IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 2924

Eerst even voor jezelf lezen

Hoge Raad, 10 november 2006, C06/070HR, LJN: AY9317. Astrazeneca c.s. tegen  tegen Menzis c.s. (zorgverzekeraars).
 
“Astrazeneca c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd - heel kort samengevat - dat Menzis onrechtmatig jegens hen handelt door huisartsen een financiële vergoeding toe te kennen als zij aan hun patiënten een bepaald geneesmiddel, t.w. (generiek) simvastatine en (generiek) omeprazol, voorschrijven, ten gevolge waarvan Astrazeneca c.s. aanzienlijke en onomkeerbare schade zullen lijden. Het aanbieden van de module rationeel voorschrijven achten zij in strijd met het Reclamebesluit geneesmiddelen, de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg) en, in elk geval, met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.”

De Hoge Raad  verwerpt het beroep. Lees her arrest hier.

IEF 2923

False declarations of origin

Nog een EU persbericht: The European Commission, through its in-house research service, the Joint Research Centre, has developed “ConTraffic”, a system based on route-risk analysis which can make a significant contribution to the fight against fraud, and increased global security. Such a system can identify false declarations of origin, which can be made to circumvent anti-dumping duties and reduce smuggling of counterfeit goods, nuclear materials or weapons.

Lees hier meer.

IEF 2922

Verjaardag & Convenant

ovo.gifPersbericht: "Vrijdag 10 november viert de Orde van Octrooigemachtigden haar 70-jarig bestaan met een Lustrumbijeenkomst in het Concert- en congresgebouw de Doelen in Rotterdam.

Bij die gelegenheid zullen de Orde van Octrooigemachtiden en de Staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken een convenant tekenen met de titel: "Convenant versterking gebruik octrooisysteem.

De doelstellingen van het convenant zijn er onder meer op gericht om de bekendheid met het octrooisysteem bij potentiële gebruikers te vergroten alsmede de toegankelijkheid van het gebruik van de expertise van octrooigemachtigden, waar nodig, te vergroten.

EZ en Octrooicentrum Nederland, een agentschap van EZ, zullen in hun voorlichting aan het MKB, universiteiten, hogescholen, topinstituten en andere organisaties voldoende aandacht besteden aan de mogelijkheden die het octrooisysteem biedt en de waardevolle diensten die octrooigemachtigden daarbij kunnen bieden. Octrooicentrum Nederland en de Orde van Octrooigemachtigden zullen zich gezamenlijk inspannen om de voorlichting over het octrooisysteem verder te intensiveren door middel van het geven van voorlichtingsbijeenkomsten en gastcolleges. Verder zullen EZ, Octrooicentrum Nederland en de Orde zich inspannen om de bekendheid van het beroep van octrooigemachtigde te vergroten op universiteiten.

In het convenant is afgesproken dat Octrooicentrum Nederland in samenspraak met het bestuur van de Orde een richtsnoer zal ontwikkelen over de aard en de reikwijdte van de door Octrooicentrum Nederland uit te voeren stand van de techniek onderzoeken in octrooiliteratuur en databases. Octrooicentrum Nederland zal zich inspannen om informatie digitaal beschikbaar te stellen die thans als verwijzingen zijn opgenomen in het octrooiregister, voor zover dit mogelijk en relevant is.

De Orde van Octrooigemachtigden meent dat met dit convenant het gebruik van het octrooisysteem zal worden versterkt en het vertrouwen in de kwaliteit en de waarde van de diensten van octrooigemachtigden zal worden bevorderd."

Lees het convenant hier. Klik  hier voor de website van de orde .

IEF 2921

Zonder grenzen

Europees persbericht: MEMO/06/419, 9 november 2006, The modernisation of the Television without Frontiers Directive: Frequently asked questions 

O.a: "At the Council meeting on Monday 13 November 2006, the Finnish Presidency will present to the Council a new text with a cover note stating Member States remaining specific concerns. Through discussion, the Presidency will explore whether there is enough support for the general approach. No firm conclusion of the discussion is expected at this stage. The vote in the European Parliament in December may lead to the Council adopting a Common Position on the Directive in May 2007, under the German Presidency. The second reading in the European Parliament and in the Council is expected to take place under German Presidency.

