IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 22214
29 augustus 2024
Uitspraak

Cuba is nog altijd een beschermde herkomstaanduiding voor sigaren

 
IEF 22212
29 augustus 2024
Artikel

Representatief en niet-representatief onderzoek. Van Monshoe/Puma tot NRC Buurtenonderzoek

 
IEF 4334

Pasfotopoint tegen Pasfotoshop

Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, 4 juli 2007. Pasfotopoint the Store tegen Pasfotoshop (met dank aan P. Koerts, Trip).

Gemeld, maar nog niet besproken. Handelsnaamgeschil. Het vorderen van een verbod op het voeren van een handelsnaam is niet mogelijk in een verzoekschriftprocedure ex artikel 6 lid 1 Hnw.

Art. 6 lid 1 Hnw bepaalt dat iedere belanghebbende zich bij verzoekschrift tot de kantonechter kan wenden met het verzoek, degene die de verboden handelsnaam voert, te veroordelen daarin zodanige door de rechter te bepalen wijziging aan te brengen, dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven.

Verzoekster Pasfotopoint heeft nagelaten de kantonrechter te vragen een rechterlijk bevel tot ‘zodanige wijziging’ van de handelsnaam Pasfotoshop, ‘dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven’. In plaats daarvan verzoekt Pasfotopoint de kantonrechter om Pasfotoshop een verbod op te leggen op het voeren van de handelsnaam Pasfotoshop.

De kantonrechter verklaart Pasfotopoint niet ontvankelijk in haar verzoek: “12. Pasfotopoint heeft geen vordering [art. 6 lid1 Hnw –  IEF] zoals hiervoor omschreven ingesteld. De verbodsvordering zoals ingediend kan niet worden gegrond op de Handelsnaamwet en Pasfotopoint heeft niet gesteld op grond waarvan zij meent die verbodsvordering wel in te kunnen stellen door het indienen van een verzoekschrift aan de rechter.”

Lees het vonnis hier

IEF 4333

Met een stervend schaap

ds.gifKamervragen met antwoord, nr. 1839, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Justitie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over een kunstproject met een stervend schaap. (Ingezonden 8 mei 2007); Antwoord

Vraag 6: “Kunt u aangeven of u een bindende toets wilt ontwikkelen waarin het gebruik van dieren in kunstuitingen kan worden beoordeeld op dierenwelzijn alvorens publicatie of tentoonstelling? Zo ja, welke organisaties worden daarbij betrokken en wanneer zal de toets worden geïmplementeerd? Zo neen, waarom niet”

Antwoord 6: “Het ministerie van OCW is niet voornemens een dergelijke toets te ontwikkelen, omdat dit in strijd is met de vrijheid van meningsuiting zoals beschermd door de Grondwet en het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Kunstuitingen vallen hier ook onder. Een toets vooraf op de inhoud van een kunstwerk is niet mogelijk omdat dat strijdig zou zijn met de norm dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft voor het openbaren van een mening.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4332

Of de informatie juist en zorgvuldig is

Kamervragen met antwoord, nr. 1850, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het oordeel van de Reclame Code Commissie over zichtstallen en de campagne Stap in de Stal. (Ingezonden 25 mei 2007)

“De Stichting Varkens in Zicht gaat in beroep tegen de uitspraak van de Reclame Code Commissie. In afwachting hiervan doe ik geen uitspraak over deze zaak. (…)  Ik constateer dat er maatschappelijke discussie is ontstaan naar aanleiding van mijn bijdrage aan de publiekscampagne «Stap in de stal». Zonder vooruit te lopen op het resultaat van de beroepszaak tegen de uitspraak van de Reclame Code Commissie, is dit voor mij reden om bij toekomstige subsidieverlening aan promotie en publiekscampagnes, voor zover dat geen standaardonderdeel is van de beoordelingsprocedure, van tevoren nog nadrukkelijker na te gaan of de informatie juist en zorgvuldig is. Ik acht het niet nodig om op dit punt een algemeen toetsingskader te ontwikkelen.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4331

Niet-gedeponeerde modellen

Benelux Gerechtshof, 22 juni 2007, A 2006/3/13. Electrolux Home Products B.V. tegen Sofam CVBA.

