IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 22199
21 augustus 2024
Uitspraak

Europese Commissie mag geografische aanduiding afwijzen ondanks goedkeuring van lidstaat, aldus advocaat-generaal

 
IEF 22198
20 augustus 2024
Uitspraak

Kunstmatig neurale netwerken zijn op zichzelf niet octrooieerbaar, aldus de Britse rechter

 
IEF 9155

Zij doen aan het evenbeeld in totaalindruk niet af

KSI PlatinumGerechtshof ’s-Gravenhage, 12 oktober 2010, zaaknr. 200.019.990/01, Connect tegen KSI Gastronomiezubehör (met dank aan Diederik Stols, Boekx).

Auteursrecht. Horeca-sfeerlampen. Nieuw tussenarrest na Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 december 2009, IEF 8581. Geen Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht (naar oordeel van partijen), wel fictief makerschap ex artikel 8 Aw. Inbreuk op auteursrecht KSI.

Slaafse nabootsing m.b.t. het gebruik van de nummering van de navullingen. “Het is evident dat de aldus ontstane verwarring wordt vergroot door daarnaast ook dezelfde nummeraanduidingen te gebruiken. De toevoeging van enkele letters en het vermelden van de firmanaam is naar het oordeel van het hof onvoldoende om deze verwarring weg te nemen.” Aanhouding m.b.t. opmaken accountantsverklaring. Citaat dat in de auteurswet zelf niet zou misstaan: “Aan het uitoefenen van het auteursrecht stelt de wet geen nadere voorwaarden.”

Artikel 8 AW: 5. (…) Weliswaar is artikel 8 vooral in de auteurswet opgenomen om te bewerkstelligen dat ook ingeval sprake is van een opdracht buiten een arbeidsrelatie tussen de rechtspersoon en de feitelijke maker om - en artikel 7 Aw dus toepassing mist - het auteursrecht toe te laten komen aan de instelling of rechtspersoon, maar dat impliceert nog niet dat de bepaling toepassing mist indien ook een echte opdrachtgever - opdrachtnemer relatie ontbreekt. Voorwaarde voor de toepasselijkheid van artikel 8 Aw is slechts dat de rechtspersoon het werk als eerste openbaar heeft gemaakt zonder vermelding van een natuurlijke persoon als maker. In dat kader is van belang dat als onbetwist vaststaat dat MSI in ieder geval sinds 1992 sfeerlampen op de markt brengt (…) terwijl Sauer [de ‘opdrachtnemer’-IEF] zijn collectie eerst na de breuk met KSI, gaandeweg 2005, op de markt heeft gebracht. (…) Een en ander leidt tot de conclusie dat - wat er zij van de vraag wie in het onderhavige geval de feitelijke maker van de litigieuze lampen is geweest, partijen verschillen daarover van mening - KSI als (fictief) maker en auteursrechthebbende in de zin van artikel 8 Aw moet worden beschouwd. Grief 11 wordt derhalve verworpen.

Inbreuk Auteursrecht: 9. (…)  Het hof is op grond van de in het geding gebrachte foto's van de litigieuze lampen van oordeel dat de ter vergelijking voorliggende lampen steeds een treffende gelijkenis vertonen. Voor alle te vergelijken lampenstellen afzonderlijk geldt dat de door het hof in rechtsoverweging 9 van voormeld tussenmest reeds genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken, de vormgeving van zowel de voet en de kap afzonderlijk als het samenstel daarvan in combinatie met de keuze van het materiaal en de kleur van de door Mieras op de mark gebrachte lampen, in zodanige mate overeenstemmen met die van de KSI-lampen dat daardoor een gelijke totaalindruk wordt gemaakt. De nog door Mieras genoemde detailverschillen (MvGr onder 27) acht het hof van volstrek ondergeschikt belang; zij doen aan het evenbeeld in totaalindruk niet af. Bij een dergelijke mate van overeenstemming kan het feit dat de beschermingsomvang gering moet worden geacht, niet van invloed zijn.

11. De stelling dat M. de lampen slechts inkoopt (het hof begrijpt: en dus niet verveelvoudigen) kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat M. de lampen wel openbaar maakt door deze in Nederland te distribueren en aldus inbreuk maakt op het aan KSI toekomend auteursrecht. (…) Hetzelfde geldt voor de nog door Mieras opgeworpen stelling dat KSI de lampen niet meer zelf verhandelt. Aan het uitoefenen van het auteursrecht stelt de wet geen nadere voorwaarden. Bovendien kan het enkele niet optreden tegen andere inbreukmakers niet leiden tot rechtsverwerking.

