IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 200

rechtsonzekerheid voor parallelimporteurs?

Arrest Hoge Raad, 15 april 2005, LJN: AS5238, C03/230HR, Euromedica tegen Merck & Co. Allereerst: De Hoge Raad ontkracht met dit arrest de onder advocaten levende gedachte dat rechters een beslissing aanhouden zodra de mogelijkheid zich aanbiedt, vanwege uitspraakquota  of gewoon door tijdgebrek, omdat die rechtsprekende part-timers kennelijk geen au pair kunnen betalen en altijd zelf de kinderen naar of van de crèche moeten brengen of halen. AG Verkade heeft de prejudiciële vragen al uitgeschreven, maar de HR aarzelt niet en spreekt meteen het eindoordeel uit in deze zaak. Ten tweede: De Hoge Raad mag dan zelf de inhoud van een arrest willen bepalen, maar zou er verstandig aan doen die inhoud door Verkade te laten uitwerken en opschrijven, dat bevordert de leesbaarheid enorm (en de omvang, maar daar valt mee te leven). Ten derde: Deze zaak gaat over parallellimport door Euromedica van het geneesmiddel RENITEC vanuit Griekenland, waarbij Euromedica ompakkings- en heretiketteringshandelingen verrichtte. Volgens jurisprudentie van het HvJ EG is dit onder (gedetailleerde) voorwaarden toegelaten.

De president van de rechtbank oordeelde dat Euromedica aan enige voorwaarden niét had voldaan, en legde aan Euromedica een in algemene termen vervat bevel op om inbreuken op de rechten op het merk RENITEC te staken en gestaakt te houden. In cassatie is aan de orde of een dergelijk algemeen verbod, versterkt met een dwangsom, gegeven had mogen worden, gelet op de in het middel als onvoldoende richtinggevend bestempelde ompakkingsjurisprudentie van het HvJ EG, en gelet op het belang van de vrijheid van goederenverkeer in de EU.

Het hof heeft geoordeeld dat het verbod is beperkt tot inbreuken op het recht van Merck op het merk RENITEC door ompakking van het product met deze merknaam door Euromedica en dat het is gebaseerd op de ompakkingsjurisprudentie van het HvJEG, waaraan het de gevolgtrekking heeft verbonden dat aldus aan de eis is voldaan dat in de omschrijving van het verbod een afdoende afbakening van de draagwijdte ervan is te vinden. Onderdeel 2.1 komt tevergeefs tegen dit oordeel op.
Het hof heeft kennelijk de hiervoor aan het slot van 3.5.1 bedoelde maatstaf gehanteerd en heeft bij de toepassing daarvan niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn oordeel evenmin ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd. Het HvJEG heeft in zijn in een reeks van uitspraken ontwikkelde ompakkingsjurisprudentie, zoals in hoofdzaak weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.5 tot en met 5.8, een welomschreven opsomming gegeven van de eisen waaraan de parallelimporteur van merkgeneesmiddelen dient te voldoen. Nu het door de president gegeven verbod is beperkt tot gedragingen die, getoetst aan die rechtspraak, als inbreukmakend moeten worden bestempeld, is daarmee voldaan aan de eis dat het verbod toereikend is afgebakend. De omstandigheid dat ten tijde dat het verbod werd gegeven enkele van de van belang zijnde uitspraken van het HvJEG nog niet waren gedaan, behoefde het hof niet van zijn oordeel te weerhouden. Anders dan het onderdeel betoogt, zijn de in de jurisprudentie van het HvJEG ontwikkelde voorwaarden ook niet onvoldoende concreet om als grondslag voor het opgelegde verbod te dienen. Daarbij moet worden bedacht dat het bezwaar dat wordt gevormd door enige onzekerheid, die mede wordt veroorzaakt doordat toekomstige rechtsontwikkelingen in een verbod niet kunnen worden verdisconteerd, eigen is aan ieder algemeen luidend verbod. Tegenover het belang van de partij tegen wie het verbod is uitgesproken bij het verkrijgen van zoveel mogelijk zekerheid omtrent de vraag welke gedragingen onder het verbod zijn begrepen, in het bijzonder wanneer aan het verbod een dwangsom is verbonden, staat het belang van de rechthebbende bij bescherming van zijn recht, in het bijzonder als het gaat om rechten als het onderhavige merkrecht, die doorgaans slechts effectief kunnen worden beschermd door een verbod van verdere of dreigende inbreuken (waarbij een rol speelt dat de schade van dergelijke inbreuken zich vaak moeilijk laat bepalen). Dit belang wint bovendien aan gewicht ten opzichte van het rechtszekerheidsbelang van de verwerende partij indien die partij zich in het verleden reeds aan inbreuk schuldig heeft gemaakt.