The new directive would extend the benefits of the “country of origin” principle – which has helped Europe’s broadcasting industry to flourish since 1989 – to new non-linear (on-demand) audiovisual services (in particular video on demand), so as to improve their prospects for commercial success. For such on-demand services, the “country of origin” principle would apply across Europe with a minimum of necessary harmonisation. This would allow audiovisual media service providers to offer audiovisual content complying with the laws of their own Member State for reception in other Member States, without having to vary this content to comply with the laws of each Member State concerned.

Relaxing rules on the insertion of advertising in TV programmes and daily advertising limits, as well as openness to new forms of advertising (such as split- screen, virtual or interactive advertising), would benefit not only advertisers but the whole audiovisual industry in Europe, by strengthening their economic base. Providing a clear legal framework for product placement would secure new revenues for Europe’s audiovisual industry, help to boost Europe’s creative economy and thus reinforce cultural diversity."

Lees hier veel meer.

IEF 2920

Een geheime golf

Europees persbericht:  IP/06/1541, 10 November 2006, Commission publishes 2005 Customs seizures of counterfeit goods.

In 2005, EU Customs seized more than 75 million counterfeited and pirated goods. Dangerous fakes are on the march. Foodstuffs, medicines and other goods that can seriously damage the health of consumers continue to be faked in large quantities. Changes in the routes of fraud, an increased range of products being copied and the use of the internet in selling counterfeit goods make customs job even more challenging. The European Commission response is being implemented via the Community's Anti-Counterfeiting Customs Action Plan.

"A secret wave of dangerous fakes is threatening the people in Europe" warns EU Taxation and Customs Commissioner László Kovács. "The key is to be faster than the counterfeiters. We must quickly identify, and act to deal with, new routes of fraud and constantly changing counterfeit patterns to protect our health, safety and the economy."

Customs seized around 75 million articles in 2005, and the number of customs cases involving fakes increased to more than 26,000. Growth in seizures of fakes dangerous to health and safety also continued. For the first time ever, more than 5 million counterfeit foodstuff, drinks and alcohol products were seized. More than 500,000 counterfeit medicines were seized in 2005. Most fakes are now household items rather than luxury goods and the high quality of fakes often makes identification impossible without technical expertise. The increasing use of internet to sell fakes (mainly medicines) increases the challenge customs face.

Lees hier meer.

IEF 2919

Declaration by the Kingdom of the Netherlands

arb.gif"The Director General of the World Intellectual Property Organization (WIPO) presents his compliments to the Minister for Foreign Affairs and has the honor to refer to the deposit by the Government of the Kingdom of the Netherlands, on December 23, 1976, of its instrument of ratification of the Vienna Agreement Establishing an International Classification of the Figurative Elements of Marks, done at Vienna on June 12, 1973, as amended on October 1, 1985.

The Director General of WIPO has the honor to notify that the Kingdom of the Netherlands has deposited a declaration, on October 31, 2006, according to which the said Agreement is applicable to Aruba.

In accordance with Article 12(3) of the Vienna Agreement, the said Agreement will be applicable, with respect to Aruba, on January 31, 2007."

Lees hier iets meer (Vienna (Classification) Notification No. 26, October 31, 2006).

IEF 2918

Bescheiden (3)

tsl.gifNa Lex Bruinhof van Wieringa Advocaten (eerder bericht hier) laat ook Michael Gerrits van De Gier & Stam zich op het weblog van zijn kantoor uit over de laatste ontwikkelingen op het gebied van de richtlijnconforme proceskostenveroordeling:

 “Ten eerste beoordeelt de rechter of ‘de communicatie van de zijde van de advocaat van Tell Sell’ wel adequaat is geweest. Deze overweging is niet alleen betuttelend, maar de rechter gaat hiermee naar mijn mening ook veel te ver. Gaat de rechter straks ook zeggen dat de dagvaarding of de pleitnota (en daarmee het pleidooi) veel te lang was en dat de advocaat ook met een korter verhaal had kunnen volstaan om het punt van zijn cliënt(e) te maken?