Slaafse nabootsing nummering: 17. Het gebruik van de nummers 40, 45, 50 en 80 is naar het oordeel van het hof nodeloos verwarringwekkend. Uit de in het geding gebrachte afbeeldingen en de bij pleidooi overhandigde exemplaren blijkt dat de vorm en maatgeving van de vullingen als verhandeld door M. exact gelijk zijn aan die van KST, over de noodzaak waartoe partijen kennelijk niet (meer) van mening verschillen. Hierdoor bestaat reeds het gevaar dat het in aanmerking komend publiek de vullingen met elkaar zal verwarren. Het is evident dat de aldus ontstane verwarring wordt vergroot door daarnaast ook dezelfde nummeraanduidingen te gebruiken. De toevoeging van enkele letters en het vermelden van de firmanaam is naar het oordeel van het hof onvoldoende om deze verwarring weg te nemen. Tenslotte blijkt uit de door Mieras in het geding gebrachte producties niet dat de door KSI gehanteerde nummering beschouwd moet worden als een ook door andere bedrijven gehanteerde standaardnummering, waardoor deze geen onderscheidende plaats op de markt zou innemen. Zo gebruikt de firma Candola juist andere cijfer/lettercombinaties, terwijl de voorts nog opgevoerde Zweedse firma OKAI weliswaar dezelfde nummering gebruikt, maar - naar KSI onbetwist heeft gesteld - evenals M. klant is van Sauer: zodat daaraan geen betekenis kan worden gehecht.

18. (…) Met het verhandelen van de vullingen heeft ook M. gebruik gemaakt van nodeloos verwarringwekkende type-aanduidingen, dit terwijl hij door zijn voormalige relatie met KSI zich daarvan bewust moest zijn en hij als importeur had kunnen verzoeken om het gebruik van andere type-aanduidingen, hetgeen uiteindelijk na de uitspraak van dit hof in kort geding d.d. 12 juli 2007 ook is gebeurd. Daaemee heeft ook Mieras onrechtmatig jegens KSI gehandeld.

Lees het arrest hier.

IEF 9154

Het systeem van de Staat

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 oktober 2010, HA ZA 10-299, Vereffenaar nalatenschap tegen De Staat der Nederlanden (met dank aan Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn).

Auteursrecht. Concept. Eiser stelt dat de staat inbreuk maakt op een eerder aan de Staat gepresenteerde (maar door de Staat afgewezen) methode om paspoorten en andere identiteitsbewijzen fraudebestendig te maken. De inmiddels door de Staat voor paspoorten gebruikte ‘chip waarin een foto is opgeslagen’ zou inbreuk maken op de methode. De rechtbank oordeelt, kort gezegd, dat de bewuste methode niet auteursrechtelijk beschermd is en dat, als dat al anders lag, de Staat geen inbreuk maakt.

4.3. De Staat heeft gesteld dat het kernelement van de methode zoals uitgewerkt in het rapport, het digitaliseren van een foto van de houder op een in het document aangebrachte chip, niet oorspronkelijk is. In de eerste schriftelijke reactie van de Staat aan de heer […] van 11 april 1997, heeft de Staat al aangegeven dat systemen gebaseerd op dit principe reeds bestonden. De Staat heeft ter onderbouwing van deze stelling een offerte van drukkerij Sdu van 1993 en het CRI themaboek, "een haalbare card" van de divisie Centrale Recherche van 1996 overgelegd. Daartegenover heeft […] gesteld dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de door […] ontwikkelde methode en de bestaande systemen waarop de Staat heeft gewezen. Derhalve komt aan de methode van […] volgens […] wel een oorspronkelijk en eigen karakter toe.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is de door […] ontwikkelde methode, zoals uitgewerkt in het rapport, niet aan te merken als een auteursrechtelijk beschermd werk. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het element uit de door […] ontwikkelden methode waaraan […] het meeste gewicht toekent, te weten het digitaal opslaan van een foto op een in het paspoort aangebrachte chip, wezenlijk anders is dan de methode zoals geopenbaard in de door de Staat overgelegde stukken, zodat daaraan geen eigen en oorspronkelijk karakter kan worden ontleend. Het rapport bevat voorts niets anders dan het idee zelf, voorzien van technische uitwerkingen en een kostenberekening, die niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Het beramen van de kosten behelst geen creatieve keuze. Het uitleggen van de manier waarop het idee praktisch kan worden uitgevoerd, de beschrijving van de benodigde hardware en software en dergelijke elementen, zijn bij uitstek technisch te noemen. De rangschikking van de elementen die voorkomen in het rapport, is door […] in de dagvaarding aangebracht en volgt niet direct uit het rapport, zodat niet valt in te zien hoe die rangschikking eigen karakter of persoonlijk stempel aan het werk zou kunnen verlenen. Op grond van dat alles is de rechtbank van oordeel dat de door […] bedachte methode voor het fraudebestendig maken van identiteitsbewijzen geen auteursrechtelijk beschermd werk is.