Aan de klachten van onderdeel 2.2 ligt de stelling ten grondslag dat een algemeen verbod als hier gegeven, versterkt met een dwangsom, ook indien het verbod is afgebakend als door het hof vastgesteld, resulteert in een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van art. 28 EG - en derhalve ongeoorloofd is - omdat het de merkhouder in staat stelt de nationale markten af te schermen en het voortbestaan van eventueel tussen de lidstaten bestaande prijsverschillen bevordert. Het hierop toegespitste verweer in hoger beroep van Euromedica - waarvan de verwerping besloten ligt in 's hofs beslissing, zodat de in het onderdeel begrepen motiveringsklacht geen doel treft - berust op de gedachte dat de parallelimporteur, onder de dreiging van verbeurte van de dwangsom, door de merkhouder 'onder controle' wordt gehouden zolang hij niet zelf, door middel van een rechterlijke uitspraak in hoogste instantie, heeft aangetoond dat zijn (nieuwe) ompakking in overeenstemming is met de ompakkingsjurisprudentie van het HvJEG.
Uitgangspunt bij de beoordeling van deze klacht is dat de regeling van de uitputting van het merkrecht in art. 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten en de daarop gebaseerde ompakkingsjurisprudentie van het HvJEG reeds de neerslag vormen van de afweging van enerzijds het belang van het in art. 28 (en 29) EG gewaarborgde vrije verkeer van goederen binnen de gemeenschap en anderzijds het belang van de bescherming van de industriële eigendom die volgens art. 30 EG in- en uitvoerbeperkingen kan rechtvaardigen. Derhalve kan een aan een parallelimporteur van merkgeneesmiddelen opgelegd, met een dwangsom versterkt rechterlijk verbod dat is geënt op de ompakkingsjurisprudentie van het HvJEG, zonder meer niet tot de gevolgtrekking leiden dat het verbod een 'maatregel van gelijke werking' inhoudt. Voor zover het onderdeel een daarop gerichte klacht inhoudt, faalt het. Voor zover wordt geklaagd dat dit anders is indien het gaat om een algemeen verbod met dwangsom, zoals hier aan de orde, omdat de parallelimporteur, teneinde het risico van het verbeurd raken van de dwangsom niet te lopen, geneigd is zekerheidshalve ook gedragingen te vermijden die hem op grond van regelgeving en rechtspraak zouden zijn toegestaan, miskent het onderdeel dat een algemeen verbod, naar hiervoor in 3.5.1 is overwogen, beperkt is tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het werd gegeven, daaronder begrepen zijn. Ook in zoverre mist het onderdeel dus doel.

HR verwerpt het beroep, veroordeelt Euromedica. Lees arrest.

IEF 199

Oorlog der uitgevers

Arjan Peters beschrijft vandaag in zijn column in de Volkskrant de inspanningen van een aantal Nederlandse uitgevers om nog voor de première in juni van Spielbergs verfilming van H.G. Wells'  (1866 - 1946) klassieker War of the Worlds met een Nederlandse vertaling op de markt te komen. Prometheus kocht de 'uitgeefrechten' en zocht een vertaler. Uitgeverij Aspekt meende dat Prometheus alleen de 'vertaalrechten' had gekocht, maar dat de 'uitgeefrechten' vrij waren omdat 'die knakker van een Wells al tijden dood is' en zette vervolgens ook een vertaler aan het werk. Uitgever Perry Pierik van Aspekt lijkt te vermoeden dat dat eigenlijk onzin is, maar heeft voor de zekerheid toch een advocaat op de zaak gezet: "Als die ook maar één gaatje vindt, dan gaan we die vertaling doorzetten." Benieuwd hoeveel tijd het de advocaat kost om 70 bij 1946 op te tellen en hoeveel hij daarvoor in rekening brengt.

IEF 198

.EU top level domein één stap dichterbij

Sinds de vaststelling van Verordening (EG) 733/2002 betreffende de invoering van het .eu-topniveaudomein is Europa bezig met de voorbereidingen van de start van het top level domein .eu. Het .eu domein zal het eerste werelddeel-gebonden top level domein zijn. Onlangs is bekend geworden dat de "sunrise period", waarbij overheidsinstanties en houders van oudere rechten die in de nationale en/of communautaire wetgeving zijn erkend of vastgesteld voorrang krijgen, gepland is om in het vierde kwartaal van 2005 van start te gaan. Tijdens deze periode is de registratie van domeinnamen uitsluitend gereserveerd voor overheidsinstanties en deze houders van oudere rechten die in de nationale en/of communautaire wetgeving zijn erkend of vastgesteld.

