Uitspraak ingezonden door Thomas Kriense, Guldemond Advocaten.
Hof bevestigt dat verzameling van productgegevens door Tracpartz geen databank vormt
Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2025, IEF 22663, IT 4841; ECLI:NL:GHARL:2025:2565 (Tracpartz tegen Snel Parts). Beide partijen zijn actief op de onderdelen markt voor mini-tractoren en verkopen hun goederen online via een webwinkel. Tracpartz trachtte het haar concurrent ervan te weerhouden zogenaamde technische compatibiliteitsinformatie over onderdelen van minitractoren te gebruiken. Tracpartz stelde dat zij exclusieve rechten had op deze gegevens, omdat ze naar eigen zeggen aanzienlijke investeringen had gedaan om ze te verzamelen. Ze noemde deze gegevens haar "bijzondere productinformatie" en was van mening dat dit databankrechtelijke bescherming geniet. Volgens Snel Parts draaide het hier niet om een beschermde databank, maar simpelweg om informatie die vrij beschikbaar is en waar elke concurrent gebruik van mag maken om klanten beter te bedienen. Het hof gaf Snel Parts gelijk. Belangrijk is de constatering dat databankbescherming alleen geldt als de investering specifiek gericht is op het creëren van een databank—dus op de opslag, controle en verwerking van gegevens—en niet op commerciële activiteiten zoals het verzamelen van productkennis voor verkoopdoeleinden. Het feit dat Tracpartz veel tijd en moeite besteedde aan het verkrijgen van technische informatie betekende nog niet dat zij een juridisch beschermde databank had. Daarnaast benadrukte het hof dat het overnemen van vrij beschikbare, feitelijke informatie door concurrenten in beginsel geoorloofd is, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals het omzeilen van technische beveiligingen, iets wat hier niet aan de orde was. De rechtbank had dit in eerste aanleg al helder vastgesteld en het hof bevestigde deze uitspraak [zie IEF 21882].
Geen verwarringsgevaar tussen handelsnamen IMPRO B.V. en Impro Techniek B.V.: voldoende onderscheid in werkzaamheden

Hof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2025, IEF 22671; ECLI:NL:GHARL:2025:103. IMPRO B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024. Volgens IMPRO B.V. handelt Impro Techniek B.V. onrechtmatig door in strijd met de Handelsnaamwet de naam IMPRO Techniek te voeren. De bestuurder van IMPRO drijft sinds 1 september 2009 een eenmanszaak onder de handelsnamen ‘Impressive Projects & Productions’ en ‘IM-PRO’, ook wel onder de naam IMPRO. Op 5 april 2022 is die eenmanszaak ondergebracht in IMPRO B.V, gevestigd in Hengelo. Sinds januari 2020 drijft Impro Techniek B.V. een onderneming onder de handelsnaam ‘Impro Techniek’, waarvan het kantoor is gevestigd in Utrecht. IMPRO B.V. heeft Impro Techniek B.V. verzocht die handelsnaam te staken, maar Impro Techniek B.V. weigert dit. Daarom heeft IMPRO B.V. de kantonrechter verzocht om Impro Techniek B.V. te veroordelen tot wijziging van de handelsnaam IMPRO Techniek. In dit hoger beroep verzoekt IMPRO B.V. dit tevergeefs.
Conclusie AG: merk dat de naam van een ontwerper bevat, kan vervallen worden verklaard bij misleiding