4.5. Als het uitgewerkte idee van […] al bescherming zou genieten op grond van het auteursrecht, dan is de rechtbank van oordeel dat de Staat daar geen inbreuk op maakt. Weliswaar maakt de Staat ook gebruik van een op een chip opgeslagen foto in het paspoort, maar die enkele overeenkomst is onvoldoende om ontlening aan te nemen. De door de Staat gebruikte methode voor beveiliging en fraudepreventie van paspoorten is voor het overige immers geheel verschillend van de door […] bedachte methode. De essentiële verschillen tussen de methode van […] en  het systeem van de Staat overheersen naar het oordeel van de rechtbank. (…)

4.7. Nu vast is komen te staan dat de methode van […] niet auteursrechtelijk beschermd is en dat de Staat daar - als de methode al auteursrechtelijke bescherming zou genieten - evenmin inbreuk op maakt, zullen de vorderingen worden afgewezen.

1019h Proceskosten: Hoewel deze kosten aanzienlijk hoger liggen dan het bedrag dat naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden als redelijk en billijk kan worden aangemerkt, (…) kan de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 26 februari 2010, niet anders dan de gevorderde kosten volledig toewijzen, nu deze zijdens […] niet zijn bestreden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9153

Waar is Boek 9 dan gebleven?

Handelingen 2010-2011, nr. 3, Tweede Kamer, p. 12-16, wetsvoorstel 32 137.  Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek) (32137).

De heer Van der Steur (VVD): “Als vandaag alle partijen zich uitspreken voor de invoering van Boek 10 BW zal het Nederlands Burgerlijk Wetboek bijna af zijn, of af zijn. Wij beschikken dan over Boek 1 tot en met 7, Boek 7a, Boek 8 en Boek 10. De eerste vraag aan de minister van Justitie of de regeringscommissaris is dan ook of IEForum, waarin de rechten van intellectueel eigendom zouden moeten worden opgenomen, nog als wetsvoorstel aan de Kamer wordt aangeboden.”

Minister Hirsch Ballin: “In de tijd dat Meijers de eerste voorontwerpen voor het nieuw Burgerlijk Wetboek leverde, was er nog maar sprake van negen boeken. "Nog maar" is een relatief begrip, want het aantal van negen boeken is natuurlijk wel heel wat meer dan het aantal boeken dat het oude Burgerlijk Wetboek telde, waarbij je het Wetboek van Koophandel wel moet optellen. Het boek over het recht op de intellectuele eigendom of, zoals dat destijds werd genoemd, het recht op de voortbrengselen van de geest, was gedacht als het eindpunt van de reeks boeken van het Burgerlijk Wetboek. Mijn vader heeft nog deelgenomen aan de beantwoording van de vraagpunten die Meijers toen voorlegde over de inhoud van IEForum van het Burgerlijk Wetboek. Dat was voor mij in de levensfase dat ik zelf nog niet kon zeggen dat het recht mij met de paplepel werd ingegoten, want dat zou wel erg vroeg zijn geweest, namelijk begin jaren vijftig. IEForum was gedacht als de afronding. Een van de vragen van de heer Van der Steur was hoe het zit met IEForum. Je zou haast kunnen vragen: lopen we niet te hard met Boek 10? Wie de uitgave van de Nederlandse wetgeving raadpleegt, telt op dit moment immers tot en met 8. Als uw Kamer met dit wetsvoorstel instemt en als de Eerste Kamer haar daarin volgt, komt straks Boek 10. Waar is IEForum dan gebleven? IEForum, waar de vraagpunten van Meijers rond 1950 over gingen, is nog steeds in gedachte en ligt nog steeds in de voornemens – die herbevestig ik bij deze gelegenheid graag – voor de totstandkoming van een volledige codificatie van het burgerlijk recht.

