham legde ‘achter de douane’ beslag.
De merkhouder kan zich niet verzetten tegen ‘de enkele binnenkomst in de Gemeenschap – onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot – van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht. De merkhouder mag voor de plaatsing van de betrokken goederen onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douaneentrepot niet verlangen dat op het moment waarop de goederen de Gemeenschap binnenkomen reeds een eindbestemming in een derde land is vastgelegd, in voorkomend geval krachtens een koopovereenkomst.
De begrippen ‘aanbieden’ en ‘in de handel brengen’ van goederen […] kunnen mede omvatten het te koop aanbieden respectievelijk verkopen van oorspronkelijke merkgoederen die de douanestatus van niet-communautaire goederen hebben, wanneer de goederen te koop worden aangeboden en/of verkocht, terwijl de goederen zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot. De merkhouder kan zich ertegen verzetten dat dergelijke goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.
In een situatie zoals die in het hoofdgeding aan de orde is, rust de bewijslast ter zake van de omstandigheden waaronder het verbodsrecht […] kan worden uitgeoefend, op de merkhouder, die dient te bewijzen ofwel dat van zijn merk voorziene nietcommunautaire goederen in het vrije verkeer zijn gebracht ofwel dat deze goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht en daardoor noodzakelijkerwijs in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.’ (Dictum).
Op grond van de Piraterijverordening is beslag achter de douane op namaakgoederen wél mogelijk, ook bij doorvoer naar buiten de Gemeenschap.
Zie ook: HvJ EG 6 april 2000, zaak C-383/98, Polo/Dwidua (niet opgenomen).
Silhouette/Hartlauer
(Europese uitputting)
HvJ EG 16 juli 1998, zaak C-355/96, Silhouette/Hartlauer
Artikel 7 lid 1 Merkenrichtlijn
Alleen als een merkproduct binnen de EU (of EER) met toestemming van de merkhouder in het verkeer is gebracht, is er sprake van uitputting.
Hartlauer importeerde originele, uit de mode geraakte brilmonturen van het merk Silhouette uit Bulgarije (dus ‘parallel’ van buiten de EU en EER). Merkhouder Silhouette verzette zich daartegen.
NJ 1999/392, m.nt. DWFV
BIE 2000/13
IER 1998/35, m.nt. EJA
AA 1999, p. 61, m.nt. HCJ
‘[D]e artikelen 5 en 7 van de richtlijn [moeten] aldus worden uitgelegd, dat zij een volledige harmonisatie van de regels betreffende de aan het merk verbonden rechten bevatten’ (Ov. 25).
‘In die omstandigheden kan de richtlijn niet aldus worden uitgelegd, dat zij de lidstaten de mogelijkheid biedt om in hun nationaal recht de uitputting van de aan het merk verbonden rechten te regelen voor waren die in derde landen in de handel zijn gebracht.
Deze uitlegging is bovendien de enige die ten volle spoort met het doel van de richtlijn, namelijk de werking van de interne markt te verzekeren. Een situatie waarin sommige lidstaten in internationale uitputting en andere slechts in communautaire uitputting kunnen voorzien, zou immers onvermijdelijk leiden tot belemmeringen van het vrije verkeer van goederen en van de vrije dienstverlening.’ (Ov. 26 en 27).
‘Artikel 7 lid 1 [Merkenrichtlijn] verzet zich tegen nationale bepalingen volgens welke het aan een merk verbonden recht is uitgeput voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming buiten de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht.’ (Dictum).
Hölterhoff/Freiesleben
(aanduiding van eigenschappen)
HvJ EG 14 mei 2002, zaak C- 2/00, Hölterhoff/ Freiesleben; ‘Spirit Sun & Context Cut
Artikel 5 lid 1 Merkenrichtlijn
Wanneer iemand een merk uitsluitend gebruikt ter aanduiding van de bijzondere eigenschappen van de door hem aangeboden waar, zodat het uitgesloten is dat het gebruikte merk in het economisch verkeer als een aanduiding van herkomst uit een bepaalde onderneming wordt opgevat, is artikel 5 lid 1 Merkenrichtlijn niet van toepassing.
Spirit Sun en Context Cut zijn woordmerken van Freiesleben voor edelstenen met twee bijzondere slijpvormen. Hölterhoff gebruikte deze merken als verwijzing naar slijpvormen van eigen producten in een transactie met een juwelier.
NJ 2003/75
BIE 2002, p. 201 (act.)
DWFV IER 2002/29
NTER 2002/10, m.nt. HMHS
‘Artikel 5 lid 1 [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat de merkhouder zich niet op zijn uitsluitend recht kan beroepen wanneer een derde in het kader van een handelstransactie duidelijk maakt, dat de waar uit eigen productie afkomstig is en hij het betrokken merk uitsluitend gebruikt ter aanduiding van de bijzondere eigenschappen van de door hem aangeboden waar, zodat het uitgesloten is dat het gebruikte merk in het economisch verkeer als een aanduiding van herkomst uit een bepaalde onderneming wordt opgevat.’ (Dictum).
Online baken
Persbericht: “Eén loket met alles over muziek en muziekauteursrecht. Buma/Stemra is gestart met een volledig vernieuwde website.
Op de site kunnen muziekgebruikers, -auteurs en -uitgevers terecht voor alle informatie over muziekauteursrecht en voor het afhandelen van transacties op dat gebied. (..) De nieuwe website biedt een aantal nieuwe functionaliteiten. Naast een maandelijkse digitale nieuwsbrief en een overzicht van aangesloten muziekauteurs, is het mogelijk om via een licentiecalculator de verschuldigde vergoedingen voor muziekgebruik te berekenen. De nieuwe website omvat tevens een besloten portal waar muziekauteurs en –uitgevers hun administratieve zaken met Buma/Stemra kunnen regelen en bekijken. (…) De site zal moeten uitgroeien tot een online baken in de turbulente wereld van muziekauteursrecht.”
Lees het volledige persbericht hier.
Wijziging van de goedkeuring
Inmiddels gearriveerd bij de eerste kamer: Kamerstuk30 633 A, Wijziging van de wet van 10 mei 2006, houdende goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), met Protocol (Trb. 2005, 96) (Stb. 262). Gewijzigd Voorstel Van Wet, 5 oktober 2006.