IEF 22222
4 september 2024
Artikel

Nieuw op IE-C.nl: inleidend commentaar op AI Act

 
IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 1205

Aanvallende reclamecampagnes

Kamervragen met antwoord, nr. 318, 2e Kamer.  Vragen van de leden Bakker (D66) en Aptroot (VVD) aan de minister van Economische Zaken over Route Mobiel (Ingezonden 18 oktober 2005) ; Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door de leden Bakker (D 66) en Aptroot (VVD). De vragen zijn mij toegezonden per brief van 19 oktober 2005, onder nummer 2050601620.

“(…)Wat vindt u van de berichten dat opnieuw sprake is van oneerlijk spel door de ANWB? Indien de ANWB een oneerlijke voorstelling van zaken geeft over de merites van de pechhulpverlening door Route Mobiel, bent u dan bereid met de ANWB contact op te nemen om op korte termijn een eind te maken aan deze praktijken?”

“(…)Inmiddels heb ik tevens kennis genomen van het vonnis van de rechter in deze zaak van 24 oktober 2005. De rechter heeft daarbij de vorderingen van Route Mobiel afgewezen en Route Mobiel veroordeeld in de kosten van het geding. De rechter heeft daarbij onder meer overwogen dat de ANWB terecht heeft aangevoerd dat uitspraken van ANWB-medewerkers over Route Mobiel moeten worden bezien tegen de achtergrond van de (aanvallende) reclamecampagnes van Route Mobiel, die kort gezegd de strekking hebben dat de ANWB duurder en trager is dan Route Mobiel. Volgens de rechter is door de ANWB terecht aangevoerd dat wie kaatst de bal kan verwachten.

Op grond van dit vonnis neem ik op dit moment aan dat de ANWB geen onjuiste voorstelling van zaken geeft over de merites van de pechhulpverlening door Route Mobiel. Er zijn mij geen feiten of omstandigheden bekend op grond waarvan ik (thans) tot een ander oordeel zou komen.”

IEF 1204

Vreemde bedgenoten (5)

Reactie Dirk Visser op Vreemde bedgenoten (4): Laat Minister Pechtold nu ook al nota’s, rapporten en beleidsstukken door externe adviseurs opstellen "naar het ontwerp en onder leiding en toezicht" van zijn eigen ambtenaren?

Hoewel letterlijk genomen niet volledig onjuist is onderstaande passage uit de Nota van Minister Pechtold naar aanleiding van het verslag bij het Voorstel Wet implementatie richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie( Kamerstuk 2005-2006, 30188, nr. 6 2e Kamer) toch wel enigszins misleidend omdat een cruciale voorwaarde uit artikel 6 Aw niet wordt genoemd:

“Bij door externen opgestelde nota’s, rapporten en beleidsstukken bezit de overheid het auteursrecht, wanneer de stukken onder leiding en toezicht van de overheid tot stand zijn gebracht ingevolge artikel 6 van de Auteurswet. Die stukken mogen op grond van artikel 15b van de Auteurswet verder worden verspreid, tenzij de overheid het auteursrecht nadrukkelijk heeft voorbehouden. Bij stukken die niet onder leiding en toezicht van de overheid tot stand zijn gebracht, zoals door externen vervaardigde onderzoeksrapporten, rust het auteursrecht niet bij de overheid”.

Artikel 6 Auteurswet is alleen van toepassing indien het werk niet alleen onder “onder leiding en toezicht” maar ook “naar het ontwerp van een ander” is vervaardigd.

Het lijkt weinig aannemelijk dat er veel “nota’s, rapporten en beleidsstukken” door externen “naar het ontwerp” (in auteursrechtelijke zin) van de overheid worden opgesteld. Waarom zou de overheid daar immers externen voor inschakelen? Heeft diezelfde Minister Pechtold niet net zelf verkondigd dat er minder adviescommissies moeten komen en dat ambtenaren meer zelf moeten beslissen?