Het recht van de intellectuele eigendom ziet er anno 2010 echter heel anders uit dan toen mijn vader 60 jaar geleden die vraagpunten van E.M. Meijers beantwoordde. Het recht van de intellectuele eigendom was toen alleen nog maar enigszins internationaal geordend in internationale verdragen. Inmiddels is het veel meer Europees en internationaal geworden. Dat heeft ertoe geleid dat de verwachtingen over de inhoud van IEForum van het Burgerlijk Wetboek nu anders zijn dan destijds. Het is voor een deel geordend in Europese wetgeving. Er zijn zelfs nog meer wensen voor Europese wetgeving. Ik noem bijvoorbeeld de kwestie van de heffingen op gegevensdragers, een indirecte bijdrage aan de bescherming van de rechten van de intellectuele eigendom. Dat kunnen wij in Nederland, los van de ons omringende landen en los van de andere lidstaten van de EU, eigenlijk niet meer goed regelen.

Daarentegen heeft het auteurscontractenrecht op dit moment veel meer aandacht dan het destijds in de fase van de vraagpunten van Meijers ooit heeft gehad. Daaraan wordt nu op mijn ministerie gewerkt. Inmiddels is een wetsvoorstel in consultatie gegeven. Dat zou zeker deel moeten gaan uitmaken van een IEForum van het Burgerlijk Wetboek. Ook het wetsvoorstel met bepalingen over het toezicht op collectieve beheersorganisaties behoort tot de materie die wij nu bij de voorbereidingen voor IEForum van het Burgerlijk Wetboek moeten betrekken. Mijn antwoord aan de heer Van der Steur is dus: IEForum van het Burgerlijk Wetboek zit nog steeds in de planning. De plannen zien er nu anders uit dan destijds, maar ik denk dat dit een betekenisvol laatste onderdeel van de hercodificatie van het burgerlijk recht kan worden, dat nu vooraf wordt gegaan door Boek 10 over het internationaal privaatrecht.

Lees het gehele kamerstuk hier.

IEF 9152

Dit duidelijke onderscheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 oktober 2010, HA ZA 10-431, Ronald Bussink Amusement Design GmbH tegen J. Otten

Octrooirecht.  EP Kermisattractie (merry-go-round /carrousel). Eiser stelt tevergeefs dat de ‘Dominator’ van gedaagde inbreuk maakt op zijn EP. Vorderingen afgewezen. 1019H proceskosten ook m.b.t.  voorwaardelijke reconventionele vordering tot vernietiging. In citaten:

2.7. Deze rechtbank heeft bij vonnis van 25 augustus 2010 [Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 augustus 2010, IEF 9048 ] in een procedure tussen KMG en Bussink geoordeeld dat de ‘Inversion’ van KMG (welke machine, zo hebben partijen ter zitting aangevoerd, identiek is aan de door Otten geëxploiteerde ‘Dominator’) geen inbreuk maakt op octrooi EP 184.

(…) 4.6. De rechtbank houdt dan ook vast aan haar in het vonnis van 25 augustus 2010 gegeven oordeel dat de in de ‘Dominator’/’Inversion’ van de kolom uitstekende structuur (…) inclusief de daarop gefixeerd aangebrachte benches dient te worden aangemerkt als een met de seating facility overeenkomende maatregel, waarbij geldt dat aan de kenmerkende maatregel van conclusie 1, inhoudende dat de benches – niet de seating facility – scharnierend zijn opgehangen, niet wordt voldaan omdat bij de ‘Dominator’/ ´Inversion’ het roteerpunt, als dit al als een scharnierpunt kan worden opgevat, zich bevindt tussen de kolom en de seating facility.

4.7. Voor het betoog van Bussink dat deze maatregel van conclusie 1 aldus moet worden uitgelegd dat het mede omvat een scharnierende seating facility, bestaat geen goede grond. Het octrooi maakt een duidelijk onderscheid tussen de benches en de seating facility. De uitleg die Bussink aan conclusie 1 wil geven verdraagt zich niet met dit duidelijke onderscheid in zowel de conclusie als de beschrijving en de tekeningen van het enige uitvoeringsvoorbeeld en zou in strijd komen met de hiervoor in r.o. 4.4. weergegeven maatstaf.

