IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 4139

Hebbedingen

wanna.gifRechtbank Utrecht, 8 juni 2007, KG ZA 07-387. Wannahaves B.V. tegen Wannahaves Support Breukelen B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

Merken- en handelsnaamrecht. Wannahaves Support maakt inbreuk op merk- en handelsnaamrechten van Wannahaves. Verwarring door verband met bekend merk: inbreuk sub b. Matiging proceskosten.

In het vonnis wordt niet aangegeven waarvoor de merken van eiseres en gedaagde zijn ingeschreven, de voorzieningenrechter geeft alleen aan waar de merken voor worden gebruikt. Wannahaves is houdster van het Benelux woordmerk WANNAHAVES. Zij gebruikt het merk ter ontwikkeling van een multimedia lifestyle concept voor mannen tussen de 18 en 34 jaar, en onder meer kort gezegd voor het aanprijzen van gadgets en maakt daartoe onder meer gebruik van het televisieprogramma met de naam “Wannahaves”, een tijdschrift, internet en mobiele diensten. Gedaagde heeft een woord- en een beeldmerk (zie onderste afbeelding) en gebruikt de merken WANNAHAVES SUPPORT en DE WANNAHEBBIES voor het verkopen van op CD’s ingesproken kinderverhalen, met bijbehorende kartonnen kaarten.

De rechter leidt daar uit af dat zowel de aard als de bestemming van de producten nogal van elkaar afwijken. Maar omdat het merk WANNAHAVES een bekend merk is, nu dit niet door gedaagde betwist is, overweegt de rechter: “In het licht hiervan en van het feit dat eiseres haar merk gebruikt voor zeer uiteenlopende zaken (van gadgets tot reizen) en het merk begripsmatig gezien geen beperking kent ten aanzien van hetgeen daaronder kan worden aangeboden (Het betekent letterlijk: hebbeding), staan deze afwijkingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in de weg aan het aannemen van een zekere, weliswaar geringe, mate van soortgelijkheid.”(4.6)

Het verweer dat Wannahaves als gewoon zelfstandig naamwoord moet worden beschouwd gaat volgens de voorzieningenrechter niet op gelet op de inburgering van het merk. Ook is niet gesteld of gebleken dat Wannahaves ten tijde van het deponeren van het merk door Wannahaves reeds een bestaand (Engelstalig) zelfstandig naamwoord was.

De gelijkenissen in de auditieve, visuele en begripsmatige zin tussen de merken van partijen (ook tussen WANNAHAVES en WANNAHEBBIES) acht de voorzieningenrechter groot.

“De conclusie van het voorafgaande is dat door het gebruik van de merken van gedaagde bij het publiek verwarring kan ontstaan in die zin dat het publiek een verband kan veronderstellen tussen de merken van partijen. Dit betekent dat de vordering van eiseres voor zover deze strekt tot het verbieden van het gebruik van deze merken en andere met het merk van eiseres overeenstemmende tekens, op grond van een bepaalde in artikel 2.20 lid 1 sub b voor toewijzing in aanmerking komt.”(4.14)

De handelsnaam Wannahaves komt voor bescherming van de Handelsnaamwet in aanmerking, nu het woord niet louter beschrijvend van aard is en de bescherming van de handelsnaam niet leidt tot monopolisering van de taal. Het dominerende bestanddeel van de handelsnamen van gedaagde is Wannahaves. Er is volgens de voorzieningenrechter sprake van gevaar voor verwarring. De voorzieningenrechter acht het billijk om de werkelijke proceskosten met éénderde deel te verminderen omdat het gebruik van het merk door gedaagde beperkt is gebleven en zij direct na de sommatiebrief het gebruik van de domeinnaam heeft gestaakt en gestaakt heeft gehouden.

Lees het vonnis hier.

IEF 4138

Afbreuk

Rechtbank 's-Gravenhage,11 juni 2007, LJN: BA6849, Pretium Telecom tegen KPN.

KPN heeft mededelingen gedaan die afbreuk doen aan de goede naam van Pretium. Geen rectificatie. Vordering tot vereiste dubbele wilsuiting van KPN afgewezen wegens lopend overleg tussen partijen en OPTA..

Wholesale Line Rental (WRL) biedt consumenten de mogelijkheid voor het abonnement voor hun vaste telefoonverbinding over te stappen naar een alternatieve aanbieder, zoals Pretium. Om deze mogelijkheid aan te kunnen bieden, heeft Pretium in december 2006 een overeenkomst gesloten met KPN Wholesale, de Raamovereenkomst. In deze overeenkomst is opgenomen dat partijen zich zullen onthouden van gedragingen die redelijkerwijs afbreuk kunnen doen aan de goede naam van de andere partij bij (potentiële) eindgebruikers of andere derden. Via telemarketing heeft Pretium 11.000 klanten verworven voor de WRL dienst. 85.000 hiervan waren al CPS klant bij Pretium,de overige 25.000 zijn nieuw.