Artikel 6 zal dan ook vermoedelijk zeer zelden op “nota’s, rapporten en beleidsstukken” door externen voor de overheid opgesteld van toepassing zijn. Na de voorgestelde wijziging van art. 15b Aw zal de overheid zich het auteursrecht dus meestal afzonderlijk (door middel van een daar toe bestemde akte) moeten laten overdragen, alvorens ze desgewenst via het nieuwe art. 15b in het publieke domein te kunnen brengen.

IEF 1203

Horen, zien en navolgen

Opinion of Advocate general Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer, 10 November 2005, Case C-206/04. Muehlens./.OHIM (ZIRH). Nadere uitleg Lloyd/Loints en tik op de vingers van het Hamburgse Landsgericht door A-G Colomer.

Cosmeticafabrikant Muehlens stelt oppositie in tegen de aanvrage van het woordmerk ZIRH en baseert zich daarbij op haar oudere woord/beeldmerk SIR. Beiden zijn aangevraagd voor dezelfde waren in o.a. klasse 3. Muehlens stelt dat er auditieve overeenstemming is tussen beide merken en meent, onder verwijzing naar Lloyd/Loints, dat dit voldoende is om gevaar op verwarring aan te nemen. Zowel het de Opposition Division, de Board of Appeal van het OHIM, GvEA en nu ook A-G Colomer zijn het hier niet mee eens.

De A-G legt uit dat de zinsnede "niet valt uit te sluiten dat de enkele auditieve gelijkenis tussen de merken verwarring kan doen ontstaan" uit het Lloyd/Loints-arrest, niet inhoudt dat enkele auditieve overeenstemming tussen twee merken altijd voldoende is om verwarring aan te nemen; verwarring kan zich voordoen, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn:
42.   My approach to the admissibility of the appellant’s submission having been thus clarified, consideration of this part of the plea must focus on the dicta of the Court of Justice in its judgment in Lloyd Schuhfabrik Meyer, referred to above, specifically in paragraph 28 thereof, where it states that the possibility cannot be ruled out ‘that mere aural similarity between trade marks may create a likelihood of confusion’.

43.   Logically, the meaning of that sentence is not absolute, as the appellant contends, since the judgment declares that phonetic similarity is sufficient for a referring court, where the products are similar, to decide that such likelihood exists. A grammatical interpretation of those words suggest that the Court of Justice does not rule out the possibility that such similarity is sufficient to infer that there is a likelihood of confusion, but it does not necessarily require that conclusion to be arrived at merely on the basis of acoustic resonances.

44.   From the logical and linguistic point of view, where ‘the possibility is not excluded’ that something may happen, it is recognised that it is not very probable and, implicitly, that such an event is unusual. In any case, that statement provides no basis for inferring a general rule according to which it is doubtful that a specific case will arise.

In het onderhavige geval oordeelde de voorgaande instanties dat de begripsmatige en visuele verschillen tussen ZIRH en SIR ervoor zorgden dat, ook al was er (enige) auditieve overeenstemming, er geen verwarringsgevaar te duchten is.

Boeiend wordt het wanneer de A-G uithaalt naar het Landgericht Hamburg, dat het waagde te concluderen dat er wel sprake was van gevaar op verwarring tussen beide merken en daarmee lijnrecht inging tegen eerdere rechtspraak van het OHIM en GvEA.

75.   The German court’s decision rejects the Court of First Instance’s thesis that the degree of phonetic similarity between the two trade marks is so insignificant that it will not give rise to any likelihood of confusion, since the degree of identity of the marks is not sufficiently great. In giving reasons for its decision, the Landgericht Hamburg relies on the case-law of the Bundesgerichtshof (German Supreme Court in civil and criminal matters), according to which failure to consider phonetic similarities when evaluating the likelihood of confusion unjustifiably deprives the proprietor of the trade mark of some of the protection to which he is entitled.

76.   Even if it is accepted that the national judicial authorities to which Article 234(2) EC applies, such as the Landgericht Hamburg, enjoy a degree of latitude as regards preliminary references, (44) the need for the uniform application of Community law dictates that recourse must be had to Article 234 EC, specifically where the approach taken by a national high court is at odds with that taken by a Community Court, particularly if the decisive impact which a request for a ruling might have had in resolving the dispute is taken into account.