4.8. Eerst bij pleidooi heeft Bussink het in r.o. 4.7. weergegeven argument ook in een equivalentie-context aan de orde gesteld. Hoewel als uitgangspunt heeft te gelden dat aan dergelijk laattijdige argumentatie in het kader van een VRO-zaak voorbij dient te worden gegaan, wordt Bussink in dit geval gesauveerd nu hiertegen van de zijde van Otten ter zitting in het geheel geen bezwaar is gemaakt. Inhoudelijk stuit haar stelling evenwel af op het feit dat Bussink deze onvoldoende overtuigend motiveert. (…)

(…) 5.2. Bussink wordt ook veroordeeld in de kosten van de reconventie omdat de voorwaardelijke vordering in reconventie tot vernietiging van het octrooi onder de gegeven omstandigheden als een redelijke vorm van verdediging van Otten moet worden aangemerkt. (…)

Lees het vonnis hier

IEF 9151

Om haar ongenoegen kenbaar te maken

Vzr. rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2010, KG ZA 10-1748, WT/PvV, Eiseres tegen SBS Broadcasting B.V. & Eyeworks B.V. (met dank aan Joep Meddens en Willem Roos, Höcker)

Auteursrecht. Portretrecht. Mediarecht. Proceskosten. Gedaagden SBS/Eyeworks hebben voor het progamma  “De leukste verborgen cameragrap van Nederland” opnames gemaakt van eiseres. Eiseres wordt door haar buren gewezen op een vooraankondiging met de beelden van eiseres, voor de uitzending waarvan zij niet om toestemming is gevraagd (geen quit claim)en maakt bezwaar tegen de (verdere) uitzending.

SBS/Eyeworks zegt toe de beelden niet uit te zenden, maar partijen komen pas zeer kort voor de zitting tot een volledig akkoord, waardoor “de rechtsstrijd beperkt is gebleven tot de vraag of de door eiseres  gevorderde (proces)kosten nodeloos zijn aangewend of veroorzaakt. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat  SBS “bewust het risico heeft genomen dat eiseres zich op het standpunt zou stellen dat zij een redelijk belang heeft om zich tegen (verdere) uitzending van haar portret te verzetten en een advocaat zou inschakelen om haar ongenoegen over die opname en uitzending kenbaar te maken. Het is in beginsel dan ook redelijk dat de kosten die de werkwijze van SBS c.s. voor [eiseres] tot gevolg heeft, voor zover het Nederlands procesrecht in zaken die niet betrekking hebben op industriële eigendom dat mogelijk maakt, worden gedragen door SBS c.s.”

4.3. (…) Nu Eyeworks pas om 14:26 uur, dus na 13:30 uur, heeft toegezegd om de opname van de harde schijf te zullen wissen en er dus voor het tijdstip waarop door de rechtbank was bepaald dat de dagvaardingen dienden te te zijn uitgebracht, er nog geen volledig akkoord tussen partijen was, wordt SBS c.s. niet gevolgd in haar stelling dat de proceskosten door [eiseres] nodeloos zijn gemaakt. Dat, zoals door SBS c.s. gesteld het technisch onmogelijk was om de band met de opname aan [eiseres] af te staan, omdat er ook andere opnamen opstonden, maakt dat niet anders. Eyeworks en SBS zijn immers zelf verantwoordelijk voor de wijze van inrichting van die banden. Dat er ook nog andere informatie op die banden staat is een omstandigheid die voor rekening en risico van SBS c.s. komt. Bovendien wordt niet ingezien waarom SBS c.s. in dat geval dan niet eerder heeft aangeboden om de opname van de harde schijf te wissen. Ook de omstandigheid dat [eiseres] niet direct bij haar eerste sommaties de advocaatkosten heeft gevorderd, vormt geen aanleiding om die kosten daarom voor rekening van [eiseres] te laten. Voldoende aannemelijk is, zoals door [eiseres] gesteld, dat door de korte termijn waarop [eiseres] van de uitzending op de hoogte is geraakt en de daardoor ontstane tijdsdruk, in eerste instantie is vergeten om de vergoeding van de kosten als eis naar voren te brengen. Deze aanvullende eis is in het onderhandelingsverloop voldoende tijdig neergelegd en komt ook niet onredelijk of onjuist voor. SBS c.s. heeft een louter commercieel doel, zijnde de met een amusementsprogramma te  verwerven reclame-inkomsten, zonder haar toestemming gefilmd, bovendien zonder haar nadien over de opname of het tijdstip van uitzending te informeren. Ook heeft SBS c.s. een deel van [eiseres] gemaakte beelden in de vooraankondigingen van dit programma uitgezonden. SBS c.s. heeft aldus bewust het risico genomen dat [eiseres] zich et standpunt zou stellen dat zij een redelijk belang heeft om zich tegen (verdere) uitzending van haar portret te verzetten en een advocaat zou inschakelen om haar ongenoegen over die opname en uitzending kenbaar te maken. Het is in beginsel dan ook redelijk dat de kosten die de werkwijze van SBS c.s. voor [eiseres] tot gevolg heeft, voor zover het Nederlands procesrecht in zaken die niet betrekking hebben op industriële eigendom dat mogelijk maakt, worden gedragen door SBS c.s. In hetgeen SBS c.s. in deze procedure heeft betoogd wordt geen aanleiding gezien om daarvan af te wijken.