Antwoord op prejudiciële vragen aan het BenGH met betrekking tot het een model beursstand. De opdrachtgever wordt i.c. niet beschouwd als de ontwerper van een tekening of model in de zin van artikel 6, lid 2 BTMW. Artikel 6 BMTW (3.8 BVIE) heeft, anders dan de A-G meende, ook betrekking op niet-gedeponeerde modellen of tekeningen.

De zaak betreft een geschil tussen de SOFAM (het Belgische Beeldrecht), namens de ontwerper van een beursstand, en diens voormalige opdrachtgever Electrolux. Na enkele jaren samenwerking laat Electrolux zelf een stand maken. Volgends SOFAM lijkt deze stand sterk op het ontwerp van de ontwerper  van het jaar daarvoor.

De vragen betreffen de uitleg artikel 6.2 BTMW, dat bepaalt: “Indien een tekening of model op bestelling is ontworpen, wordt, behoudens andersluidend beding, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper beschouwd, mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd”.

Omdat de stand eenmalig is gebruikt, wil de verwijzende rechter in het bijzonder weten of het model dat wordt verhuurd voor eenmalig gebruik, wat uitsluit dat het model wordt ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, beschouwd kan worden als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid. Het BenGH vindt van niet.

Het Hof stelt eerst vast dat artikel 6 BMTW ook betrekking heeft op niet-gedeponeerde modellen of tekeningen:

“11. (…)  Anders zou de BTMW verhinderen dat die ander, de opdrachtgever of de werkgever, reeds voor het depot - thans de inschrijving van het depot - tot de uitvoering van het voortbrengsel overeenkomstig het model zou kunnen overgaan. Zonder het bepaalde in artikel 6, lid 2, van de BTMW, zou deze ander immers jegens de werkelijke ontwerper de bevoegdheid missen tot het deponeren van een nog niet gedeponeerd model of tekening.”

Vervolgens concludeert het BenGH dat enkel de opdrachtgever die van plan is een voortbrengsel naar het model te vervaardigen en vervolgens te verhandelen, als ontwerper moet worden beschouwd. Een model dat is belichaamd in een voortbrengsel dat door de ontwerper wordt verhuurd voor eenmalig gebruik en niet is ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, wordt niet beschouwd als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid.

“22. De opdrachtgever wordt niet beschouwd als de ontwerper van een tekening of model, in de zin van artikel 6, lid 2, van de BTMW, als een model of tekening in opdracht wordt ontworpen, met het oog op gebruik in handel of nijverheid, zonder dat een voortbrengsel waarin dit model of deze tekening is belichaamd, het voorwerp is van verhandeling door de opdrachtgever.  Een model dat is belichaamd in een voortbrengsel dat door de ontwerper wordt verhuurd voor eenmalig gebruik en niet is ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, wordt niet beschouwd als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid.”

Lees het arrest hier. Conclusie A-G hier.

IEF 4330

Beperkt tot ernstige inbreuken

2k.bmpKamerstuk 22112, nr. 549, 2e Kamer. Brief staatssecretaris met twee fiches die zijn opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC), waarvan een met betrekking tot de Richtlijn handhaving intellectuele eigendomsrechten.

Uitgebreide bespreking standpunt m.b.t. Gewijzigd voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement  en de Raad inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen.

“Voor Nederland is van belang dat een eventuele strafbaarstelling van inbreuken op IE-rechten is beperkt tot ernstige inbreuken. (…) Nederland is vooralsnog van oordeel dat de uitspraak van het Hof geen grond vormt voor het oordeel dat het voorschrijven van type en hoogte van strafrechtelijke sancties onder de bevoegdheid van de eerste pijler valt. Ten aanzien van de onderdelen van het voorstel waarvoor de Gemeenschap wel bevoegd is, luidt het subsidiariteitsoordeel positief. Onderlinge aanpassing van strafwetgeving kan een bijdrage leveren aan de handhaving van IE-rechten, en aan de verwezenlijking van een level playing field.