HvJ EU Conclusie A-G 27 maart 2025, IEF 22669; ECLI:EU:C:2025:221 (PMJC tegen [W] [X]). Deze zaak draait om de prejudiciële vraag of een merk dat overeenkomt met de familienaam van een ontwerper vervallen kan worden verklaard als het merk na overdracht wordt gebruikt op een manier die bij het publiek de onterechte indruk wekt dat de oorspronkelijke ontwerper nog steeds bij het ontwerp van de producten betrokken is. De zaak betreft het merk [W] [X], die hiervoor toebehoorde aan ontwerper [W] [X], maar na het faillissement van diens bedrijf zijn overgedragen aan PMJC. [W] [X] werkte aanvankelijk nog samen met PMJC, maar die samenwerking eindigde in 2015. Toen PMJC het merk bleef gebruiken en [W] [X] zelf onder een nieuwe naam actief werd, ontstond een conflict. PMJC stelt dat [W] [X] inbreuk maakt op haar merkrechten, terwijl [W] [X] de vervallenverklaring van de merken vorderde wegens de misleiding dat hij nog steeds betrokken was. De Franse Cour de cassation legt de vraag voor aan het Hof van Justitie of misleidend gebruik van een familienaam als merknaam tot een vervallenverklaring kan leiden onder de Merkenrichtlijn. PMJC haalt bij de vordering het arrest Emanuel aan, waarin het Hof oordeelde dat het enkele verbreken van de band tussen een ontwerper en het merk dat zijn naam draagt, niet automatisch leidt tot misleiding van het publiek en dus tot vervallenverklaring van het merk. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van dit arrest, waarnaar de Cour de cassation de zaak schorste en om een prejudiciële beslissing heeft verzocht.
Uitspraak ingezonden door Sjoerd Peters en Arvid van Oorschot, Vondst Advocaten.
Voorzieningenrechter wijst inbreukvorderingen in octrooizaak over trappanelen toe

Vzr. Rb. Den Haag 26 maart 2025, IEF 22633; ECLI:NL:RBDHA:2025:5121 (VIC tegen DDW). Vakman Interieur Concepten (hierna: VIC) beschikt over het Europees octrooi EP 2 700 765 (hierna: EP 765 of het octrooi) voor een product en een werkwijze voor de vervaardiging van plaatmateriaal, onder meer bestemd voor trappanelen. VIC stelt dat DDW, handelend onder de naam Topstairs, met de verhandeling van trappanelen vervaardigd uit laminaatplaten inbreuk maakt op dit octrooi. VIC vordert bij de voorzieningenrechter dat DDW wordt bevolen geen inbreuk meer te maken op het octrooi en geen onrechtmatig handelen jegens VIC te verrichten. Daarnaast vordert zij terugroeping van de aan derden verkochte inbreukmakende trappanelen. Aan deze vorderingen legt VIC – verkort weergegeven – ten grondslag dat DDW met de verhandeling van haar trappanelen inbreuk maakt op conclusies 1 en 14 van EP 765, alsmede op de daarvan afhankelijke conclusies 2 tot en met 13, respectievelijk conclusie 15. DDW voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van VIC, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen. In voorwaardelijke reconventie vordert DDW dat VIC wordt geboden om publicaties over deze situatie te verwijderen en een rectificatie te plaatsen.
Uitspraak ingezonden door Liselotte Bekke, NautaDutilh.
Betonblock c.s. trekt ongerechtvaardigd voordeel uit onderscheidend vermogen en reputatie LEGO-merk