Lees het vonnis hier.

IEF 9150

Tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 oktober 2010, KG ZA 10-1669 WT/JS, City Spa tegen De Zwaluwhoeve (met dank aan Maartje Hülsenbeck, Blenheim).

Handelsnaamrecht. City Spa tegen CitySpa. Eiseres, de in het Amsterdamse Okura hotel gevestigde schoonheidssalon City Spa, maakt bezwaar tegen de opening van een (nabijgelegen) welnesscenter met de naam CitySpa. Vorderingen toegewezen. Verwarringsgevaar en verbod, maar: “een dergelijke woordcombinatie, wanneer deze gangbaar is geworden, [mag] niet door middel van het gebruik als handelsnaam worden gemonopoliseerd. (…) D. kan dus het gebruik van de term City Spa (op deze of andere wijze geschreven) niet geheel verbieden. (…) leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het De Zwaluwhoeve zal worden verboden om de naam CitySpa of CitySpa Amsterdam te gebruiken, tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging met voldoende onderscheidend vermogen.

4.6. Anders dan De Zwaluwhoeve stelt moet worden aangenomen dat de onderneming van D. een zekere naamsbekendheid bij het publiek geniet (…) wordt geoordeeld dat D. en De Zwaluwhoeve kennelijk, althans gedeeltelijk dezelfde doelgroep bedienen met een in ieder geval overlappend aanbod van diensten. Daarbij in aanmerking genomen dat beide ondernemingen in Amsterdam (op relatief korte afstand van elkaar) zijn gevestigd, moet worden geconcludeerd dat verwarringsgevaar aanwezig is.

4.7. Aan de andere kant wordt geoordeeld dat, zoals De Zwaluwhoeve aannemelijk heeft gemaakt, de term cityspa inmiddels aanmerkelijk aan bekendheid heeft gewonnen bij het publiek. Ook een woordcombinatie als de onderhavige, die bestaat uit woorden die oorspronkelijk niet tot de Nederlandse taal behoren, kan zodanig aan bekendheid winnen dat de onderscheidende kracht daarvan in belangrijke mate vermindert. Onbetwist is dat een dergelijke woordcombinatie, wanneer deze gangbaar is geworden, niet door middel van het gebruik als handelsnaam mag worden gemonopoliseerd. Andere ondernemingen kunnen de ingeburgerde woordcombinatie dan eveneens ter aanduiding van hun onderneming gebruiken. D. kan dus het gebruik van de term City Spa (op deze of andere wijze geschreven) niet geheel verbieden. De handelsnamen mogen echter, in hun geheel beschouwd, niet een zodanig grote gelijkenis vertonen dat bij het normaal oplettende, relevante publiek verwarring is te duchten.

4.8. In het onderhavige geval heeft De Zwaluwhoeve, voor de naam van haar onderneming aan de Sarhatistraat. het woord Amsterdam aan de naam CitySpa toegevoegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verkrijgt de handelsnaam van De Zwaluwhoeve door deze toevoeging onvoldoende onderscheidende kracht in relatie tot de handelsnaam City Spa van de onderneming van D. Deze toevoeging geeft de onderneming van De Zwaluwhoeve immers louter en alleen nadere geografische bepaaldheid, die evenwel in dit geval allerminst onderscheidend is, nu de onderneming van D. eveneens in Amsterdam is gevestigd. De door De Zwaluwhoeve beoogde handelsnaam wekt daarentegen wel de indruk dat de onderneming van De Zwaluwhoeve de enige, eerste of belangrijkste cityspa van Amsterdam is.