(…) Ten aanzien van die onderdelen van het voorstel waarvoor de Gemeenschap wel bevoegd is steunt Nederland in beginsel het voorstel. Echter, het voorstel is niet volstrekt duidelijk over de mogelijkheid een keuze te maken voor andere vormen van handhaving dan de strafrechtelijke. Nederland is tegen een eventuele beperking van de keuzevrijheid van de lidstaten ten aanzien van het inzetten van de meest effectieve handhavingmodaliteit. Het is aan de autoriteiten van iedere lidstaat om te beslissen welke aan hen ten dienste staande handhavingmodaliteit in het concrete geval het meest effectief is, en deze daadwerkelijk toe te passen. Het voorstel moet deze keuzemogelijkheid duidelijk verzekeren.”

Lees het fiche hier.

IEF 4329

Auteursrechtbeleid

Kamerstuk  29838, nr. 5   Kamerstuk, 2e Kamer. Auteursrechtbeleid; Brief minister inzake aanbieding van het jaarverslag van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties (CVTA) over 2006. Bijlages: Rekening van lasten en baten CVTA  over 2006;  Conceptbegroting 2007 CVTA & Jaarverslag 2006 CVTA.

Lees de stukken hier.

IEF 4328

De speciale aard van dit bewijsbeslag

Beschikking Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 30 mei 2007, LJN: BA9007. EBM Security B.V. tegen Esq Group V.O.F.,

IE-procesrecht. Hof vernietigt beschikking van voorzieningen rechter en verleent voor bewijsbeslag op grond van art. 1019b Rv in verband met gestelde schending van de handelsnaam. Dat sprake is van een vergaande inbreuk en dat geïntimeerden ‘onthand’ kunnen worden, is een gevolg van de speciale aard van dit bewijsbeslag. Een samenvatting in citaten:

3.2.2. Voor zover de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de nieuwe wettelijke regeling geen toepassing kan vinden in zaken betreffende de Handelsnaamwet, deelt het hof die opvatting niet. Ook op zaken betreffende de Handelsnaamwet kan artikel 1019b Rv toepassing vinden zoals reeds aanstonds blijkt uit artikel 1019 Rv: ‘Deze titel is van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge (…) op procedures krachtens de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet (…)’, terwijl de wet twee nieuwe bepalingen invoert in de Handelsnaamwet, de artikelen 6b en 6c

Geen verhaal of afgifte

3.3.2. Voor zover verlof wordt verzocht op grond van artikel 700 e.v. Rv dient het te worden afgewezen, nu het verzochte verlof noch strekt tot verhaal noch tot afgifte, althans geen afgifte als bedoeld in de artikelen 730 e.v. Rv. In die bepalingen heeft afgifte de betekenis van overdracht in haar goederenrechtelijke betekenis. Deze is hier niet aan de orde (maar zou in geval van merkinbreuk mogelijk wel aan de orde kunnen komen, namelijk afgifte tot vernietiging). De afgifte van bewijsmiddelen in de artikelen 843a en 162 Rv hebben een eigen, procesrechtelijke betekenis, in het bijzonder een inzagerecht en om gebruik te kunnen maken van de vergaarde gegevens in een procedure (vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003/589, subonderdeel 1.3: het inzagerecht leidt niet tot een afgifteplicht). Bovendien verlangt EBM hier expliciet geen afgifte (in de betekenis van goederenrechtelijke overdracht), maar veiligstelling gevolgd door inzage (rechercheren is het woord dat EBM gebruikt).

Horen wederpartij

3.4.2. Verwezen wordt naar artikel 7 van de Richtlijn 204/48/EG en de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, 30 392, onder artikel 1019b, waar wordt opgemerkt:
Ingevolge artikel 1019b, derde lid, kunnen de voorlopige maatregelen tot bescherming van bewijs zo nodig worden getroffen zonder dat de wederpartij wordt gehoord. Dit zal met name gebeuren indien uitstel (…) er een aantoonbaar gevaar voor vernietiging van bewijs bestaat.

3.4.3. Naar het oordeel van het hof heeft EBM toereikende feiten en omstandigheden gesteld die bedoelde vrees, althans het aantoonbare gevaar voor vernietiging aannemelijk maken.

Vertrouwelijke gegevens

3.5.1. Grief 3 keert zich tegen de volgende overweging: Verzoekster vraagt immers beslaglegging op en bewaarneming van alle computerbestanden, correspondentie en agenda’s over de jaren 2004 en 2005. Dit is een zeer vergaande inbreuk op het eigendomsrecht van gerekwestreerden, die immers niet alleen volstrekt onthand raken van hetgeen zij krachtens boek 2 BW en o.a. fiscale wetgeving gedurende een aantal jaren onder zich moeten houden, het is ook voor verzoekster een uitgelezen kans om kennis te nemen van vertrouwelijke gegevens en informatie te vergaren die zij op reguliere wijze kennelijk niet vergaren kan. Dit is de eerste reden waarom het verzoek zal worden afgewezen.