Vzr. Rb. Den Haag 25 april 2025, IEF 22668; ECLI:NL:RBDHA:2025:7003 (LEGO-Groep tegen Betonblock c.s.). Kort geding. Betonblock c.s. is gespecialiseerd in de ontwikkeling, productie en verkoop van stalen mallen voor het maken van betonblokken. Deze producenten worden onder andere via haar website aangeboden. Hierop wordt herhaaldelijk het woord ‘lego’ en ‘LEGO’ in combinatie met de woorden ‘beton’, ‘blokken’ en 'stenen' gebruikt. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over ‘Betonnen legoblokken’. De LEGO-Groep stelt dat dit inbreuk maakt op de merkrechten van de LEGO-merken. Bij de voorzieningenrechter vordert de LEGO-Groep dat Betonblock c.s. wordt veroordeeld om de inbreuk te staken, op straffe van een dwangsom. Deze vordering baseert de LEGO-Groep op artikel 9 lid 2 sub c UMVo en artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE, dan wel op grond van artikel 2.20 lid 2 sub d BVIE. Ze stellen dat De LEGO-merken bekende merken zijn, waarop Betonblock c.s. inbreuk maakt door het teken voor vergelijkbare producten te gebruiken en op haar website expliciet naar de producten van de LEGO-Groep te verwijzen. Daarmee wordt ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit de reputatie en bekendheid van de LEGO-merken, dan wel wordt afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de LEGO-merken.
Lasterlijke uitlatingen via WhatsApp-status, vordering tot rectificatie gedeeltelijk toegewezen
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao 10 februari 2025, IT 4843, IEF 22670; ECLI:NL:OGEAC:2025:41 (Eiseres 2 tegen gedaagde). Eiseres 2 is advocaat en mediator in Curaçao. Gedaagde is een voormalig cliënt van eiseres 2. Oud-collega en vriend van gedaagde, Van Gils, verweer eiseres 2 naar haar door. Eiseres 2 en gedaagde hebben een intakegesprek gehad van ruim een uur. Hiervoor betaalde gedaagde NAF 400,00. Gedaagde heeft voor verdere advisering een voorschot van NAF 3.000,00 betaald. Een tweede gesprek heeft echter niet plaatsgevonden, doordat gedaagde de gemaakte afspraken telkens annuleerde. Gedaagde heeft daarna, in strijd met de waarheid, aan Van Gils gesteld dat zij voor het eerste gesprek een bedrag van NAF 900,00 heeft betaald en vervolgens een bedrag van NAF 4.000,00 als voorschot. Eiseres 2 liet gedaagde daarop via haar gemachtigde sommeren om een rectificatie te sturen aan Van Gils met excuses en erkenning van de onjuiste uitlatingen. Gedaagde voldeed niet aan de sommatie; in plaats daarvan plaatste zij een deel van de sommatiebrief op haar Whatsapp-status, met daarbij opnieuw beschuldigingen richting eiseres 2, onder meer dat zij een bedrieger zou zijn.
Gerechtshof bevestigt auteursrechtinbreuk door Beukenhorst c.s. op Alta koffiekopje; schadevergoeding verlaagd
Hof Arnhem-Leeuwarden 15 April 2025, IEF nummer, ECLI:NL:GHARL:2025:2315 (Beukenhorst c.s. tegen Royal Tableware Group B.V. en Baten Promotion B.V.). Royal Tableware Group B.V. stelt in de hoofdzaak dat Beukenhorst B.V. en Beukenhorst Kaffee GmbH (samen: Beukenhorst c.s.) inbreuk maken op haar auteursrechten door nagemaakte Alta koffiekopjes op de markt te brengen. Royal Tableware is houdster van de intellectuele eigendomsrechten op het Alta servies. Beukenhorst c.s. hebben de kopjes besteld bij producent Baten nadat hun eerdere leverancier APD wegens productieproblemen niet kon leveren. Royal Tableware vordert onder meer staking van de inbreuk en schadevergoeding. Beukenhorst c.s. roepen in vrijwaring Baten op, stellende dat zij bij haar bestelling heeft gedwaald dan wel dat Baten tekortgeschoten is. De rechtbank Gelderland wijst in de hoofdzaak de vorderingen van Royal Tableware grotendeels toe, waaronder schadevergoeding van € 42.611,42 wegens gederfde winst. De vordering wegens verlies aan exclusiviteit wordt afgewezen. De vorderingen van Beukenhorst c.s. in de vrijwaringszaak worden afgewezen. Beukenhorst c.s. en Royal Tableware stellen hoger beroep in.
Geluidsopname niet meegewogen in wrakingsverzoek wegens bescherming privacy en portretrecht, verzoek afgewezen