77.   The fact that the decision given by the first German court was open to appeal does not diminish the harm caused, essentially by creating legal uncertainty, as the Commission has emphasised. Faced with such a clear conflict of interpretation of a Community provision, the only course open to that court was to use Article 234 EC; (45) it is to be hoped, however, that an appeal court will mitigate the effects of the situation that has arisen, for the sake of interpretative rigour and the European spirit that has presided over the comportment of the judicial authorities in that country, which has always led the field so far as concerns the sincere cooperation with the Court of Justice provided for by the Treaties.

Lees hier conclusie.
IEF 1203

Horen, zien en navolgen

Opinion of Advocate general Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer, 10 November 2005, Case C-206/04. Muehlens./.OHIM (ZIRH). Nadere uitleg Lloyd/Loints en tik op de vingers van het Hamburgse Landsgericht door A-G Colomer.

Cosmeticafabrikant Muehlens stelt oppositie in tegen de aanvrage van het woordmerk ZIRH en baseert zich daarbij op haar oudere woord/beeldmerk SIR. Beiden zijn aangevraagd voor dezelfde waren in o.a. klasse 3. Muehlens stelt dat er auditieve overeenstemming is tussen beide merken en meent, onder verwijzing naar Lloyd/Loints, dat dit voldoende is om gevaar op verwarring aan te nemen. Zowel het de Opposition Division, de Board of Appeal van het OHIM, GvEA en nu ook A-G Colomer zijn het hier niet mee eens.

De A-G legt uit dat de zinsnede "niet valt uit te sluiten dat de enkele auditieve gelijkenis tussen de merken verwarring kan doen ontstaan" uit het Lloyd/Loints-arrest, niet inhoudt dat enkele auditieve overeenstemming tussen twee merken altijd voldoende is om verwarring aan te nemen; verwarring kan zich voordoen, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn:
42.   My approach to the admissibility of the appellant’s submission having been thus clarified, consideration of this part of the plea must focus on the dicta of the Court of Justice in its judgment in Lloyd Schuhfabrik Meyer, referred to above, specifically in paragraph 28 thereof, where it states that the possibility cannot be ruled out ‘that mere aural similarity between trade marks may create a likelihood of confusion’.

43.   Logically, the meaning of that sentence is not absolute, as the appellant contends, since the judgment declares that phonetic similarity is sufficient for a referring court, where the products are similar, to decide that such likelihood exists. A grammatical interpretation of those words suggest that the Court of Justice does not rule out the possibility that such similarity is sufficient to infer that there is a likelihood of confusion, but it does not necessarily require that conclusion to be arrived at merely on the basis of acoustic resonances.

44.   From the logical and linguistic point of view, where ‘the possibility is not excluded’ that something may happen, it is recognised that it is not very probable and, implicitly, that such an event is unusual. In any case, that statement provides no basis for inferring a general rule according to which it is doubtful that a specific case will arise.

In het onderhavige geval oordeelde de voorgaande instanties dat de begripsmatige en visuele verschillen tussen ZIRH en SIR ervoor zorgden dat, ook al was er (enige) auditieve overeenstemming, er geen verwarringsgevaar te duchten is.

Boeiend wordt het wanneer de A-G uithaalt naar het Landgericht Hamburg, dat het waagde te concluderen dat er wel sprake was van gevaar op verwarring tussen beide merken en daarmee lijnrecht inging tegen eerdere rechtspraak van het OHIM en GvEA.

75.   The German court’s decision rejects the Court of First Instance’s thesis that the degree of phonetic similarity between the two trade marks is so insignificant that it will not give rise to any likelihood of confusion, since the degree of identity of the marks is not sufficiently great. In giving reasons for its decision, the Landgericht Hamburg relies on the case-law of the Bundesgerichtshof (German Supreme Court in civil and criminal matters), according to which failure to consider phonetic similarities when evaluating the likelihood of confusion unjustifiably deprives the proprietor of the trade mark of some of the protection to which he is entitled.