4.9. Ten aanzien van het onder l, 2 en 4 gevorderde leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het De Zwaluwhoeve zal worden verboden om de naam CitySpa of CitySpa Amsterdam te gebruiken, tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging met voldoende onderscheidend vermogen. Opgemerkt wordt dat in dit verbod het onder 4 gevorderde reeds ligt besloten. Voor een verdergaand verbod is voorshands geen plaats. Het ware aan te bevelen indien partijen, met het in dit vonnis vervatte (voorlopig) oordeel als uitgangspunt en teneinde executiegeschillen te voorkomen, alsnog trachten tot een (al dan niet voorlopige) wederzijds acceptabele oplossing van dit geschil te komen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9149

Wijziging van de exhibitieplicht

Bartosz Sujecki en Marlies Wiegerinck, Arnold + Siedsma: Wetsvoorstel tot wijziging van de exhibitieplicht ex art. 843a Rv.

Op 1 oktober jl. is het wetsvoorstel ‘Informatieverschaffing in civiele zaken’ ter consultatie aangeboden. Het wetsvoorstel ziet op de introductie van de nieuwe artikelen 162a, 162b en 162c in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Met de komst van deze artikelen zal de nu in art 843a Rv geregelde exhibitieplicht worden gewijzigd en de exhibitieplicht onder de bewijsmiddelen in afdeling negen, tweede titel van het eerste boek Rv worden geregeld.

Het wetsvoorstel heeft als doel het bestaande recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden te verruimen. Deze verruiming dient uiteindelijk de waarheidsvinding te vergemakkelijken, waarmee tevens een verhoging van de efficiency en kostenbesparing in de rechtspraak wordt beoogd. Daarnaast zullen met de nieuwe bepalingen onduidelijkheden worden weggenomen over de reikwijdte van de exhibitieplicht ex art. 843a Rv.

Lees het volledige commentaar hier.

IEF 9148

Geen toestemming meer nodig van de octrooihouder

Kamerstuk 27428 nr. 174, Tweede Kamer. Beleidsnota Biotechnologie, brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zoals toegezegd tijdens het AO met de vaste Kamercommissie voor LNV over octrooi- en kwekersrecht.

Octrooirecht. Kwekersrecht. “"Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling leidt er toe dat de betrokken kweker, in tegenstelling tot voorheen, geen toestemming (licentie) meer nodig heeft van de octrooihouder(s) om het betrokken plantenmateriaal te mogen gebruiken voor het ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen."

"De Rijksoctrooiwet 1995 kent nog geen kwekersvrijstelling. De voorgenomen kwekersvrijstelling in die wet is een beperkte kwekersvrijstelling. De vrijstelling geldt dan namelijk alleen voor het gebruik van octrooirechtelijk beschermd plantenmateriaal voor veredelingsdoeleinden en niet voor het commercialiseren van de nieuwe rassen, die zijn verkregen gebruikmakend van plantenmateriaal waarop octrooirecht rust.

Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling in het octrooirecht voegt iets extra’s toe aan de bestaande onderzoeksvrijstelling. Met de huidige Nederlandse onderzoeksvrijstelling in het octrooirecht mag de kweker slechts nagaan of de uitvinding als zodanig bruikbaar is voor zijn bedrijf. Als dat het geval is kan de kweker een licentie vragen indien hij het plantenmateriaal wil gebruiken voor verder gebruik bij veredeling.

Onder de huidige octrooiwetgeving moet een kweker, die ten behoeve van veredelingsdoeleinden gebruik wil maken van plantenmateriaal waarop een octrooirecht rust, dus eerst een licentie vragen om dat materiaal te mogen gebruiken met het oog op het ontwikkelen van een nieuw plantenras. De kweker gebruikt dan immers de betrokken uitvinding voor een commercieel doel, namelijk het ontwikkelen van een nieuw plantenras.

Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling leidt er toe dat de betrokken kweker, in tegenstelling tot voorheen, geen toestemming (licentie) meer nodig heeft van de octrooihouder(s) om het betrokken plantenmateriaal te mogen gebruiken voor het ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.

Indien na het ontwikkelingswerk de geoctrooieerde uitvinding nog aanwezig is in het nieuw ontwikkelde plantenras en de kweker vervolgens dit nieuwe ras gaat vermarkten, valt dit buiten de reikwijdte van de kwekersvrijstelling. De kweker heeft vanaf de fase van de productie van het teeltmateriaal die voorafgaat aan de marktintroductie een licentie nodig van de octrooihouder, althans zolang de door de geoctrooieerde uitvinding veranderde eigenschappen in het nieuwe ras tot uitdrukking komen.