In het programma Kassa (7 april 2007) en in de Telegraaf (29 mei 2007) is Pretium negatief in het nieuws gekomen. KPN heeft bij brief van 20 april 2007 Pretium gesommeerd van haar klanten een expliciete wilsuiting te vragen dat zij ermee instemmen dat Pretium hun abonnement met KPN opzegt.

Pretium vordert o.a. dat KPN zich dient te onthouden van gedragingen die redelijkerwijs afbreuk kunnen doen aan de goede naam van Pretium, alsmede een rectificatie. KPN vordert op grond van artikel 3.4 van de Raamovereenkomst (op grond waarvan uitdrukkelijke toestemming van de klant voor het overstappen vereist is)  van Pretium o.a. bewijsmiddelen dat de gebruikers die willen overstappen de betreffende toestemming voorafgaand aan de plaatsing van de orders aan Pretium hebben verleend.

Pretium stelt dat KPN onrechtmatig jegens haar handelt door:
1) haar goede naam aan te tasten door het doen van negatieve uitlatingen in de Primafoonwinkels en via haar Helpdesk over de bedrijfsvoering en verkoopmethoden van Pretium hetgeen mede mogelijk is doordat klanten in verwarring raken door misleidende CPS en ELR opzeggingsbrieven van KPN
2) klanten van Pretium aan te zetten om hun (rechtsgeldige) overeenkomst met Pretium te ontbinden waardoor Pretium ernstig in haar bedrijfsvoering wordt gehinderd omdat zij niet onderbouwde en veelal onterechte annuleringsverzoeken van KPN moet onderzoeken
3) publiekelijk met toezichthouders en individuen te communiceren over klachten die zij over Pretium heeft ontvangen.

De rechtbank oordeelt dat Pretium aannemelijk heeft gemaakt dat KPN medewerkers zich negatief uitlaten over de verkoopmethoden van Pretium. KPN heeft onvoldoende gemotiveerd dat deze negatieve uitlatingen feitelijk juist zijn. Dat structureel sprake zou zijn van onheuse verkoopmethoden, is niet komen vast te staan. Met betrekking tot de brieven oordeelt de rechtbank dat de CPS opzeggingsbrief niet meer wordt verzonden en dat de WLR opzeggingsbrief voorwerp van overleg is tussen de telecomaanbieders en OPTA. Voor ingrijpen betreffende een inhoudelijk correct geoordeelde brief gedurende dat overleg is onvoldoende aanleiding. De rechtbank acht het niet onredelijk dat KPN, zodra zij bericht heeft gekregen van Pretium dat een klant van KPN over gaat naar Pretium, daarover een bericht aan de klant stuurt.

De door Pretium gevorderde rectificatietekst wordt afgewezen wegens disproportionaliteit

De vordering van KPN met betrekking tot het vereiste van dubbele wilsuiting wordt afgewezen:

Er bestaat naar voorlopig oordeel geen aanleiding de tot op heden door Pretium verworven klanten alsnog om de door KPN geeiste wilsuiting te vragen. Daartoe is redengevend het voornoemde gedogen door KPN en het thans met OPTA gevoerde overleg. Van ingrijpen gedurende dit overleg wordt onder die omstandigheden geen aanleiding gevonden. De uitkomst van dat overleg dient afgewacht te worden, zodat voor een gebod voor de toekomst thans evenmin aanleiding is. (3.9)

Lees het vonnis hier.

IEF 4137

Op TV

IE-thriller op RTL7, 20.30-22.20: Secret Window. Schrijver Morton Rainey heeft zich, nadat zijn vrouw is vreemdgegaan, teruggetrokken in zijn buitenverblijf aan de oevers van Tashmore Lake. Op een dag staat John Shooter, voor de deur. Shooter beschuldigt Morton van plagiaat. Morton probeert de man ervan te overtuigen dat dit echt niet zo is en probeert hem de eerste openbaarmaking in een tijdschrift te laten zien, twee jaar eerder gepubliceerd Shooter's verhaal is geschreven. Op de één of andere manier lukt het hem echter niet het origineel te vinden en gebeuren er vreemde dingen. Met Johnny Depp, Timothy Hutton en John Turturro. Gebaseerd op het verhaal Secret Window, Secret Garden van Stephen King, uit de verhalenbundel Four past Midnight.

IEF 4136

Niet onnodig veel fragmenten

cbl.gifRechtbank Amsterdam, 6 juni 2007, HA ZA 06-3976. Stichting Nederlands Fonds voor de Film tegen TROS (met dank aan Maarten Schut, Kennedy Van der Laan).

Auteursrecht. Gebruik van 9 fragmenten, zo’n drie minuten, van een documentaire in een item van zo’n 6 minuten in een nieuwsprogramma, vormt geen inbreuk, maar valt onder het citaatrecht van artikel 15a AW.

De TROS zendt in het programma Eenvandaag een item uit over arbeidsomstandigheden in arme landen. Voor het item van 6 ½ minuut wordt gebruik gemaakt van 9 korte fragmenten (in totaal 3 minuten en 12 seconden) van de documentaire China Blue. Eiser heeft een exclusieve licentie op de auteursrechten van de documentaire voor de Benelux en stelt voorafgaand aan de uitzending al te hebben aangegeven geen toestemming te geven om de fragmenten “op deze manier” te gebruiken.