76.   Even if it is accepted that the national judicial authorities to which Article 234(2) EC applies, such as the Landgericht Hamburg, enjoy a degree of latitude as regards preliminary references, (44) the need for the uniform application of Community law dictates that recourse must be had to Article 234 EC, specifically where the approach taken by a national high court is at odds with that taken by a Community Court, particularly if the decisive impact which a request for a ruling might have had in resolving the dispute is taken into account.

77.   The fact that the decision given by the first German court was open to appeal does not diminish the harm caused, essentially by creating legal uncertainty, as the Commission has emphasised. Faced with such a clear conflict of interpretation of a Community provision, the only course open to that court was to use Article 234 EC; (45) it is to be hoped, however, that an appeal court will mitigate the effects of the situation that has arisen, for the sake of interpretative rigour and the European spirit that has presided over the comportment of the judicial authorities in that country, which has always led the field so far as concerns the sincere cooperation with the Court of Justice provided for by the Treaties.

Lees hier conclusie.
IEF 1202

Spookschrijver

De Volkskrant bericht vandaag dat journalist Henk van Gelder vindt dat zijn biografie 'De Spookschrijver' over de tekstdichter Jacques van Tol een dusdanig belangrijke bron is geweest voor de musical 'Als op het Leidseplein' van V & V Entertainment, dat een financiële tegemoetkoming wel op zijn plaats zou zijn..

 ‘Zonder mijn boek hadden zij het script niet kunnen schrijven.’ De auteur van de musical, Dick van den Heuvel, vindt niet dat hij het boek van Van Gelder bewerkt heeft tot een musical, alleen al omdat hij na eigen onderzoek tot een andere conclusie over het karakter van Van Tol is gekomen. Van den Heuvel erkent wel schatplichtig te zijn aan Van gelder en is bereid een deel van zijn honorarium aan hem afstaan.

IEF 1201

Vrijdagmiddagberichten

1- In de VS is bijna alles patenteerbaar, tot en met het zijwaarts schommelen aan toe. Vaak werd daarbij nog wel ergens een computer of andere techniek opgevoerd, al was dat maar voor de vorm. Nu is echter een aanvraag binnengekomen die zelfs niet pretendeert technisch te zijn: patent wordt verzocht op een "werkwijze voor het vertellen van een verhaal, welk verhaal een tijdslijn en een uniek plot met karakters." De gepubliceerde conclusies schetsen een verhaal waarbij de hoofdpersoon zichzelf tijdelijk geheugenverlies toewenst, en er enige tijd later achterkomt dat hij die ook gekregen heeft. Vervolgens blijkt langzaam maar zeker wat hij allemaal gedaan heeft gedurende die tijd.

In hoeverre de rechtbank die straks de geldigheid van een eventueel octrooi op deze plotlijn moet beoordelen, beeldrechten zal moeten betalen voor de openbare vertoning van films als Memento, is nog niet duidelijk. Lees meer hier. (Zijwaarts schommelen hier).

2- Ongelukkig gekozen beeldmerken zagen we al eerder hier. Maar ook bij het kiezen van een domeinnaam moeten de linguïstische aspecten niet uit het oog verloren worden. Voorbeelden van precaire domeinnamen hier.

3- Alexander von Mühlendhal, who retired as OHIM vice-president in October, has joined German IP firm Bardehle Pagenberg as a consultant. Von Mühlendahl will work in the Munich and Alicante offices, and will advise clients on trade mark and design matters. He officially started with Bardehle on November In honour of von Mühlendahl's contribution to Community law, the OHIM library has been re-named in his honour. (Managing IP)

IEF 1200

Chaos

In de vervolgreeks van berichten over de voorgenomen heffing op mp3-spelers, meldt het Financieel Dagblad dat de voorstellen om in Nederland deze spelers te belasten met een kopieerheffing regelrecht ingaan tegen Europese regels. Dit stelt Eurocommissaris voor de Interne markt Charlie McCreevy.