3.5.2. De grief is gegrond. De omstandigheid dat sprake is van een vergaande inbreuk en dat geïntimeerden ‘onthand’ kunnen worden, is een gevolg van de speciale aard van dit bewijsbeslag. Van bijzondere omstandigheden die in het onderhavige geval aan beslaglegging in de weg zouden kunnen staan, is niet gebleken, terwijl op korte termijn in kort geding aan die bezwaren tegemoet valt te komen.

3.5.3. De voorzieningenrechter heeft zijn oordeel mede gegrond op de overweging dat schending van de handelsnaam niet kan worden geput uit interne administratieve bewijsstukken. Hoezeer juist, daarmee wordt tekort gedaan aan het doel van het onderhavige beslag, namelijk om gegevens te vergaren omtrent de omvang van de inbreuk en van de schade die EBM heeft geleden als gevolg van een mogelijke handelsnaaminbreuk.

Bescherming gewaarborgd

3.5.6. Het verzochte verlof, voor zover gegrond op artikel 1019b Rv, is mitsdien toewijsbaar. De in artikel 1019b lid 4 Rv geboden bescherming is, naar het oordeel van het hof, voldoende gewaarborgd door de bewaargeving van de in beslag te nemen gegevens als verzocht, gevolgd door een kort geding waarin, na eventueel gevoerd verweer, met deze bescherming rekening kan worden gehouden.

Het Hof bepaalt dat de gerechtelijk bewaarder daarvan geen inzage geeft of anderszins informatie omtrent de inhoud ter kennis brengt van EBM of derden, totdat door de voorzieningenrechter in kort geding, of door de bodemrechter, anders is bepaald; bepaalt dat door de gerechtelijke bewaarder, al dan niet in samenwerking met een ter zake onafhankelijk deskundige, op verzoek van geïntimeerden (digitale) kopieën zullen worden gemaakt en dat de originele stukken daarna zo spoedig mogelijk aan geïntimeerden worden teruggegeven onder bewaring van de kopieën; (…) bepaalt dat de eis in hoofdzaak moet worden ingesteld binnen 14 dagen ná het (eerstgelegde) beslag; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

Lees de beschikking hier.

IEF 4307

Op vordering van

rvr.gifRutger van Rompaey (Rasser): "Ex parte verbod ex. artikel 1019e Rv, onder verbeurte van dwangsommen?"

“Een interessante vraag doet zich voor: kunnen aan een bevel ex. artikel 1019e Rv dwangsommen worden verbonden?  Op het eerste gezicht lijkt artikel 611a Rv hieraan in de weg te staan, nu daarin is bepaald dat de rechter “op vordering van” een der partijen de wederpartij kan veroordelen tot betaling van een dwangsom, ingeval aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De woorden “op vordering van” doen vermoeden dat dwangsommen in een verzoekschriftprocedure, zoals ook een verzoek ex artikel 1019e Rv, niet aan de orde kunnen zijn.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 4306

Vrij baan voor divisionals

tw.gifKort commentaar Tom H. Wittop Koning (EP&C) bij EPO, EBoA, 28 juni 2007, G 0001/05, Astropower Inc

Verwoede pogingen van de kant van sommige Technical boards of Appeal van het Europees octrooibureau om ernstige restricties op te leggen aan de mogelijkheid afsplitsingen van octroooiaanvragen in te dienen zijn inmiddels door een recente uitspraak van de Grote Kamer van Beroep  (G1/05) gelukkig de kop ingedrukt.

Tot voor deze G-beslissing bestond er grote onzekerheid na een paar uitspraken van enkele Kamers van Beroep. Zo vond men dat een afgesplitste aanvraag die ruimer was dan de moeder ab initio ongeldig was (T39/03). Sterker nog, een vervolgafsplitsing zou dan, als gevolg daarvan, ook niet geldig zijn. Immers, een afsplitsing moet wel van een pending aanvraag zijn (Regel 25(1)EPC). Aangezien er vaak wordt gesleuteld aan met name de conclusies bij een afsplitsing,  was de kans groot dat er een hoop aanvragers zouden worden gedupeerd.  Met de onderhavige uitspraak komt de common sense weer terug.