De meerwaarde van de (beperkte) kwekersvrijstelling ten opzichte van de onderzoeksvrijstelling in het octrooirecht is dus dat het biologisch materiaal niet alleen gebruikt mag worden voor onderzoek van het geoctrooieerde, maar ook voor onderzoek met het geoctrooieerde. Het geoctrooieerde plantenmateriaal mag dus zonder licentie worden gebruikt voor het ontdekken en ontwikkelen van nieuwe rassen.

(…)

Tijdens het afgelopen Algemeen Overleg is de motie Van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 27 428, nr. 165) aangenomen. Bij deze motie is gevraagd om in de voorbereiding van het wetgevingstraject zowel de beperkte als de uitgebreide kwekersvrijstelling in het octrooirecht uit te werken en daarbij de juridische (on)mogelijkheden zowel in nationale, Europese als mondiale wet- en regelgeving te onderzoeken en binnen drie maanden met voorstellen te komen zodat over deze opties kan worden gesproken.

Naar verwachting zal de reactie op deze motie, waarbij de juridische mogelijkheden van een beperkte en uitgebreide kwekersvrijstelling worden geanalyseerd in het licht van de TRIPS-Overeenkomst, het Europees Octrooiverdrag en de Bio-octrooirichtlijn, in november aan de Tweede Kamer gezonden kunnen worden. Het overleg over de reikwijdte van die vrijstelling loopt namelijk nog met de belangenorganisaties NIABA en Plantum NL. Het is van belang dat de reikwijdte geen misverstanden of problemen oplevert. Bij de gevraagde analyse zal ook worden ingegaan op een eerdere mislukte poging om een kwekersvrijstelling in te voeren tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de implementatie van de Bio-octrooirichtlijn.

Het wetsvoorstel voor invoering van een kwekersvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 zal naar verwachting in het voorjaar van 2011 aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden."

Lees de gehele brief hier.

IEF 9147

Auteursrecht in de Hortus

De handhaving en commercialisering van het auteursrecht in de digitale omgeving – Tussen verbodsrecht en fiscalisering. STEG-lezing (Stichting Entertainment Groep) met aansluitende netwerkborrel: Woensdag 13 oktober 2010 om 19.30, Hortus Botanicus Amsterdam. Spreker: Prof. Dr. Martin Senftleben

Prof. dr. Martin Senftleben, hoogleraar Intellectuele eigendom aan de Vrije Universiteit Amsterdam en Rechtsanwalt bij Bird & Bird, zal onder ingaan op de vraag of het huidige auteursrecht kan voldoen aan de praktische behoeften van producenten, distributeurs en consumenten van muziek, boeken, films en games. De praktische wensen van verschillende belanghebbende partijen, zoals de content- en entertainmentindustrie, staan daarbij centraal. De lezing borduurt voort op lopend onderzoek betreffende de toekomst van het auteursrecht in de digitale omgeving.

De belangen en behoeften van de diverse betrokkenen zullen worden geïnventariseerd – bij voorkeur met medewerking van ervaringsdeskundigen in de zaal. Het huidige auteursrecht zal daarbij kritisch worden bekeken. De spreker zal vervolgens zijn gedachten laten gaan over de toekomstige ontwikkelingen. Zijn we hopeloos ver van huis geraakt of liggen praktische oplossingen in het verschiet?

Lees hier meer.

IEF 9146

BES-auteursrecht

Na het BES-merkenrecht (hier) en het BES-octrooirecht (hier) ook nog even het BES-auteursrecht: Staatsblad  2010, 498, Beschikking van de Minister van Justitie van 14 september 2010 (…)

De tekst van de Auteurswet BES, zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Aanpassingsregeling BES-wetten in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

Met ogenschijnlijk een vrij lange beschermingstermijn:

Artikel 47.  Het auteursrecht, verkregen krachtens de algemeene verordening van 20 Juni 1883 (P.B. No. 5), houdende regeling van het auteursrecht in de kolonie Curaçao, blijft na het in werking treden van deze wet gehandhaafd. 

Lees de volledige tekst hier, Bijkomende trivia hier: Hoogste punt Nederland niet meer in Vaals.