Ten tweede is de rechter van oordeel dat ‘gelet op de aard van de onderhavige zaak’(…) de zaak bescheidener had kunnen worden aangepakt’. Bij het lezen van dergelijke passages ontstaan bij mij irritaties. Allereerst had de rechter mogen toelichten wat hij met ‘de aard van de zaak’ dan precies bedoelt (makkelijke zaak, tegenpartij voert geen deugdelijk verweer, IE-zaak, etc?). Maar belangrijker nog, de rechter heeft mijns inziens op zijn minst de plicht – als hij deze mening is toegedaan – te motiveren waarom de zaak bescheidener had kunnen én moeten worden aangepakt en waarom de kosten niet billijk zijn als het niet bescheiden is aangepakt. Artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn bepaalt immers dat de kosten worden vergoed door de verliezende partij, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. De rechter heeft het zich er echter gemakkelijk vanaf willen maken, maar dat leidt alleen maar weer tot meer rechtsonzekerheid (en wij als advocaten moeten onze cliënten weer adviseren dat we van tevoren niet goed kunnen inschatten of een volledige proceskostenveroordeling erin zit, omdat dit klaarblijkelijk van geval tot geval verschilt).”

Lees hier meer.

IEF 2917

Oorden

Rechtbank Amsterdam, 1 november 2006, HA ZA 06-2691. Nestle Nederland N.V. tegen  Nutricia Nederland B.V. (Met dank aan Klos Morel Vos & Schaap).

Procesrecht. Kort vonnis in incident.  ”(…) Van belang is derhalve wat dient te worden verstaan onder ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’. (…) De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval Erfolgsort en Handlungsort samenvallen. Weliswaar is, zoals Nutricia aanvoert, de markeringcampagne in Zoetermeer ontwikkeld, maar de producten zijn vervolgens in heel Nederland in het verkeer gebracht. Ook de verkoopbevorderende communicatie (de commercials, mailing en advertenties) heeft plaatsgevonden door het hele land. Hieruit volgt dat zowel de door Nestlé gestelde onrechtmatige gedragingen als de daaruit voortvloeiende schade die Nestlé stelt te lijden en te hebben geleden, hebben plaatsgevonden in heel Nederland, derhalve ook in het arrondissement Amsterdam. Op grond van artikel 102 Rv is de rechtbank Amsterdam dan ook mede bevoegd om van de vordering van Nestlé kennis te nemen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2916

Damesbroeken

dsl.gifHvJ EG, 9 november 2006, in zaak C-281/05. Montex Holdings Ltd tegen Diesel SpA.

Transitzaak. Het enkele gevaar dat de goederen hun bestemming, te weten Ierland, een lidstaat waarin geen enkele bescherming voor het merk Diesel bestaat, niet bereiken en dat zij theoretisch in Duitsland illegaal in de handel kunnen worden gebracht, volstaat niet om te concluderen dat de doorvoer afbreuk doet aan de wezenlijke functies van het merk in Duitsland

Montex vervaardigt jeansbroeken door de afzonderlijke onderdelen inclusief de onderscheidende tekens onder douaneverzegeling naar Polen uit te voeren, de onderdelen op het Poolse grondgebied aan elkaar te laten naaien en de vervaardigde broeken naar Ierland terug te brengen. Diesel beschikt op het grondgebied van deze laatste lidstaat over geen enkele bescherming voor het teken.

In december 2000 heeft de Duitse douane een voor Montex bestemde zending bestaande damesbroeken met de benaming DIESEL tegengehouden, die per verzegelde vrachtauto in ononderbroken doorvoer onderweg was van de Poolse fabriek via het Duitse grondgebied naar Montex in Ierland. Montex is van mening dat de enkele doorvoer van de goederen over het Duitse grondgebied op geen van de aan het merk verbonden rechten inbreuk maakt.

Met betrekking tot deze zaak stelt het Bundesgerichtshof  de vraag of artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 89/104 aldus moet worden uitgelegd, dat het merk de houder het recht geeft om te verbieden dat in een derde staat vervaardigde goederen met daarop een teken dat gelijk is aan dat merk, worden doorgevoerd over het grondgebied van een lidstaat waarin dat merk bescherming geniet, wanneer de eindbestemming van de goederen een lidstaat is waar zij vrij in de handel kunnen worden gebracht omdat dat merk daar niet een dergelijke bescherming geniet.

Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin het oordeelde dat het extern douanevervoer van niet-communautaire goederen berust op een juridische fictie. Goederen die onder deze regeling zijn geplaatst, worden immers noch aan de overeenkomstige invoerrechten noch aan andere handelspolitieke maatregelen onderworpen, alsof zij het communautair grondgebied niet waren binnengekomen. Hieruit volgt dat alles zich afspeelt alsof de goederen vóór het in het vrije verkeer brengen ervan, hetgeen in Ierland moest plaatsvinden, nooit het communautair grondgebied waren binnengekomen. De doorvoer, die bestaat in het vervoer van in een lidstaat rechtmatig vervaardigde goederen naar een derde staat over het grondgebied van een of meer lidstaten, impliceert geen verhandeling van de betrokken goederen en kan het specifieke voorwerp van het merkrecht dus niet kan schaden. De merkhouder kan zich niet verzetten tegen de enkele binnenkomst in de Gemeenschap  van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.

De houder van een merk de doorvoer door een lidstaat waarin dit merk is beschermd, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, van door het merk aangeduide en onder de regeling extern douanevervoer geplaatste waren met als bestemming een andere lidstaat waarin een dergelijke bescherming niet bestaat, in casu Ierland, slechts kan verbieden wanneer een derde ten aanzien van deze waren, terwijl zij onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst, een handeling verricht die noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in deze lidstaat van doorvoer in de handel worden gebracht.

Het enkele gevaar dat de goederen hun bestemming, te weten Ierland, een lidstaat waarin geen enkele bescherming voor het merk bestaat, niet bereiken en dat zij theoretisch in Duitsland illegaal in de handel kunnen worden gebracht, volstaat niet om te concluderen dat de doorvoer afbreuk doet aan de wezenlijke functies van het merk in Duitsland.

Op de eerste en de tweede vraag dient derhalve te worden geantwoord dat artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 89/104 aldus moet worden uitgelegd dat de houder van een merk de doorvoer door een lidstaat waarin dit merk is beschermd, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, van door het merk aangeduide en onder de regeling extern douanevervoer geplaatste waren met als bestemming een andere lidstaat waarin een dergelijke bescherming niet bestaat, in casu Ierland, slechts kan verbieden wanneer een derde ten aanzien van deze waren, terwijl zij onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst, een handeling verricht die noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in deze lidstaat van doorvoer in de handel worden gebracht.

Het is daarnaast in beginsel irrelevant is of de voor een lidstaat bestemde goederen afkomstig zijn uit een geassocieerde staat dan wel uit een derde staat, en of zij in het land van oorsprong rechtmatig dan wel in strijd met een aldaar bestaand merkrecht van de merkhouder zijn vervaardigd.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1- Artikel 5, leden 1 en 3, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk de doorvoer door een lidstaat waarin dit merk is beschermd, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, van door het merk aangeduide en onder de regeling extern douanevervoer geplaatste waren met als bestemming een andere lidstaat waarin een dergelijke bescherming niet bestaat, in casu Ierland, slechts kan verbieden wanneer een derde ten aanzien van deze waren, terwijl zij onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst, een handeling verricht die noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in deze lidstaat van doorvoer in de handel worden gebracht.

2- Het is in dat opzicht in beginsel irrelevant of de voor een lidstaat bestemde goederen afkomstig zijn uit een geassocieerde staat dan wel uit een derde staat, en of zij in het land van oorsprong rechtmatig dan wel in strijd met een aldaar bestaand merkrecht van de merkhouder zijn vervaardigd.

 

Lees het arrest hier.

IEF 2915

Lancôme - Kruidvat revisited?

alp.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 7 november 2006, C0401413/HE. Joop! Gmbh, Jil Sander , Chopard & Cie, Davidoff en LancasterGroup  tegen Uijtdewilligen. (Met dank aan Hugo van Heemstra, Brinkhof).