Het beroep van de TROS op de artikel 15 Aw faalt, omdat een documentaire niet kan worden gezien als een nieuwsbericht of gemengd bericht en evenmin als een artikel over een actueel economisch, politiek, godsdienstig of levensbeschouwelijk onderwerp of werk van dezelfde aard. Ook een beroep op 16a AW wordt afgewezen, er was i.c. geen sprake van een actuele gebeurtenis waarbij het niet mogelijk was vooraf toestemming te vragen aan de rechthebbende. Het beroep op artikel 15a Aw, het citaatrecht, slaagt wel.

“4.6. Artikel 15a Auteurswet ziet op het citeren in onder meer een aankondiging die aandacht besteedt aan het werk of een gebeurtenis die ermee samenhangt. In dit geval betreft het item van Eenvandaag de aankondiging dat China Blue in première gaat in de bioscopen zodat het citeren is toegestaan mits ook aan de andere in artikel 1 5a Auteurswet genoemde voorwaarden is voldaan (…). 

4.7. De rechtbank is na het zien van de documentaire en het programma Eenvandaag, van oordeel dat het gebruik van de fragmenten uit China Blue in het item in Eenvandaag wel in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is en aantal en omvang van de geciteerde gedeelten door het te bereiken doel zijn gerechtvaardigd. Het is met name de regisseur Peled die vertelt over de film, waardoor een beeld van de film ontstaat. De fragmenten van China Blue maken dit niet anders of zodanig dat daardoor sprake is van de door Stichting Nederlands Fonds Voor de Film gestelde ‘overexposure’. De film wordt in het item dan ook niet ‘weggegeven’ door de weergave van de fragmenten. In de documentaire zit veel meer dan hetgeen in het item is vertoond. (…) Het item heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk gedaan aan de exploitatiemogelijkheden van de documentaire.

4.8. Ook zijn er niet onnodig veel fragmenten gebruikt. Het enkele feit dat het wellicht ook mogelijk was geweest om de film aan te kondigen door middel van twee of drie fragmenten, zoals Stichting Nederlands Fonds Voor de Film stelt, maakt niet zonder meer dat er sprake is van disproportioneel gebruik nu er meer filmfragmenten zijn gebruikt. De gebruikte fragmenten zijn zeer kort en sluiten aan bij het interview met Peled.  Wat betreft de lengte van de fragmenten, is het inderdaad mogelijk dat meerdere kortte fragmenten meer ‘weggeven’ dan twee of drie langere fragmenten. Dat neemt niet weg dat van een dergelijk ‘weggeven’ van de film in het onderhavige geval geen sprake is.

4.9. Artikel 15 Auteurswet bepaalt voorts niet dat het moet gaan om citaten uit een voor ieder beschikbaar werk. Het moet gaan om een werk dat rechtmatig openbaar is gemaakt. Vaststaat dat China Blue reeds eerder openbaar is gemaakt, zodat ook aan dit vereiste is voldaan.
4.10. Nu de Tros geen inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op China Blue, komt de vraag aan de orde of het werk zoals Stichting Nederlands Fonds Voor de Film stelt - onder voorwaarden (slechts twee fragmenten, waarbij onder een fragment wordt verstaan een aaneengesloten stuk uit een film van maximaal 1 minuut) ter beschikking is gesteld aan de Tros. Partijen schetsen dienaangaande ieder een ander beeld van de feiten.”

Nu er geen sprake van inbreuk is, rest volgens de rechtbank nog de vraag of het werk onder voorwaarden ter beschikking is gesteld door het Fonds, of er een afspraak was tussen partijen. Gezien tegenstrijdige verklaringen staat het echter niet vast dat namens het Fonds de restrictie van twee fragmenten van maximaal 1 minuut per fragment is gesteld en, zo ja, op welk(e) moment(en). Aangezien het Fonds zich beroept op de rechtsgevolgen van deze restrictie, namelijk dat de Tros geen toestemming had om het item uit te zenden) is het aan haar om dit te bewijzen.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en laat de Stichting Nederlands Fonds Voor de Film toe tot het bewijs.

Lees het vonnis hier.

IEF 4135

Coöperatieve inbreuk

sbr.gifRechtbank Amsterdam 23 mei 2007, LJN: BA6820: Subaru c.s. tegen Coöperatie Cosis.

Uitleg van tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Gebruik handelsnaam, beeld- en woordmerken in strijd met overeenkomst. Auteursrechtinbreuk door plaatsen van foto’s van Subaru’s personenauto’s op website.

Cosis, een coöperatie die wordt gevormd door diverse leden, waaronder ex-dealers van Subaru, presenteert zich als zijnde gespecialiseerd in Subaru. Op 4 juli 2003 is er een vaststellingovereenkomst tussen partijen gesloten. Subaru vordert onder meer een verklaring voor recht dat Cosis door gebruik van de naam ‘Coöperatie Cosis Specialisten in Subaru’ en de Subaru-merken de vaststellingovereenkomst overtreedt en maakt aanspraak op contractuele boetes.