De "sunrise period" duurt vier maanden en bestaat uit twee fases, die elk twee maanden duren. Registraties vinden plaats op een "first come, first serve" basis. In de eerste fase kunnen alleen de domeinnamen geregistreerd worden die overeenkomen met de naam, of 'roepnaam' van een overheidslichaan, het gebied dat wordt bestuurd door een overheidslichaam, of geregistreerde gemeenschaps- of nationale merken. Fase 2 is bedoeld voor registratie van domeinnamen die overeenkomen met andere rechten, zoals handelsnamen en titels van beschermde auteursrechtelijke werken, maar alleen voor zover die rechten in de lidstaten erkend worden.

Meer informatie over de start van de .eu domeinnaam is te vinden op de website van EURid (de organisatie die door de Europese Commissie is aangewezen om de .eu registratie te coördineren): https://www.eurid.org/

IEF 197

NUV ziet niets

Het NUV ziet niets in een wettelijke regeling voor het auteurscontract, zoals door de onderzoekers Bernt Hugenholtz en Lucie Guibault van het Instituut voor Informatierecht is geadviseerd aan de minister van Justitie. Dat bevestigde NUV-voorzitter Loek Hermans nog eens tijdens het seminar over auteurscontracten dat gisteren werd georganiseerd. Boekblad.nl

IEF 196

Nijntje is het haasje

Het Vlaamse satirische maandblad Deng beeld op de cover van haar aprilnummer Nijntje, voor de gelegenheid Lijntje genoemd, af die uit haar neus bloedt na het snuiven van cocaïne. Dit naar aanleiding van een een artikel in Deng van de Nederlandse auteur Hafid Bouazza, die pleit voor een vrijer drugsbeleid. Dick Bruna dreigt met rechterlijke stappen voor schadevergoeding als het blad niet uit de schappen wordt genomen. Het verweer van hoofdredacteur Danny Illegems is helder:  “We zijn een satirisch blad. Soms is die satire mild, soms wat minder mild. Het gaat hier om een parodie. Het artikel van Hafid Bouazza zegt dat de wereld die gericht is op drugsbestrijding gewoon niet meer zo kan blijven werken. Dat men wat dat betreft wat minder onschuldig zou moeten zijn. Daarom hebben we Nijntje als symbool van onschuld gekozen voor de voorpagina." Lees meer bij de Standaard.
IEF 194

Unilever vs. Albert Heijn

Vandaag om 09u00 bestrijden Unilever en Albert Heijn elkaar voor de rechtbank in Arnhem. Een groot aantal van de huismerken van AH zou teveel lijken op de A-merken van Unilever. Het betreft in het bijzonder pindakaas, rookworst, boter, bak- en braadolie en ijsthee. De uitkomst laat zich vooralsnog raden, al zal deze voor beide partijen van groot belang zijn. Een aantal wijze mannen en vrouwen en merkenland, waaronder Marius Knijff (Knijff Merkenadviseurs), Jerry Considine (Considine Groep) en Petra Herkul (Bouma), heeft zich over de mogelijke uitkomst van het geding uitgelaten. Wordt zeker vervolgd…

Update rtlz.nl: Tijdens het kort geding stalde de raadsman van Unilever een rij aan artikelen uit in de rechtszaal in Arnhem om de na-aperij aan te tonen. Uit een marktonderzoek dat Unilever heeft laten uitvoeren, blijkt tevens dat ruim 50 procent van de mensen in verwarring is of het om een huismerk van AH of een A-merk van Unilever gaat. "Aan research, ontwikkeling en marktonderzoek besteden wij buitengewoon veel geld. Daar parasiteert Albert Heijn op." De rechter doet uitspraak op 28 april.

IEF 193

Verklaring van de commissie

Betreffende artikel 2 van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (2005/295/EG).

De Commissie is van oordeel dat ten minste de volgende intellectuele-eigendomsrechten onder het toepassingsgebied
van de richtlijn vallen:

— auteursrechten,
— naburige rechten van het auteursrecht,
— het recht sui generis van de maker van een databank,
— de rechten van de maker van topografieën van halfgeleiderproducten,
— merkenrechten,
— rechten op tekeningen of modellen,
— octrooirechten, met inbegrip van de rechten afgeleid van aanvullende beschermingscertificaten,
— geografische aanduidingen,
— rechten op gebruiksmodellen,
— kwekersrechten,
— handelsnamen, voorzover deze in het betrokken nationale recht als uitsluitende eigendomsrechten
worden beschermd.

NL 13.4.2005 Publicatieblad van de Europese Unie L 94/37

IEF 192

Diesel wint

Rechtbank Amsterdam,29 december 2004, LJN: AT3893,187965. Diesel tegen Makro. Zaak over gebruik Dieselmerken door Makro. Rechtbank verklaart zich onbevoegd voor wat betreft de vordering inzake het Gemeenschapsmerk en verwijst de zaak in zoverre naar de rechtbank te ’s-Gravenhage als de bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk, maar oordeelt wel over de rest van de vorderingen.