Volgens hem worden de Europese regels slecht nageleefd. Een richtlijn uit 2001 is juist bedoeld om kopieerheffingen te vervangen door technische beveiligingen die kopiëren van muziek en films beletten of beperken. 'Maar daar is niets van terechtgekomen', is de conclusie van McCreevy in een toespraak van half oktober.
Ook minister Donner van Justitie heeft vorig jaar oktober in een brief aan de Tweede Kamer gepleit voor 'de nodige terughoudendheid' in uitbreiding van de kopieerheffingen. Donner dringt evenals McCreevy aan op meer gebruik van digitale beveiligingstechnieken. 'Van rechthebbenden mag in toenemende mate worden verwacht dat zij een redelijke inspanning leveren om hun werken tegen ongeoorloofd kopiëren te beveiligen.' De minister houdt in de brief expliciet de mogelijkheid open in te grijpen.

Dirk Visser noemt de kopieerheffing in het FD 'een van de grootste problemen in het auteursrecht op dit moment'. 'Het is een drama. Niemand weet een goede oplossing.' Volgens Visser is er in Europa sprake van chaos. 'In Engeland is geen heffing , in Frankrijk juist een heel hoge op digitale apparatuur. Daar brengen fabrikanten hun nieuwste producten niet meer op de markt.'

Lees hier meer (eerst inloggen)
IEF 1199

Vreemde bedgenoten (4)

Kamerstuk 2005-2006,  30188, nr. 6 2e Kamer. Voorstel Wet implementatie richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie. (Eerdere berichten hier). Nota van Minister Pechtold naar aanleiding van het verslag.

"Op grond van het voorgestelde artikel 15b van de Auteurswet, het voorgestelde artikel 9a van de Wet op de naburige rechten en het geldende artikel 8, tweede lid, van de Databankenwet mag alle andere auteurs-, nabuur-, respectievelijk databankrechtelijk beschermde informatie die door of vanwege de overheid wordt openbaar gemaakt eveneens zonder voorafgaande toestemming van de overheid worden hergebruikt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan voorlichtingcampagnes van de overheid, nota’s en rapporten. De genoemde artikelen stellen slechts twee beperkende voorwaarden.

In de eerste plaats moet het gaan om informatie waarvan het auteursrecht, de naburige rechten respectievelijk het databankenrecht bij de overheid berusten. In de tweede plaats geldt de vrijheid tot hergebruik niet, wanneer het auteursrecht, de naburige rechten en het databankenrecht nadrukkelijk zijn voorbehouden door de overheid zelf.

Een dergelijk voorbehoud betekent niet dat hergebruik nooit is toegestaan, maar wel dat daarvoor voorafgaande toestemming van de overheid nodig is. Als het auteursrecht, het naburig recht of het databankenrecht op overheidsinformatie is voorbehouden, beschikt de overheid over een betrekkelijk grote discretionaire bevoegheid om een afweging te maken tussen de verschillende betrokkenen en hun belangen, zo stelden de leden van de CDA-fractie.

De leden vroegen de regering nader in te gaan op de reikwijdte van deze bevoegdheid en vroegen daarbij of de uitoefening daarvan niet leidt tot onduidelijkheid en dus tot onnodige geschillen. Het auteursrecht, de naburige rechten en het databankenrecht geven aan rechthebbenden de bevoegdheid om anderen al dan niet in de gelegenheid te stellen hun beschermde prestaties te exploiteren.

De wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt niet door de voornoemde intellectuele eigendomsrechten genormeerd. Dat betekent niet dat het al dan niet verlenen van toestemming door de overheid in een juridisch vacuüm plaatsvindt. De beslissing moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van bijvoorbeeld de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het mededingingsrecht (misbruik van machtspositie is natuurlijk niet toegestaan)."

In de circulaire bij inwerkingtreding van deze wet zal ik criteria opnemen die overheidsorganen kunnen helpen bij hun afweging om hergebruik wel of niet toe te staan. De leden van de PvdA-fractie merkten terecht op dat artikel 15b van de Auteurswet alleen van toepassing is op stukken waarvan het auteursrecht bij de overheid berust. Zij merkten verder op dat externen soms rapporten, nota’s en beleidsstukken schrijven al dan niet in opdracht van de overheid. Zij vroegen hoe het zit met de rechten op deze documenten. Ook vroegen zij of deze documenten verder mogen worden verspreid.