Het hanteren van de aanduiding ‘Coöperatie Cosis Specialisten in Subaru’ wordt aangemerkt als handelsnaamgebruik: ‘Op het moment dat de aanduiding “Coöperatie Cosis Specialisten in Subaru” zowel in het briefhoofd staat vermeld, direct gevolgd door adres en internetgegevens, als onderaan de prijslijst, eveneens direct gevolgd door adresgegevens, zal de gemiddelde geadresseerde dit als handelsnaamgebruik opvatten en niet slechts als beschrijving van de (handels)activiteiten/werkelijke hoedanigheid van de leden van Cosis. Dat de brief is ondertekend met Coöperatie Cosis zonder toevoeging “Specialisten in Subaru” doet hieraan geen afbreuk. Evenmin als de verdere inhoud van de brief en/of het persbericht.’ (r.o. 4.8). Cosis is jegens Subaru tekortgeschoten in de nakoming van artikel 1 van de vaststellingovereenkomst.

Voor wat betreft de daardoor verschuldigde boete oordeelt de Rechtbank dat het aantal overtredingen niet afhankelijk is van het aantal verzonden brieven waaruit een mailing bestaat (50 verzonden brieven). In dit geval is volgens de Rechtbank sprake van twee overtredingen omdat de naam Cooperatie Cosis Specialisten in Subaru twee keer in de mailing voorkomt (r.o. 4.10).

Met betrekking tot een onder Subaru-rijders door Cosis verspreide brochure waarin beeld- en woordmerken van Subaru worden gebruikt, oordeelt de Rechtbank (verwijzend naar BMW/Deenik) dat het de vraag is of de brochure de ongeoorloofde indruk heeft gewekt dat er een commerciële band bestaat tussen Cosis en Subaru. Daarvoor acht de Rechtbank de volgende omstandigheden van belang:

‘a. Cosis maakt in de brochure zowel gebruik van het beeldmerk van Subaru c.s. (ovaal met zes sterren) als van het woordmerk SUBARU. In het algemeen zal beeldmerkgebruik naast woordmerkgebruik tot het oordeel leiden dat de indruk wordt gewekt van het bestaan van een commerciële band.

b. Cosis maakt in de brochure reclame voor nieuw op de markt gebrachte auto's en spreekt over een introductieshow. In zijn algemeenheid worden nieuw geïntroduceerde automodellen van een bepaald merk veeleer bij officiële dealers aangeboden. Dit brengt mee dat bij potentiële klanten sneller de indruk wordt gewekt dat de brochure afkomstig is van Subaru c.s. of van aan haar gelieerde ondernemingen.

c. In de brochure is een lijst met namen, adresgegevens en telefoonnummers van Cosis-leden opgenomen. Mede nu het als onvoldoende betwist ervoor moet worden gehouden dat een groot aantal van de in deze lijst vermelde leden vroeger wel officiële Subaru-dealers zijn geweest en sommige leden ook officiële dealers zijn van andere merkauto's, kan deze lijst een indruk wekken van een landelijk dealernetwerk, en kunnen potentiële klanten eerder in de veronderstelling komen te verkeren dat de brochure afkomstig is van een aan Subaru c.s. gelieerd aantal dealers.

d. In de brochure is gebruik gemaakt van de kleurencombinatie blauw/geel. Door Cosis is niet betwist dat deze kleuren tot medio 2003 kenmerkend zijn geweest voor de Subaru-dealerorganisatie. Dat dit mogelijk niet van begin af aan het geval is geweest, doet hieraan niet af Dat de kleurencombinatie blauw/geel verder niet als merk is gedeponeerd doet niet eraan af dat het gebruik maken van deze kleurencombinantie één van de elementen kan zijn die meebrengen dat bij het publiek de indruk kan ontstaan dat zij van doen heeft met een aan Subaru c.s. gelieerde onderneming.’

De Rechtbank komt tot het oordeel dat Cosis met de brochure de indruk kan wekken dat er een commerciële band bestaat. Aldus handelt Cosis in strijd met artikel 4 van de vaststellingovereenkomst (r.o. 4.17).

Met betrekking tot de gestelde auteursrechtinbreuk oordeelt de Rechtbank dat de foto’s, waarop diverse Subaru personenauto’s al rijdend en in een landschappelijke omgeving zijn te zien, auteursrechtelijk beschermd zijn. ‘De auto’s zijn niet op een gebruikelijke wijze maar op een originele manier vanuit een specifiek gekozen perspectief gefotografeerd waarbij door de maker van de foto’s keuzes zijn gemaakt ten aanzien van bijvoorbeeld de setting waarin de foto’s zijn geplaatst en de belichting.’ Nu als onbetwist vaststaat dat Cosis deze foto’s zonder toestemming van Subaru op haar website heeft geplaatst en openbaar gemaakt, maakt Cosis inbreuk op de auteursrechten van Subaru (4.25).