Eerst even ter herinnering, HvJ EG in Van Doren/Lifestyle (Stüssy): “In de onderhavige zaak hangt de oplossing van het hoofdgeding in de eerste plaats af van de vraag of de waren voor het eerst binnen dan wel buiten de EER in de handel zijn gebracht. Verzoekster in het hoofdgeding stelt dat de waren door de merkhouder aanvankelijk buiten de EER in de handel zijn gebracht, terwijl verweerders in het hoofdgeding verklaren dat dit binnen de EER is gebeurd, zodat het uitsluitend recht van de merkhouder daar op grond van artikel 7, lid 1, van de richtlijn is uitgeput.(…)Op de prejudiciële vraag moet dus worden geantwoord dat een bewijsregel krachtens welke de uitputting van het merkrecht voor de door de merkhouder gedagvaarde derde een verweermiddel vormt, zodat de voorwaarden voor deze uitputting in principe moeten worden bewezen door de derde die zich erop beroept, in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht.”

In het onderhavige Bossche geschil zijn eiseressen ieder houdster van één of meer (Benelux-)merken voor cosmetica. Lancaster Group GmbH is exclusief licentiehoudster van deze merken voor de Benelux en gevolmachtigd om bij merkinbreuk namens deze vennootschappen op te treden. Lancaster hanteert voor de afzet een selectief distributiesysteem, waarvan gedaagde geen deel uit maakt. Via de website van gedaagde worden onder meer cosmeticaproducten van eisers aangeboden. Lancaster stelt dat gedaagde hiermee inbreuk maakt op haar merkrechten respectievelijk licentierechten. Het hof gaat ervan uit dat het originele producten betreft.

Bij tussenvonnis heeft de rechtbank Lancaster toegelaten te bewijzen dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster buiten de Europese Economische Ruimte (EER) in de handel zijn gebracht. Bij  eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Lancaster niet in het gevraagde bewijs was geslaagd en de vorderingen afgewezen.

Het hof volgt de rechtbank. “Door partijen is uitvoerig ingegaan op de vraag of in een geval - van een selectief distributiesysteem zoals dat door Lancaster wordt gehanteerd de bewijslast met betrekking tot de vraag of de producten door of met toestemming van de merkhouder in de EER in de handel zijn gebracht, op de merkhouder komt te rusten dan wel bij de derde die zich op uitputting van diens merkrecht beroept. Zij hebben hierbij, evenals de rechtbank, verwezen naar het arrest Van Doren/Lifestyle. Verder zijn partijen ingegaan op een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 oktober 2004, Lancôme/Kruidvat en heeft Lancaster gewezen op een onderdeel van de conclusie van AG Huydecoper van 12 mei 2006 in verband met het cassatieberoep tegen laatstgenoemd arrest dat inmiddels is verworpen.

Door gedaagde is erop gewezen dat alvorens de hiervoor bedoelde kwestie van bewijslastverdeling aan de orde kan komen, eerst zal dienen vast te staan dat de originele producten waarop Lancaster zich beroept en die zij in beslag heeft doen nemen aanvankelijk buiten de EER in het verkeer zijn gebracht. Immers, wanneer de producten in eerste instantie door of namens Lancaster in de EER in het verkeer zijn gebracht, speelt de hele kwestie niet. Alleen wanneer de producten voor de markt buiten de EER bestemd waren en aanvankelijk aldaar in het verkeer gebracht, en vervolgens toch binnen de EER op de markt zijn gebracht komt de kwestie aan de orde van de bewijslastverdeling met betrekking tot de wijze waarop die originele producten binnen de EER in de handel zijn gebracht. Anders dan in de andere zaken waarnaar door partijen werd verwezen, staat in de onderhavige zaak niet vast dat de producten aanvankelijk buiten de EER in de handel zijn gebracht.

Nu eerst vastgesteld vastgesteld dient te worden of de producten aanvankelijk buiten de EER in de handel gebracht zijn en door gedaagde gemotiveerd wordt betwist dat daarvan sprake is, is het aan Lancaster om terzake bewijs te leveren. De rechtbank heeft, zij het op andere gronden, dienovereenkomstig aan Lancaster een bewijsopdracht verstrekt.

Het hof komt op dit punt tot dezelfde conclusie als de rechtbank zodat in het principaal appel de grieven die hierop betrekking hebben, worden verworpen. (…) Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de bescheiden die Lancaster naar aanleiding van de haar verstrekte bewijsopdracht heeft overgelegd niet het gevraagde bewijs opleveren.

Het hof  bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep.

Lees het arrest hier. HVJ EG Stussy hier. HR Lancôme-Kruidvat hier.