Met de leden van de PvdA-fractie hecht het kabinet sterk aan een zo breed mogelijke en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, ook gratis informatievoorziening aan het publiek. De rapporten, nota’s en beleidsstukken waaraan de aan het woord zijnde leden refereren, zijn doorgaans openbaar, zodat het publiek daarvan bij een actieve openbaarmaking in de betekenis van de Wet openbaarheid van bestuur gratis kennis kan nemen. Bij een eventuele passieve openbaarmaking in de betekenis van de Wet openbaarheid van bestuur, worden aan degene die om de informatie heeft verzocht, hooguit de verstrekkingskosten in rekening gebracht (artikel 12 Wob). Artikel 15b van de Auteurswet bepaalt dat door of vanwege de overheid openbaar gemaakte overheidsinformatie daarenboven mag worden verveelvoudigd en verder openbaar gemaakt, indien de overheid het auteursrecht bezit en geen nadrukkelijk voorbehoud is gemaakt.

Bij door externen opgestelde nota’s, rapporten en beleidsstukken bezit de overheid het auteursrecht, wanneer de stukken onder leiding en toezicht van de overheid tot stand zijn gebracht ingevolge artikel 6 van de Auteurswet. Die stukken mogen op grond van artikel 15b van de Auteurswet verder worden verspreid, tenzij de overheid het auteursrecht nadrukkelijk heeft voorbehouden. Bij stukken die niet onder leiding en toezicht van de overheid tot stand zijn gebracht, zoals door externen vervaardigde onderzoeksrapporten, rust het auteursrecht niet bij de overheid.

Dat is slechts anders wanneer de externen het auteursrecht aan de overheid hebben overgedragen, waarna artikel 15b van de Auteurswet weer onverminderd opgeld doet. Wanneer het auteursrecht niet aan de overheid is overgedragen, kan de informatie (i.c. de onderzoeksrapporten) uit hoofde van de Wet openbaarheid van bestuur weliswaar openbaar zijn, maar is voor de verveelvoudiging en verdere openbaarmaking ervan voorafgaande toestemming van de rechthebbenden vereist. Artikel 15b van de Auteurswet voorkomt in de voorgestelde vorm dat de overheid de rechthebbende zijn auteursrecht als het ware ontneemt, wanneer wordt nagelaten het auteursrecht ten behoeve van hem of haar voor te behouden.

Door geen auteursrecht voor te behouden, kan de overheid voortaan enkel het eigen auteursrecht «weggeven». Het auteursrecht van derden blijft onaangetast. Het auteursrecht beschermt de subjectieve vorm en niet de objectieve inhoud van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Feiten, gegevens, ideeën en dergelijke komen niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. Dat betekent dat het auteursrecht er dus niet aan in de weg dat staat dat de inhoud en strekking van stukken waarvan anderen het auteursrecht bezitten, of waarvan de overheid het auteursrecht heeft voorbehouden, zakelijk worden samengevat en openbaar gemaakt. Verder kent de auteurswet de nodige beperkingen op grond waarvan bijvoorbeeld citeren, ondanks het op een werk rustende auteursrecht, is toegestaan.

IEF 1198

Flaschenträger

Rechtbank Den Haag 9 november 2005, Meadwestvaco Packaging Systems LLC/ A&R Carton B.V.
 
Onderwerp van het geschil betreft een door A&R onder meer voor Heineken geproduceerde doos voor eenheden van 12 flesjes bier. A&R is een drukkerij en een cartonnage bedrijf. Een met A&R in concern verbonden maatschappij heeft m.b.t. de gebruikte techniek van de doos een octrooi aangevraagd, waarin de uitvinding wordt aangeduid met Flaschenträger. MWV stelt echter dat A&R inbreuk maakt op haar (inmiddels verlopen) octrooi, dat ziet op een fabricagewijze van een kartonnen doos voor blikjes, en vordert een verklaring voor recht. In reconventie vordert A&R een verklaring voor recht dat het octrooi van MWV op grond van toegevoegde materie en non-inventiviteit nietig is. Deze vordering in reconventie is voorwaardelijk en geldt enkel als ingesteld indien de rechtbank tot inbreuk op het octrooi van MWV zou concluderen.
 