Volgt forfaitaire kostenveroordeling (de zaak is aangebracht vóór de handhavingsrichtlijn).

Lees het vonnis hier

IEF 4134

Eerst even voor jezelf lezen

1- GvEA EG, 12 juni 2007, zaak T-105/05, Assembled Investments (Proprietary) tegen OHIM /   Waterford Wedgwood (nog geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositiezaak. Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk WATERFORD STELLENBOSCH, oppositie op grond van communautaire woordmerk WATERFORD. “Having regard to all of the foregoing, it must be held that articles of glassware and wine are not similar goods. Consequently, there can be no likelihood of confusion between the conflicting marks.”

Lees het arrest hier.

2- GvEA EG, 12 juni 2007, zaak T-339/05, MacLean-Fogg  tegen OHIM (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Weigering om het woordmerk LOKTHREAD in te schrijven als Gemeenschapsmerk voor waren van klasse 6. “It also follows that the mere fact that the neologism contains a spelling mistake in one of its components cannot support the inference that the neologism is unusual given that the relevant public will immediately recognise that misspelling, both phonetically and visually, and will therefore replace the misspelled word ‘lok’ with the word ‘lock’.”

 Lees het arrest hier.

3- GvEA EG, 12 juni 2007, zaak T-190/05, Sherwin-Williams tegen OHIM.

Weigering om het woordmerk TWIST & POUR  in te schrijven als Gemeenschapsmerk voor waren van klasse 21. “In dit verband behoeft slechts te worden opgemerkt dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat een woordmerk dat kenmerken van waren of diensten beschrijft, daardoor noodzakelijkerwijs elk onderscheidend vermogen mist, en dat het niet relevant is dat de kenmerken van de waren of diensten die kunnen worden beschreven, commercieel essentieel dan wel bijkomstig zijn.”

 Lees het arrest hier.

4- GvEA EG, 12 juni 2007, gevoegde zaken T-57/04, T-71/04, Budejovický Budvar tegen OHMI / Anheuser-Busch.

Oppositiezaak. Beroep tegen afwijzing oppositie op grond internationale beeldmerk BUDWEISER BUDVAR en van het recht op gebruik van de beschermde oorsprongsbenamingen BUDWEISER BIER, BUDWEISER BIER - BUDVAR en BUDWEISER BUDVAR  tegen Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat termen ‚AB’, ‚genuine’, ‚budweiser’, ‚king of beers’ bevat.

De vraag die door Budvar voor het Gerecht aan de orde wordt gesteld, houdt verband met de laatste voorwaarde van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, te weten of in casu afdoende is aangetoond dat de ingeroepen benamingen van oorsprong krachtens het geldende Franse recht het recht verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden.

“In casu dient te worden vastgesteld dat Budvar voor de instanties van het BHIM, en in het bijzonder voor de kamer van beroep, geen elementen heeft aangedragen ten bewijze dat door het gebruik van de betrokken geografische benaming specifiek voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 waarop het aangevraagde beeldmerk betrekking heeft, misbruik kon worden gemaakt van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong of die bekendheid kon worden afgezwakt, gesteld dat het bewijs van die bekendheid op het Franse grondgebied was geleverd. Hieraan dient te worden toegevoegd dat, aangezien het een zuiver hypothetische kwestie betreft, het aan Budvar stond om haar vordering zo nauwkeurig te omschrijven dat het BHIM op alle aspecten van haar aanspraken uitspraak kon doen.”

Lees het arrest hier.

5- GvEA EG, 12 juni 2007, gevoegde zaken T-60/04, T-61/04, T-62/04, T-63/04, T-64/04, Budejovický Budvar tegen OHMI / Anheuser-Busch (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositiezaak. Beroep tegen afwijzing oppositie op grond van de beschermde oorsprongsbenaming BUD tegen de inschrijving als Gemeenschapsmerk van  het woordmerk BUD. “In the present case, the Court finds that Budvar did not produce before OHIM and, in particular, before the Board of Appeal, any evidence to show that the use of the geographical name in question, specifically for the products covered by the word trade mark applied for, was likely to misappropriate or weaken the reputation – assuming it had been established in France – of the appellation of origin concerned. Moreover, as a purely conjectural matter, it was for Budvar to formulate its application with sufficient precision to enable OHIM to provide a comprehensive ruling on Budvar’s assertions.”

 Lees het arrest hier.

6- GvEA EG, 12 juni 2007, gevoegde zaken T-53/04, T-54/04, T-55/04, T-56/04, T-58/04, T-59/04, Budejovický Budvar tegen OHMI / Anheuser-Busch (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositiezaak. Beroep tegen afwijzing oppositie op grond van de beschermde oorsprongsbenamingen  BUDWEISER BIER, BUDWEISER BIER - BUDVAR en BUDWEISER BUDVAR tegen de inschrijving als Gemeenschapsmerk van  het woordmerk BUDWEISER.