Het gaat in deze zaak niet om buiten de EER in de handel gebrachte waren, zodat de elementen en omstandigheden vóór, tijdens of na het buiten de EER in de handel brengen geen rol spelen. Dat neemt niet weg dat in het licht van de Davidoff-jurisprudentie in geval expliciete toestemming ontbreekt, uit de om-standigheden van het geval slechts dan kan worden afgeleid dat impliciet toestemming is verleend, indien met zekerheid blijkt dat de merkhouder van zijn recht afstand heeft willen doen. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat blijkt dat met betrekking tot die schoenen Diesel afstand heeft willen doen van haar merkrechten.

Naar het oordeel van de rechtbank kan de bepaling in artikel 1.4 (Het is FLEXI CASUAL toegestaan, opdat dit door DIFSA aan DIESEL kan worden voorgesteld met betrekking tot de productie en verkoop, indien van toepassing in de toekomst, om met schoeisel van HET MERK en dat van eigen ontwerp steekproeven uit te voeren die zij in het GE-BIED passend mocht achten, door middel van aanbieding en verkoop aan haar klanten, teneinde op betrouwbare wijze de marktbehoeften vast te stellen.) van de overeenkomst bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat aan FLEXI CASUAL toestemming wordt verleend marktonderzoek te doen met betrekking tot door haar ontworpen schoenen teneinde deze na dat onderzoek en na verkregen toestem-ming van Diesel onder de DIESEL-merken op de markt te brengen. In het kader van dat marktonderzoek, zo moet die bepaling naar het oordeel van de rechtbank worden uitgelegd, staat het FLEXI CASUAL vrij monsters van de betreffende schoenen aan haar afnemers te verkopen, om de markt af te tasten. Onbestreden is dat door COSMOS op aanzienlijke schaal, schoenen met de DIESEL-merken, op de markt zijn gebracht, terwijl gesteld noch gebleken is dat door COSMOS met betrekking tot die schoenen enig marktonderzoek is gedaan, en/of de resultaten daarvan aan DIESEL of DIFSA zijn gepresenteerd. Daaruit moet worden afgeleid dat de door COSMOS in Spanje in het verkeer gebrachte schoenen niet zijn te begrijpen onder de steekproeven die in artikel 1.4. van de overeenkomst zijn voorzien.

De overeenkomst tussen DIFSA en FLEXI CASUAL bevat geen uitdrukkelijke bepalingen inzake het auteursrecht. Redelijke uitleg brengt echter met zich mee dat, indien een merk tevens een werk in de zin van de Aw is of bevat, en de merkgerechtigde ook de rechthebbende op het auteursrecht is, toestemming om het merk te gebruiken tevens toestemming omvat voor het gebruik van het daarin vervatte werk.
 
Diesel wint. Lees vonnis

IEF 191

naamlijst van de aangeslotenen

Rechtbank Amsterdam, 30 april 2005, LJN: AT3900, 243120. KPN tegen Website Services. Bodemprocedure.

"Nu KPN c.s. in deze procedure niet langer een beroep doen op de merkinschrijvingen, kan in het midden blijven of het woord “telefoongids” dat het normale woord in de Nederlandse taal is voor een “naamlijst van de aangeslotenen op een telefoonnet met ver-melding van hun nummer” (zie Van Dale, Groot woordenboek hedendaags Nederlands), voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt. De grondslag voor de vorderingen van KPN is thans, behoudens het beroep op artikel 4.1. van de licentieovereenkomst, nog slechts dat het gebruik van de domeinnaam “telefoongids.com” verwarring schept en daardoor onrechtmatig is.

Naar het oordeel van de rechtbank kan de omstandig-heid dat KPN decennia lang als enige op grond van haar toen bestaande monopolie een telefoongids uitgaf, waardoor iedere aanduiding voor zo’n gids noodzakelijk associaties met KPN opriep, niet tot gevolg hebben dat derden, nu die monopoliepositie niet langer bestaat, geen gebruik kunnen maken van die aanduiding. Van onrechtmatig handelen door Website tegenover KPN c.s. door het gebruik van de domeinnaam “telefoongids.com” is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake." Lees Vonnis.

IEF 190

Neutraliteit is geboden

Het Designs Department van het OHIM laat weten wat een neutrale achtergrond is en wat er gebeurt als de achtergrond niet neutraal is: : "The Office’s interpretation is that a background is considered neutral as long as the design is clearly discernible on it. For example in a case where a photograph of the design has been taken outside in a garden or with a building behind the design, the representation is interpreted as having a neutral background, as long as it does not affect the possibility of clearly identifying the design which is applied for.

It is the responsibility of the applicant to ensure that the representation of the design is of a quality allowing all the details for which protection is sought to be clearly distinguished.The examiner will in each case make an evaluation of whether the lack of a neutral background affects the possibility of clearly identifying the design which is applied for. If the examiner finds that the representation is deficient, this will influence the filing date of the application."