De volgende vragen werden aan de Grote Kamer van Beroep gesteld. Voor het gemak geef ik de antwoorden er gelijk bij.

1. Zijn afgesplitste aanvragen geldig ingediend als ze uitbreiding van materie ten opzichte van hun directe moederaanvraag hebben? (Art 123(2)).

Ja, dat zijn ze.(Reason2.9)

2. Mogen deze afgesplitste aanvragen worden aangepast tijdens de procedure?

Ja, dat mag. Ze moeten weer tot de oorspronkelijke materie uit de moederaanvraag worden beperkt. (Reason7)

3. Moet de eerdere aanvraag pending zijn wanneer je in je afgesplitste aanvrage uitgebreide materie moet verwijderen?

Nee, dat hoeft niet.  Een afgesplitste aanvrage wordt als onafhankelijke aanvraag gezien. Ten tijde van de indiening ervan moet de eerdere aanvraag nog lopen. (Reason8.1-8.2)

4. Moeten de claims van de afgesplitste aanvrage zijn gebaseerd op de claims van de eerdere aanvraag?

Nee, het gaat om de gehele inhoud van de eerdere aanvraag, zolang er maar wel aan de bepalingen van het EPC wordt voldaan (bijvoorbeeld claims gericht op onderzochte materie (Rule 86(4)) (Reason9)

5. Hoe zit het bij een reeks afgesplitste aanvragen?

De materie in een afgesplitste aanvrage moet in alle voorgaande aanvragen van de reeks hebben gestaan. Je mag dus geen tussenliggende afsplitsing overslaan, dan ben je die materie kwijt en moet die er uit (Reason 11.2). Het beste lijkt mij dus om de moederaanvraag ongewijzigd als afsplitsing in te dienen en dan vervolgens te beperken.

In de uitspraak wordt ook nog wat interessants over dubbele octrooiering gezegd. Ofschoon het Europees Octrooiverdrag daar geen directe bepalingen in kent, wordt dubbele octrooiering wel tegengegaan (Zie bijvoorbeeld de Guidelines C-IV, 6.4).  De Grote Kamer van Beroep zegt in overweging 13.4 hiertoe (vrij vertaald) “dat er niets is in te brengen tegen de vaste praktijk van het Europees Octrooibureau, wanneer deze bezwaren heeft tegen wijzigingen in een afgesplitste aanvrage en deze weigert, wanneer de aldus gewijzigde afgesplitste aanvraag dezelfde materie zou claimen als de directe moeder, onafhankelijk of die al dan niet verleend is”. Dat zou dus betekenen dat je met een afsplitsing niet nog eens een tweede examinationpoging kunt doen als er een moeder bestaat die dezelfde rechten claimt. Volgens mij geldt dit ook wanneer de moeder niet meer bestaat, op een of andere manier niet tot verlening is gekomen of na oppositite is ingetrokken. Blijkbaar wil het EOB dat gelijke materie maar één keer wordt onderworpen aan een examinationprocedure, en daar valt wel wat voor te zeggen.

Al met al een logische en verwachte uitspraak. Zorg dat je alle materie in eerste instantie in je afgesplitste aanvraag houdt, dan komt het denk ik allemaal wel goed. Voorts lijkt het erop dat afsplitsingen toch echt bedoeld lijken voor het verkrijgen van octrooi op andere materie dan geclaimd in de moeder, en is dit geen manier om de materie nog eens onder examination te krijgen.

Tom H. Wittop Koning

Lees de besproken uitspraak hier.

IEF 4305

Definitieve verdamping

Het eerste artikel uit de Spoorbundel is inmiddels in overdruk verschenen op de IVIR-site: Auteursrecht op parfum: De definitieve verdamping van het werkbegrip, E.J. Dommering, in: D.J.G. Visser & D.W.F. Verkade (red.), Een eigen persoonlijk karakter, (Spoorbundel), Amsterdam: Uitgeverij DeLex 2007, p. 65-79.

Lees het artikel hier. Eerder bericht Spoorbundel hier.