“In the present case, the Court finds that Budvar did not produce before OHIM and, in particular, before the Board of Appeal, any evidence to show that the use of the geographical name in question, specifically for the products covered by the word trade mark applied for, was likely to misappropriate or weaken the reputation – assuming it had been established in France – of the appellations of origin concerned. Moreover, as a purely conjectural matter, it was for Budvar to formulate its application with sufficient precision to enable OHIM to give a comprehensive ruling on Budvar’s assertions”

 Lees het arrest hier.

IEF 4133

Basgitaar

rbss.gifHvJ EG, 7 juni 2007, conclusie A-G  Sharpston in zaak C-301/05 P. Hans-Peter Wilfer tegen OHIM. (nog geen  Nederlandse versie beschikbaar).

Weigering om het woordmerk ROCKBASS in te schrijven als Gemeenschapsmerk voor muziekinstrumenten en accessoires daarvoor. Het merk zou beschrijvend zijn. “It is surely self-evident that one of the intended purposes of a bass guitar is to play rock music.”

Weinig opzienbarende conclusie. De A-G concludeert dat eerdere oordeel van het Gerecht correct was en dat het beroep tegen de weigering verworpen zou moeten worden. Dat Rock Bass ook een soort baars is, doet bijvoorbeeld niet af aan de beschrijvendheid van het woord voor muziekinstrumenten e.d.

“31. Mr Wilfer submits as his fourth ground of appeal that the Court of First Instance did not take account of other possible meanings of the word ‘rockbass’. In German, the English word ‘rock’ has more than 25 different meanings and the word ‘bass’ at least six, of which the musical one is extremely multifactorial. Moreover the German word ‘Rock’ has at least five different meanings and the word ‘Bass’ at least four. Mr Wilfer had indicated before the Court of First Instance that the term ‘rockbass’ could accordingly have numerous meanings. That Court, without giving any reasons, failed to take account of this, thereby distorting or falsifying Mr Wilfer’s explanation and breaching the requirement to give reasons. Moreover, neither the contested decision nor the internet sites to which the Board of Appeal referred therein suggest that the term ‘rockbass’ is likely to be commonly used in trade to designate an electric bass guitar intended for playing rock music. The Court of First Instance therefore also distorted the facts on which its judgment is based and breached the requirement to give reasons.

32. Mr Wilfer submits as his fifth ground of appeal that, in holding that the mark ROCKBASS was not unusual in structure, the Court of First Instance did not take into account not only that the term could have many different meanings but also that it had many possible grammatical permutations e.g. noun/noun, verb/adjective etc. In ignoring this explanation, the Court of First Instance deformed the facts on which its judgment is based and breached the requirement to give reasons.

33. With regard to the fourth ground of appeal, it suffices to note that the Court has ruled that a word must be refused registration if at least one of its possible meanings designates a characteristic of the goods or services concerned.”

Aardig is ook nog:

“44. At the hearing counsel for Mr Wilfer emphasised that the ‘rock bass’ style of music is not a distinctive characteristic of goods or of musical instruments. Again, however, I do not see how that argument assists Mr Wilfer. It is surely self-evident that one of the intended purposes of a bass guitar is to play rock music. That statement will not become less true if a given person buys a bass guitar with the (possibly misguided) idea of playing classical music on it. Still less is it undermined by the example provided by counsel for Mr Wilfer, who argued that its logical conclusion is that the Honda Jazz trade mark is unregistrable because it is possible to play jazz music in cars.”

Lees de conclusie hier.

IEF 4132

Bevelschrift

Beschikking Rechtbank ’s-Gravenhage 4 juni 2007, Pintail International B.V. tegen Gemini Medical Textiles Europe B.V.

Volledige proceskosten bij afstand van instantie.

Gemini is octrooihouder en heeft Pintail gedagvaard. Gemini vordert een inbreukverbod met nevenvorderingen. De zaak wordt door Gemini aangebracht. Gemini doet echter afstand van instantie ex art. 249 en 250 Rv. Pintail verzoekt de rechtbank, ingevolge artikel 250 lid 4, een bevelschrift af te geven waarin Gemini wordt bevolen de door Pintail gemaakte proceskosten te vergoeden. Pintail stelt dat zij recht heeft op vergoeding van de volledige proceskosten op grond van artikel 14 Handhavingsrichtlijn. Gemini stelt daar tegenover dat artikel 14 Handhavingsrichtlijn in dit geval niet van toepassing is en dat zij slechts de proceskosten conform het gebruikelijke forfaitaire tarief zou hoeven te vergoeden.

De rechtbank overweegt dat het doel van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (geïmplementeerd onder artikel 1019h Rv) is dat in een procedure als deze de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten. Bij afstand van instantie zou de eiser volgens de rechtbank als in het ongelijk gestelde partij moeten worden aangemerkt. Door in het geval van afstand van instantie geen volledige proceskostenveroordeling aan de eiser op te leggen zou de eiser het doel van artikel 14 Handhavingsrichtlijn kunnen frustreren door de zaak vroegtijdig in te trekken.