RvS 28 maart 2025, IEF 22665, IT&R 4839; ECLI:NL:RVS:2025:1325 (Verzoeker tegen staatsraden). Wraking. Procesrecht. Op 28 februari 2025 heeft [verzoeker] voor de derde keer een wrakingsverzoek ingediend tegen staatsraden den Ouden, den Heyer en Drop, als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van zijn beroepszaak. Hij stelt dat de staatsraden partijdig zijn en dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn standpunten te bespreken. Zo was er maar één uur voor de zitting uitgetrokken, te kort voor de complexiteit van zijn zaak. Hij heeft zijn beroepsgronden onvoldoende kunnen bespreken, niet kunnen reageren op onjuiste beweringen van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, en de voorzitter stelde suggestieve vragen zonder het college kritisch te bevragen. Ook verwijt hij de voorzitter vooringenomenheid vanwege het weigeren van getuigen, terwijl hij in zijn slotwoord argumenten wilde aandragen die daartoe aanleiding konden geven.
Persbericht ingezonden door Pictoright.
Persbericht: Nieuw tussenvonnis Pictoright-Meta: rechtbank gaat door op ingeslagen weg en wijst deskundigen aan om Meta’s methode van waardebepaling te beoordelen

De rechtbank Amsterdam heeft op 16 april 2025 een aanvullend tussentijds vonnis gewezen in de zaak tussen Pictoright en Meta, het moederbedrijf van Facebook en Instagram. In deze zaak oordeelde de rechtbank eerder al dat Meta per juni 2021 een passende vergoeding zal moeten betalen aan de beeldmakers die Pictoright vertegenwoordigt.
In het nieuwe tussenvonnis bevestigt de rechtbank het belangrijkste uitgangspunt van het vorige vonnis: op Meta rust een voortdurende verplichting om zich in te spannen om een licentie te krijgen van Pictoright. De wijze waarop de aan deze licentie gekoppelde vergoeding dient te worden vastgesteld moet volgens de rechtbank betrouwbaar en voldoende controleerbaar zijn. Of de door Meta voorgestelde ‘data discovery’ aan die eisen voldoet, zal nu moeten worden beoordeeld door een team van deskundigen op het gebied van waardebepaling van (auteurs)rechten. In het nieuwe vonnis is dit team nu definitief aangewezen. Zij hebben acht maanden om een definitief rapport aan te leveren, aan de hand waarvan Meta en Pictoright naar verwachting weer met elkaar om tafel kunnen.
Pictoright is tevreden met het tussenvonnis en hoopt dat er met de hulp van de deskundigen een volgende stap gezet kan worden in deze zaak. Pictoright kijkt ernaar uit aan de hand van het deskundigenrapport met Meta toe te werken naar een voor beide partijen bevredigende licentieovereenkomst.
De volledige uitspraak is hier te vinden.
Uitspraak ingezonden door Julie Visser en Arnout Groen, AC&R.
Boombrush maakt geen inbreuk op modelrechten of auteursrechten van de Philips DiamondClean tandenborstel

Rb. Den Haag 23 april 2025, IEF 22664; ECLI:NL:RBDHA:2025:6245 (Philips tegen Boombrush). Philips brengt sinds 2011 (doorontwikkelde) varianten van de Sonicare DiamondClean (hierna: DiamondClean) op de markt. Zij is houdster van verschillende modelregistraties (hierna: de DiamondClean-modellen). Het geschil tussen Philips en Boombrush is ontstaan nadat Boombrush in 2019 ook een sonische elektrische tandenborstel op de markt bracht. In 2020 verzocht Philips Boombrush de vermeende auteursrechtinbreuk te staken. Boombrush betwist echter dat sprake is van inbreuk. Ook de sommatie van 2023, die zag op inbreuk op model- en auteursrechten, leidde niet tot een oplossing, waarna deze procedure is gestart. Philips vordert onder andere een verklaring voor recht dat inbreuk wordt gemaakt op de DiamondClean-modellen en op het auteursrecht op de DiamondClean.