Inbreuk op het octrooi wordt niet aangenomen omdat het octrooi van NMV in 1990 gewijzigd is en zodanig gewijzigd is dat de conclusie waar een beroep op wordt gedaan beperkter moet worden gelezen. Was de doos in de eerdere conclusie nog "for" bierblikjes, in de gewijzigde versie ging de conclusie over een doos "containing"  bierblikjes. De rechter is van mening dat de gemiddelde vakman die kennis neemt van het verleningsdossier dit ziet als een vrijwillige en uitdrukkelijke beperking van de geclaimde beschermingsomvang, want een doos die blikjes bevat of ten minste uitsluitend bestemd is om bierblikjes te bevatten (vertaling in het vonnis van "containing") biedt een beperktere beschermingsomvang dan een doos geschikt voor blikjes (of eventueel ook voor iets anders) (de vertaling van "for").
 
Weginterpreteren van het technisch (beperkende) kenmerk "containing" bierblikjes komt in casu in strijd met de rechtszekerheid voor derden, aldus de rechter. Lees het vonnis hier.

IEF 1197

Focus op het bewijs

GvEA, 9 november 2005, zaak T-275/03, Focus Magazin Verlag tegen OHIM. Meer procesrecht dan merkenrecht. Wat begint met een beroep op de relatieve weigeringsgronden, eindigt met een beslissing op formele gronden. Gevraagd bewijs was wel tijdig ingediend, OHIM wordt in het ongelijk gesteld.

ECI Telecom heeft inschrijving aangevraagd voor het woordteken Hi-FOCUS voor telecommunicatiesystemen. Focus Magazin Verlag heeft oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk op basis van het woordmerk FOCUS, ingeschreven voor waren en diensten in 24 klassen. De oppositieafdeling heeft de oppositie afgewezen op grond dat verzoekster, Focus, bij gebreke van overlegging van de volledige vertaling van het bewijs van inschrijving van haar Duitse merk het bewijs  van het bestaan van haar oudere merk niet had geleverd. De oppositieafdeling was van oordeel dat de verwijzing naar de lijst van waren en diensten van het internationale merk niet kon worden beschouwd als een volledige Franse vertaling van het Duitse inschrijvingsbewijs.

De kamer van beroep heeft het beroep van Focus verworpen. Zij heeft geoordeeld dat Focus verplicht was, het bewijs van het bestaan van haar oudere merk te leveren door overlegging van de vertaling van haar inschrijvingsbewijs, en dat het overgelegde bewijs in casu onvoldoende was.

Vast staat "dat verzoekster samen met het oppositiebezwaarschrift het Duitse inschrijvingsbewijs van het oudere merk en het in het Frans gestelde inschrijvingsbewijs van haar internationaal merk nr. 663 349, dat op het oudere merk is gebaseerd, heeft overgelegd. Tevens staat vast dat verzoekster als bijlage bij haar beroepschrift tegen de beslissing van de oppositieafdeling de Franse vertaling van het Duitse inschrijvingsbewijs van het oudere merk heeft gevoegd." (...) "Aangezien het betrokken document tijdig [...] is aangevoerd [...] mocht de kamer van beroep in casu derhalve niet weigeren, met dit document rekening te houden."

De ter verwering aangevoerde arresten van het Gerecht doen niet ter zake. Ook faalt het argument van het OHIM dat de procedure van inschrijving van gemeenschapsmerken aanzienlijk langer zal duren indien partijen nog feiten of bewijzen voor het eerst voor de kamer van beroep mogen aandragen. "Aangezien reeds in de procedure voor de oppositieafdeling een aantal onderling overeenstemmende elementen die wijzen op het bestaan van een ouder recht, waren aangedragen, heeft juist het niet-aanvaarden van de voor de kamer van beroep overgelegde extra vertaling ertoe geleid dat deze procedure langer duurt."

Bestreden beslissing vernietigd, zonder dat uitspraak moet worden gedaan op de andere middelen. Lees het arrest hier.