De rechtbank beveelt Gemini de proceskosten aan Pintail te vergoeden.

Lees de beschikking hier.

IEF 4131

Globalisering

limoncello.gifHvJ EG, 12 juni 2007, C-334/05 P. Shaker tegen OHIM/Limiñana y Botella (Limoncello della Costiera Amalfitana shaker).

Hoger beroep in de enigszins geruchtmakende Limonchello-zaak. Het HvJ stelt dat het Gerecht geen globale beoordeling van het gevaar voor verwarring heeft gemaakt en vernietigt het arrest van het Gerecht.

Ter herinnering: Het Gerecht concludeerde dat er in deze oppositie zaak geen gevaar voor verwarring was met betrekking tot de Gemeenschapsmerkaanvrage voor een beeldmerk dat bestaat uit een etiket met de woorden Limoncello della Costiera Amalfitana in combinatie met een afbeelding van een met citroenen versierd rond bord en het oudere woordmerk ‘Limonchelo’ van de opposante in deze zaak.  Volgens het HvJ heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b van de Gemeenschapsmerkenverordening echter niet goed begrepen.

“38      In punt 54 van het bestreden arrest heeft het Gerecht evenwel opgemerkt dat indien het aangevraagde merk een samengesteld merk van visuele aard is, de beoordeling van de door dit merk opgeroepen totaalindruk alsmede de vaststelling of een bestanddeel ervan dominerend is, moeten gebeuren op basis van een visuele analyse. Het heeft hieraan toegevoegd dat in een dergelijk geval alleen voor zover een eventueel dominerend bestanddeel niet-visuele semantische aspecten bevat, dit bestanddeel dient te worden vergeleken met het oudere merk met inaanmerkingneming van deze andere semantische aspecten, zoals relevante fonetische aspecten of abstracte concepten.

39      Op basis van deze overwegingen heeft het Gerecht, in het kader van het onderzoek van de betrokken tekens, eerst vastgesteld dat het aangevraagde merk een dominerend element had bestaande in de afbeelding van een met citroenen versierd rond bord. In punten 62 tot en met 64 van het bestreden arrest heeft het daaruit vervolgens afgeleid dat de fonetische of begripsmatige kenmerken van de overige elementen van dat merk niet hoefden te worden onderzocht. In punt 66 van hetzelfde arrest heeft het ten slotte geconcludeerd dat het feit dat de afbeelding van een met citroenen versierd rond bord de andere bestanddelen van het aangevraagde merk domineerde, elk gevaar voor verwarring op grond van visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de termen limonchelo en limoncello, die deel uitmaken van de betrokken merken, belette.

40      Met deze benadering heeft het Gerecht geen globale beoordeling van het gevaar voor verwarring van de betrokken merken gemaakt.

42      Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 21 van haar conclusie, kan alleen wanneer alle andere bestanddelen van het merk te verwaarlozen zijn, de overeenstemming op basis van enkel het dominerende bestanddeel worden beoordeeld.

43      Bijgevolg heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 verkeerd toegepast.”

Het Hof vernietigt het bestreden arrest en verwijst de zaak naar het Gerecht.

Lees het arrest hier

IEF 4130

Relatief ongereguleerd

RW.bmpReinier Wijnstra (EPC): Bewijskracht van internetpublicaties bij octrooizaken. Kort commentaar bij  Technical Board of Appeal EPO, zaak T1134/06, Conami Corporation. “Het Internet Archive is in zijn huidige vorm echter onvoldoende betrouwbaar.”

Voor de beoordeling van de nieuwheid en inventiviteit van een octrooi(aanvrage) is elke openbaring van belang. Een publicatie op het internet is een openbaring en behoort dus tot de stand van de techniek. Probleem van het internet is echter dat de inhoud continue wijzigt, terwijl octrooien maanden tot jaren na indiening pas beoordeeld worden. Jurisprudentie op dit gebied is schaars. Een recente uitspraak van een Technical Board of Appeal (TBA) van het EPO biedt daarom een nuttig handvat, niet alleen voor verlenings- en oppositieprocedures, maar ook voor rechtzaken.

Aanleiding voor de uitspraak van de TBA is een afwijzing door een examiner van een octrooiaanvrage, op grond van een openbaring via het internet.

De examiner stelde dat de betreffende openbaring van voor de indieningsdatum was en dat de uitvinding niet inventief was ten opzichte van deze openbaring. De examiner zelf heeft kopieën van de betreffende wegpagina's echter pas na de indieningsdatum van internet gehaald, via het Internet Archive. De TBA concludeert dat dit internetarchief niet voldoende betrouwbaar is om zonder meer tegen een octrooiaanvrage in te brengen. Daarbij constateert ze ondermeer dat de Guidelines van het EPO geen instructies geven over hoe examiners moeten omgaan met internetpublicaties. Impliciet vult de TBA dit gat nu door zelf uitgebreide overwegingen te wijden aan de bewijskracht van internet.

De TBA stelt voorop dat het voor elke openbaring van belang is de betrouwbaarheid hiervan vast te stellen. Bij reguliere publicaties in octrooizaken, meestal andere octrooipublicaties, is deze betrouwbaarheid geen issue. Bij openbaringen via mondelinge voordracht of voorgebruik speelt dit wel al. De TBA stelt dat voor een internetpublicatie dezelfde strikte "standard of proof" moet worden gehanteerd. Dit betekent dat de vragen "When", "What"en "Under which circumstances" beantwoord moeten worden. Onder de genoemde "omstandigheden" schaart de TBA factoren die invloed hebben op de betrouwbaarheid van de informatie, zoals de wijze waarop de informatie is verkregen, hoe het van een datum stempel is voorzien, hoe het opgeslagen is en of het ongewijzigd is gebleven sinds het is opgeslagen.

Het internet is een medium dat ook voor de verspreiding van technische kennis een sterk toenemende rol vervult. Tegelijk is het internet relatief ongereguleerd en berucht onbetrouwbaar voor wat betreft ongeautoriseerde toegang. Het is daarom momenteel zeer moeilijk om met een hoge mate van waarschijnlijkheid vast te stellen wat op een website te zien is geweest en wanneer dat was.

Het Internet Archive (www.archive.org) is een particuliere archiveringsdienst, die "images" opslaat van webpagina's, gemaakt op verschillende data. In principe kun je via dit archief zien wat er op een bepaald moment op een bepaalde site stond. Uit informatie van het Internet Archive zelf, en een artikel van B. Howell in het Journal of Internet Law, blijkt dat de informatie in het archief automatisch verzameld wordt, maar dat de eigenaar van een site dit automatische verzamelen kan blokkeren en dat hij achteraf opgeslagen materiaal kan laten verwijderen. Ook kunnen de images samengesteld zijn uit onderdelen van verschillende data, kunnen de hyperlinks niet meer kloppen en kan het format van de site gewijzigd zijn. Toegang het Internet Archive is anoniem en de beveiligingsstructuren zijn onduidelijk. De TBA concludeert daarom dat de authenticiteit en integriteit van informatie van het gearchiveerde materiaal niet als zeker beschouwd mogen worden.

Eerdere jurisprudentie is schaars. In een tweetal eerdere uitspraken van een TBA werden internetpublicaties ook al terzijde geschoven. Ook in die gevallen werd weliswaar gesteld dat internet op zich een bron kan zijn, maar de datum van de betreffende publicaties werd niet met voldoende zekerheid bewezen. In het ene geval faalde bewijsvoering via een affidavit, in het andere geval bewijsvoering via de data die op en in het document zelf waren opgeslagen. Ook het Bundespatentgericht heeft twee keer geoordeeld dat het internet, inclusief het Internet Archive, geen betrouwbare bron vormt voor het bepalen van de stand van de techniek.

De Guidelines van het EPO zeggen nog niets over het internet, de Guidelines van de PCT wel. Deze maken onderscheid tussen "Trusted Publishers", en "Web Sites of Unknown Reliability", waarbij in het laatste geval de publicatiedatum achterhaald zou kunnen worden via het Internet Archive. Deze Guidelines stellen dat publicaties uit beide bronnen gebruikt kunnen worden en dat het aan de aanvrager is om de betrouwbaarheid hiervan ter discussie te stellen. In het geval van "Trusted Publishers" dient de aanvrager echter bewijs van het tegendeel te verschaffen, terwijl hij bij onbetrouwbaarder bronnen alleen "sound reasons" hoeft aan te voeren.

De TBA concludeert dat een openbaring op internet in het algemeen tot de stand van de techniek behoort, maar dat een strikte "standard of proof" toegepast moet worden. Het feit dat een publicatie stand van de techniek is moet "beyond any reasonable doubt" bewezen worden, waarbij in het algemeen dezelfde criteria gehanteerd moeten worden die ook gelden bij het vaststellen van voorgebruik en mondelinge openbaringen. In het bijzonder moet vastgesteld worden of een verkregen openbaring overeenkomt met de oorspronkelijke openbaring op de relevante datum.

Een uitzondering wordt gemaakt voor online elektronische openbaringen van papieren publicaties door betrouwbare uitgevers. Daarbij mogen de juistheid van inhoud en datum aangenomen worden. Ook kan de TBA zich voorstellen dat een website erkende richtlijnen en standaarden hanteert, die het gebruik van verder bewijs overbodig maken. De TBA roept op richtlijnen op te stellen om duidelijk te maken wat betrouwbare uitgevers zijn en wat erkende richtlijnen zijn.

Het Internet Archive is in zijn huidige vorm echter onvoldoende betrouwbaar. Om informatie hieruit te kunnen gebruiken zal ondersteunend bewijs nodig zijn, bijvoorbeeld een verklaring van de archivaris, of van de eigenaar of de auteur van de oorspronkelijke website. In het onderhavige geval ontbrak dit, zodat de TBA de zaak terugverwijst naar de examing division met de opdracht om nader bewijs te verzamelen.

RW

Lees de uitspraak hier.